Heel even bleef Nynaeve in het Hart van de Steen staan zonder het echt te zien, waarbij ze in het geheel niet aan Tel’aran’rhiod dacht. Egeanin was een Seanchaanse. Een van die smeerlappen die een halsband om Egwenes nek hadden gelegd en hetzelfde bij haar hadden geprobeerd. Als ze eraan dacht, voelde ze zich nog leeg worden. Seanchaans, en ze had Nynaeves vriendschap weten te winnen. Echte vriendinnen leken er maar weinig te zijn en kwamen niet vaak voor na haar vertrek uit Emondsveld. Had ze een vriendin gevonden en dan raakte ze haar zo weer kwijt...
‘Daarom vind ik het zo erg,’ bromde ze en sloeg haar armen stevig over elkaar heen. ‘Ze zorgde ervoor dat ik haar mocht en daaraan kan ik geen einde maken en dus haat ik haar.’ Nu ze het zo hardop zei, leek het helemaal nergens op te slaan. ‘Ik hoef niet verstandig te zijn.’ Ze lachte stil, met een spijtig hoofdschudden. ‘Ik word geacht een Aes Sedai te zijn.’ En dus niet te blaten als een wol rapende boerenmeid. Callandor fonkelde, het kristallen zwaard rees op uit de vloer onder de grote koepel en de dikke roodstenen kolommen stegen in schaduw-rijen op in dat vreemde vage licht dat overal vandaan leek te komen. Heel gemakkelijk kreeg ze weer het gevoel terug dat ze werd beloerd, kon ze het zich weer voorstellen. Als het de vorige keren verbeelding was geweest. Als het nu zo was. Daartussen kon zich van alles verborgen houden. Waar was Egwene? Paste wel bij dat meisje om te laat te zijn. Al dat sombere duister. Voor haar gevoel kon er ieder moment iets tussen die pilaren vandaan... ‘Dat zijn vreemde kleren, Nynaeve.’
Ze onderdrukte nog net een gilletje en tolde rond; er klonk metalig geratel en haar hart bonsde in haar keel. Egwene verscheen, aan de andere kant van Callandor met twee vrouwen in ruimvallende kledij en donkere sjaals over witte hemden. Hun sneeuwwitte haren werden bijeengehouden door opgerolde sjaals die tot hun middel reikten. Nynaeve slikte en hoopte dat de anderen niets gemerkt hadden. Ze probeerde weer gewoon adem te halen. Haar zo te besluipen!. Eén Aielvrouw herkende ze van Elaynes beschrijving. Het gezicht van Amys zag er veel te jong uit voor dat haar, maar het was blijkbaar als kind al zilverachtig geweest. De andere, mager en knokig, had lichtblauwe ogen in een gelooid rimpelgezicht. Dat moest Bair zijn. De taaiste van de twee volgens Nynaeve nu ze hen zag, al zag Amys er niet erg... Vreemde kledij? Metalig?
Ze bekeek zichzelf en snakte naar adem. Haar kledij leek vaag op de kledij van Tweewater, als vrouwen daar tenminste kleren droegen die van stalen maliën waren gemaakt met stukken pantserplaat zoals ze die in Shienar had gezien. Hoe konden mannen daarin rondhollen en in het zadel springen? Het drukte op haar schouders alsof het wel honderd pond woog. Haar vertrouwde wandelstaf was nu van metaal en had bovenaan een punt van een of andere glanzende stalen zandsteen. Ze hoefde niet aan haar hoofd te voelen om te weten dat ze een soort helm droeg. Met een woeste blos richtte ze haar aandacht op haar kleding en veranderde alles in de goede wol van Tweewater en een wandelstok. Het voelde fijn weer een vlecht te hebben die over haar schouder hing. ‘Onbeheerste gedachten veroorzaken moeilijkheden wanneer je een droom loopt,’ zei Bair met haar ijle sterke stem. ‘Je moet leren die te beheersen als je van plan bent ermee door te gaan.’ ik kan mijn gedachten heel goed beheersen, dank u wel,’ zei Nynaeve afgepast, ik...’ Bairs stem was niet het enige dat er ijl uitzag. De twee Wijzen leken... bijna mistig en Egwene in haar lichtblauwe rijkleding was bijna doorzichtig. ‘Wat is er met jullie aan de hand? Waarom zien jullie er zo uit?’
‘Probeer jij maar eens Tel’aran’rhiod te betreden wanneer je half in je zadel zit te slapen,’ zei Egwene droog. Ze scheen te flikkeren, in het Drievoudige Land is het ochtend en zijn we op pad. Ik moest Amys overhalen mij toch te laten gaan, want ik was bang dat jullie je zorgen zouden maken.’
‘Zelfs zonder paardrijden is dit al moeilijk,’ zei .Amys. ‘Om half te slapen terwijl je wakker wilt blijven. Egwene heeft het nog niet helemaal geleerd.’
‘Maar dat ga ik wel doen,’ zei Egwene met een boos makende vastbeslotenheid. Ze was altijd te haastig en te koppig in haar drang om te leren. Als deze Wijzen haar niet bij haar nekvel vasthielden, zou ze waarschijnlijk in allerlei moeilijkheden belanden. Nynaeve maakte zich verder geen zorgen meer over Egwene en haar problemen toen de jongere vrouw haar vertelde over de Trolloks en Draghkar die Koudrotsveste waren binnengevallen. Over Seana, de gedode Wijze en droomloopster. Over Rhand, die de Taardad naar Alcair Dal joeg, waarmee hij blijkbaar alle gebruiken schond, en die boodschappers uitstuurde om nog meer sibben op te roepen. De jongen gaf zijn bedoelingen aan niemand prijs, de Aiel waren schichtig en Moiraine beet haar nagels bijna tot stompjes. Door Moiraines ergernis zou ze zich opgelucht moeten voelen – ze had gehoopt dat Rhand op de een of andere wijze aan haar invloed had kunnen ontsnappen – ware het niet dat Egwene van die diepe zorgrimpels had getoond. ‘Ik weet niet of het waanzin is of opzet,’ besloot Egwene. ik zou het allebei nog kunnen verdragen, als ik het maar zeker wist, Nynaeve. Ik wil best bekennen dat noch de Voorspelling, noch Tarmon Gai’don me op dit moment zorgen baart. Misschien is het dwaas, en ik heb Elayne beloofd op hem te letten, maar ik weet gewoon niet hoe.’ Nynaeve liep om het kristallen zwaard heen om een arm om haar heen te slaan. Ze voelde gelukkig stevig aan, zelfs al leek ze een weerspiegeling in een beslagen spiegel. Rhands verstand. Daar kon ze niets aan doen, daar kon ze geen enkele troost bieden. Egwene was bij hem om voor hem te zorgen. ‘Het beste wat je voor Elayne kunt doen, is hem te zeggen dat hij haar brief moet lezen. Ze maakt er zich soms zorgen om. Ze praat er wel niet over, maar ik denk dat ze bang is meer te hebben gezegd dan ze had moeten doen. Als hij gelooft dat ze stapeldol op hem is, zal hij zich waarschijnlijk net zo voelen en dat zal haar geen kwaad doen. We hebben gelukkig wel enig goed nieuws uit Tanchico. Iets.’ Maar toen ze het uitlegde, leek het maar weinig voor dat ‘iets’. ‘Dus jullie weten nog niet wat ze zoeken,’ zei Egwene toen ze uitverteld was, ‘maar zelfs als jullie het wisten, dan zitten zij er dichterbij en kunnen zij het als eersten vinden.’
