5 Ondervragers

‘Ze zouden nu terug moeten zijn.’ Egwene zwaaide heftig met haar beschilderde waaier. Ze was blij dat de nachten tenminste wat koeler waren dan de dagen. Tyreense vrouwen hadden altijd een waaier bij zich – in ieder geval de edelen en de rijken – maar voor zover ze het kon beoordelen, hielp het helemaal niet, behalve als de zon was ondergegaan, en zelfs dan nog weinig. Zelfs de lampen, grote spiegelgevaarten aan zilveren muurarmen, leken aan de hitte bij te dragen. ‘Wat houdt hen op?’ Voor het eerst in dagen had Moiraine hun een uur beloofd, en toen was ze zonder enige verklaring in een ommezien weer vertrokken. ‘Heb je enig idee waarom ze haar wilden spreken, Aviendha? Of wie haar wilde spreken?’

De Aielvrouw haalde haar schouders op. Ze zat met gekruiste benen naast de deur en haar groene ogen schitterden in haar donkere, gebruinde gelaat. In haar wambuis, broek en zachte laarzen, met de sjoefa om haar nek gedrapeerd, leek ze ongewapend. ‘Careen gaf haar bericht fluisterend aan Moiraine Sedai. Ik zou niet juist gehandeld hebben als ik geluisterd had. Het spijt me, Aes Sedai.’

Egwene draaide schuldbewust aan de ring aan haar rechterhand, de Grote Serpent-ring met de slang die in zijn eigen staart beet. Als Aanvaarde had ze de ring aan de middelvinger van haar linkerhand moeten dragen, maar zo zorgde hij ervoor dat de hoogheren zich op hun best gedroegen, of wat daarvoor onder Tyreense edelen moest doorgaan, als ze meenden vier echte Aes Sedai binnen de Steen te hebben. Natuurlijk loog Moiraine niet; ze had nooit gezegd dat ze meer waren dan Aanvaarden. Maar ze had ook nooit gezegd dat ze Aanvaarden waren, en ze liet iedereen in hun gretige geloof van wat ze graag wilden zien. Moiraine kon geen onwaarheid spreken, maar ze kon de waarheid op het randje laten dansen.

Het was niet de eerste keer dat Egwene en haar vriendinnen na hun vertrek uit de Toren voorgewend hadden volwaardige zusters re zijn, maar ze vond het steeds pijnlijker Aviendha te bedriegen. Ze mocht de Aielvrouw graag en dacht dat ze vrienden konden worden als ze elkaar ooit goed leerden kennen. Maar dat leek amper mogelijk zolang Aviendha dacht dat Egwene een Aes Sedai was. De Aielse was hier alleen vanwege Moiraines opdracht, die ze vanwege haar eigen, onuitgesproken bedoeling had gegeven. Egwene vermoedde dat het was om hen van een Aiellijfwacht te voorzien. Alsof ze niet geleerd hadden zichzelf te beschermen... Maar zelfs als zij en Aviendha vriendinnen zouden worden, kon ze haar nog steeds niet de waarheid vertellen. Men kan een geheim het best bewaren door ervoor te zorgen dat niemand iets weet wat hij niet echt hoeft te weten. Ook iets wat Moiraine hun had voorgehouden. Soms merkte Egwene bij zichzelf het verlangen dat de Aes Sedai een keertje een fout zou maken, een enorme fout. Natuurlijk geen rampzalige. Dat was het knelpunt. ‘Tanchico,’ mompelde Nynaeve. Haar donkere, polsdikke vlecht hing over haar rug tot aan haar middel. Ze staarde uit een van de smalle ramen, waarvan de luiken openstonden in de hoop op een nachtbriesje. Onder het raam wiegden op de brede Erinin de lantaarns van enkele vissersboten, die nog niet stroomafwaarts waren gevaren, maar Egwene betwijfelde of Nynaeve iets zag. ‘Er schijnt niets anders op te zitten dan naar Tanchico te gaan.’ Nynaeve trok gedachteloos aan haar groene jurk met de brede hals, die haar schouders vrijliet. Ze deed het vaak. Ze zou heftig ontkennen dat ze de jurk droeg voor Lan, de zwaardhand van Moiraine – dat zou ze gedaan hebben als Egwene het had gewaagd dat te suggereren – maar groen, blauw en wit schenen de kleuren te zijn die Lan het liefst bij vrouwen zag, en ieder kledingstuk met een andere kleur was uit Nynaeves kleerkast verdwenen. ‘Niets anders.’ Ze klonk niet erg blij.

