Elayne haalde moeizaam maar opgelucht adem toen Egwene zich eindelijk bewoog en haar ogen opende. Aviendha stond bij het voeteneind en de trekken van verbeten bezorgdheid in haar gezicht verdwenen. Ze glimlachte snel toen Egwene bijgekomen bleek te zijn. De kaars was tot vlak onder het merkteken opgebrand, het leek echter langer dan een uur geleden.
‘Je wilde maar niet wakker worden,’ zei Elayne beverig, ik bleef steeds aan je schudden en je werd maar niet wakker.’ Ze lachte ietwat benauwd. ‘O, Egwene, je hebt zelfs Aviendha bang gemaakt.’ Egwene gaf haar een geruststellend kneepje in de arm. ‘Maar nu ben ik terug.’ Ze klonk vermoeid en haar nachthemd was helemaal bezweet. ik denk dat ik een reden had om nog iets langer te blijven dan we afgesproken hadden. De volgende keer zal ik voorzichtiger zijn, dat beloof ik je.’
Nynaeve zette de lampetkan tamelijk heftig terug op de wastafel, en er klotste wat water uit. Ze had op het punt gestaan water in Egwenes gezicht te gooien. Ze deed beheerst, maar de kan kletterde in de waskom en ze liet het water gewoon op het tapijt druppelen. ‘Heb je iets gevonden? Of was het...? Egwene, als de Wereld der Dromen je op de een of andere manier in haar greep kan krijgen, dan is het misschien te gevaarlijk en moet je er meer over leren. Misschien wordt het, hoe vaker je gaat, steeds moeilijker om terug te komen. Misschien... Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat we niet het gevaar mogen lopen jou te verliezen.’ Ze sloeg haar armen over elkaar, klaar voor elke tegenwerping.
‘Dat weet ik,’ zei Egwene bijna gedwee. Elaynes wenkbrauwen gingen omhoog; Egwene was nooit gedwee als het Nynaeve betrof. Allesbehalve.
Egwene kwam moeizaam overeind. Ze sloeg Elaynes hulp af en zocht haar weg naar de wastafel om haar gezicht en armen in het betrekkelijk koele water te dompelen. Elayne vond een droog nachthemd in de kast en Egwene trok haar doorweekte hemd uit. ‘Ik heb een Wijze ontmoet. Ze heet Amys.’ Egwenes stem klonk gedempt tot haar hoofd uit het schone nachthemd schoot. ‘Ze zei dat ik naar haar toe moest komen om Tel’aran’rhiod te leren kennen. Ergens in de Woestenij, op een plek die Koudrotsveste heet.’ Elayne zag een vonkje in Aviendha’s ogen toen de naam van de Wijze viel. ‘Ken je haar? Die Amys?’
De Aielvrouw knikte aarzelend. ‘Een Wijze. Een droomloopster. Amys was Far Dareis Mai tot ze de speer opgaf om zich naar Rhuidean te begeven.’
‘Een Speervrouwe!’ riep Egwene uit. ‘Dus daarom... Laat maar. Ze zei dat ze nu in Rhuidean is. Weet je waar Koudrotsveste ligt, Aviendha?’
‘Natuurlijk. Koudrots is Rhuarcs veste. Rhuarc is de man van Amys. Ik bezoek de veste soms. Dat deed ik tenminste. Mijn zustermoeder Lian is de zustergade van Amys.’
Elayne wisselde vragende blikken met Egwene en Nynaeve. Ze had ooit gedacht dat ze behoorlijk veel over de Aiel wist, allemaal opgestoken van haar leraren in Caemlin, maar sinds ze Aviendha kende, had ze ontdekt hoe weinig ze eigenlijk wist. Gewoonten en familiebanden waren een doolhof. Eerstezusters betekende dat men dezelfde moeder had. Het was echter voor vriendinnen mogelijk eikaars eerstezuster te wórden door een gelofte af te leggen voor een Wijze. Tweedezusters betekende dat de moeders zusters waren. Als de vaders broeders waren, dan ging het om vaderzusters, wat werd beschouwd als een minder nauwe band dan die van tweedezusters. Daarna werd het werkelijk verwarrend.