‘Niet als het aan mij ligt.’ Nynaeve richtte een ferme blik op de twee Wijzen. Uit wat Elayne had verteld over die weifelende Amys met haar waarschuwingen, zou ze flink moeten optreden om hen aan te pakken. Het tweetal was zo nevelig dat ze maar hoefde te blazen om ze als mist te verjagen. ‘Elayne denkt dat u allerlei kunstjes met dromen kunt uithalen. Bestaat er een mogelijkheid om Amathera’s dromen binnen te dringen en uit te zoeken of ze een Duistervriend is?’
‘Dwaas meisje.’ Bair schudde het hoofd en haar lange haren zwierden rond. ‘Je mag dan Aes Sedai zijn, maar je bent toch nog een dwaas meisje. Het is heel gevaarlijk in de droom van een ander te stappen, tenzij die ander je kent en je verwacht. Het is haar droom, en dat is anders dan hier. Daar zal die Amathera alles beheersen, zelfs jou.’ Ze was er zo zeker van geweest dat dat de manier was geweest. Het was ergerlijk nu iets anders te horen. En ‘dwaas meisje’? ik ben geen meisje,’ snauwde ze. Ze wilde aan haar vlecht rukken, maar in plaats daarvan balde ze haar vuisten. Om de een of andere reden voelde het niet meer zo goed om aan haar vlecht te trekken, ik was al Wijsheid van Emondsveld voor ik... Aes Sedai werd...’ De leugen kwam steeds gemakkelijker over haar lippen. ‘... en toen al zei ik vrouwen van jullie leeftijd dat ze moesten zitten en hun mond houden. Als jullie weten hoe jullie me kunnen helpen, zeg dat dan en geef me niet dat dwaze gebrabbel over gevaren. Ik kan iets gevaarlijks best herkennen.’
Opeens voelde ze hoe haar ene vlecht er nu twee werden, met kwastjes, een bij ieder oor en dat er rode linten in waren gevlochten. Haar rok was zo kort dat haar knieën zichtbaar waren en ze droeg net zo’n loshangend hemd als de Wijzen en haar schoenen en kousen waren weg. Hoe was dat gekomen? Aan dit soort kleren had ze zeker nooit gedacht. Egwene sloeg snel de hand voor haar mond. Vond ze het erg? Glimlachte ze?
‘Onbeheerste gedachten,’ zei Amys, ‘kunnen inderdaad veel overlast bezorgen, Nynaeve Sedai, tot je volleerd bent.’ Ondanks haar effen stem krulden haar lippen zich in amper verborgen vermaak. Nynaeve hield met moeite haar gezicht nietszeggend. Daar hadden die twee toch niet de hand in? Dat kan toch niet! Moeizaam probeerde ze het terug te veranderen en het was echt een zware strijd, alsof iets haar in die kleren vasthield. Haar wangen werden steeds roder. Opeens, toen ze op het punt stond in elkaar te storten en om raad te vragen, of zelfs hulp, waren haar haren en kleren weer als eerst. Dankbaar speelde ze met haar tenen in haar goede stevige schoenen. Het moest echt een malle, verstrooide gedachte zijn geweest. In ieder geval wilde ze niets van haar achterdocht laten blijken. Op dit moment leken ze veel te vermaakt, zelfs Egwene. Ik hen niet hier gekomen voor een stomme wedstrijd. Die eer gun ik ze niet.
‘Als ik haar droom niet binnen kan komen, kan ik haar dan de Wereld der Dromen invoeren? Ik heb een of andere manier nodig om met haar te praten.’
‘We zouden het je niet leren, zelfs als we wisten hoe,’ zei Amys, die kwaad haar sjaal verschoof. ‘Je vraagt om iets boosaardigs, Nynaeve Sedai.’
‘Ze zou hier even hulpeloos zijn als jij in haar droom.’ Bairs ijle stem klonk als een ijzeren staaf. ‘Vanaf de eerste droomloopster is steeds aan volgenden doorgegeven dat niemand ooit in de droom getrokken mag worden. Men zegt dat de Schaduw daarmee werkte in de laatste dagen van de Eeuw der Legenden.’
Door hun strenge ogen stond Nynaeve met haar voeten te schuifelen en besefte ze dat ze nog steeds haar arm om Egwene had geslagen, waarna ze zich dwong stil te staan. Ze wilde Egwene niet laten merken dat die twee haar ongerust hadden gemaakt. Dat hadden ze ook niet. Ze mocht dan wel het gevoel hebben dat ze voor de vrouwenkring stond, voordat ze tot Wijsheid was uitverkoren, maar dat had helemaal niets met deze Wijzen te maken. Ze moest vastberaden blijven... Ze keken haar strak aan. Wazig of niet, deze vrouwen waren stuk voor stuk de evenknie van Siuan Sanche. Vooral Bair. Niet dat ze zich klein voelde door hen, maar ze zag de zin van redelijkheid in. ‘Elayne en ik hebben hulp nodig. De Zwarte Ajah zit boven op iets wat Rhand schade kan berokkenen. Als zij het vóór ons vinden, kunnen ze hem misschien overheersen. Wij moeten het vóór hen vinden. Als er iets is waarmee u kunt helpen, iets wat u me kunt vertellen... Wat dan ook.’
‘Aes Sedai,’ zei Amys, ‘Jij kunt een verzoek om hulp laten klinken als een eis.’ Nynaeves lippen verstrakten. Een eis? Ze had bijna gebedeld. Eis, welja! De Aielvrouw leek het echter niet te merken. Of negeerde het liever. ‘Een gevaar voor Rhand Altor echter... We kunnen niet toestaan dat de Schaduw hem krijgt. Er bestaat een manier.’
‘Gevaarlijk.’ Bair schudde heftig haar hoofd. ‘Deze jonge vrouw weet nog minder dan Egwene toen ze naar ons toekwam. Het is te gevaarlijk voor haar.’
‘Misschien kan ik dan...’ begon Egwene en het tweetal onderbrak haar eensgezind.
‘Jij maakt je lessen af. Je bent veel te gretig, wilt veel meer doen dan je weet,’ zei Bair scherp, terwijl Amys tegelijk niet veel vriendelijker zei: ‘Je bent niet in Tanchico, je kent de stad niet en jouw nood is minder dan die van Nynaeve. Zij is de jaagster.’
Onder die ijzeren ogen gaf Egwene mokkend toe en de twee Wijzen keken elkaar aan. Ten slotte trok Bair haar schouders op en sloeg haar sjaal voor het gezicht. Ze wilde duidelijk haar handen van de kwestie aftrekken.
‘Het is gevaarlijk,’ zei Amys. Het klonk bij haar net alsof ademen in Tel’aran’rhiod gevaarlijk was.
‘Ik...!’ Nynaeve verbeet haar woorden toen Amys’ ogen nog harder werden, wat ze voor onmogelijk had gehouden. Terwijl ze een stevig beeld van haar huidige kleren in gedachten hield – zij hadden er natuurlijk niets mee te maken; het leek gewoon verstandig om ervoor te zorgen dat ze dezelfde kleren hield – veranderde ze haar woorden in: ik zal voorzichtig zijn.’
‘Het is niet mogelijk,’ vertelde Amys haar ronduit, ‘maar ik weet geen andere manier. Nood is de sleutel. Als er te veel mensen in de veste wonen, moet de sibbe zich splitsen, en dan ontstaat de noodzaak van water in de nieuwe veste. Als er geen plek met water bekend is, kan een van ons erbij worden geroepen om een bron te vinden. Dan is de sleutel de noodzaak om een vallei of ravijn met water te vinden, niet te ver van de eerste af. Door je gedachten helemaal te richten op die noodzaak kom je in de buurt van wat je wilt. Als je je nogmaals richt op je nood, kom je er nog dichterbij. Iedere stap brengt je dichterbij, totdat je op het laatst niet alleen in het juiste dal staat, maar nog wel naast de plek waar het water gevonden kan worden. Voor jou zal het veel moeilijker zijn, omdat je niet precies weet wat je zoekt, hoewel die grote nood dat weer goed kan maken. En je weet al ruwweg waar het zich in dat paleis bevindt.’