Egwene betrapte zichzelf erop dat ze haar eigen jurk optrok. Deze jurken, die zonder gordel alleen maar aan de schouders hingen, voelden vreemd. Aan de andere kant dacht ze niet dat ze meer kleding kon verdragen. Hoe licht het lichtrode linnen ook was, het leek wel wol. Ze wenste dat ze van die luchtige gewaden zoals die van Berelain durfde te dragen. Niet dat ze buitenskamers geschikt waren, maar ze zagen er zeker koel uit.

Zanik niet zo over gemak, hield ze zichzelf streng voor. Hou je gedachten bij de dingen van nu. ‘Misschien,’ zei ze hardop. ‘Zelf ben ik er niet zo zeker van.’

In het midden van de kamer stond een lange smalle tafel, die spiegelglad was opgewreven. Aan Egwenes kant stond een hoge, lichtgebogen stoel die hier en daar verguld was; voor Tyr heel eenvoudig. De ruggen van de andere stoelen werden steeds lager, tot ze aan het einde van de rij nauwelijks meer dan een kruk leken. Egwene had geen idee waarvoor de Tyreners de kamer gebruikten. De drie vrouwen hadden deze ruimte gebruikt om de twee Zwarte zusters te ondervragen die ze gevangen hadden genomen toen de Steen viel. Ze kon er zichzelf niet toe brengen om naar de kerkers af te dalen, hoewel Rhand bevolen had alle martelwerktuigen die aan de wand van de wachtkamer hingen, om te smelten of te verbranden. Maar ook Nynaeve en Elayne hadden weinig zin om terug te gaan. Bovendien was er een grote tegenstelling tussen de grimmige, grijze stenen van de halfdonkere, muffe en smerige kerkers en deze helder verlichte kamer met de schoongeboende groene tegelvloer en de muurpanelen waarin de drie witte maansikkels van Tyr waren uitgesneden. Dat moest toch rustgevend aanvoelen voor de twee vrouwen in hun ruwwollen gevangeniskledij.

Alleen aan die grauwe, bruine kleren zouden de meeste mensen zien dat Joiya Byir feitelijk een gevangene was. Ze stond met de rug naar hen toe achter de tafel. Ze was van de Witte Ajah geweest en had niets van de koele hooghartigheid van een Witte zuster verloren toen ze de Zwarte Ajah trouw had gezworen. Ze staarde onbeweeglijk naar de muur vóór haar, maar iedere lijn in haar lichaam leek aan te geven dat dit haar eigen keuze was, en niets anders. Alleen een geleidster zou kunnen zien hoe duimdikke stromen Lucht Joiya’s armen tegen haar zij drukten en haar enkels boeiden. Een kooi van geweven Lucht hield haar ogen onbeweeglijk. Zelfs haar oren zaten dicht, zodat ze niemand kon horen, tenzij het haar werd toegestaan.

Egwene ging nogmaals het schild van geweven Geest na, dat Joiya verhinderde de Ware Bron aan te raken. Het hield, zoals ze geweten had. Ze had zelf alle draden om Joiya heen geweven en die zo verknoopt dat ze zichzelf in stand hielden. Maar ze kon er gewoon niet tegen om in één kamer te zijn met een Duistervriend, die kon geleiden, ook al was ze nu afgeschermd. Erger nog dan een Duistervriend. Zwarte Ajah. Moord was nog de minste van Joiya’s misdaden. Ze zou verpletterd moeten zijn onder het gewicht van verbroken eden, vernietigde levens en verschroeide zielen.

