7 Spelen met vuur

Toen de zon de volgende ochtend nog maar amper boven de einder was gerezen, zorgde Egwene ervoor bij de toegangsdeur naar Rhands vertrekken te zijn, gevolgd door een treuzelende Elayne. De erfdochter droeg een gewaad van lichtblauwe zijde met lange mouwen in Tyreense stijl en zorgde na wat heen en weer gepraat voor een meer uitdagende lage halslijn. Een kettinkje met hemelsblauwe saffieren en haar rood gouden krullen versterkten het blauw van haar ogen. Ondanks de klamme warmte droeg Egwene een eenvoudige dieprode sjaal rond de schouders. Aviendha had voor de sjaal en voor het kettinkje gezorgd. Tot hun verrassing had de Aielvrouw ergens een keurig nette voorraad van dit soort dingen.

Hoewel ze heel goed wist dat er Aiel op wacht stonden, schrok Egwene toch toen ze plotseling overeind sprongen. Elayne haalde diep adem, maar keek vervolgens op hen neer met die koninklijke houding die ze zo goed kon aannemen. Het leek geen invloed te hebben op deze door de zon gebruinde mannen. Het zestal behoorde tot de Shae’en M’taal, de Steenhonden, en ze leken er voor een Aiel ontspannen uit te zien, wat inhield dat ze alle hoeken in het oog hielden en klaarstonden om elke kant op te springen.

Egwene maakte zich in navolging van Elayne groot – ze wou maar dat ze het even goed kon als de erfdochter – en deelde hun mee: ik... wij... willen bezien hoe het met de verwondingen van de Drakenheer is.’ Als ze veel van Heling wisten, was haar aankondiging gewoon stom, maar die mogelijkheid was klein. Er waren maar weinig mensen die er bekend mee waren en de Aiel wisten waarschijnlijk nog minder dan de meesten. Ze had hun niet willen zeggen waarom ze daar waren -het moest voldoende zijn dat ze hen voor Aes Sedai hielden – maar toen de Aiel onverwachts uit het zwarte marmer leken op te rijzen, leek het opeens een goed idee. Niet dat ze aanstalten maakten om haar en Elayne tegen te houden. Natuurlijk niet. Maar deze mannen waren allemaal zo lang en hadden zulke steenharde gezichten, en ze hanteerden hun korte speren en hoornbogen alsof het hun even natuurlijk en gemakkelijk afging als ademhalen. Met die lichte ogen die hen zo scherp opnamen, viel het haar niet moeilijk aan de verhalen te denken over de zwartgesluierde Aiel die geen mededogen of medelijden kenden, over de Aiel-oorlog en over dit soort mannen, die elke slag hadden gewonnen en pas naar de Woestenij waren teruggekeerd nadat ze de samenwerkende legers drie dagen lang hadden weten tegen te houden. De strijd had de grond doordrenkt van bloed en was tot vlak voor de muren van Tar Valon zelf gevoerd. Ze had bijna saidar omhelsd. Gaul, de aanvoerder van de Steenhonden, knikte en nam Elayne met een zekere achting op. Hij was op een ruige manier knap, iets ouder dan Nynaeve, met ogen die even groen en helder waren als fonkelende edelstenen en met zulke donkere, lange wimpers dat zijn ogen met kool omlijnd leken. ‘Het kan zijn dat hij er last van heeft. Hij is vanmorgen bar slecht gestemd.’ Gaul grinnikte, flitsend met zijn witte tanden alsof hij de buien van een gewonde kende. ‘Hij heeft al een groep van die hoogheren weggejaagd en er persoonlijk een naar buiten gesmeten. Hoe heette die ook weer?’

‘Torean,’ antwoordde een andere, nog langere man. Hij had een pijl aan zijn kort kromme boog, die hij achteloos vasthield. Zijn grijze ogen richtten zich even op de twee vrouwen en gleden toen weer waakzaam langs de pilaren in het voorvertrek.

‘Torean,’ beaamde Gaul. ik dacht dat hij zou doorglijden tot aan die mooie beeldjes...’ – hij wees met zijn speer naar de kring van star in de houding staande Verdedigers – ‘... maar hij kwam net drie pas te kort. Ik heb daarmee een mooie Tyreense hanger, allemaal haviken in gouddraad, aan Mangin verloren.’ De lange man toonde een snelle tevreden glimlach.

Egwene stond met haar ogen te knipperen toen ze zich voorstelde hoe Rhand een hoogheer zijn deur uitsmeet. Hij was nooit een man van geweld geweest, verre van dat. Hoe sterk was hij veranderd? Ze had het te druk gehad met Joiya en Amico, en hij met Moiraine en Lan of de hoogheren, zodat ze slechts zo nu en dan een paar woorden wisselden als ze elkaar tegenkwamen. Enkele woorden over thuis, over hoe het tijdens Beltije zou zijn geweest en hoe Zonnedag zou verlopen. Het was allemaal zo kort geweest. Hoe erg was hij veranderd? ‘We moeten hem zien,’ zei Elayne met licht trillende stem.

Gaul maakte een buiging en liet zijn speer op het zwarte marmer rusten. ‘Natuurlijk, Aes Sedai.’