‘Wat betekent “zustergade”?’ vroeg ze aarzelend. ‘Dat je dezelfde man hebt.’ Aviendha keek wat verstoord toen Egwene naar adem hapte en Nynaeves ogen zich wagenwijd opensperden. Elayne had dit antwoord half en half verwacht, maar ze bleef haar rok, die al keurig zat, goed strijken. ‘Jullie hebben die gewoonte niet?’ vroeg de Aielvrouw.
‘Nee,’ zei Egwene zwakjes. ‘Nee, wij niet.’
‘Maar jij en Elayne zorgen voor elkaar als eerstezusters. Wat zou je gedaan hebben als een van jullie niet bereid was om vanwege Rhand Altor opzij te stappen? Om hem strijden? Een man die jullie band verzwakt? Dan is het toch beter om hem allebei te huwen?’
Elayne keek naar Egwene. De gedachte aan... Zou ze zoiets kunnen doen? Zelfs met Egwene? Ze voelde haar wangen gloeien. Egwene keek slechts ietwat verschrikt.
‘Maar ik wilde zelf opzij stappen,’ zei Egwene.
Elayne wist dat die opmerking zowel haar als Aviendha gold, maar ze bleef erover doordenken. Had Min zo’n soort visioen gehad? Wat zou ze doen als Min er een had gekregen? Als het Berelain is, wurg ik baar, en hem erbij! Als er iemand moet zijn, waarom Egwene dan niet? Licht, wat zit ik eigenlijk te denken? Ze wist dat ze bloosde en daarom zei ze luchtig: ‘Je klinkt alsof de man hierin geen keus heeft.’
‘Hij kan nee zeggen,’ zei Aviendha, alsof dat het meest voor de hand lag, ‘maar als hij de een wil huwen, moet hij de ander ook huwen, als zij daar om vragen. Wees alsjeblieft niet beledigd, maar ik was ontsteld toen ik hoorde dat in jullie landen een man aan een vrouw vraagt hem te huwen. Een man hoon zijn belangstelling kenbaar te maken en dan te wachten tot de vrouw zich uitspreekt. Natuurlijk zijn er vrouwen die een man een duwtje geven om te zien waar zijn belangstelling ligt, maar het recht van die vraag ligt bij haar. Ik weet niet veel van deze zaken af. Ik wilde van kinds af aan Far Dareis Mai zijn. Het enige dat ik in mijn leven verlang, zijn de speer en mijn speerzusters,’ besloot ze heftig.
‘Niemand probeert jou tot een huwelijk te bewegen,’ zei Egwene kalmerend. Aviendha keek haar verschrikt aan.
Nynaeve schraapte luidruchtig haar keel. Elayne vroeg zich af of ze aan Lan had zitten denken; haar wangen vertoonden duidelijk rode plekken. ‘Ik neem aan, Egwene,’ zei Nynaeve met een al te harde stem, ‘dat je niet gevonden hebt wat je zocht, anders zou je er onderhand iets over hebben gezegd.’
‘Ik heb niets gevonden,’ zei Egwene spijtig. ‘Maar Amys zei... Aviendha, wat is Amys voor soort vrouw?’
De Aielse bestudeerde het tapijt. ‘Amys is zo hard als de bergen en zo meedogenloos als de zon,’ zei ze zonder op te kijken. ‘Ze is een droomloopster. Ze kan het je leren. Als ze eenmaal haar handen op je heeft gelegd, sleurt ze je aan je haren mee naar wat zij wil. Rhuarc is de enige die erin slaagt tegen haar in te gaan. Ook de andere Wijzen zijn voorzichtig als Amys spreekt. Maar ze kan je veel leren.’ Egwene schudde haar hoofd, ik bedoel, als ze in een vreemde plaats zou zijn, zou haar dat van streek maken, of zenuwachtig? In een stad? Zou ze dingen zien die er niet waren?’
Aviendha’s lach was kort en scherp. ‘Zenuwachtig? Amys is niet eens van haar stuk gebracht als ze bij het ontwaken een leeuw in haar bed vindt. Ze was een Speervrouwe, Egwene, en ze is niet zachter geworden; daar kun je van op aan.’
‘Wat zag die vrouw dan?’ vroeg Nynaeve.