De andere gevangene en zuster van de Zwarte Ajah bezat niet Joiya’s kracht. Amico Nagoyin stond met hangende schouders en gebogen hoofd aan het eind van de tafel. Zij leek onder Egwenes blik in elkaar te krimpen. Ze hoefde niet afgeschermd te worden. Tijdens haar gevangenschap was Amico opgebrand. Ze kon nog steeds de Ware Bron voelen, maar ze zou die nooit meer aanraken, nooit meer geleiden. Het verlangen, de behoefte zou blijven, even dringend als de behoefte om adem te halen, en ze zou dat verlies haar hele leven meedragen. Saidar was voor altijd buiten haar bereik. Egwene wenste dat ze ergens een flintertje medelijden kon voelen. Maar ze wenste het niet al te hevig.

Amico mompelde iets. ‘Wat?’ vroeg Nynaeve. ‘Harder.’

Amico hief gedwee haar gezicht op. Ze was nog steeds een prachtige vrouw met een slanke hals en grote, donkere ogen, maar er was iets anders aan haar, iets wat Egwene niet helemaal kon plaatsen. Het was niet uit angst dat ze haar grove gevangeniskleren met beide handen vastgreep. Iets anders.

Amico slikte en zei: ‘Je moet naar Tanchico gaan.’

‘Dat heb je ons al twintig keer gezegd,’ zei Nynaeve grof. ‘Vijftig keer. Zeg eens wat anders. Namen, die we nog niet kennen. Welke Aes Sedai in de Witte Toren hoort bij de Zwarte Ajah?’

‘Ik weet het niet. Je moet me geloven.’ Amico klonk vermoeid en geheel verslagen. Een totaal andere toon dan toen Egwene en Nynaeve haar gevangenen waren geweest, in de Toren kende ik alleen Liandrin, Chesmal en Rianna. Niemand kende meer dan twee of drie anderen, geloof ik. Behalve Liandrin. Ik heb je alles verteld wat ik weet.’

‘Dan ben je opmerkelijk onwetend voor een vrouw die erop rekende een deel van de wereld te regeren als de Duistere losbreekt,’ zei Egwene droog, en sloot met een hoorbare klap haar waaier om haar woorden te onderstrepen. Het verbaasde haar nog steeds hoe gemakkelijk ze dat hardop kon zeggen. Nog steeds verkrampte haar maag en kropen ijzige vingers over haar rug, maar ze had niet meer de neiging te gaan schreeuwen of huilend weg te rennen. Het was mogelijk om aan alles te wennen.

‘Ik heb Liandrin dat één keer in een gesprek met Temaile horen zeggen,’ zei Amico vermoeid, en stak het verhaal af dat ze hun al vele malen had verteld. In de eerste dagen van haar gevangenschap had ze geprobeerd om haar verhaal beter te laten klinken, maar hoe meer ze uitweidde, hoe meer ze zich in haar eigen leugens verstrikte. Nu vertelde ze het bijna steeds op dezelfde manier, woord voor woord. ‘Als je Liandrins gezicht had gezien toen ze me zag... Ze zou me ter plekke hebben gedood als ze gedacht had dat ik iets had opgevangen. En Temaile vindt het heerlijk mensen pijn te doen. Ze geniet ervan. Ik hoorde maar heel weinig voor ze me zagen. Liandrin zei dat er iets in Tanchico was, iets gevaarlijks voor... voor hem.’ Ze bedoelde Rhand. Ze kon zijn naam niet uitspreken en het noemen van de Herrezen Draak volstond om haar in tranen te laten uitbarsten. ‘Liandrin zei ook dat het gevaarlijk was voor iedereen die het gebruikte. Bijna net zo gevaarlijk als voor... hem. Daarom was ze er nog niet achteraan gegaan. En ze zei dat zijn vermogen om te geleiden hem niet zou beschermen. Ze zei: Als we het vinden, zal zijn smerige vermogen hem aan ons binden.’ Er droop zweet van haar gezicht, maar ze rilde bijna onophoudelijk.

Er was geen woord veranderd.