Enigszins ongerust betrad Egwene Rhands vertrekken. Elaynes gezicht sprak boekdelen over hoeveel moeite die paar stappen kostte. Van de gruwelijke gebeurtenissen van de vorige avond viel niets meer te bespeuren, maar aan de lichtere plekken op de donkere wandpanelen te zien waren alle spiegels verwijderd. Niet dat het vertrek ook maar een beetje opgeruimd leek. Overal lagen boeken, sommige opengeslagen alsof het lezen midden op een bladzijde was gestopt en het bed was nog steeds niet opgemaakt. De bloedrode gordijnen waren opengeschoven en de vensters boden in het westen uitzicht op de rivier die de hoofdslagader van Tyr was. Callandor flonkerde als opgewreven kristal op een enorme vergulde standaard die in protserigheid alles overtrof. Egwene vond de standaard het lelijkste ding dat ooit een kamer had gesierd – tot ze op de schouw de zilveren wolven zag die een gouden hertenbok neertrokken. Een enkel briesje van de rivier hield het vertrek verrassend koel, vergeleken met de andere ruimtes in de Steen.

Rhand zat in zijn hemdsmouwen onderuitgezakt in een stoel met een been over de armleuning en een in leer gebonden boek op zijn knie. Op het geluid van hun voetstappen sloeg hij het boek dicht en legde het tussen de andere neer op het tapijt. Hij sprong overeind alsof hij wilde gaan vechten. De grimmige blik verdween toen hij zag wie binnenkwamen.

Voor de eerste keer in de Steen zocht Egwene bij hem naar veranderingen en vond ze.

Hoelang was het geleden dat ze hem voor het laatst gezien had? Alweer zo lang dat zijn gezicht nu harder stond, dat zijn vroegere openheid begon te verdwijnen. Hij bewoog ook anders, een beetje als Lan, een beetje als de Aiel. Door zijn lengte en rossige haren en zijn ogen die nu eens blauw dan weer grijs waren, afhankelijk van het licht, leek hij veel te veel op een Aielman om je er gemakkelijk bij te voelen. Maar was hij van binnen veranderd?

‘Ik dacht dat... dat het iemand anders zou zijn,’ mompelde hij, terwijl ze elkaar verlegen stonden aan te kijken. Dit was de Rhand die ze kende, tot en met de blos op zijn wangen die telkens verscheen wanneer hij Elayne of haar aankeek. ‘Sommige... mensen willen dingen die ik niet kan geven. Dingen die ik niet zal geven.’ Opeens groeide er met alarmerende snelheid achterdocht op zijn gezicht en werd zijn stem scherper. ‘Wat willen jullie? Heeft Moiraine jullie gestuurd? Moeten jullie mij overtuigen van wat zij wil?’

‘Wees geen gans,’ liet Egwene zich ontvallen, ik wil niet dat je een oorlog begint.’

Elavne voegde er kalmerend aan toe: ‘We zijn gekomen... als het mogelijk is, om je te helpen.’ Dat was een van de redenen, en de gemakkelijkste hadden ze bij het ontbijt besloten.

‘Dus jullie kennen haar plannen voor...’ begon hij ruw, tot opeens hun aanbod van hulp doordrong. ‘Mij helpen? Hoe? Dat zegt Moiraine ook.’

Egwene sloeg ferm haar armen over elkaar, waarbij ze haar sjaal strak vasthield zoals Nynaeve deed wanneer ze de koppige dorpsraad toesprak om haar zin te krijgen. Het was te laat om iets anders te proberen, ze kon alleen maar doorgaan zoals ze begonnen was. ik heb je al gezegd niet zo stom te doen, Rhand Altor. Misschien likken die Tyreners je laarzen af, maar ik weet nog dat Nynaeve je over de knie legde toen je door Mart was overgehaald een vaatje appelbrandewijn te stelen.’ Elayne hield haar gezicht zorgvuldig strak. Te zorgvuldig; Egwene zag duidelijk dat ze zich inhield om niet hard te gaan lachen. Rhand merkte het natuurlijk niet. Mannen deden dat nooit. Hij grijnsde Egwene toe, kennelijk ook op het punt om in lachen uit te barsten. ‘We waren net dertien. Ze vond ons slapend achter de stal van je vader. We hadden zo’n ontzettende hoofdpijn dat we haar klappen niet eens voelden.’ Volgens Egwene was het toen toch anders afgelopen. ‘Maar dat was nog niets vergeleken met die keer dat jij die kom naar haar hoofd smeet. Weet je nog? Ze had jou hondsdrafthee voorgeschreven omdat je een hele week had lopen mokken en je had nog maar één slok genomen of je gooide haar beste kom naar haar hoofd. Licht, wat zat jij te piepen! Wanneer was dat? Twee jaar geleden, komende...’

‘We zijn hier niet gekomen om oude koeien uit de sloot te halen,’ zei Egwene die geërgerd haar sjaal verschoof. Die was van dunne wrol maar toch nog veel te warm. Hij herinnerde zich gewoonlijk de rottigste dingen.

Hij grijnsde alsof hij wist waar ze aan dacht en werd veel opgewekter. ‘Dus jullie komen me helpen, zeggen jullie. Waarmee? Ik neem niet aan dat jullie weten hoe je een hoogheer aan zijn woord kunt houden wanneer ik hem niet op de vingers kijk. Of hoe ik ongewenste dromen kan uitbannen? Ik kan zeker hulp gebruiken bij...’ Zijn ogen schoten naar Elayne, weer naar Egwene, en opnieuw veranderde hij abrupt van onderwerp. ‘Hoe zit het met de Oude Spraak? Hebben jullie daar nog les in gehad, in de Witte Toren?’ Hij wachtte niet op antwoord en begon tussen de boeken te zoeken die overal in het rond lagen. Op de stoelen lagen er nog meer en tussen het verwarde beddengoed, ik heb hier een boek... ergens... over...’