‘Luister naar het gevaar en laat dat goed tot je doordringen.’ De Wijze boog zich naar haar toe en sprak haar toe op een toon die even scherp was als haar blik. iedere stap wordt blind gezet, met gesloten ogen. Je kunt niet weten waar je terechtkomt, tot je je ogen opent. En het vinden van water helpt niet veel als je midden in een slangenkuil staat. De giftanden van de bergkoning doden in een droom net zo snel als wanneer je wakker bent. Ik denk dat die vrouwen over wie Egwene het heeft, even snel doden als een slang.’
‘Dat heb ik gedaan,’ riep Egwene uit. Nynaeve voelde hoe ze recht veerde toen de ogen van de Aielvrouwen zich op haar richtten. ‘Voor ik jullie ontmoette,’ zei ze snel. ‘Voor we naar Tyr kwamen.’ Nood. Nynaeve voelde zich wat zachter gestemd jegens de vrouwen, nu een van hen iets nuttigs had verteld. ‘Wilt u goed op Egwene passen?’ zei ze en omhelsde de jongere vrouw om aan te geven dat ze het lief bedoelde. ‘Je hebt gelijk, Bair. Ze zal trachten meer te doen dan ze aankan. Zo is ze altijd geweest.’ Om de een of andere reden trok Bair haar witte wenkbrauw heel hoog op tegen haar. ‘Dat vind ik niet,’ zei Amys droog. ‘Ze is momenteel heel gewillig in haar lessen. Is dat niet zo, Egwene?’
Egwenes mond vormde een koppige streep. Deze Wijzen kenden haar niet erg goed, als ze meenden dat een vrouw uit Tweewater zichzelf ‘gewillig’ liet noemen. Egwene zei er echter niets van. Dat had Nynaeve niet verwacht. Deze Aielvrouwen leken een even hard stel als Aes Sedai.
Haar tijd in Tel’aran’rhiod liep af en ze brandde van ongeduld om deze manier te proberen. Als Elayne haar wakker maakte, zou het wellicht heel lang duren voor ze weer in slaap viel. ‘Over zeven dagen,’ zei ze, ‘zal een van ons jou hier weer ontmoeten.’ Egwene knikte. ‘Over zeven dagen zal Rhand zich aan de stamhoofden hebben getoond als Hij die komt met de dageraad en zullen de Aiel hem volgen.’ De ogen van de Wijzen bewogen even en Amys schikte haar sjaal goed, maar Egwene zag dat niet. ‘Het Licht mag weten wat hij dan van plan is.’
‘Over zeven dagen zullen Elayne en ik in handen hebben waar Liandrin op jaagt.’ En anders zou de Zwarte Ajah het hoogstwaarschijnlijk hebben. Dus de Wijzen waren net zo onzeker over de vraag of de Aiel hem zouden volgen als Egwene over Rhands plannen. Nergens enige zekerheid. Maar het had ook geen zin Egwene te belasten met nog meer twijfels. ‘Wanneer Elayne – of ik – jou de volgende keer spreekt, hebben we ze allemaal te pakken en in een zak gestopt om ze naar de Witte Toren terug te voeren.’
‘Probeer voorzichtig te zijn, Nynaeve. Ik weet dat je dat niet kunt, maar probeer het in ieder geval. Zeg ook tegen Elayne dat ik dat heb gezegd. Ze is niet zo... stoutmoedig als jij, maar soms bijna even erg...’ Amys en Bair legden beiden een hand op Egwenes schouder en ze waren verdwenen.
Proberen voorzichtig te zijn? Dwaas meisje. Ze was altijd voorzichtig. Wat had Egwene eigenlijk willen zeggen in plaats van stoutmoedig? Nynaeve sloeg haar armen stevig over elkaar om niet aan haar vlecht te trekken. Misschien maar beter dat ze het niet wist. Ze besefte dat ze Egwene niets over Egeanin had verteld. Misschien was het ook maar beter om Egwenes herinneringen aan haar gevangenschap niet op te wekken. Nynaeve herinnerde zich maar al te goed dat het meisje nog weken na haar bevrijding nachtmerries had gehad en wakker was geschrokken, gillend dat ze niet beteugeld wilde worden. Het was veel beter dat te laten rusten. Het was bovendien ook onwaarschijnlijk dat Egwene die Seanchaanse ooit zou ontmoeten. Die bloedvrouw! Ze mocht tot as verbranden! Bloedvuur! Tijd. Ik gebruik mijn tijd niet verstandig,’ zei ze hardop. De woorden kaatsten heen en weer tussen de hoge zuilen. Nu de andere vrouwen weg waren, leek de Steen nog dreigender dan eerst, nog meer een schuilplaats van gluurders en dingen die op je af konden springen. De hoogste tijd hier weg te gaan.
Maar eerst veranderde ze haar haren in een bundel lange dunne vlechtjes en haar kleren in strakke plooien van donkergroene zijde. Een doorzichtige sluier bedekte haar mond en neus en wapperde licht als ze uitademde. Met een grimas voegde ze er kralen van groene jade aan toe die in de dunne vlechtjes waren gevlochten. Als een Zwarte zuster hun gestolen ter’angreaal zou gebruiken om de Wereld der Dromen binnen te komen en haar in het Panarchenpaleis zou zien, dan zou die misschien denken dat ze slechts een Taraboonse was die zich er op de meer gebruikelijke manier in had gedroomd. Sommigen wisten echter hoe zij eruitzag. Ze tilde een handvol vlechtjes met kralen op en glimlachte. Licht honingkleurig. Ze had niet beseft dat dat mogelijk was. Ik vraag me af hoe ik eruitzie. Zullen ze me nu herkennen? Opeens stond er een levensgrote spiegel naast Callandor. In het glas sperden haar grote bruine ogen zich geschokt wagenwijd open en haar rozenknopmond viel open. Ze had het gezicht van Rendra! Haar gelaatstrekken flikkerden heen en weer, ogen en haren wisselden van licht naar donker; met moeite vormde ze het gezicht van de herbergierster. Nu zou niemand haar kennen. En Egwene maar denken dat ze niet wist hoe ze voorzichtig moest zijn.
Ze sloot de ogen en richtte haar gedachten op Tanchico, op het Panarchenpaleis, op nood. Iets gevaarlijks voor Rhand, voor de Herrezen Draak, nood... Rond haar verschoof Tel’aran’rhiod; ze voelde het, een glijdende sprong, en ze opende gretig haar ogen om te zien waar ze was terechtgekomen.
Het was een slaapvertrek, even groot als zes kamers in de Driepruimenhof; de witgepleisterde wanden waren bewerkt met geschilderde friezen en aan het plafond hingen gouden lampen aan vergulde kettingen. De hoge beddenposten met prachtig houtsnijwerk waaierden als takken en bladeren uit tot een hemel boven het bed. Een nog vrij jonge vrouw stond stijf met haar rug tegen een van de posten aan het voeteneind. Ze zag er eigenlijk heel lief uit, met net zo’n pruilmondje als Nynaeve. Boven haar donkere vlechten prijkte een kroon van gouden drievoudige bladeren met robijnen, parels en een maansteen die groter was dan een ganzenei. Om haar nek hing een brede stola die tot haar knieën reikte en van boven tot onder met bomen was geborduurd. Afgezien van de kroon en stola droeg ze niets anders, maar ze zat van top tot teen onder het zweet.
