Verin pakte de halster van Stapper en leidde hem zelf naar De Wijnbron. De menigte week uiteen om haar door te laten en sloot zich achter haar. Danel en Ban en de anderen volgden te paard of lopend, terwijl hun kin zich bij hen voegde. Hoewel ze stomverbaasd waren van de veranderingen in Emondsveld, toonden de jongens hun trots door ondanks hun verwondingen toch stevig door te stappen of nog wat rechter in het zadel te gaan zitten. Ze hadden tegen Trolloks gevochten en waren desondanks thuis. De vrouwen streelden echter hun zoons, neven en kleinzoons, verbeten bittere tranen, en hun gekreun vormde een zacht en verdrietig gemompel. Mannen met strakke ogen probeerden hun bezorgdheid te verbergen achter trotse glimlachjes, schouderklopjes en geroep over eerste baardgroei, maar hun omarmingen gingen meestal over in een schouder waar een hoofd op gelegd werd. Vriendinnen snelden toe met luid geroep en met zoenen, hun blijheid en medeleven gelijkelijk verdeeld, en onzekere kleinere broertjes en zusjes hadden te kiezen tussen huilbuien of zich met grote ogen van verbazing vastklampen aan een broer die opeens door iedereen een held werd gevonden.
Maar Perijn had die andere woorden veel liever niet gehoord. ‘Waar is Kenlie?’ Vrouw Ahan was een knappe vrouw met witte lokken in haar bijna zwarte vlecht, maar haar frons was een en al tranen toen ze gezichten afzocht en zag hoe die zich afwendden. ‘Waar is Kenlie, mijn zoon?’
‘Bili?’ riep de oude Hu Aldaai onzeker. ‘Heeft iemand Bili Aldaai gezien?’
‘Hu...!’
‘Jared...!’
‘Tim...!’
‘Kollie...!
Voor de herberg liet Perijn zich bijna uit het zadel vallen om zo snel mogelijk aan die namen te ontsnappen, hij voelde niet eens de handen die hem opvingen. ‘Breng me naar binnen!’ zei hij schor. ‘Naar binnen.’
‘Teven...!’
‘Haral...!’
‘Had...!’
De dichte deur smoorde de hartbrekende kreten en het geroep van Dal Altarons moeder of iemand haar kon vertellen waar haar zoon was. In een Trollokketel, dacht Perijn toen ze hem op een stoel in de gelagkamer lieten zakken. In de buik van een Trollok, en ik heb hem erin gestopt, vrouw Altaron. Daar heb ik hem in gestopt. Faile omvatte zijn hoofd en keek hem bezorgd recht in de ogen. Zorg voor de levenden, dacht hij. Later zal ik om de doden huilen. Later. ‘Met mij is alles goed,’ vertelde hij haar. ‘Ik voelde me alleen wat zweverig toen ik afstapte. Ik ben nooit zo’n goede ruiter geweest.’ Ze leek hem niet te geloven.
‘Kunt u niet iets doen?’ wilde ze van Verin weten. De Aes Sedai schudde kalm het hoofd. ‘Het is maar beter van niet, kind. Het is jammer dat we geen Gele zuster hier hebben, maar Alanna is van ons twee toch de beste in Heling. Ik heb andere Talenten. Ihvon is haar gaan halen. Oefen geduld, kind.’
De gelagkamer was in een soort wapenkamer veranderd. Afgezien van de haard stonden de muren vol bossen speren in alle mogelijke vormen en lengten, met hier en daar een enkele hellebaard of piek. Er stonden ook lange wapenstokken met vreemd gevormde bladen, vele met donkere putjes en verkleurd waar oude roest was weggeschuurd. Nog veel verrassender was een vat aan de voet van de trap, met een heleboel zwaarden, de meeste zonder schede, die allemaal van elkaar verschilden. In de ruime omtrek moest elke zolder op z’n kop zijn gezet om deze oude herinneringen te vinden die generaties lang stof hadden verzameld. Perijn had altijd gedacht dat er in heel Tweewater amper vijf zwaarden te vinden zouden zijn. Voor de komst van de Witmantels en de Trolloks tenminste.