‘Rhand,’ zei Egwene met stemverheffing. ‘Rhand, ik kan de Oude Spraak niet lezen.’ Ze wierp een waarschuwende blik op Elayne dat die niet moest toegeven dat ze het beheerste. Ze waren niet gekomen om de Voorspellingen van de Draak voor hem te vertalen. De saffieren in het haar van de erfdochter bewogen toen ze instemmend knikte. ‘We moesten andere dingen leren.’

Zuchtend richtte hij zich van zijn boeken op. ‘Het was ook te mooi om waar te zijn.’ Heel even leek hij er iets aan toe te willen voegen, maar keek alleen strak naar zijn laarzen. Egwene vroeg zich af hoe het hem lukte met die ontzettend trotse hoogheren om te gaan als zij en Elayne hem zo gemakkelijk uit zijn evenwicht konden brengen. ‘We kwamen je helpen met geleiden,’ zei ze. ‘Met de Kracht.’ Wat Moiraine had beweerd, was volgens iedereen waar: een vrouw kon een man net zo min bijbrengen hoe hij moest geleiden als hoe hij zwanger kon worden. Egwene wist het nog zo net niet. Ze had een keer gevoeld dat iets met saidin geweven was. Of liever gezegd, ze had niets gevoeld, maar iets had haar eigen stromen even goed afgeschermd als een dam het water in de rivier. Buiten de Toren had ze echter evenveel geleerd als daarbinnen; ergens in haar kennis moest toch iets zitten wat ze hem kon leren, iets waarmee ze hem kon leiden? ‘Als we kunnen,’ voegde Elayne eraan toe.

Opnieuw flitste er achterdocht over zijn gezicht. Ze kreeg er echt de zenuwen van hoe snel zijn stemming omsloeg. ‘Ik zal eerder de Oude Spraak lezen dan dat jullie... Weten jullie zeker dat dit geen plannetje van Moiraine is? Heeft zij jullie gestuurd? Ze denkt dat ze mij met een omweggetje kan overhalen, nietwaar? Een of ander kronkelig Aes Sedai-plannetje, waar ik pas achter kom als ik tot mijn strot in de blubber zit.’ Hij gromde zuur en pakte een donkergroene jas van achter een van de stoelen, die hij gehaast aantrok, ik heb erin toegestemd om vanmorgen nog enkele andere hoogheren te ontvangen. Als ik ze niet in de gaten blijf houden, zullen ze weer een weg inslaan die ik niet wil. Ze zullen het vroeg of laat toch leren. Ik regeer Tyr nu. Ik. De Herrezen Draak. Ik zal ze een lesje leren. Als jullie me nu willen verontschuldigen.’

Egwene wilde hem door elkaar rammelen. Hij regeerde Tyr? Nou ja, misschien wel, als je het goed beschouwde, maar zij herinnerde zich nog een knaap die met een lammetje onder zijn jas apetrots vertelde dat hij de wolf had weggejaagd die het wilde grijpen. Hij was een schaapherder en zelfs al was hij dan koning, dan hoefde hij zich toch niet als zodanig te gedragen.

Dit wilde ze hem duidelijk maken, maar voor ze haar mond open kon doen, was Elayne al boos uitgebarsten. ‘Niemand heeft ons gestuurd. Niemand. We zijn hier... omdat we om je geven. Misschien helpt het niet, maar je kunt het tenminste proberen. Als ik... als wij zoveel om je geven dat we het willen proberen, dan kun jij dat ook best. Vind je het zo onbelangrijk dat je ons niet eens een uurtje wil gunnen? Als je leven ervan afhangt?’

Hij knoopte zijn jas niet verder dicht en staarde de erfdochter zo strak aan dat Egwene even dacht dat hij haar geheel was vergeten. Huiverend wendde hij zijn ogen af. Met een blik op Egwene schuifelde hij wat met z’n voeten en keek fronsend naar de vloer, ik zal het proberen,’ mompelde hij. ‘Het helpt niks, maar ik... Wat wil je dat ik doe?’ Egwene haalde diep adem. Ze hadden niet gedacht dat ze hem zo gemakkelijk zouden overtuigen. Hij was net een groot rotsblok in de modder wanneer hij besloot voet bij stuk te houden, wat hij veel te vaak deed.

‘Kijk me aan,’ zei ze en omhelsde saidar. Ze liet de Kracht haar vollediger vullen dan ze ooit eerder had gedaan, volkomen en totaal, iedere druppel die ze vast kon houden. Het was of het licht tot in de allerkleinste hoekjes doordrong, alsof het licht in ieder spleetje straalde. Het leven leek als vuurwerk in haar los te barsten. Zoveel had ze nog nooit omhelsd. Geschokt drong het tot haar door dat ze niet huiverde. Deze glorieuze zoetheid kon ze toch zeker verdragen? Ze wilde erin ondergaan, dansen en zingen, gewoon gaan liggen en het door haar heen laten stromen, over haar laten komen. Ze dwong zichzelf iets te zeggen. ‘Wat zie je? Wat voel je? Kijk naar me, Rhand!’ Hij keek langzaam op, nog steeds fronsend, ik zie je. Wat moet ik zien? Raak je de Bron aan? Egwene, Moiraine heeft in mijn bijzijn wel honderden keren geleid en ik heb nooit iets gezien. Behalve het resultaat. Zo werkt het niet. Zelfs ik weet dat.’