Egwene wilde wat zeggen maar Nynaeve was haar voor. ik heb genoeg gehoord. Laten we eens horen of de ander iets nieuws te zeggen heeft.’

Egwene staarde haar nijdig aan, en Nynaeve staarde al even nijdig terug. Geen van beiden knipperde met de ogen. Soms gelooft ze dat ze nog steeds de Wijsheid is, bedacht Egwene grimmig, en dat ik nog steeds het dorpsmeisje ben dat ze kruidenleer bijbrengt. Ze kan er maar beter gauw aan wennen dat de dingen nu anders zijn. Nynaeve was een heel sterke geleidster, sterker dan Egwene, maar ze kon alleen maar geleiden als ze kwaad was.

Gewoonlijk streek Elayne de dingen glad als de spanning tussen hen opliep, en dat gebeurde steeds vaker. Tegen de tijd dat Egwene eraan dacht om zelf alles goed te maken, was het te laat. Ze had zich dan bijna steeds schrap gezet en was zelf in woede ontstoken, en om te kalmeren zou ze moeten inbinden. Ze wist zeker dat Nynaeve het zo zou opvatten. Ze kon zich niet herinneren dat Nynaeve ooit gepoogd had terug te krabbelen, dus waarom moest zij het doen? Ditmaal was Elayne er niet; Moiraine had de erfdochter met een enkel woord en een gebaar opgedragen de Speervrouwe te volgen die voor de Aes Sedai gekomen was. Zonder haar liep de spanning op, en beide Aanvaarden wachtten tot de ander toegaf. Aviendha haalde amper adem; ze hield zich zorgvuldig buiten hun botsingen. Ze dacht zeker dat het gewoon verstandig was om uit de buurt te blijven.

Het was, vreemd genoeg, Amico die deze keer de impasse doorbrak, hoewel ze waarschijnlijk alleen maar aangaf dat ze bereidwillig mee wilde werken. Ze draaide haar gezicht naar de muur toe en wachtte geduldig tot ze gebonden zou worden.

Egwene besefte opeens hoe dwaas dit alles was. Ze was de enige geleidster – tenzij Nynaeve zich kwaad maakte of Joiya’s schild het begaf – en zij speelden een spelletje staren terwijl Amico wachtte op haar binding. Een andere keer zou ze hard om zichzelf gelachen hebben. In plaats daarvan opende ze zichzelf voor saidar, die nooit geziene, altijd aanwezige warmte, die altijd zo dichtbij was. De Ene Kracht vervulde haar als een leven van dubbele vreugde, en ze weefde de draden om Amico heen.

Nynaeve bromde slechts; ze was waarschijnlijk niet kwaad genoeg om te voelen wat Egwene aan het doen was, maar ze kon Amico zien verstrakken toen Lucht haar aanraakte, waarna ze in elkaar zakte, min of meer ondersteund door de stromen, alsof ze wilde tonen hoe weinig ze tegenstribbelde. Aviendha huiverde als altijd wanneer ze wist dat er dicht bij haar geleid werd.