Gaul zocht een plekje langs de muur, dicht bij de trap naar de slaapkamers en de kamers van de Alverens, terwijl hij Perijn in het oog hield, maar hij was zich heel goed bewust waar Verin stond en wat ze deed. Aan de andere kant van het vertrek hielden de twee Speervrouwen met de speer in de kromming van hun arm een oogje op Faile en ieder ander. Ze leken er ontspannen bij te staan, maar wekten tevens de indruk dat ze klaar stonden elk moment tot daden over te gaan. De drie-jongemannen die Perijn naar binnen hadden gedragen, schuifelden wat bij de deur en staarden met even grote verbaasde ogen naar hem, de Aes Sedai en de Aiel. Verder was er niets. ‘De anderen,’ zei Perijn. ‘Ze hebben dringend...’
‘Voor hen wordt gezorgd,’ onderbrak Verin hem vlot en ging aan een andere tafel zitten. ‘Zij zullen bij hun familie willen zijn. Het is veel beter als je mensen die van je houden om je heen hebt.’ Perijn voelde een scherpe steek van pijn – de graven onder de appelbomen flitsten door zijn gedachten – maar hij onderdrukte het. Zorg voor de levenden, hield hij zichzelf ruw voor.
De Aes Sedai pakte haar pen en inktpotje en maakte met haar fijne schrift aantekeningen in haar kleine boekje. Hij vroeg zich af of zij er wat om gaf, hoeveel mensen van Tweewater gedood waren, zolang hij maar in leven bleef om voor de plannen van de Witte Toren met Rhand te worden gebruikt.
Faile gaf een kneepje in zijn hand, maar richtte zich niettemin tot de Aes Sedai. ‘Moeten we hem niet boven leggen?’
‘Nog niet,’ zei Perijn geërgerd. Verin keek op en wilde wat zeggen en hij herhaalde wat luider: ‘Nog niet.’ De Aes Sedai haalde haar schouders op en ging verder met haar aantekeningen. ‘Weet iemand waar Loial is?’
‘De Ogier?’ vroeg een jongeman bij de deur. Dav Ayellin was magerder dan Mart, maar hij had dezelfde twinkeling in zijn donkere ogen. Hij zag er even kreukelig en onverzorgd uit als Mart vroeger. Vroeger haalde Dav altijd ondeugende streken uit waar Mart niet aan toekwam, hoewel Mart hem meestal voor was. ‘Hij is naar buiten met de mannen om het veld bij het Westwoud te ruimen. Iedere keer dat we een boom omhakken, zou je bijna denken dat we zijn broer vermoorden, maar hij velt er drie met die monsterlijke bijl die hij baas Lohan heeft laten maken in de tijd dat wij er net één hebben gedaan. Als je hem hier wilt hebben: ik zag Jaim Tan wegrennen om ze te vertellen dat je terug was. Ik wed dat ze jou allemaal willen zien.’ Turend naar de afgebroken pijl, kromp hij in elkaar en wreef meevoelend over zijn eigen zij. ‘Doet het veel pijn?’
‘Voldoende,’ zei Perijn kort. Naar hem komen kijken. Wat ben ik, een speelman? ‘Hoe staat het met Luc? Ik wil hem niet hier hebben, maar is hij in het dorp?’ ik ben bang van niet.’ De tweede jongeman, Elam Datrijn, streek langs zijn lange neus. Hij droeg een zwaard aan zijn riem, wat totaal niet paste bij zijn wollen boerenjas en spuuglok. Het gevest toonde nieuwe banden onbewerkt leer en de leren schede was vlekkerig met kale plekken. ‘Heer Luc is op pad om de Hoorn van Valere te zoeken, denk ik. Of misschien Trolloks.’