‘Ik ben sterker dan Moiraine,’ vertelde ze hem verbeten. ‘Zij zou op de vloer liggen snikken of bewusteloos zijn als zij probeerde te bevatten wat ik nu vasthoud.’ Het was waar, maar zo nauwkeurig had ze de kunde van de Aes Sedai nooit eerder ingeschat. Het schreeuwde om gebruikt te worden, deze Kracht die nog sterker dan haar bloed door haar heen pompte. Met deze hoeveelheid kon ze dingen doen waar Moiraine zelfs niet van droomde. De wond in Rhands zijde, die Moiraine nooit goed kon helen. Ze wist niet veel van Heling – het was aanzienlijk ingewikkelder dan alles wat ze ooit gedaan had – maar ze had gekeken als Nynaeve heelde en misschien kon ze met deze enorme hoeveelheid Kracht in haar iets opvangen van hoe de wond geheeld kon worden. Niet om het te doen, natuurlijk, maar om te zien hoe.

Behoedzaam weefde ze haardunne stromen Lucht, Water en Geest, de krachten die voor Heling werden gebruikt, en tastte naar zijn oude wond. Een streling en ze trok zich huiverend terug, rukte haar weefsel van stromen van hem weg. Haar maag draaide zich om alsof al het voedsel dat ze ooit had gegeten naar buiten wilde komen. Al het duister van de wereld leek in Rhands zij verzameld te zijn, al het kwaad van de wereld in een etterende zweer die slechts door een heel dun laagje huid bedekt werd. Zoiets zou Heling opzuigen als droog zand druppels water. Hoe kon hij de pijn verdragen? Waarom stond hij niet te huilen?

In een oogwenk richtte ze zich weer op haar eerste doel. Ze was geschokt en verborg dat verbeten toen ze zonder te stoppen verder sprak. ‘Jij bent even sterk als ik. Ik weet het zeker, dat moet je wel zijn. Voel, Rhand. Wat voel je?’ Licht, helpt Heling hier wel tegen? Kan iets dit helen?

‘Ik voel niets,’ mompelde hij schuifelend. ‘Kippenvel. Geen wonder. Niet dat ik je niet vertrouw, Egwene, maar ik voel me altijd zenuwachtig als een vrouw bij mij geleidt. Het spijt me.’ Ze deed geen moeite hem het verschil tussen geleiden en het reiken naar de Ware Bron uit te leggen. Er was zoveel waar hij niets van wist, zelfs als je het met haar oppervlakkige kennis vergeleek. Hij was als een blinde die tastend aan een weefgetouw probeerde te werken en geen enkel idee van de kleuren had, of van de draden, of zelfs maar van het weefgetouw.

Ze liet moeizaam saidar los en een deel van haar wilde huilen om het verlies, ik raak de Bron nu niet meer aan, Rhand.’ Ze ging dichter bij hem staan en keek hem strak in de ogen. ‘Voel je nog steeds kippenvel?’

‘Nee. Maar dat komt omdat je het zei.’ Hij haalde even zijn schouders op. ‘Zie je wel. Ik dacht eraan en ik heb het weer.’ Egwene glimlachte triomfantelijk. Ze hoefde niet naar Elayne te kijken om te bevestigen wat ze al had gevoeld en wat ze eerder hadden afgesproken. ‘Jij kunt voelen wanneer een vrouw naar de Bron tast, Rhand. Op dit moment doet Elayne dat.’ Hij keek schuins naar de erfdochter. ‘Het doet er niet toe wat je ziet of niet ziet. Je hebt het gevoeld. Dat weten we nu. Eens kijken wat we nog meer kunnen ontdekken. Rhand, wil je naar de Bron reiken. Omhels saidin.’ De woorden klonken schor. Ook dat hadden ze afgesproken, zij en Elayne. Hij was Rhand, geen monster uit een verhaaltje, en ze waren het eens geweest, maar toch, een man vragen om... Het was al een wonder dat ze het had kunnen uitspreken. ‘Zie jij iets?’ vroeg ze Elayne. ‘Of voel je iets?’ Rhands blikken zwierven nog steeds van de een naar de ander, als hij tenminste niet met een rood hoofd naar de vloer keek. Waarom was hij zo ontdaan? Elayne nam hem gespannen op en schudde ten slotte haar hoofd. ‘Voor zover ik weet, staat hij daar gewoon. Weet je zeker dat hij iets doet?’

‘Hij kan koppig zijn, maar hij is geen domoor. Tenminste, meestal niet.’

‘Nou, koppig of dom of wat dan ook, maar ik voel niets.’ Egwene keek hem fronsend aan. ‘Je hebt gezegd dat je zou doen wat we vroegen, Rhand. Doe je het ook? Als jij iets voelde, dan kan ik het ook en ik heb geen...’ Ze zweeg abrupt en onderdrukte een gilletje. Iets had in haar billen geknepen. Rhands mondhoeken krulden en hij probeerde duidelijk een grijns te onderdrukken. ‘Dat vond ik niet aardig,’ vertelde ze hem strak.

Hij probeerde onschuldig te kijken, maar de grijns gleed weg. ‘Je zei dat je iets wilde voelen en ik dacht dat een klein...’ Een onverwacht gebrul deed Egwene opspringen. Rhand sloeg zijn hand tegen zijn linkerbil en huppelde rond van de pijn. ‘Bloed en as, Egwene! Dat hoefde je niet...’ De rest van zijn woorden waren zachter en onverstaanbaar en Egwene was blij dat ze ze niet opving.

Ze gebruikte de gelegenheid om zich met de sjaal wat koelte toe te wuiven en wisselde een glimlachje uit met Elayne. De gloed rond de erfdochter verflauwde. Ze begon bijna te giechelen toen ze heimelijk over de pijnlijke plek wreef. Dat zou hem leren. Honderd keer zo erg, schatte Egwene.