Egwene weefde Amico’s oren dicht – het had weinig zin om hen apart te ondervragen als ze eikaars verhalen kenden – en richtte zich op Joiya. Ze nam de waaier van de ene hand in de andere, zodat ze de hand aan haar kleren kon afvegen, en hield toen met een grimas van afkeer op. Haar zwetende handpalmen hadden niets met de warmte te maken. ‘Haar gezicht,’ zei Aviendha opeens. Verrassend; ze zei bijna nooit iets, tenzij ze werd aangesproken door Moiraine of een van de anderen. ‘Amico’s gezicht. Het ziet er anders uit, niet meer alsof de jaren haar zijn voorbijgegaan. Niet zoveel meer. Komt dat doordat ze... gesust is?’ zei ze, ademloos bijna. Ze had een paar gewoonten van hen overgenomen nu ze zo vaak bij hen was. Geen enkele vrouw van de Toren kon het woord ‘sussen’ noemen zonder zich koud te voelen. Egwene liep langs de tafel tot ze Amico’s gezicht van opzij kon zien en toch buiten het gezichtsveld van Joiya kon blijven. Joiya’s ogen veranderden haar maag altijd in een ijsklomp. Aviendha had gelijk. Er was een verschil dat ze wel had opgemerkt maar niet begrepen. Amico zag er jong uit, jonger misschien dan haar jaren, maar haar gezicht bezat niet langer de leeftijdloosheid van een Aes Sedai die jaren met de Ene Kracht heeft gewerkt. ‘Je hebt scherpe ogen, Aviendha, maar ik weet niet of dit iets te maken heeft met sussen. Maar het zal wel zo zijn. Ik weet niet wat het anders veroorzaakt kan hebben.’ Ze besefte dat het niet erg klonk als een Aes Sedai. Die spraken over het algemeen alsof ze de wijsheid in pacht hadden; als een Aes Sedai zei dat ze het niet wist, slaagde ze er over het algemeen toch in een dergelijke ontkenning te laten klinken alsof deze gehuld was in een wolk van kennis. Terwijl ze haar hersens pijnigde voor een gepast hoogdravend antwoord, kwam Nynaeve haar redden. ‘Er zijn maar weinig Aes Sedai geweest die opgebrand zijn, Aviendha, en nog minder die gesust zijn.’

‘Opbranden,’ zo werd het sussen genoemd als het per ongeluk gebeurde. Formeel was sussen het gevolg van een gericht en een uitspraak. Egwene kon er echt de zin niet van inzien; het was alsof je twee woorden had om aan te duiden dat je van de trap was gevallen, in het ene geval struikelde je, in het andere geval werd je geduwd. De meeste Aes Sedai leken het ook zo op te vatten, behalve als ze Novices of Aanvaarden les gaven. Er bestonden feitelijk drie woorden. Mannen werden ‘gestild’, moesten gestild worden vóór ze krankzinnig werden. Maar nu was er Rhand, en de Toren durfde hem niet te stillen. Nynaeve klonk belerend, ongetwijfeld om te klinken als een Aes Sedai. Egwene besefte dat ze Sheriam in een les nadeed, met de handen voor haar middel geslagen en met die glimlach die aangaf dat het allemaal zo eenvoudig was, als je maar nadacht.

‘Sussen is geen onderwerp dat gewoonlijk voor studie gekozen wordt, begrijp je,’ ging Nynaeve door. ‘Over het algemeen wordt aangenomen dat het onomkeerbaar is. De aanleg dat een vrouw kan geleiden, kan na verwijdering niet vervangen worden, zoals een afgehakte hand evenmin door Heling kan worden aangezet.’ Er was tenminste niemand geweest die een gesuste kon helen. Er waren pogingen geweest en wat Nynaeve zei, was min of meer waar. Sommige zusters van de Bruine Ajah bestudeerden echter alles als ze de kans kregen, en sommige Gele zusters, de beste Heelsters, probeerden alles te helen. Maar elke aanwijzing ontbrak dat een gesuste zou kunnen worden geheeld. ‘Behalve dit ene onomstotelijke feit is er weinig bekend. Gesuste vrouwen leven gewoonlijk nog maar enkele jaren. Ze lijken niet meer te willen leven; ze geven het op. Zoals ik al zei, het is een onplezierig onderwerp.’

Aviendha schoof onbehaaglijk met haar voeten, ik dacht alleen maar dat het dat kon zijn,’ zei ze zacht.

Dat dacht Egwene ook. Ze besloot het Moiraine te vragen. Als ze haar tenminste een keer zonder Aviendha zou aantreffen. Het leek of hun bedrog hen zowel hielp als hinderde.

‘Laten we horen of Joiya ook nog steeds hetzelfde verhaal vertelt.’ Ondanks alles moest ze zichzelf sterken voor ze de stromen Lucht om de Duistervriend losmaakte.