Dav en Elam waren vrienden van Perijn, of waren dat geweest, zijn maatjes tijdens de jacht en het vissen. Ze waren bijna even oud, maar hun opgewonden grijns liet ze jonger lijken. Zowel Mart als Rhand zag er minstens vijf jaar ouder uit. Misschien hij nu ook wel. ‘Ik hoop dat hij gauw terugkomt,’ vervolgde Elam. ‘Hij heeft me geleerd hoe je een zwaard moet gebruiken. Wist je dat hij een Jager op de Hoorn is? En een koning als hij er aanspraak op wil maken. Van Andor, hoorde ik.’
‘Andor heeft een koningin,’ mompelde Perijn verstrooid en zag Failes ogen op hem rusten. ‘Nooit een koning.’
‘Dus hij is er niet,’ zei ze. Gaul bewoog zich even. Zijn ijskoude blauwe ogen maakten duidelijk dat hij bereid was meteen op jacht te gaan naar Luc. Het zou Perijn niet hebben verbaasd als Bain en Chiad ter plekke hun gezichten hadden gesluierd.
‘Nee,’ zei Verin vaag, met duidelijk meer aandacht voor haar aantekeningen dan voor wat ze zei. ‘Hij is best wel hulpvaardig, maar als hij er is, weet hij wel vaak problemen te scheppen. Vóór iemand gisteren doorhad wat hij van plan was, leidde hij een afvaardiging naar een groep Witmantels en zei hij dat Emondsveld voor hen verboden gebied was. Hij heeft hun blijkbaar gezegd geen stap binnen tien span van het dorp te zetten. Ik kan niet goedkeuren wat Witmantels doen, maar ik neem aan dat ze het niet vriendelijk vonden. Het is onverstandig ze tegen je in het harnas te jagen als het niet nodig is.’ Fronsend naar haar aantekeningen kijkend, wreef ze over haar neus, blijkbaar niet beseffend dat ze een zwarte vlek maakte. Perijn kon het niet schelen of de Witmantels iets wilden slikken of niet. ‘Gisteren,’ zuchtte hij. Als Luc gisteren naar het dorp was teruggekomen, had hij waarschijnlijk niets te maken gehad met het feit dat de Trolloks op een heel andere plek waren opgedoken. Hoe meer Perijn dacht aan de hinderlaag en hoe die zich tegen hen had gekeerd, hoe meer hij overtuigd was dat de Trolloks hen hadden verwacht. En hoe meer hij Luc er de schuld van wilde geven. ‘Willen maakt geen kaas van steen,’ mompelde hij. ‘Maar hij ruikt voor mij nog steeds naar kaas.’
Dav keek Elam vol twijfel aan. Perijn nam aan dat ze vonden dat hij onzin uitsloeg.
‘De groep bestond voornamelijk uit Kopins,’ zei een derde jongeman met een verrassend lage stem. ‘Darl, Hari, Dag en Ewal. En Wit Kongar. Daise schold hem de huid vol.’
‘Ik heb gehoord dat ze de Witmantels best mogen.’ Perijn meende iets bekends te horen aan de zware stem. Hij was zo’n twee of drie jaar jonger dan Elam en Dav, maar een duim groter, en hij had een smal gezicht met brede schouders.
‘Inderdaad.’ De jongeman lachte. ‘Je kent ze. Haast als vanzelf komen ze in aanraking met dingen die voor anderen alleen maar last betekenen. Nadat heer Luc dat alles had verteld, stemden ze er volkomen mee in dat heel snel tegen de Witmantels in Wachtheuvel moest worden gezegd dat ze uit Tweewater hadden te vertrekken. Ze zijn er in ieder geval voor dat iemand anders de stoute schoenen aantrekt. Ik denk dat ze zich achter de rug van de anderen willen verschuilen.’ Als dat gezicht wat dikker was en hij een halve voet kleiner... ‘Ewin Fingar!’ riep Perijn uit. Het was onmogelijk. Ewin was een piepend stuk verdriet dat zich altijd probeerde op te dringen wanneer de grotere jongens bij elkaar waren. Deze kerel zou even groot worden als hij, misschien zelfs wel langer, voor hij uitgegroeid was. ‘Ben je het echt?’