Ze wendde zich weer tot Rhand en zette haar strengste gezicht op. ‘Zoiets zou ik nou van Mart hebben verwacht, maar ik dacht dat jij volwassen was. We kwamen je helpen, als we dat kunnen. Probeer mee te werken. Doe iets met de Kracht, niet zoiets kinderachtigs. Misschien kunnen we dat voelen.’

Ineengedoken keek hij hen woest aan. ‘Iets doen,’ mopperde hij. ‘Jullie hadden geen reden... Nu moet ik hinkend... Jullie willen dat ik iets doe?’

Opeens werd ze net als Elayne opgetild. Ze staarden elkaar met grote ogen aan toen ze een pas boven het tapijt zweefden. Niets hield hen vast, Egwene kon geen enkele stroom voelen. Niets. Haar mond verstrakte. Hij had het recht niet. Geen enkel recht, en het werd tijd dat hij dat leerde. Eenzelfde soort schild van Geest als Joiya van de Bron afschermde, zou hem ook tegenhouden. Aes Sedai gebruikten het als ze een zeldzame geleider vonden.

Ze stelde zich open voor saidar en haar maag voelde als lood. Er was saidar – ze kon de warmte en het licht voelen – maar tussen haar en de Ware Bron stond iets, niets, een afwezigheid die haar als een stenen muur van de Ware Bron afsneed. Ze voelde zich leeg van binnen tot haar paniek die leegte vulde. Een geleider had haar met saidin gevangen. Het was Rhand natuurlijk, maar nu ze zo hulpeloos als een varkensblaas in de lucht bungelde, kon ze alleen maar denken aan het feit dat hier een man aan het geleiden was en aan de smet op saidin. Ze probeerde tegen hem te schreeuwen, maar er klonken slechts schorre klanken.

‘Jullie wilden dat ik iets deed?’ gromde Rhand. Een stel kleine tafeltjes kromden moeizaam hun poten en begonnen krakend rond te waggelen in een stijve bespotting van een dans, terwijl het verguldsel eraf bladderde. ‘Vinden jullie dit leuk?’ Vlammen laaiden op in de haard, vulden de hele brede nis, brandden op kale lege stenen. ‘Of dit?’ De grote hertenbok en de wolven werden zacht en zakten in elkaar. Dunne stroompjes goud en zilver stroomden uit de klomp, werden dunne, glinsterende, kronkelende draadjes, die zich vervlochten tot een smalle doek van zilver en goud. Het glinsterende weefsel strekte zich naar het plafond uit, terwijl het onderaan nog steeds verbonden was met het langzaam smeltende beeld op de stenen mantel. ‘Iets doen,’ zei Rhand. iets doen! Hebben jullie enig idee wat het is om saidin aan te raken, vast te houden? Hebben jullie dat? Ik voel de waanzin op me wachten. Voel het in me druppelen.’

Opeens barstten de waggelende tafeltjes uit in vlammende, ronddansende fakkels. Boeken zweefden omhoog met wapperende bladzijden; de matras op het bed barstte open en een fontein van veertjes dwarrelde als sneeuw door de kamer. De op de brandende rafeltjes vallende veertjes vulden de kamer met een bijtende stank. Heel even staarde Rhand verwilderd naar de vlammende tafeltjes. Toen verdwenen zowel de onzichtbare banden als de afscherming rond Egwene en Elayne. Hun hielen ploften tegelijk op het tapijt neer, terwijl de vlammen doofden alsof ze werden opgezogen door het hout dat ze verbrandden. De gloed in de haard verdween eveneens en de boeken vielen op de vloer neer, in een nog grotere wanorde dan eerst. De hele lap van zilver en goud viel ook neer, samen met de draden gesmolten metaal, niet langer vloeibaar en heet. Slechts drie grote klompen, twee van zilver en een van goud, bleven achter op de mantel, koud en onherkenbaar.

Egwene was tegen Elayne aangevallen toen ze neerkwamen. Ze zochten steun bij elkaar, maar Egwene voelde haar vriendin hetzelfde doen als zij: zo snel mogelijk saidar omhelzen. Binnen enkele tellen had ze een schild klaar om rond Rhand op te werpen als hij weer zou willen geleiden, maar hij stond stomverbaasd naar de verkoolde tafeltjes te staren, terwijl de veren om hem heen zweefden en op zijn jas landden. Hij leek nu niet gevaarlijk meer, maar het vertrek was een grote puinhoop. Ze weefde kleine stroompjes Lucht om alle zwevende veertjes samen te vatten, samen met de veertjes op het tapijt. Bij nader inzien voegde ze die van zijn jas eraan toe. De rest mocht de majiere uitzoeken, of hijzelf.

Rhand kromp in elkaar toen de veertjes langs hem heen zweefden en neerkwamen op de gescheurde resten van de matras. De stank van verbrande veren en hout verdween er niet mee, maar de kamer was wat netter en de openstaande ramen en het lichte briesje verminderden de stank.

‘Nu zal de majiere me vast geen andere willen geven,’ zei hij met een smal lachje. ‘Eén matras per dag is waarschijnlijk meer dan ze zal willen...’ Hij vermeed de twee vrouwen aan te kijken. ‘Het spijt me, ik wilde niet... Soms slaat het op hol. Soms is er niets wanneer ik het wil pakken en soms gebeuren er dingen die ik niet... Het spijt me. Misschien kunnen jullie maar beter gaan. Dat lijk ik vaak te zeggen.’ Weer werd hij rood en schraapte zijn keel. ik raak de Bron niet aan, maar misschien kunnen jullie beter vertrekken.’