‘Het was niet echt iets wat ze zag,’ zei Egwene langzaam, ik dénk dat het geen “zien” was. Ze zei dat Tanchico een kwaad bevatte. Erger dan mannen konden aanrichten,’ zei ze. ‘Dat kan de Zwarte Ajah zijn. Spreek me niet tegen, Nynaeve,’ voegde ze er ferm aan toe. ‘Dromen moeten verklaard worden en deze verklaring is heel goed mogelijk.’ Zodra Egwene het kwaad in Tanchico genoemd had, trokken Nynaeves wenkbrauwen zich samen, en haar ogen spogen vuur toen Egwene zei haar niet tegen te spreken. Soms wilde Elayne beide vrouwen door elkaar rammelen. Ze kwam vlug tussenbeide, voordat Nynaeve losbarstte. ‘Dat kan het heel goed zijn, Egwene. Je hebt iets gevonden. Meer dan waar Nynaeve en ik op rekenden. Nietwaar, Nynaeve? Geloof je van niet?’
‘Het zou kunnen,’ zei Nynaeve met tegenzin.
‘Het zou kunnen.’ Egwene klonk niet gelukkig. Ze haalde diep adem. ‘Nynaeve heeft gelijk. Ik moet doorgronden wat ik aan het doen ben. Als ik wist wat ik behoor te weten, had ik niet over het kwaad hoeven te horen. Ik zou Liandrins kamer kunnen vinden, waar ze ook is. Amys kan me het leren. Daarom... Daarom moet ik naar haar toe.’
‘Naar haar toe? Nynaeve klonk ontzet. ‘De Aielwoestenij in?’
‘Aviendha kan me naar die Koudrotsveste brengen.’ Egwenes ogen flitsten tussen Elayne en Nynaeve heen en weer, half uitdagend, half bevreesd. ‘Als ik ervan overtuigd was dat ze in Tanchico zaten, zou ik jullie niet alleen laten gaan. Als jullie willen gaan. Maar met Amys om me te helpen kan ik misschien ontdekken waar ze zijn. Misschien kan ik... Dat is het juist; ik weet niet eens waartoe ik in staat ben, alleen dat het veel meer is dan ik nu kan. Maar ik laat jullie niet in de steek. Jullie nemen de ring mee. Je kent de Steen goed genoeg om hier in Tel’aran’rhiod terug te komen. Ik kan naar jullie in Tanchico komen. Wat ik van Amys leer, kan ik aan jullie doorgeven. Zeg alsjeblieft dat je het begrijpt. Ik kan zoveel van Amys leren, en dan kan ik dat gebruiken om jullie te helpen. Net alsof we alledrie door haar geoefend worden. Een droomloopster; een vrouw die het weet! Liandrin en de anderen zullen de kinderen zijn, want dan weten zij veel minder dan wij.’ Ze beet nadenkend in haar lip. ‘Jullie geloven toch niet dat ik jullie in de steek laat, of wel? Als dat zo is, ga ik niet.’
‘Natuurlijk moet je gaan,’ zei Elayne. ‘Ik zal je missen, maar niemand heeft ons beloofd dan we tot het eind bij elkaar konden blijven.’
‘Maar jullie twee... alleen... Ik zou met jullie mee moeten gaan. Als ze echt in Tanchico zijn, zou ik bij jullie moeten zijn.’
‘Onzin,’ zei Nynaeve ferm. ‘Je hebt oefening nodig. Dat zal ons op de lange duur veel meer helpen dan jouw aanwezigheid in Tanchico. We weten zelfs niet eens of er een Zwarte zuster in Tanchico is. Als ze er zijn, zullen Elayne en ik het best samen af kunnen, maar het is heel goed mogelijk dat we na aankomst merken dat dit kwaad uiteindelijk niet meer is dan de oorlog. Het Licht weet dat een oorlog voor iedereen slecht is. Misschien zijn we zelfs wel vóór jou terug in de Toren. Je moet uitkijken in de Woestenij,’ zei ze, praktisch wordend. ‘Het is een gevaarlijk gebied. Aviendha, zul jij over haar waken?’ Voor de Aielvrouw haar mond open kon doen, werd er geklopt en stapte Moiraine naar binnen. De Aes Sedai keek rond en haar ogen namen hen op, wegend, schattend en alles overdenkend. Dit alles met één blik, zonder dat ook maar iets haar gevolgtrekkingen verried. ‘Joiya en Amico zijn dood,’ deelde ze mee.