Ewin knikte met een brede grijns. ‘We hebben allemaal van je gehoord, Perijn,’ zei hij met zijn verrassende bas. ‘Tegen Trolloks gevochten en allerlei soorten avonturen beleefd, daarbuiten in de wereld, dat zeggen ze tenminste. Ik mag je toch nog wel Perijn noemen, hè?’
‘Licht, natuurlijk,’ blafte Perijn. Hij was dat gedoe met Guldenoog spuugzat.
‘Ik wou dat ik vorig jaar was meegegaan.’ Dav wreef zich gretig in de handen. ‘En dan thuiskomen met Aes Sedai en zwaardhanden en een Ogier.’ Het klonk net of hij het over oorlogsbuit had. ik weid koeien en melk ze, breng ze naar het weiland, melk ze. En verder wieden en houthakken. Jij bent een bofkont.’
‘Vertel eens, hoe was het?’ liet Elam zich ademloos horen. ‘Alanna Sedai heeft gezegd dat je helemaal in de Grote Verwording bent geweest en ik heb gehoord dat je Caemlin hebt gezien en Tyr en zo. Hoe is het in een stad? Zijn ze echt tien keer zo groot als Emondsveld? Heb je een heus paleis gezien? Zijn er Duistervrienden in de steden? Stikt het in de Verwording echt van Trolloks en Schimmen en zwaardhanden?’
‘Kreeg je dat litteken door een Trollok?’ Ondanks zijn zware stem piepte Ewin bijna van opwinding. ‘Ik wou dat ik een litteken had. Heb je een koningin ontmoet? Of een koning? Ik denk dat ik liever een koningin zou willen zien, maar een koning zou wel groots zijn. Waar lijkt de Witte Toren op? Is het zo groot als een paleis?’ Faile glimlachte vermaakt, maar Perijn zat met zijn ogen te knipperen bij die regen van vragen. Waren ze de Trolloks van Winternacht of die op het land vergeten? Elam hield zijn zwaard vast, alsof hij meteen naar de Verwording wilde stormen, Dav stond met glanzende ogen op zijn laarzen heen en weer te wippen en Ewin leek bereid Perijn meteen bij de kraag te vatten. Avontuur? Het waren idioten. Maar er lagen nog zware tijden voor hen; zwaarder, was hij bang, dan Tweewater ooit had meegemaakt. Het kon geen kwaad als ze nog wat langer konden dromen voor ze de waarheid kenden.
Zijn zij brandde, maar hij probeerde antwoorden te geven. Ze leken teleurgesteld dat hij nog nooit de Witte Toren, een koning of een koningin had gezien. Hij bedacht dat Berelain best kon doorgaan voor een koningin, maar met Faile naast hem was hij niet van plan haar naam te noemen. Voor enkele andere dingen schrok hij ook terug. Voor Falme, het Oog van de Wereld, de Verzakers, Callandor. Dat waren gevaarlijke onderwerpen die onvermijdelijk naar de Herrezen Draak zouden leiden. Maar hij kon ze wat over Caemlin vertellen, over Tyr, de Grenslanden en de Verwording. Het was gek wat ze wilden aannemen en wat niet. Het bedorven landschap van de Verwording, dat leek weg te rotten terwijl je erbij stond, vraten ze bijna. Evenals de Shienaranen met hun knotjes en de stedding van de Ogier, waar een Aes Sedai niet kon geleiden en Schimmen bijna niet durfden te komen. Maar dat de Steen van Tyr zo groot was en de steden zo uitgestrekt... Over de avonturen die hij volgens hen had beleefd, zei hij enkel: ‘Ik heb voornamelijk geprobeerd te voorkomen dat ze me het hoofd insloegen. Dat zijn avonturen in wezen, plus dat je een plekje wilt vinden om te slapen en iets om te eten. Je hebt vaak honger als je op avontuur gaat en je slaapt vaak in de kou of in de regen, of in allebei tegelijk.’ Dat vonden ze niet zo leuk en ze leken dat evenmin te geloven als het feit dat de Steen zo groot was als een kleine berg. Hij herinnerde zichzelf eraan dat hij net zo weinig van de wereld had geweten voor hij uit Emondsveld was vertrokken. Maar dat hielp niet erg. Hij had toch nooit van die grote vraagogen opgezet? Of wel? De gelagkamer leek benauwd en warm. Hij zou graag zijn jas willen uittrekken maar elke beweging leek hem te veel inspanning te kosten. ‘En hoe is het met Rhand en Mart?’ wilde Ewin weten. ‘Als het allemaal honger lijden en natte kleren van de regen is, waarom zijn zij dan niet thuisgekomen?’