Joiya moest stijf geworden zijn van het lange stilstaan, maar ze draaide zich soepel om en keek hen aan. De zweetdruppels op haar voorhoofd konden haar waardigheid en aanwezigheid net zomin aantasten als haar vale, grove kleding het gevoel kon verminderen dat ze hier uit eigen verkiezing was. Ze was een knappe vrouw met iets moederlijks in haar gezicht, iets geruststellends, ondanks de leeftijdloze trekken. Maar haviksogen waren vergeleken met die donkere ogen in dat gezicht vriendelijk. Ze glimlachte, een glimlach die nooit die ogen bereikte. ‘Het Licht verlichte u. Moge de hand van de Schepper u beschermen.’

‘Van jou wil ik die woorden niet horen.’ Nynaeves stem was zacht en kalm, maar ze wierp haar vlecht over haar schouder en greep het eind in haar vuist, zoals ze deed als ze kwaad was, of onzeker. Egwene dacht niet dat ze onzeker was; de gedachte aan Joiya deed Nynaeve niet huiveren zoals Egwene.

‘Ik heb berouw over mijn zonden,’ zei Joiya gladjes. ‘De Draak is wedergeboren en hij voert Callandor. De Voorspellingen zijn vervuld. De Duistere zal falen. Nu zie ik dat in. Mijn berouw is echt. Niemand kan zo lang in de Schaduw lopen dat zij niet terug kan keren naar het Licht.’ Bij dat woord was Nynaeves gezicht donkerder geworden. Egwene was er zeker van dat ze nu kwaad genoeg was om te geleiden, maar als ze dat zou doen, was het ongetwijfeld om Joiya te wurgen. Egwene geloofde net zomin als Nynaeve dat Joiya berouw had, maar haar inlichtingen konden waardevol zijn. Joiya was heel goed in staat om koeltjes te besluiten over te lopen naar de kant die het volgens haar zou winnen. Of ze kon proberen om tijd te winnen, en liegen in de hoop om gered te worden.

Een Aes Sedai kon onmogelijk een leugen uitspreken, zelfs een die elk recht op die naam had verloren; zeker geen regelrechte leugen. De eerste van de Drie Geloften, die met de Eedstaf in de hand werd afgelegd, zou daarvoor moeten zorgen. Maar welke eed ook de Duistere werd gezworen om in de Zwarte Ajah opgenomen te worden, hij leek alle Drie Geloften te breken.

Nou ja, het moest maar. De Amyrlin had hun opdracht gegeven om op de Zwarte Ajah te jagen, op Liandrin en de andere twaalf, die hadden gemoord en uit de Toren waren gevlucht. Ze konden alleen nog iets bereiken met wat deze twee hun konden of wilden vertellen. ‘Vertel ons je verhaal opnieuw,’ beval Egwene. ‘Gebruik deze keer andere woorden. Ik ben het zat om naar aangeleerde verhaaltjes te luisteren.’ Als ze loog, was de kans groter dat ze zich versprak als ze het anders moest vertellen. ‘We luisteren.’ Dat was voor Nynaeve bedoeld; ze snoof luid en gaf toen een kort knikje.

Joiya haalde de schouders op. ‘Zoals je wilt. Laat eens kijken. Andere woorden. De valse Draak, Mazrim Taim, die in Saldea gevangen werd genomen, kan met ongelofelijke kracht geleiden. Misschien net zoveel als Rhand Altor, of bijna net zoveel, als we de verhalen mogen geloven. Voor hij naar Tar Valon gebracht kan worden om gestild te worden, wil Liandrin hem laten ontsnappen. Hij zal worden aangekondigd als de Herrezen Draak, hij krijgt de naam Rhand Altor en hij zal worden aangezet tot een vernietiging zo groot als de wereld sinds de Oorlog van de Honderd Jaren niet meer gekend heeft.’

‘Dat is onmogelijk,’ onderbrak Nynaeve haar. ‘Het Patroon zal geen valse Draak aanvaarden, niet nu Rhand zichzelf heeft uitgeroepen.’ Egwene zuchtte. Ze hadden hierover al eerder ruzie gehad, maar Nynaeve bleef maar op dit punt doorgaan. Ze wist niet zeker of Nynaeve echt in Rhand als de Herrezen Draak geloofde, wat ze ook zei, ongeacht de Voorspellingen, Callandor en de val van de Steen. Nynaeve was net oud genoeg geweest om op hem te passen toen hij nog een kind was, zoals ze ook bij Egwene gedaan had. Hij was een Emondsvelder, en Nynaeve vond het haar voornaamste plicht de mensen uit Emondsveld te beschermen.