Haar bevende ogen waren strak op de vrouw gericht die het zich op een lage ligbank gemakkelijk had gemaakt. De rug van die andere vrouw was naar Nynaeve gekeerd en even nevelig als Egwene eerder was geweest. Ze was klein en slank, de donkere haren vielen losjes op haar schouder en ze droeg een lichtgele ruimvallende rok die duidelijk niet Taraboons was. Nynaeve hoefde haar gezicht niet te zien om te weten dat het op een vossenkop met grote blauwe ogen leek. Evenmin hoefde ze de stromen van Lucht te zien die de vrouw aan de beddenpost vasthielden, om te weten dat ze naar Temaile Kinderode keek. ‘... zoveel leren wanneer je dromen gebruikt en de nacht niet verknoeit met slapen,’ zei Temaile lachend met een Cairhiense tongval. ‘Vind je het niet leuk? Wat zal ik je hierna gaan leren? Ik weet het. Het meisje in de haven. Ze bewoog vermanend haar opgestoken vinger heen en weer. ‘Zorg ervoor, Amathera, dat je alle woorden goed leert. Je weet dat ik je liever niet... Waar sta jij naar te gapen?’ Opeens besefte Nynaeve dat de vrouw tegen de beddenpost – Amathera? De panarch? – haar recht stond aan te kijken. Temaile bewoog zich langzaam, alsof ze om wilde kijken. Nynaeve perste haar ogen dicht. Nood. Overgang.
Nynaeve liet zich tegen de dunne pilaar aanzakken en hijgde alsof ze twintig span had gehold. Ze vroeg zich niet eens af waar ze beland was. Haar hart bonsde als een woeste trommel. Terechtkomen in een kuil met gifslangen. Temaile Kinderode. De Zwarte zuster van wie Amico had gezegd dat ze genoot van pijn bij anderen, er zo van genoot dat een andere Zwarte zuster er iets van had gezegd. En zij had in dezelfde kamer gestaan terwijl ze geen vonkje kon geleiden. Als het slecht was afgelopen, had zij als versiering naast Amathera aan de beddenpost gestaan. Licht! Ze huiverde toen ze het zich voorstelde. Kalmeer, vrouw. Je bent ontsnapt, en zelfs als Temaile je zag, heeft ze een vrouw met lichtblonde haren gezien die verdween, een Taraboonse die zich heel even in Tel’aran’rhiod had gedroomd. En ze was er zo kort geweest dat Temaile nooit had kunnen voelen dat ze kon geleiden. Ook al kon Nynaeve het nu niet, de kunde kon door iedere andere geleidster wel gevoeld worden. Maar heel kort. Als ze geluk had, niet lang genoeg.
Ze wist nu tenminste hoe het met Amathera was. De vrouw was zeker geen bondgenote van Temaile. Deze manier van zoeken was al nuttig gebleken. Maar nog niet genoeg. Ze keek rond, terwijl ze zo rustig mogelijk probeerde adem te halen.
Over de gehele lengte en breedte van een enorme zaal, die bijna vierkant was, rezen smalle witte pilaren in lange rijen op van gladde witte vloertegels naar vergulde rozetten in het hoge plafond. Een dik zijden koord liep door het hele vertrek langs donker gewreven houten paaltjes die tot haar middel reikten, behalve waar het koord de toegangen onder de dubbele spitsbogen zou hebben afgesloten. Langs de muren stonden planken en open kasten en de geraamten van merkwaardige dieren, met nog meer uitstallingskasten midden in de zaal, ook met touw afgeschermd. Volgens Egwenes beschrijving de voornaamste tentoonstellingszaal van het paleis. Wat zij zocht, moest zich in dit vertrek bevinden. Haar volgende stap zou minder blind zijn dan de eerste twee, want hier bevonden zich zeker geen gifslangen en Temailes.
Opeens verscheen een knappe vrouw naast een glazen kast op vier fraai gesneden poten die midden in het vertrek stond. Het was geen Taraboonse, aan haar donkere haren te zien, die in golven tot haar schouders reikten, maar dat was niet de reden waarom Nynaeve met open mond stond te kijken. De kleding van de vrouw leek van nevels te zijn gemaakt, soms zilverig doorschijnend, soms grijs, en zo dun dat haar lichaam duidelijk te zien was. Waar ze zich ook vandaan had gedroomd, ze bezat zeker een uitbundige verbeelding om zoiets te ontwerpen! Zelfs de beruchte gewaden van de Domani, waarvan ze had gehoord, konden dit niet benaderen.
De vrouw glimlachte naar een glazen kast, liep toen verder de zaal in en bleef aan de andere kant staan kijken naar iets wat Nynaeve niet goed zag, iets donkers boven op een stenen voetstuk. Fronsend liet Nynaeve een vuist vol blonde vlechten los. De vrouw kon elk moment verdwijnen. Er waren er maar weinig die zich lange tijd in Tel’aran’rhiod konden dromen. Natuurlijk deed het er niet toe of de vrouw haar zag. Ze stond zeker niet op de lijst van Zwarte zusters. Maar toch leek ze op de een of andere manier... Nynaeve voelde hoe ze weer een handvol vlechten had gegrepen. De vrouw... Uit zichzelf trok haar hand hard aan haar vlechten en ze keek er verwonderd naar. De witte knokkels op haar trillende hand. Het was bijna of ze door aan die vrouw te denken... Haar arm trilde, zó hard probeerde haar hand het haar uit te trekken. Licht! Waarom?
De in mist geklede vrouw stond verderop voor een wit voetstuk. Het trillen trok van Nynaeves arm naar haar schouders. Ze had die vrouw écht nooit eerder gezien. Maar toch... Ze probeerde haar vingers los te maken, maar die klemden zich nog steviger vast. Ze had haar absoluut zeker nooit... Rillend van kop tot teen perste ze haar andere arm om zich heen. Haar tanden klapperden bijna tegen elkaar. De vrouw leek... Ze wilde in huilen uitbarsten. De vrouw... Beelden barstten in haar hoofd open, ontploften. Ze zakte langs de pilaar omlaag alsof de beelden haar spieren controleerden. Haar ogen puilden uit. Weer zag ze het. Het Vertrek van de Vallende Bloesems en die stevige knappe vrouw gehuld in de gloed van saidar. Zijzelf en Elayne, als kinderen babbelend, kibbelend om als eerste te antwoorden, alles vertellend over alles wat ze wisten. Hoeveel hadden ze verteld? Het was moeilijk de kleinigheden te herinneren, maar ze herinnerde zich vaag dat enkele dingen ongezegd waren gebleven. Niet omdat ze die wilden verzwijgen, ze zouden de vrouw alles hebben verteld, alles hebben gedaan wat de vrouw had gevraagd. Haar gezicht was vuurrood van schaamte en boosheid. Als het haar al gelukt was enkele kleinigheidjes te verzwijgen, dan kwam dat alleen, doordat ze zo... ijverig waren geweest de vraag goed te beantwoorden.
Ik snap het niet, zei een klein stemmetje ergens in haar hoofd. Als dat een Zwarte zuster is waar ik niets van weet, waarom heeft ze ons dan niet aan Liandrin uitgeleverd? Ze had het kunnen doen. We zouden als lammetjes zijn meegelopen.
De kille woede liet haar niet luisteren. Een Zwarte zuster had haar als een poppetje laten dansen en haar toen gezegd alles te vergeten. Haar bevolen alles re vergeten. En dat had ze gedaan! Nou, die vrouw zou nu merken hoe het was om tegenover iemand te staan die klaarstond en gewaarschuwd was!
Voor ze naar de Ware Bron had kunnen reiken, stond Birgitte opeens naast de volgende pilaar in haar korte witte jas en wijde gele broek die bij de enkels was vastgesnoerd. Birgitte, of een onbekende die droomde dat ze Birgitte was, met goudblond haar in een kunstig gevlochten vlecht. Met een waarschuwende vinger tegen de lippen gedrukt, wees ze naar Nynaeve, toen dringend naar een van de uitgangen onder de spitsbogen achter hen. De lichtblauwe ogen wenkten gebiedend en ze verdween.