Tham en Abel waren binnengekomen. Tham met een zwaard aan een riem om zijn jas en beide mannen droegen een voetboog. Het was vreemd dat het zwaard ondanks Thams boerenjas zo goed bij hem leek te horen. Perijn vertelde hun zoveel mogelijk hetzelfde verhaal. Dat Mart aan het dobbelen was, de taveernes afliep en leuke meisjes achternazat en dat Rhand in een mooie jas een knap blond meisje aan zijn arm had. Hij maakte van Elayne maar een vrouwe, omdat ze volgens hem nooit zouden geloven dat ze de erfdochter van Andor was. Hij bleek gelijk te hebben, want zelfs dat van die vrouwe geloofden ze al niet. Al met al was het blijkbaar heel bevredigend, het soort dingen dat ze wilden horen, en hun ongeloof verdween ietwat toen Elam erop wees dat Faile een vrouwe was die toch ook bij Perijn hoorde. Het bracht een grijns teweeg op Perijns gezicht en hij vroeg zich af wat ze zouden zeggen als hij hun vertelde dat ze de nicht was van een koningin.
Faile leek het om de een of andere reden niet meer vermakelijk te vinden. Ze keek hen aan met een blik die even hooghartig was als die van Elayne op haar koninklijke momenten, stijf en meteen ijskoud gezicht. ‘Je hebt hem genoeg lastig gevallen. Hij is gewond. Maak dat je wegkomt.’
Tot zijn verbazing maakten de drie een onhandige buiging – Dav zette zelfs zijn been een beetje naar achteren, waardoor hij er heel belachelijk uitzag – en boden Faile snel gefluisterde verontschuldigingen aan – hem niet – en keerden zich om naar de deur. Ze konden niet zo snel naar buiten, want Loial was aangekomen en die moest bukken voor de deuropening, waarbij zijn warrige haren langs de deurpost streken. Ze staarden de Ogier bijna aan alsof ze hem voor het eerst zagen, wierpen toen een blik op Faile en schoten snel weg. De kille blik van een hoge vrouwe die ze vertoonde, werkte echt goed. Toen Loial zich oprichtte, kwam zijn hoofd bijna tegen de zoldering. Zijn ruime jaszakken puilden als gebruikelijk uit van de boeken, maar hij had een enorme bijl in zijn hand. De schacht was bijna even lang als hijzelf, het blad had de vorm van een houthakkersbijl en was minstens zo groot als Perijns strijdbijl. ‘Je bent gewond,’ klonk zijn dreunende stem toen zijn ogen op Perijn vielen. ‘Ze zeiden dat je terug was, maar niet dat je gewond was, anders was ik wel sneller gekomen.’ Perijn schrok van zijn bijl. Onder de Ogier betekende ‘een lange steel aan je bijl maken’ dat je haastig was of kwaad. Om de een of andere reden vonden de Ogier die twee dingen vrijwel hetzelfde. Loial zag er écht boos uit, zijn oortoefjes waren omlaag getrokken en zijn frons was zo diep dat de wenkbrauwpunten bijna zijn dikke wangen raakten. Ongetwijfeld omdat hij bomen moest vellen. Perijn had hem graag alleen willen spreken om te horen of hij nog iets meer had gezien van wat Alanna allemaal uitspookte. Of Verin. Hij wreef over zijn gezicht en merkte verbaasd dat het droog aanvoelde. Het was net alsof hij hevig zou moeten zweten.