‘We zijn nog niet klaar,’ zei Egwene zacht en vriendelijker dan ze zich voelde – ze wilde hem een draai om zijn oren geven. Om haar zo maar op te pakken en af te schermen – en Elayne ook – maar hij was overstuur. Waardoor wist ze niet en ze wilde het ook niet weten, niet nu, niet hier. Zoveel vrouwen hadden gezegd dat zij zo sterk waren – iedereen zei dat Elayne en zij de allersterkste Aes Sedai in misschien wel duizend jaar waren – en dus had ze aangenomen dat ze even sterk als hij waren. Minstens in zijn buurt kwamen. En zojuist was haar ongelijk ruw bewezen. Misschien benaderde Nynaeve het, als ze boos genoeg was, maar Egwene wist dat zij nooit zou klaarspelen wat hij net had gedaan: de stromen zo vaak splitsen, zoveel dingen tegelijk beheersen. Werken met twee stromen tegelijk was meer dan dubbel zo zwaar als werken met één zware stroom en werken met drie weer veel moeilijker dan het dubbele van met twee stromen. Hij moest er zeker een tiental hebben geweven en hij zag er niet eens moe uit, terwijl geleiden juist veel kracht kostte. Ze was bang dat hij haar en Elayne als kuikentjes kon afhandelen. Kuikentjes die hij meende te moeten verdrinken, als hij gek werd.

Maar ze ging niet, kon niet zomaar weglopen. Dat zou hetzelfde zijn als alles in de steek laten en dat lag niet in haar aard. Ze zouden doen waarvoor ze gekomen waren – alles – en hij zou hen niet zomaar kunnen wegsturen. Hij niet en iets anders ook niet. Elaynes blauwe ogen stonden scherp en vastberaden en op het moment dat Egwene zweeg, voegde ze er met een veel fermere stem aan toe: ‘En we gaan pas als we klaar zijn. Je hebt gezegd dat je het zou proberen. Je moet het proberen.’

‘Dat heb ik gezegd, hè?’ mompelde hij even later. ‘We kunnen er in ieder geval bij gaan zitten.

Zonder één blik op de verkoolde tafels of de strook metaaldoek die verkreukeld op het tapijt lag, liep hij licht hinkend naar stoelen met hoge ruggen bij de ramen. Ze moesten boeken van de roodzijden kussens weghalen om te kunnen zitten. Op Egwenes stoel lagen het twaalfde deel van De schatten van de Steen van Tyr, een stoffig in hout gebonden boek met de titel Reizen in de Aielwoestenij, met allerhande waarnemingen van de wilde inboorlingen en een dik, haveloos leren boek dat Verdragen met het land Mayene, 500 tot 750 van de Nieuwe Eeuw heette. Elaynes stapel was hoger en haastig zette Rhand die van haar op de boeken uit zijn stoel. Hij plaatste ze op de vloer, waar de stapel prompt omviel. Egwene zette die van haar er keurig naast. ‘Wat willen jullie nu dat ik doe?’ Hij zat op het randje van zijn stoel, de handen op de knieën, ik beloof jullie dat ik alleen zal doen wat jullie me zeggen.’

Egwene slikte maar in dat die belofte wel wat laat kwam. Misschien was ze wat vaag geweest in haar verzoek, maar dat was geen verontschuldiging. Nou ja, dat moest een andere keer maar afgehandeld worden. Ze besefte dat ze weer alleen als Rhand aan hem dacht, maar hij keek net alsof hij modder op haar mooiste kleren had gespat en bezorgd was dat zij niet zou geloven dat het per ongeluk kwam. Desondanks had ze saidar niet losgelaten en Elayne evenmin. Het was niet nodig om dom te gaan doen. ‘Ditmaal willen we alleen dat je vertelt,’ zei ze. ‘Hoe omhels jij de Bron? Gewoon vertellen. Doe het stap voor stap, langzaam.’

‘Het is eerder een worsteling dan een omhelzing.’ Hij gromde. ‘Stap voor stap? Nou, eerst stel ik me een vlam voor en daar duw ik alles in. Haat, vrees, zenuwen. Alles. Wanneer dat allemaal verteerd is, bestaat er een leegheid, een leegte binnen in mijn hoofd. Ik zit er middenin, maar ik maak ook deel uit van waar ik mijn aandacht op richt.’

‘Dat klinkt bekend,’ zei Egwene. ‘Ik heb je vader eens horen vertellen over zijn kunstje om met de feestdagen het boogschieten te winnen. Wat hij de vlam en de leegte noemt.’

Rhand knikte droevig, dacht ze. Hij zou thuis en zijn vader wel missen. ‘Tham heeft het me als eerste geleerd. Lan gebruikt het ook, bij het zwaardvechten. Selene – iemand die ik een keer heb ontmoet – noemt het de Eenheid. Heel wat mensen schijnen het te kennen, al noemen ze het anders. Maar ik heb zelf ontdekt dat ik in die leegte saidin kan voelen, als een licht vanuit mijn ooghoeken in de leegheid. Naast dat licht en ikzelf bestaat er niets. Gevoelens, zelfs gedachten staan erbuiten. Vroeger moest ik het stukje bij beetje doen, maar nu komt het allemaal tegelijk. Het meeste tenminste. Meestal.’

‘Leegheid,’ zei Elayne huiverend. ‘Geen gevoelens. Dat lijkt niet erg op wat wij doen.’