‘Was dat dan de reden van de overval?’ zei Nynaeve. ‘Om ze te doden? Of misschien om ze te doden als ze niet bevrijd konden worden? Ik weet zeker dat Joiya zo zelfverzekerd was omdat ze erop rekende bevrijd te worden. Ze moet dus toch gelogen hebben. Ik heb haar ommezwaai nooit vertrouwd.’
‘Het was misschien niet de belangrijkste reden,’ zei Moiraine. ‘De kapitein was zo verstandig om tijdens de aanval zijn mannen op hun post bij de cellen te houden. Ze hebben geen enkele Trollok of Myrddraal gezien. Maar later troffen ze het tweetal dood aan. Bij beiden was de keel nogal bloederig doorgesneden. Nadat hun tong aan de deur was gespijkerd.’ Ze vertelde het alsof ze het over kousen stoppen had. Elaynes maag kwam in opstand toen ze dit onbewogen verslag hoorde. ‘Dat zou ik hun nooit hebben toegewenst. Niet op die manier. Het Licht verlichte hun ziel.’
‘Ze hebben hun ziel al lang geleden aan de Schaduw verkocht,’ zei Egwene ruw, maar ze hield wel beide handen tegen haar maag gedrukt. ‘Hoe... Hoe is het gebeurd? Grijzels?’
‘Ik betwijfel of grijzels dat kunnen,’ zei Moiraine droog. ‘Het lijkt erop dat de Schaduw over onbekende mogelijkheden beschikt.’
‘Ja.’ Egwene streek haar jurk en haar stem glad. ‘Als het geen poging was om ze te bevrijden, moet het betekenen dat ze allebei de waarheid spraken. Dan werden ze gedood omdat ze spraken.’
‘Of om ze tot zwijgen te brengen,’ voegde Nynaeve er grimmig aan toe. ‘Laten we hopen dat ze niet weten dat die twee ons iets verteld hebben. Misschien had Joiya berouw, maar ik denk het niet.’ Elayne slikte en stelde zichzelf in de cel voor terwijl haar gezicht tegen de deur werd gedrukt om haar tong eruit te trekken en... Ze huiverde, maar dwong zichzelf te zeggen: ‘Misschien zijn ze gewoon gedood als straf voor hun gevangenneming.’ Ze verzweeg de gedachte dat ze gedood konden zijn om hen alles van Joiya en Amico te laten geloven; ze hadden al genoeg twijfels over wat hen te doen stond. ‘Drie mogelijkheden en slechts volgens een ervan weet de Zwarte Ajah dat ze iets verraden hebben. Aangezien de mogelijkheden gelijk zijn, is de kans groot dat ze het niet weten.’
Egwene en Nynaeve keken geschokt. ‘Om hen te straffen?’ zei Nynaeve ongelovig.
In veel opzichten waren ze allebei harder dan zijzelf – ze bewonderde hen daarvoor – maar zij waren niet opgegroeid in Caemlin, waar je de verwikkelingen in een hof meemaakte, waar je verhalen hoorde over de wrede manier waarop Cairhienin en Tyreners het Spel der Huizen speelden.
‘Ik geloof dat de Zwarte Ajah elk falen tamelijk onvriendelijk opvat,’ zei ze. ik kan me voorstellen dat Liandrin zoiets zou bevelen. Joiya zelf zou het zeker hebben gedaan.’ Moiraine keek haar even schattend aan.
‘Liandrin,’ zei Egwene op volkomen vlakke toon. ‘Ja, ik kan me voorstellen dat Liandrin, of zelfs Joiya, zo’n bevel zou geven.’
‘Jullie hadden toch al niet veel meer tijd meer om ze te ondervragen,’ zei Moiraine. ‘Ze zouden morgenmiddag op een schip gezet zijn.’ Er klonk iets van boosheid in haar stem door; Elayne besefte dat Moiraine de dood van de Zwarte zusters opvatte als een ontsnapping aan gerechtigheid. ‘Ik hoop dat jullie snel kunnen beslissen. Tanchico of de Toren.’