‘Hij is ook koppig,’ zei Faile en wendde zich tot Perijn met dezelfde strenge blik die ze bij Dav, Elam en Ewin had gebruikt. ‘Je hoort in bed. Waar is Alanna, Verin? Als ze hem moet helen, waar is ze dan?’
‘Ze komt.’ De Aes Sedai keek niet op. Ze hield zich met een nadenkende frons weer bezig met haar schrijfboekje, de pen in de aanslag. ‘Hij zou toch in bed moeten liggen.’
‘Daarvoor krijg ik later nog tijd,’ zei Perijn vastbesloten. Hij schonk haar een glimlach om het te verzachten, maar ze keek alleen maar bezorgder en fluisterde zachtjes: ‘Koppig!’ In Verins aanwezigheid kon hij Loial niets over de Aes Sedai vragen, maar er was nog iets anders minstens even belangrijk. ‘Loial, de saidinpoort is niet gesloten en er komen Trolloks door. Hoe kan dat?’
De wenkbrauwen van de Ogier zakten nog verder omlaag en zijn oren trilden. ‘Mijn fout, Perijn,’ rommelde hij treurig, ik heb allebei de Avendesorabladeren aan de buitenkant gedaan. Dat sloot de poort van binnen wel af, maar van buiten kon iedereen hem nog steeds openen. De saidinwegen zijn al zoveel generaties lang donker, maar wij hebben ze laten groeien. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen de poort te vernietigen. Het spijt me, Perijn. Het is helemaal mijn schuld.’
‘Ik meende dat een poort niet vernietigd kón worden,’ zei Faile. ‘Dat bedoel ik ook eigenlijk niet.’ Loial leunde op zijn lange bijl. ‘Er is een keer een saidinpoort verwoest, zo’n vijfhonderd jaar na het Breken, volgens Damelle, dochter van Ala, dochter van Soferra, omdat de poort vlak bij een stedding lag die door de Verwording was aangetast. Momenteel zijn er twee of drie poorten in de Verwording verloren gegaan. Maar ze schreef dat het heel moeilijk was en dertien Aes Sedai vereiste die samenwerkten met een sa’angreaal. Ze heeft ook een andere poging beschreven van slechts negen Aes Sedai tijdens de Trollok-oorlogen, maar daarbij raakte de saidinpoort zo beschadigd dat de Aes Sedai naar binnen werden getrokken...’ Hij zweeg opeens, zijn oren wiebelden verlegen en zijn brede neus rimpelde. Iedereen keek hem aan, zelfs Verin en de Aiel. ik laat mezelf soms te veel meeslepen. De saidinpoort. Inderdaad. Ik kan hem niet vernietigen, maar als ik beide Avendesorabladeren verwijder, zal de poort doodgaan.’ Hij vertrok zijn gezicht bij die gedachte. ‘De enige manier om de poort weer te openen, is de Ouderen erbij te halen met de Talisman van het Groeien. Hoewel ik aanneem dat een Aes Sedai er een gat in kan maken.’ Ditmaal rilde hij. Het beschadigen van een saidinpoort moest voor hem even erg zijn als het vernielen van een boek. Even later stond zijn gezicht weer dodelijk ernstig, ik zal nu gaan.’
‘Nee!’ zei Perijn scherp. De pijlpunt leek te kloppen, maar het deed eigenlijk geen pijn meer. Hij praatte te veel en zijn keel was droog. ‘Daarginds zijn Trolloks, Loial, en die stoppen even graag een Ogier in hun kookpot als een mens.’
‘Maar Perijn, ik...’
‘Nee Loial. Hoe kun je je boek afmaken als je verdwijnt en gedood wordt?’