Nynaeve schudde het hoofd. Wie die vrouw ook was, ze had geen tijd. Ze opende zich voor saidar, draaide zich om, geheel vervuld van de Ene Kracht en rechtmatige wraak. De in mist geklede vrouw was verdwenen. Weg! Doordat die blonde zottin haar had afgeleid! Misschien stond die nog wel in de buurt op haar te wachten. Gehuld in de Kracht beende ze de uitgang door die de vrouw had gewezen. De blonde vrouw wachtte in een hal met fleurige tapijten waar onaangestoken gouden lampen roken naar geurige olie. Nu had ze een zilveren boog in de hand en een zilveren pijlkoker aan haar zij. ‘Wie ben je?’ barstte Nynaeve woedend uit. Ze zou de vrouw één kans geven om het uit te leggen. En haar dan een lesje geven dat ze niet snel zou vergeten. ‘Ben jij dezelfde zottin die in de Woestenij een pijl op me afschoot en beweerde dat ze Birgitte was? Ik stond op het punt iemand van de Zwarte Ajah een lesje te leren, maar door jou is ze ontsnapt!’
‘Ik ben Birgitte,’ zei de vrouw leunend op haar boog. ‘Onder die naam zul je mij waarschijnlijk wel kennen. En jij zou een lesje hebben gekregen, zowel hier als in het Drievoudige Land. Ik herinner me de levens die ik heb geleefd alsof het goed gelezen boeken zijn, de eerste zijn vager dan de laatste, maar ik herinner me nog goed dat ik aan de zijde van Lews Therin vocht. Ik zal het gezicht van Moghedien nooit vergeten, net zo min als het gezicht van Asmodean, de man die je bijna in Rhuidean stoorde.’
Asmodean? Moghedien? Die vrouw een Verzaker? Een Verzaker in Tanchico! En een in Rhuidean in de Woestenij! Egwene zou er zeker iets over hebben gezegd als ze het had geweten. Nu kon ze haar pas over zeven dagen waarschuwen. Boosheid en saidar borrelden in haar omhoog. ‘Wat doe je hier? Ik weet dat jullie allemaal zijn verdwenen, nadat de Hoorn van Valere was gestoken, maar jij bent...’ Haar stem stierf weg, een beetje beschaamd over wat ze bijna had gezegd, maar de andere vrouw maakte haar woorden kalm af. ‘Dood? Diegenen onder ons die met het Rad zijn verbonden, zijn niet dood zoals de anderen dood zijn. Er is toch geen betere plek dan de Wereld der Dromen om te wachten tot het Rad ons in nieuwe levens weeft?’ Opeens lachte Birgitte. ik praat bijna als een wijsgeer. In bijna ieder leven kan ik me herinneren dat ik ben geboren als een eenvoudig meisje dat de boog opneemt. Ik ben een boogschutter, meer niet.’
‘Jij bent de heldin in honderden verhalen,’ zei Nynaeve. ‘En ik heb gezien wat jouw pijlen in Falme hebben gedaan. De Seanchaanse geleidsters konden jou niet raken. Birgitte, we staan tegenover zo’n tien zusters van de Zwarte Ajah. En ook tegenover een Verzaker lijkt me. We kunnen best hulp gebruiken.’
Het gezicht van de andere vrouw vertoonde een grimas, verlegen en spijtig. ‘Dat kan ik niet, Nynaeve. Ik kan de wereld van het vlees niet aanraken, tenzij de Hoorn me wederom roept. Anders zal het Rad me eruit weven. Als het Rad dat op dit moment zou doen, zou je slechts een pasgeboren kindje zien dat aan de moederborst zuigt. Wat Falme betreft: de Hoorn had ons geroepen. Wij waren daar niet op dezelfde manier, niet tastbaar. Daarom kon de Kracht ons niet raken. Hier maakt alles deel uit van een droom en de Ene Kracht kan mij even gemakkelijk vernietigen als jou. Gemakkelijker nog. Ik heb het je al gezegd: Ik ben een boogschutter, een enkele keer een krijgster, meer niet.’ Haar ingewikkelde gouden vlecht zwaaide heen en weer toen ze het hoofd schudde, ik weet niet waarom ik dit alles uitleg. Ik zou niet eens met je moeten praten.’
‘Waarom niet? Je hebt al eerder iets tegen me gezegd. En Egwene meende jou te hebben gezien. Jij was het toen, nietwaar?’ Nynaeve fronste. ‘Hoe ken je mijn naam? Wéét je die dingen gewoon?’
‘Ik weet wat ik zie en hoor. Ik heb je in het oog gehouden en geluisterd, telkens als ik je kon vinden. Jou en de andere twee vrouwen en de jongeman met zijn wolven. Volgens de voorschriften mogen we met niemand spreken die weet dat hij in Tel’aran’rhiod is. Maar toch waart het kwaad net zo goed rond in de Wereld der Dromen als in de wereld van het vlees. Jullie bevechten het kwaad en trekken mij daardoor aan. Zelfs in de wetenschap dat ik bijna niets kan doen, merk ik dat ik je wil helpen. Maar ik kan het niet. Het schendt de voorschriften die me tijdens zoveel wentelingen van het Rad hebben gebonden, dat ik in mijn oudste en vaagste herinneringen weet dat ik honderd keer heb geleefd, of duizend keer. Mijn gesprek met jou schendt voorschriften die zo sterk zijn als een wet.’
‘Dat doet het,’ zei een grove mannenstem.
Nynaeve schrok op en sloeg bijna met de Kracht toe. De man was donker en gespierd en boven zijn schouders staken de lange gevesten van twee zwaarden. Hij deed een paar stappen naar Birgitte toe. Na Birgittes uitleg waren de zwaarden al voldoende om te weten dat hij Gaidal Cain was, maar terwijl de blonde Birgitte even mooi was als in de verhalen, was hij het zeker niet. Hij was eigenlijk de lelijkste man die Nynaeve ooit had gezien. Zijn gezicht was breed en plat, zijn dikke neus te groot en zijn mond een veel te brede snee. Birgitte schonk hem echter een glimlach en streelde zijn wang, wat verried dat ze zeer op hem gesteld was. Het was verrassend te zien dat hij kleiner was. Stevig gespierd en krachtig in zijn bewegingen maakte hij de indruk dat hij groter was dan hij feitelijk was.
‘We zijn bijna altijd met elkaar verbonden,’ vertelde Birgitte aan Nynaeve zonder haar ogen van de man af te wenden. ‘Gewoonlijk wordt hij ruimschoots voor mij geboren – dus weet ik dat mijn tijd weer komt wanneer ik hem niet kan vinden – en gewoonlijk haat ik hem wanneer ik hem voor het eerst in het vlees ontmoet. Maar bijna altijd eindigen we als geliefden, of gehuwd. Een eenvoudig verhaal, maar ik denk dat we het wel op duizenden manieren hebben beleefd.’ Cain negeerde Nynaeve alsof ze niet bestond. ‘De voorschriften zijn terecht, Birgitte. Door die te breken, komt er alleen maar strijd en ellende.’ Zijn stem klonk inderdaad gebarsten, besefte Nynaeve. Heel anders dan de stem van de man uit de verhalen. ‘Misschien kan ik me niet afzijdig houden als het kwaad verschijnt,’ zei Birgitte kalm. ‘Of misschien wenkt het vlees mij weer. Er is weer heel veel tijd verstreken sinds we voor het laatst zijn geboren. De Schaduw komt naderbij, Gaidal. Hij komt hier. We moeten hem bestrijden. Om die reden zijn we met het Rad verbonden.’