‘Jawel, dat doet het wel,’ hield Egwene ferm vol. ‘Rhand, wij doen het een beetje anders, dat is alles. Ik verbeeld me dat ik een bloem ben, een rozenknop, beeld het me in tot ik die rozenknop bén. Dat lijkt in zekere zin op jouw leegte. De bloemblaadjes openen zich voor het licht van saidar en ik laat me vullen tot ik een en al licht en warmte ben in een prachtig leven. Ik geef me eraan over en door me over te geven kan ik het beheersen. Dat was eigenlijk het moeilijkste te Ieren. Hoe ik saidar kon beheersen door me te onderwerpen, maar het lijkt nu zo natuurlijk dat ik er niet eens meer bij stilsta. Ik denk dat dat de sleutel is, Rhand, ik ben er zeker van. Je moet leren je eraan over te geven...’ Hij schudde heftig zijn hoofd.

‘Dat lijkt helemaal niet op wat ik doe,’ protesteerde hij. ‘Mij laten vervullen? Ik moet reiken en saidin grijpen. Soms is er niets wanneer ik het doe, niets wat ik kan aanraken, maar als ik er niet naar reik, kan ik eeuwig blijven wachten en zou er niets gebeuren. Ik word erdoor gevuld, jazeker, als ik het te pakken heb, maar me overgeven?’ Hij haalde de vingers door zijn haren. ‘Egwene, als ik me overgaf, al is het maar enkele tellen, word ik door saidin verteerd. Het is net een rivier van gesmolten metaal, een oceaan van vuur, alle licht van de zon tegelijk. Ik moet het bevechten om het te laten doen wat ik wil, ertegen strijden om te voorkomen dat het me verteert.’

Hij zuchtte. ‘Maar ik weet wat je bedoelt met dat vervuld zijn van leven, zelfs al maakt de smet me misselijk. De kleuren zijn scherper, de geur is zuiverder. Alles is echter, op de een of andere manier. Als ik het eenmaal in me voel, wil ik het niet loslaten, zelfs niet terwijl het probeert me te verzwelgen. Maar verder... Zie de feiten onder ogen, Egwene. Hierin heeft de Toren gelijk. Neem het maar aan, het is de waarheid.’

Ze schudde het hoofd. ‘Ik zal het aannemen zodra het bewezen wordt.’ Het klonk minder zeker dan ze wilde, minder zeker dan ze eerder was geweest. Wat hij vertelde, klonk als een vaag verwrongen spiegelbeeld van wat zij deed, en de overeenkomsten benadrukten slechts de verschillen. Toch waren er overeenkomsten. Ze wilde het niet opgeven. ‘Kun je de stromen onderscheiden? Lucht, Water, Geest, Aarde, Vuur?’

‘Soms,’ zei hij langzaam. ‘Meestal niet. Ik pak gewoon wat ik nodig heb. Grabbel er eigenlijk naar. Het is heel vreemd. Soms moet ik nodig het ene doen en doe ik het, maar pas later weet ik wat ik gedaan heb en hoe. Het lijkt sterk op je iets herinneren wat je vergeten bent. Maar als ik het weer moet doen, weet ik hoe het moet. Meestal.’

‘Maar je herinnert het je wel,’ hield ze vol. ‘Hoe heb je die tafeltjes aangestoken?’ Ze wilde hem vragen hoe hij ze had laten dansen – ze meende een manier te zien met Lucht en Water – maar ze wilde met iets eenvoudigs beginnen: het aansteken en doven van een kaars waren dingen die een Novice kon.

Rhands gezicht vertrok pijnlijk. ‘Ik weet het niet.’ Hij klonk verlegen. ‘Als ik vuur wil voor een lantaarn of een haard, maak ik het gewoon, maar ik weet niet hóe. Ik hoef eigenlijk niet te denken bij dingen met vuur.’

Dat was te begrijpen. Van de Vijf Krachten waren in de Eeuw der Legenden Vuur en Aarde het sterkst bij mannen geweest en Lucht en Water bij vrouwen. Geest was gelijkelijk verdeeld. Egwene hoefde amper na te denken bij Lucht en Water, als ze het een keertje had gedaan. Maar de gedachte bracht hen niet dichter bij hun doel. Ditmaal hield Elayne vol. ‘Weet je hoe je het gedoofd hebt? Je leek na te denken voor de vlammen uitgingen.’

‘Dat weet ik nog wel, omdat ik niet geloof dat ik het ooit eerder heb gedaan. Ik nam de hitte van de tafels op en stuurde die naar de stenen van de haard; een haard zou zoveel hitte niet eens merken.’ Elayne snakte naar adem en streek onwillekeurig over haar linkerarm en Egwene leefde met haar mee. Ze herinnerde zich nog dat die arm vol brandblaren had gezeten nadat de erfdochter had gedaan wat Rhand net had beschreven en dat slechts met een kamerlamp. Sheriam had gedreigd de blaren uit zichzelf te laten genezen. Ze had het niet gedaan, maar ze had wel gedreigd. Het was een van de waarschuwingen aan Novices: trek nooit hitte aan. Een vlam kon gedoofd worden met Lucht of Water, maar als je Vuur gebruikte om hitte weg te sturen, betekende het kleinste vlammetje een ramp. Het was geen kwestie van sterkte, had Sheriam uitgelegd. Hitte die je eenmaal in je had, kon je niet kwijtraken, zelfs de sterkste vrouw niet die ooit in de Witte Toren had geleefd. Vrouwen hadden zich op die manier in lichterlaaie gezet. Vrouwen waren in vlammen uitgebarsten. Egwene haalde hortend adem. ‘Wat is er?’ vroeg Rhand.