Elayne zag Nynaeves ogen en knikte even.
Nynaeve knikte duidelijker terug en wendde zich tot de Aes Sedai. ‘Elayne en ik gaan naar Tanchico, zodra we een schip vinden. Een snel schip, hoop ik. Egwene en Aviendha gaan naar Koudrotsveste in de Aielwoestenij.’ Ze gaf geen reden en Moiraines wenkbrauwen gingen omhoog.
Er viel een stilte en Aviendha merkte op: ‘Jolin kan haar brengen.’ Ze vermeed het Egwene aan te kijken. ‘Of Sefela, of Bain en Chiad. Ik... Ik denk eraan om met Elayne en Nynaeve mee te gaan. Als er in dat Tanchico oorlog is, hebben ze een zuster nodig die hun in de rug dekt.’
‘Als je dat wilt, Aviendha,’ zei Egwene langzaam. Ze keek verrast en gegriefd, maar voor Elayne was het een grotere verrassing. Elayne had gedacht dat Egwene en Aviendha vriendinnen begonnen te worden, ik ben blij dat je ons wilt helpen, Aviendha, maar jij zou Egwene naar Koudrotsveste moeten brengen.’
‘Zij gaat niet naar Tanchico en niet naar Koudrotsveste,’ zei Moiraine, terwijl ze een brief uit haar buidel haalde en de vellen openvouwde. De brenger, een jonge Aiel, zei dat de brief hem vorige maand was gegeven, nog vóór iemand van ons in Tyr was aangekomen.’ Ze keek even naar het laatste blad. ‘Aviendha, ken jij Amys van de Negendalensibbe van de Taardad Aiel, Bair van de Haidosibbe van de Shaarad Aiel, Melaine van de Jhiradsibbe van de Goshien Aiel en Seana van de Zwartrotssibbe van de Nakai Aiel? Zij hebben dit ondertekend.’
‘Het zijn allen Wijzen, Aes Sedai. Allen droomloopsters.’ Aviendha klonk vermoeid, hoewel ze het niet besefte. Het leek of ze klaarstond voor een gevecht of om op de vlucht te slaan.
‘Droomloopsters,’ mijmerde Moiraine. ‘Dat verklaart het misschien. Ik heb ervan gehoord.’ Ze ging naar het tweede blaadje van de brief. ‘Hier staat wat ze over je te zeggen hebben. Wat ze misschien te zeggen hadden voordat jij zelfs bedacht om naar Tyr te gaan. “Onder de Speervrouwen in de Steen van Tyr is een eigenzinnige vrouw. Zij is genaamd Aviendha van de Negendalensibbe van de Taardad Aiel. Ze dient thans naar ons toe te komen. Er kan niet langer gewacht worden, er worden geen verontschuldigingen meer aanvaard. Wij wachten op haar op de hellingen van de Chaendaer, boven Rhuidean.” Er staat meer over jou, maar dat zegt me vooral dat ik erop moet toezien dat je zonder uitstel naar hen op weg gaat. Die Wijzen van jullie verstrekken bevelen zoals de Amyrlin doet.’ Ze klonk gramstorig, waardoor Elayne zich afvroeg of de Wijzen ook de Aes Sedai bevelen hadden willen geven. Het was niet erg waarschijnlijk dat zo’n poging zou lukken. Maar er stond iets in die brief dat de Aes Sedai niet aanstond, ik ben Far Dareis Mai,’ zei Aviendha boos. ik kom niet als een kind aanhollen als mijn naam wordt geroepen. Ik ga naar Tanchico, als ik dat wil.’
Elayne kneep haar lippen bedachtzaam samen. Dit was iets nieuws van de Aielvrouw. Niet de boosheid – ze had Aviendha eerder boos gezien, zij het niet zo heftig – maar die ondertoon. Ze kon het niet anders dan pruilen noemen. Dat leek even onwaarschijnlijk als een pruilende Lan, maar zo klonk het.
Ook Egwene hoorde het. Ze gaf Aviendha een geruststellend klopje op de arm. ‘Het is goed. Als jij dat wil, ben ik blij dat jij ter bescherming van Elayne en Nynaeve naar Tanchico gaat.’ Aviendha keek haar echt treurig aan.