Loials oren bewogen, ik ben er verantwoordelijk voor, Perijn.’
‘Nee, dat ben ik,’ zei Perijn zacht. ‘Jij hebt me verteld wat je met de poort ging doen en ik heb geen ander voorstel gedaan. Als ik bovendien bedenk hoe hoog je springt als je moeder wordt genoemd... Ik wil haar niet achter me aan krijgen. Zodra Alanna mij heeft geheeld van die pijlpunt, ga ik.’ Hij veegde zijn voorhoofd af en keek toen fronsend naar zijn hand. Nog steeds geen zweet. ‘Kan ik wat water krijgen?’
Meteen stond Faile naast hem en lagen haar koele vingers op zijn voorhoofd. ‘Hij is gloeiend heet! Verin, we kunnen niet langer op Alanna wachten. Je moet...’
‘Ik ben er,’ sprak de donkere Aes Sedai en ze verscheen in de deur achter in de gelagkamer. Marin Alveren en Alsbet Lohan stonden vlak achter haar, gevolgd door Ihvon. Perijn voelde de prikkeling van de Kracht al voor Alanna’s hand die van Faile verving en ze voegde er met koele ernstige stem aan toe: ‘Draag hem naar de keuken. Hij kan daar op de tafel liggen. Die is er groot genoeg voor. Snel. We hebben niet veel tijd.’
Perijns hoofd tolde en opeens besefte hij dat Loial zijn bijl naast de deur had geplaatst en hem als een pasgeboren kind in de armen wegdroeg, ik zorg voor de saidinpoort, Loial.’ Licht wat heb ik een dorst. ‘Mijn verantwoordelijkheid.’
De pijlpunt deed echt niet zoveel pijn meer als eerst, maar hij had nu overal pijn. Loial droeg hem ergens heen, stapte gebukt door een deur. Hij zag hoe vrouw Lohan op haar lip beet en met haar ogen knipperde alsof ze ging huilen. Hij vroeg zich af waarom. Ze huilde nooit. Vrouw Alveren keek ook al zo bezorgd.
‘Vrouw Lohan,’ mompelde hij. ‘Mama zegt dat ik in de leer mag komen bij baas Lohan.’ Nee, dat was heel lang geleden. Dat was... Wat was? Hij leek het zich niet meer te herinneren.
Hij lag op iets hards en luisterde naar wat Alanna vertelde. ‘... de weerhaken zitten zowel in het bot als in het vlees en de pijlpunt is verbogen. Ik moet hem rechtbuigen, in de richting van de wond, en hem er dan uittrekken. Als de schok hem niet doodt, kan Heling de schade herstellen die ik hem toebreng en tegelijk de rest helen. Een andere manier is er niet. Hij verkeert nu op het randje.’ Het had met hem niets te maken.
Faile keek hem bevend en glimlachend aan; haar gezicht was omgekeerd. Had hij écht ooit gedacht dat haar mond te breed was? Het was precies goed. Hij wilde haar wang aanraken, maar om de een of andere reden hielden vrouw Alveren en vrouw Lohan zijn polsen vast en leunden er met hun hele gewicht op. Er drukte ook iets zwaars op zijn benen en Loials grote handen omvatten zijn schouders en drukten hem plat tegen de tafel. Tafel. Ja. De keukentafel.
‘Bijt hierin, mijn lief,’ zei Faile van heel ver weg. ‘Het zal pijn doen.’ Hij wilde haar vragen wat er pijn zou doen, maar ze drukte een in leer gewikkelde stok tussen zijn tanden. Hij rook het leer, het koorts-struikhout en Faile. Zou ze met hem meegaan op jacht, over de eindeloze grasvlakten mee willen rennen achter eindeloze kudden herten? Een ijzige koude huiverde door hem heen. Vaag herkende hij het gevoel van de Ene Kracht. Toen kwam de pijn. Hij hoorde het stokje knappen tussen zijn tanden voor het zwart alles toedekte.