‘Heeft Moiraine je dat verteld?’ vroeg Joiya met een spoortje van minachting. ‘Moiraine heeft na haar verheffing weinig tijd in de Toren doorgebracht, en ook niet veel met haar zusters in andere plaatsen. Ik neem aan dat ze het dagelijkse leven in een dorp kent, misschien zelfs wel iets van politiek weet, maar ze spreekt al te stellig over zaken die alleen met studie doorgrond kunnen worden, of door gesprekken met mensen die er iets van weten. Maar ze kan het bij het rechte eind hebben. Mazrim Taim zou weieens kunnen ontdekken dat het onmogelijk is zichzelf tot Draak uit te roepen. Maar als anderen het voor hem doen, maakt het dan nog iets uit?’

Egwene wenste dat Moiraine terug zou komen. De vrouw zou niet zo zelfverzekerd spreken als Moiraine hier was. Joiya wist maar al te goed dat zij en Nynaeve slechts Aanvaarden waren. Het maakte een verschil.

‘Ga door,’ zei Egwene, bijna net zo ruw als Nynaeve. ‘En onthoud: andere woorden.’

‘Natuurlijk,’ zei Joiya, alsof ze antwoord gaf op een sierlijke uitnodiging, maar haar ogen glinsterden als splinters zwart glas. ‘Je kunt de uitkomst al zien, die ligt voor de hand. Rhand Altor krijgt de schuld voor de plundertochten van... Rhand Altor. Zelfs het bewijs dat ze niet dezelfde zijn, kan weggepraat worden. Niemand weet toch welke kunstjes de Herrezen Draak kent? Misschien kan hij wel op twee plaatsen tegelijk zijn. Zelfs het soort mensen dat achter een valse Draak aanholt, zal aarzelen bij de aanblik van de slachtpartijen en erger, die iedereen van groot tot klein zullen treffen. Ze zullen het hem verwijten. Wie zich niet door zulke slachtingen laat afschrikken, zal de Rhand Altor zoeken die zich in bloed schijnt te wentelen. De landen zullen zich verenigen zoals tijdens de Aiel-oorlog...’ Ze glimlachte verontschuldigend naar Aviendha, een glimlach die in tegenspraak was met haar genadeloze ogen. ‘... maar ongetwijfeld veel vlugger. Zelfs de Herrezen Draak kan die niet weerstaan, niet lang tenminste. Hij zal voor de Laatste Slag worden verpletterd, juist door die mensen die hij verondersteld werd te redden. De Duistere zal vrijkomen, de dag van Tarmon Gai’don zal komen en de Schaduw zal de aarde verduisteren en voor altijd het Patroon veranderen. Dat is Liandrins plan.’ Er klonk totaal geen voldoening in haar stem, ook geen afgrijzen. Het was een geloofwaardig verhaal, beter dan Amico’s verzinsel over een paar afgeluisterde zinnen, maar Egwene geloofde Amico en niet Joiya. Misschien omdat ze dat wilde. Een vage bedreiging in Tanchico was gemakkelijker aan te pakken dan dit volledig uitgewerkte plan om iedereen tegen Rhand op te zetten. Nee, dacht ze, Joiya liegt. Ik weet het zeker. Toch kon ze zich niet veroorloven om enig verhaal te veronachtzamen. Maar ze konden niet achter beide verhalen aanjagen, niet als ze enige kans op slagen wilden hebben.

De deur sloeg open en Moiraine zeilde naar binnen, met Elayne achter haar aan. De erfdochter keek fronsend naar de vloer en was verdiept in duistere gedachten, maar Moiraine... Voor één keer was de kalmte van de Aes Sedai verdwenen; haar gezicht was vertrokken van woede.

Загрузка...