Moiraine schudde kort maar beslist het hoofd, ik heb deze brief aan Rhuarc laten zien.’ Aviendha wilde wat zeggen en haar gezicht vertrok van woede, maar de Aes Sedai verhief haar stem en sprak onverstoorbaar verder. ‘Zoals de brief me vroeg te doen. Alleen dat gedeelte dat jou aanging, natuurlijk. Hij schijnt erop te staan dat je doet wat de brief je vraagt... opdraagt. Ik geloof dat het ’t verstandigste is om te doen wat Rhuarc en de Wijzen wensen, Aviendha. Vind je ook niet?’ Aviendha staarde wild om zich heen, alsof de kamer een val was geworden. ik ben Far Dareis Mai,’ gromde ze, en liep naar de deur. Egwene deed een stap naar voren en hief haar hand half op om haar tegen te houden, maar liet hem vallen toen de deur dichtdreunde. ‘Wat willen ze van haar?’ wilde ze van Moiraine weten. ‘Je weet altijd meer dan je wilt toegeven. Wat hou je deze keer achter?’
‘Welke redenen de Wijzen ook mogen hebben,’ zei Moiraine koeltjes, ‘is een zaak tussen hen en Aviendha. Als jij het mocht weten, had ze het je verteld.’
‘Je blijft voortdurend mensen aan het lijntje houden,’ zei Nynaeve bitter. ‘Je stuurt Aviendha ook een bepaalde richting op, nietwaar?’
‘Ik niet. De Wijzen. En Rhuarc.’ Moiraine vouwde de brief op en borg hem met ietwat driftige bewegingen in haar beurs op. ‘Ze kan altijd nee tegen hem zeggen. Een stamhoofd is niet hetzelfde als een koning, als ik de Aielgewoonten goed begrijp.’
‘Kan ze dat?’ vroeg Elayne. Rhuarc deed haar aan Garet Brin denken. De kapitein-generaal van haar moeders koninginnegarde had zelden iets doorgedreven, maar als hij het deed, kon zelfs Morgase hem er niet van afbrengen, behalve met een koninklijk bevel. Deze keer zou er geen bevel van de troon komen – Elayne bedacht opeens dat Morgase het nooit had gedaan als Garet Brin vond dat hij gelijk had – maar desondanks verwachtte ze dat Aviendha naar de hellingen van de Chaendaer boven Rhuidean zou gaan. ‘Nu kan ze met jou mee, Egwene. Amys kan je moeilijk in Koudrotsveste ontmoeten als ze van plan is om Aviendha bij Rhuidean op te wachten. Jullie kunnen samen naar Amys gaan.’
‘Maar ik wil niet dat ze gaat,’ zei Egwene treurig. ‘Niet als ze niet wil.’
‘Wat iedereen verder ook wil; we hebben dingen te doen,’ zei Nynaeve. ‘Je zult van alles voor een reis door de Woestenij nodig hebben, Egwene. Lan zal me vertellen wat. En Elayne en ik moeten voorbereidingen treffen om naar Tanchico uit te zeilen. Ik neem aan dat we morgen een schip kunnen vinden, maar dat betekent dat we moeten bekijken wat we vannacht inpakken.’
‘Er ligt in de Maule een schip van de Atha’an Miere aan de kade,’ zei Moiraine. ‘Een klipper. Er zijn geen snellere schepen. Je wilde een snel schip.’ Nynaeve knikte met tegenzin.
‘Moiraine,’ zei Elayne, ‘wat is Rhand verder van plan? Na deze aanval... Gaat hij de oorlog beginnen die jij wilt?’
‘Ik wil geen oorlog,’ zei de Aes Sedai. ‘Het enige dat ik wil is dat hij in leven blijft om in Tarmon Gai’don te kunnen strijden. Hij zegt dat hij ons morgen al zijn plannen zal vertellen.’ Een rimpeltje ontsierde haar voorhoofd. ‘Morgen zullen we allemaal meer weten dan vannacht.’ Ze vertrok zonder omhaal.
Morgen, dacht Elayne. Wat zal hij doen als ik het hem vertel? Wat zal hij zeggen? Hij moet het begrijpen. Vastbesloten voegde ze zich bij de andere twee om hun voorbereidingen te bespreken.