‘Wanneer de Hoorn ons roept, zullen we strijden. Wanneer het Rad ons verweeft, zullen we strijden. Maar niet eerder!’ Hij keek haar boos aan. ‘Ben je vergeten wat Moghedien jou heeft beloofd toen we Lews Therin volgden? Ik heb haar gezien, Birgitte. Ze zal je herkennen.’ Birgitte wendde zich tot Nynaeve. ik zal jullie bijstaan waar ik kan, maar reken er niet te veel op. Mijn wereld is Tel’aran’rhiod en ik kan hier minder dan jij.’
Nynaeve knipperde met haar ogen. Volgens haar had de donkere gezette man zich niet bewogen, maar opeens stond hij twee stappen verder met een steen zijn zwaard te wetten, wat een zijdezacht schurend geluid voortbracht. Het was duidelijk dat wat hem betrof, Birgitte tegen de lucht sprak.
‘Wat kun je me vertellen over Moghedien, Birgitte. Ik moet zoveel mogelijk weten als ik tegenover haar kom te staan.’ Leunend op haar boog dacht Birgitte met diepe rimpels in het voorhoofd na. ‘Moghedien bestrijden is moeilijk en niet alleen doordat ze een Verzaker is. Ze houdt zich schuil en riskeert niets. Ze valt alleen aan wanneer ze een zwakheid bespeurt en beweegt zich alleen in de schaduwen. Als ze een nederlaag vreest, zal ze ervandoor gaan. Slechts als de overwinning zeker is, gaat ze de strijd aan, maar als er slechts een kans bestaat op de overwinning, zal ze een gevecht nooit tot het eind toe strijden. Een kans is voor Moghedien niet genoeg. Maar vat het niet te licht op. Ze is een venijnig serpent dat gespannen als een veer in hoog gras ligt en op het beste moment wacht om meedogenloos toe te slaan. Neem het vooral in de Wereld der Dromen niet te licht op. Lanfir beweerde altijd dat Tel’aran’rhiod haar rijk was, maar Moghedien kan dingen doen, waar Lanfir niet aan toe komt, al is ze in de wereld van het vlees niet zo sterk als Lanfir. Ik denk dat ze een gevecht met Lanfir niet aan zou durven.’
Nynaeve huiverde, haar vrees vermengde zich met boosheid, waardoor ze de Kracht kon behouden. Moghedien. Lanfir. Deze vrouw sprak zo terloops over Verzakers. ‘Birgitte, wat heeft Moghedien jou beloofd?’
‘Ze wist wat ik was, al wist, weet ik het zelf niet eens. Ik weet niet hoe.’ Birgitte wierp een blik op Cain, die in het wetten leek op te gaan, maar ze ging toch zachter praten. ‘Ze beloofde me dat ik eeuwig en verlaten zou huilen zolang het Rad wentelt. Ze zei het meer als een feit dat gewoon nog niet was gebeurd.’
‘Maar toch wil je helpen.’
‘Met wat ik kan, Nynaeve. Denk eraan dat ik je heb gezegd er niet op te rekenen.’ Ze keek nogmaals naar de man die zijn zwaard stond te scherpen. ‘We zullen elkaar weer ontmoeten, Nynaeve. Als je voorzichtig bent en het overleeft.’ Ze tilde haar zilveren boog op, liep naar Cain, sloeg haar arm om hem heen en fluisterde iets in z’n oor. Wat ze ook zei, Cain lachte toen ze verdwenen.
Nynaeve schudde haar hoofd. Voorzichtig. Iedereen vertelde haar voorzichtig te zijn. Ditmaal een legendarische heldin die haar hulp beloofde, maar niet veel kon doen. En er was een Verzaker in Tanchico. De gedachte aan Moghedien, aan wat de vrouw haar had aangedaan, versterkte haar boosheid, tot de Ene Kracht in haar ziedde als de zon. Opeens was ze terug in de grote zaal waar ze eerder had gestaan, bijna hopend dat de vrouw zou terugkeren. Maar de zaal was verstoken van elk leven, alleen zij was er. Razernij en de Kracht woedden in haar tot ze meende dat haar huid zwart zou omkrullen. Moghedien of een Zwarte zuster kon haar veel gemakkelijker voelen als ze de Kracht vasthield, niettemin bleef ze saidar omhelzen. Ze wilde bijna dat een Zwarte zuster haar vond, zodat ze haar kon verslaan. Temaile was waarschijnlijk nog steeds in Tel’aran’rhiod. Als ze weer naar dat slaapvertrek ging, kon ze voorgoed met Temaile afrekenen. Ze kon afrekenen met Temaile, maar daarmee zou ze de anderen waarschuwen. Ze kon wel gillen.
Waar had Moghedien bij staan glimlachen? Ze beende naar de uitstalkast, een grote glazen kast op een tafeltje van houtsnijwerk, en keek. Zes verschillende beeldjes stonden in een kring onder het glas. Een naakt danseresje van een voet hoog verkeerde in wankel evenwicht op haar tenen, en een schaapherder, half zo groot, bespeelde een fluit met de herdersstaf op de schouder en een schaap aan zijn voeten. Ze leken heel veel op andere gelijksoortige beeldjes, maar ze twijfelde er geen moment aan wat de Verzaker had laten glimlachen. Op een roodgelakte houten houder midden in de kring stond een schijf zo groot als een mannenhand, in twee helften verdeeld door een kronkelende lijn, een kant witter dan sneeuw, de ander zwarter dan pek. Ze wist dat het cuendillar was. Ze had er al eerder een gezien en er waren er maar zeven van gemaakt. Een van de zegels op de kerker van de Duistere; een brandpunt voor een van de sloten die hem in Shayol Ghul afsloot van de wereld. Dit was misschien een even belangrijke ontdekking als het ding dat Rhand bedreigde. Dit mocht de Zwarte Ajah nooit in handen vallen.
Opeens zag ze zichzelf in het glas weerspiegeld. De bovenkant van de schrijn was van het mooiste glas, zonder belletjes, en weerkaatste haar even duidelijk als een spiegel, zij het iets zwakker. Donkergroene zijden plooien omhulden haar lichaam zodat iedere lijn van borsten, heupen en dijen te zien was. Lange honingkleurige vlechten met jadekralen omlijstten een gezicht met grote bruine ogen en een pruilende mond. De gloed van saidar was natuurlijk niet te zien. Ze was zo vermomd dat ze zichzelf niet eens herkende, maar ze liep toch rond met een duidelijke aanwijzing dat ze een Aes Sedai was.
‘Ik kan voorzichtig zijn,’ mompelde ze. Maar ze hield het toch nog even vast. De Kracht in haar voelde alsof haar armen en benen bruisten van leven, alsof in haar vlees elk plezier tintelde dat ze ooit had gekend. Uiteindelijk ontnam het gevoel dat ze zich dwaas gedroeg zoveel scherpte aan haar boosheid dat ze bereid was saidar los te laten. Of misschien verminderde haar boosheid zoveel dat ze het niet meer kon vasthouden.
Wat ook de reden was, het hielp haar niet bij de speurtocht. Wat ze zocht, moest ergens tussen al die uitstallingen in de enorme zaal liggen. Ze wendde haar ogen af van iets wat leek op de botten van een luipaard met slagtanden van tien pas lang en deed ze dicht. Nood. Gevaar voor de Herrezen Draak, voor Rhand. Nood. Overgang.
Ze stond binnen het wit zijden koord langs de muur, vlak bij een wit stenen onderstuk dat haar gewaad aanraakte. Wat erop lag, leek aanvankelijk niet erg gevaarlijk – een halsketting en twee armbanden van zwart metaal die aaneen waren gesmeed. Meer kon ze er niet uit opmaken. Niet zonder dat ik erbovenop zit, dacht ze grimmig. Ze stak haar hand uit om het aan te raken – Pijn. Verdriet. Lijden -en trok deze pijlsnel terug, terwijl de rauwe gevoelens nog in haar hoofd ronddansten. Zelfs haar vaagste vermoeden verdween. Hiernaar zochten de Zwarte zusters. En als dit in Tel’aran’rhiod nog steeds op het voetstuk lag, dan was het er in de wereld van ontwaken ook nog. Ze had hen verslagen. Het witstenen voetstuk.