‘Ik denk dat je net het verschil hebt bewezen.’ Ze zuchtte. ‘O. Geef je het dus op?’

‘Nee!’ Ze probeerde weer zachter te gaan praten. Ze was niet boos op hem. Niet echt. Ze wist eigenlijk niet op wie ze boos was. ‘Misschien heeft de Toren gelijk, maar er moet een manier zijn. Een andere manier. Maar ik kan er op dit moment geen bedenken.’

‘Je hebt het geprobeerd,’ zei hij eenvoudig. ‘Dank je wel. Het is niet jouw schuld dat het niet werkte.’

‘Er moet een manier bestaan,’ mompelde Egwene en Elayne beloofde: ‘We zullen het ontdekken. Echt.’

‘Natuurlijk lukt het jullie,’ zei hij met gedwongen opgewektheid. ‘Maar vandaag niet meer.’ Hij aarzelde, ik neem aan dat jullie nu vertrekken, hè?’ Het klonk half spijtig, half opgewekt, ik moet de hoogheren vanmorgen nodig enkele dingen over belastingen vertellen. Ze schijnen te denken dat ze in een slecht jaar van een arme boer net zoveel kunnen plukken als in een goed jaar, zonder hem tot de bedelstaf te veroordelen. En ik neem aan dat jullie met die Duistervrienden verder gaan.’ Hij fronste.

Hij had niets gezegd, maar Egwene wist zeker dat hij hen het liefst zo ver mogelijk van de Zwarte Ajah weg wilde houden. Ze was een tikkeltje verbaasd dat hij niet had geprobeerd om hen terug te sturen naar de Toren. Misschien had hij door dat Nynaeve en zij hem de wind van voren zouden geven als hij dat deed.

‘Dat doen we dan,’ zei ze vastberaden. ‘Maar niet meteen. Rhand...’ Het was hoog tijd om de tweede reden van hun komst te noemen, maar het was toch veel moeilijker dan ze gedacht had. Dit zou hem pijn doen, die droevige waakzame ogen overtuigden haar dat dat zo zou zijn. Maar het moest. Ze trok de sjaal wat strakker, zodat die nu helemaal om haar heen was geslagen. ‘Rhand, ik kan niet met je trouwen.’

‘Weet ik,’ zei hij.

Ze knipperde met haar ogen. Hij nam het niet zo zwaar op als ze had verwacht. Ze vertelde zichzelf dat dat goed was. ik wil je geen pijn doen, echt niet, maar ik wil niet met je trouwen.’ ik begrijp het, Egwene. Ik weet wat ik ben. Geen enkele vrouw zou...’

‘Wolkoppige stommeling!’ snauwde ze. ‘Dit heeft niets met jouw geleiden te maken. Ik hou niet van je! Tenminste, niet in de zin van trouwen en zo.’

Rhands mond viel open. ‘Hou... hou je niet van me?’ Hij klonk even verrast als hij keek. En verdrietig ook.

‘Probeer het alsjeblieft te begrijpen,’ zei ze kalmer en zachter. ‘Mensen veranderen, Rhand. Gevoelens veranderen. Wanneer mensen gescheiden zijn, groeien ze soms uit elkaar. Ik hou van je zoals ik van een broer zou houden, misschien wel meer, maar niet genoeg om te trouwen. Kun je dat begrijpen?’

Het lukte hem spijtig te grijnzen, ik ben echt een stommeling. Ik stond er eigenlijk niet bij stil dat jij ook zou veranderen. Egwene, ik wil óók niet met je trouwen. Ik wilde niet anders worden. Ik probeerde het ook niet, maar het is wel gebeurd. Als je eens wist hoeveel dit voor me betekent. Niet meer doen alsof. Niet meer bang hoeven te zijn dat ik je verdriet doe. Dat heb ik nooit gewild, Egwene. Ik heb je nooit verdriet willen doen.’

Bijna glimlachte ze. Hij deed zo dapper en het klonk nog overtuigend ook. ik ben blij dat je het zo goed opneemt,’ zei ze zachtjes, ik wilde je ook geen verdriet doen. En nu moet ik echt weg.’ Ze stond op, bukte zich, en drukte een vlugge kus op zijn wang. ‘Je zult vast wel een ander vinden.’

‘Natuurlijk,’ zei hij overeind komend. De leugen was duidelijk te horen.

‘Vast en zeker.’

Ze glipte tevreden naar buiten en terwijl ze zich door het voorvertrek haastte, liet ze saidar los en trok de sjaal van haar schouders. Het ding was afschuwelijk heet.

Hij was klaar om als een verlaten jong hondje te worden opgepikt door Elayne, als ze hem aanpakte op de manier die ze hadden besproken. Ze dacht dat Elayne prima met hem zou omgaan, nu en later. Zolang als het duurde. Er moest iets aan zijn beheersing worden gedaan. Ze was bereid toe te geven dat haar leraressen in de Toren gelijk hadden gehad – een geleidster kon een man niet leren geleiden; het verhaal van de vis en de vogel – maar dat betekende niet dat ze het opgaf. Er moest iets worden gedaan, dus moest er een oplossing worden gevonden. Die afschuwelijke wond en de krankzinnigheid waren problemen voor later, maar die zouden uiteindelijk ook worden opgelost. Hoe dan ook. Iedereen zei dat mannen uit Tweewater koppig waren, maar dan kenden ze de vrouwen uit Tweewater nog niet.

Загрузка...