Ze draaide rond en staarde naar de glazen schrijn met het cuendillar-zegel, keek naar de plek waar ze had gestaan toen ze Moghedien voor het eerst had gezien. De vrouw had naar deze armbanden en halsketting staan kijken. Moghedien zou het dus weten. Maar-Alles om haar heen tolde rond, werd wazig en vervaagde.
‘Word wakker, Nynaeve,’ mompelde Elayne, een geeuw onderdrukkend, terwijl ze aan de schouders van de slapende vrouw schudde. ‘De kaars is half opgebrand. Ik wil ook nog slapen. Word wakker, of je zult merken hoe fijn het is een emmer water over je heen te krijgen.’ Nynaeves ogen schoten open en staarden naar haar omhoog. ‘Als zij weet wat het is, waarom heeft ze het dan niet aan hen gegeven? Als zij haar kennen, waarom moet ze er dan in Tel’aran’rhiod naar kijken? Houdt ze zich ook voor hen schuil?’
‘Waar heb je het over?’
De vlecht danste wild rond toen ze omhoog schoof om met haar rug tegen het hoofdeinde te gaan zitten. Nynaeve schoof haar zijden nachtgoed goed. ‘Ik zal je vertellen waar ik het over heb.’ Elaynes mond viel open toen ze het verhaal uit de doeken deed hoe haar ontmoeting met Egwene was verlopen. Zoeken uit nood. Moghedien. Birgitte en Gaidal Cain. De zwarte metalen halsketting en armbanden. Asmodean in de Woestenij. Een van de zegels op de kerker van de Duistere in het Panarchenpaleis. Elayne zakte zwakjes neer naast het bed, lang voordat Nynaeve aan Temaile en de panarch toekwam, wat bijna als een late gedachte aan haar verhaal werd toegevoegd. En over het veranderen van uiterlijk waardoor ze voor Rendra doorging. Als Nynaeves gezicht niet zo grimmig en ernstig had gestaan, zou Elayne hebben gedacht dat het een van Thoms wilde verhalen was geweest. Egeanin die met gekruiste benen in haar linnen ondergoed rechtop zat met haar handen op de knieën, keek ongelovig. Elayne hoopte maar dat Nynaeve geen ruzie ging maken omdat ze de boeien om de handen had losgemaakt.
Moghedien. Dat was het verschrikkelijkste. Een Verzaker in Tanchico. Een Verzaker die de Kracht op hen beiden had gebruikt, waardoor ze haar alles hadden verteld. Elayne kon er zich niets meer van herinneren. De gedachte was genoeg om beide handen in elkaar te knijpen door het plotselinge misselijke gevoel in de maag. ‘Het kan zijn dat Moghedien...’ – Licht, kon ze werkelijk zomaar tiaar binnen lopen en ervoor zorgen dat wij...? – ‘zich schuilhoudt voor Liandrin en de anderen, Nynaeve. Het past bij wat Birgitte...’ – Licht, Birgitte die haar raad gaf! – ‘over haar vertelde.’
‘Wat Moghedien ook van plan mag zijn,’ zei Nynaeve gespannen, ‘ik ben van plan haar op een slagershakblok open te snijden.’ Ze plofte achterover tegen de bloemen die in het hoofdeind uitgesneden waren. ‘We moeten in ieder geval het zegel van hen afpakken, net als die halsketting en armbanden.’
Elayne schudde het hoofd. ‘Hoe kan dat ding voor Rhand gevaarlijk zijn? Weet je het zeker? Is het een soort ter’angreaal? Hoe zag het er precies uit?’
‘Het leek op een halsketting en twee armbanden,’ snauwde Nynaeve uitgeput. ‘Twee aaneengeklonken armbanden van een soort zwart metaal en een brede band voor om de hals...’ Haar ogen schoten naar Egeanin, net als die van Elayne.
Onverstoorbaar ging de donkerharige vrouw op haar knieën zitten. ‘Ik heb nog nooit gehoord van zo’n a’dam voor een man zoals jij hebt beschreven. Niemand probeert een geleider te beheersen.’
‘Dat is precies waar het voor dient,’ zei Elayne langzaam. O, Licht, ik neem aan dat ik hoopte dat zoiets niet bestond. Gelukkig had Nynaeve het als eerste gevonden. Nu konden ze misschien voorkomen dat het tegen Rhand zou worden gebruikt.
Nynaeve kneep haar ogen half dicht toen ze zag dat Egeanins polsen niet meer geboeid waren, maar ze zei er niets van. ‘Moghedien moet de enige zijn die ervan weet. Anders snap ik er niets meer van. Ais we het paleis binnen kunnen komen, kunnen we het zegel pakken en die... wat het ook is. Tegelijk kunnen we Amathera dan bevrijden. Liandrin en haar vriendinnen staan dan tegenover het panarchenlegioen, de burgerwacht en misschien de Witmantels die rond het paleis staan. Daar zullen ze zich niet uit kunnen geleiden! Het probleem is ongezien binnen te komen.’
‘Ik heb erover zitten nadenken,’ zei Elayne tegen haar, ‘maar ik ben bang dat de mannen er moeilijk over zullen doen.’
‘Laat die maar aan mij over,’ snoof Nynaeve. ‘Ik...’ Een bonzend lawaai steeg in de gang op, een man schreeuwde. Even snel als het was begonnen, daalde de stilte weer neer. Thom zat voor de deur op wacht. Elayne schoot naar de deur, opende die en omhelsde saidar toen ze naar buiten snelde. Nynaeve was meteen haar bed uit en volgde haar op de voet, net als Egeanin.
Thom kwam net overeind, een hand tegen zijn hoofd. Juilin en Baile Domon hielden dreigend hun vechtstok en knuppel boven een man met lichtblond haar die bewusteloos met zijn gezicht omlaag op de vloer lag.
Elayne haastte zich naar Thom en probeerde hem zachtjes omhoog te helpen. Hij schonk haar een dankbare glimlach, maar duwde haar handen weg. ‘Met mij is het in orde, kind.’ In orde! Op zijn slaap zit een dikke bult! ‘Die vent kwam door de gang aanlopen en gaf me opeens een schop tegen mijn slaap. Ik neem aan dat hij mijn geldbuidel wilde.’ Ja, ja, enkel tegen zijn hoofd geschopt en hij was in orde. ‘Hij zou hem ook te pakken hebben gekregen,’ zei Juilin, ‘als ik niet net was komen vragen of Thom afgelost wilde worden.’
‘Dat had ik besloten,’ mompelde Domon. Hun vijandelijkheden leken voor de verandering eens wat minder op elkaar gericht. Het duurde even voor Elayne besefte hoe dat kwam. Nynaeve en Egeanin stonden in hun nachtgoed in de gang. Juilin nam hen beiden waarderend op. Dat kon hem bij Rendra problemen geven als die het had gezien, al probeerde hij niet zo opvallend te staren. Domon deed geen enkele poging zijn vrijmoedige waardering voor Egeanin te verbergen. De schipper had zijn armen over elkaar heen geslagen en zijn lippen op een walgelijke manier op elkaar geknepen, terwijl hij haar van top tot teen opnam.
De hele situatie drong snel tot beide vrouwen door, maar ze reageerden totaal verschillend. Nynaeve, in haar dunne witte zijde, keek de dievenvanger strak aan en keerde stijf terug naar de kamer, waarna ze ietwat rood aangelopen om de deur keek. Egeanin droeg nachtgoed dat behoorlijk veel langer en dikker was dan dat van Nynaeve, maar Egeanin, die een koele ernst had bewaard toen ze tot gevangene werd gemaakt en die kon vechten als een zwaardhand, sperde haar ogen wijd open, liep vuurrood aan van afgrijzen en snakte naar lucht. Elayne keek met open mond toe toen de Seanchaanse een doodsbang gilletje slaakte en echt de kamer in sprong.
Overal werden deuren opengegooid en keken hoofden de gang rond. Ze verdwenen meteen, met luid dichtslaande deuren, bij het zien van een man die languit op de vloer lag en anderen die over hem heen stonden gebogen. Zware slepende geluiden deden vermoeden dat de gasten zich insloten door hun bed of kleerkast tegen de deur te schuiven. Het duurde even voor Egeanin aan de andere kant van Nynaeve om de deurpost heen gluurde, maar ze was nog steeds tot aan haar haren vuurrood. Elayne begreep het echt niet. De vrouw was in haar ondergoed, dat was waar, maar ze was daarmee bijna even behoorlijk gekleed als Elayne in haar Taraboonse gewaad. Maar Domon en Juilin hoefden zich niet zo te vergapen. Ze keek het tweetal aan met een blik die hen onmiddellijk op hun nummer zou zetten. Maar Domon had het te druk met grinniken en langs zijn bovenlip wrijven om haar te zien. Juilin zag haar wel en zuchtte diep, zoals mannen wel meer doen wanneer ze vinden dat ze onterecht terecht worden gewezen. Hij vermeed haar ogen en bukte zich over de lichtblonde man op de vloer. Een tamelijk knappe man, slank. ‘Deze kerel ken ik,’ riep Juilin uit. ‘Dit is de man die probeerde me te beroven. Dat dacht ik tenminste,’ voegde hij er langzamer aan toe. ‘Ik geloof niet in toeval. Alleen als de Herrezen Draak in de stad is.’ Elayne keek fronsend naar Nynaeve, die net zo terugkeek. Die vreemde was zeker niet in dienst van Liandrin. De Zwarte Ajah zou geen mannen gebruiken die door gangen slopen... Ze zouden evenmin straatrovers inhuren. Elayne richtte een vragende blik op Egeanin. Die van Nynaeve was veel dwingender. ‘Een Seanchaan,’ zei Egeanin even later.
‘Een poging je te redden?’ mompelde Nynaeve droog, maar de andere vrouw ontkende het hoofdschuddend.
‘Hij zocht mij ongetwijfeld, maar vermoedelijk niet om me te bevrijden. Als hij weet – of zelfs maar vermoedt – dat ik Bethamin heb vrijgelaten, dan zou hij met me willen... praten.’ Elayne vermoedde dat het wel wat meer zou zijn dan praten, en dat werd bevestigd toen Egeanin eraan toevoegde: ‘Het zal het beste zijn als je hem de keel afsnijdt. Misschien zal hij trachten het mij en jullie moeilijk te maken als hij denkt dat jullie Aes Sedai zijn of bevriend met mij.’ De grote Illiaanse smokkelaar keek haar geschokt aan en Juilins kaak viel bijna omlaag. Thom daarentegen knikte akelig nadenkend. ‘We zijn hier niet om Seanchanen de keel open te snijden,’ zei Nynaeve alsof dat later zou kunnen veranderen. ‘Baile, Juilin, leg hem in de steeg buiten de herberg. Tegen de tijd dat hij bij bewustzijn komt, zal hij geluk hebben als hij zijn onderkleren nog draagt. Thom, zoek Rendra op, en zeg haar dat we sterke thee willen in het Vertrek van de Vallende Bloesems. En vraag haar of ze wat wilgenbast heeft of aseim. Ik zal iets klaarmaken voor je hoofd.’ De drie mannen staarden haar aan. ‘Vooruit, schiet op!’ snauwde ze. ‘We moeten plannen maken.’ Ze gunde Elayne amper tijd om de kamer binnen te gaan, waarna ze de deur dichtsloeg en haar kleren begon aan te trekken. Egeanin schoot haar kleren aan alsof de mannen haar nog steeds begluurden. ‘Je kunt ze het beste negeren, Egeanin,’ zei Elayne. Het was vreemd iemand raad te geven die nog ouder was dan Nynaeve, maar hoe handig en slim de Seanchaanse op andere gebieden ook was, van mannen wist ze duidelijk weinig. ‘Het moedigt ze anders maar aan. Ik weet niet waarom,’ voegde ze eraan toe, ‘maar het is wel zo. Je was heel keurig. Echt.’
Egeanins hoofd kwam uit de bovenkant van haar gewaad te voorschijn. ‘Keurig? Ik ben geen dienstmaagd. Ik ben geen sluierdanseres!’ Haar boze ogen keken opeens verrast nadenkend. ‘Hij ziet er wel redelijk knap uit. Op die manier heb ik nog niet aan hem gedacht.’ Zich afvragend wat een sluierdanseres was, ging Elayne haar helpen met de knoopjes. ‘Rendra zal wel iets te zeggen hebben als je Juilin de kans geeft met je aan te pappen.’
De donkerharige vrouw keek geschrokken om. ‘De dievenvanger? Ik bedoelde Baile Domon. Een keurig nette man. Maar wel een smokkelaar,’ zuchtte ze bedroefd. ‘Een wetsovertreder.’
Elayne bedacht dat er over smaak niet viel te twisten – Nynaeve hield veel van Lan en naar haar smaak was hij te hard en overheersend – maar Baile Domon? De man was bijna half zo breed als hij lang was, even dik als een Ogier!
‘Je staat te kwebbelen als Rendra, Elayne,’ snauwde Nynaeve. Ze had moeite haar kleed dicht te knopen en had beide handen op de rug. ‘Als jullie klaar zijn met je geneuzel over mannen, zou het dan mogelijk zijn de nieuwe naaister over te slaan die jullie ongetwijfeld hebben gevonden? We moeten plannen maken. Als we op de mannen wachten, willen zij het overnemen en ik heb geen zin om tijd te verknoeien door ze hun plaats te wijzen. Ben je al klaar met haar? Ik kan zelf ook wel hulp gebruiken.’
Nadat ze snel het laatste knoopje bij Egeanin had dichtgedaan, ging Elayne koeltjes naar Nynaeve. Zij praatte niet over mannen en kleren. Lang zoveel niet als Rendra. Terwijl ze haar vlecht opzij hield, keek Nynaeve haar fronsend aan toen ze hard aantrok om de knopen dicht te krijgen. De driedubbele rij knoopjes vlak naast elkaar op de rug was nodig en diende niet alleen als versiering. Nynaeve liet zich wél door Rendra ompraten tot de strakste lijfjes. En dan moest zij nodig zeggen dat andere mensen al hun tijd besteedden aan kleren. Zijzelf dacht in ieder geval wel aan andere zaken, ik heb zitten bedenken hoe we ongemerkt het paleis in kunnen komen, Nynaeve. We kunnen bijna onzichtbaar blijven.’
Terwijl ze het vertelde, verdween Nynaeves frons. Ook Nynaeve had een plan bedacht om het paleis binnen te komen. Toen Egeanin enkele voorstellen deed, verstrakten Nynaeves lippen, maar de opmerkingen waren verstandig en zelfs Nynaeve kon ze niet meteen afwijzen. Tegen de tijd dat ze klaar waren om naar het Vertrek van de Vallende Bloesems te gaan, hadden ze een plan afgesproken en mochten de mannen er geen letter van veranderen. Wie in het Panarchenpaleis ook de baas speelde, Moghedien of de Zwarte Ajah, het Schaduwgebroed zou de schatten kwijt zijn voor ze beseften wat er aan de hand was.