18 De saidinwegen op

Perijn knoopte zijn jas dicht en keek naar de bijl die vastgebonden aan de muur hing, al sinds hij hem uit de deur had getrokken. Hij had een hekel aan het idee het wapen weer te dragen, maar hij maakte de riem van de haak los en gespte hem toch om. De hamer bond hij vast aan zijn reeds overvolle zadeltassen. Hij slingerde de zadeltassen en dekenrol over zijn schouders, raapte een volle pijlkoker op en pakte zijn losgeknoopte voetboog uit de hoek.

De opkomende zon liet hitte en licht door de smalle ramen naar binnen stromen. Het verkreukelde bed was het enige bewijs dat er iemand was geweest. De kamer voelde niet langer meer aan als de zijne; het rook er zelfs al naar leegte ondanks zijn eigen geur aan de lakens. Hij bleef nooit ergens zo lang dat hij er wortel kon schieten, het tot zijn thuis kon maken. Nou ja, ik ga nu naar buis. Hij wendde zich af van de reeds lege kamer en stapte naar buiten. Gaul kwam gemakkelijk overeind van de plek waar hij gehurkt tegen de muur had gezeten onder een wandkleed met ruiters die op leeuwen joegen. Naast al zijn wapens droeg hij twee waterzakken. Op zijn rug waren een verweerde leren booghoes, een opgerolde deken en een kleine kookpot vastgesnoerd. Hij was alleen. ‘Nog anderen?’ vroeg Perijn en Gaul schudde zijn hoofd. ‘Te ver van het Drievoudige Land. Ik heb je ervoor gewaarschuwd, Perijn. Deze landen van jou zijn te nat; de lucht is alsof je water ademt. Er wonen te veel mensen te dicht op elkaar. Ze hebben meer dan genoeg van vreemde plaatsen.’

‘Ik begrijp het,’ zei Perijn, hoewel hij alleen begreep dat er uiteindelijk geen redding zou zijn, geen groep Aiel die de Witmantels uit Tweewater zou verdrijven. Hij verborg zijn teleurstelling. Het trof hem diep nadat hij had gemeend aan zijn lot te kunnen ontkomen, maar hij kon niet zeggen dat hij zich niet op dat lot had voorbereid. Tranen hadden geen zin als ijzer spleet, je smeedde het gewoon opnieuw. ‘Is het je gelukt om alles te doen wat ik had gevraagd?’

‘Dat was geen probleem. Ik heb voor elk ding dat je wilde een andere Tyrener gevraagd om het naar de Drakenmuurpoort te brengen en het tegen niemand te zeggen. Ze moeten elkaar daar hebben gezien, maar zullen denken dat alles voor mij is en hun mond houden. De Drakenmuurpoort! Als je het hoort, zou je denken dat de Rug van de Wereld bij de kim ligt en niet een paar honderd roede verderop.’ De Aiel weifelde even. ‘Het meisje en de Ogier maken geen geheim van hun voorbereidingen, Perijn. Ze heeft geprobeerd de speelman te vinden en ze zegt tegen iedereen dat ze van plan is over de saidinwegen te reizen.’ Zijn baard krabbend zuchtte Perijn zo diep dat het wel grommen leek. ‘Als ze me daardoor aan Moiraine verraadt, zal ze een week niet meer kunnen zitten.’

‘Ze is heel handig met haar messen,’ zei Gaul uitdrukkingsloos. ‘Niet handig genoeg. Niet als ze me daardoor verraadt.’ Perijn aarzelde. Geen groep Aielkrijgers. De galg stond nog op hem te wachten. ‘Gaul, als er iets met mij gebeurt, als ik je een teken geef, breng Faile dan weg. Misschien wil ze niet mee, maar neem haar in ieder geval mee. Zorg ervoor dat ze veilig uit Tweewater wegkomt. Wil je me dat beloven?’

‘Ik zal doen wat ik kan, Perijn. Voor mijn bloedschuld aan jou zal ik het doen.’ Het klonk of Gaul eraan twijfelde, maar Perijn dacht dat Faile hem niet met haar messen zou kunnen tegenhouden. Ze namen zoveel mogelijk de achterafgangen en smalle trappen waarover dienaren onopvallend ergens heen konden gaan. Perijn vond het jammer dat de Tyreners de dienaren niet ook eigen gangen hadden gegeven. Maar ook in de brede gangen met de vergulde lampen en fraaie wandtapijten zagen ze weinig mensen en al helemaal geen edellieden. Hij maakte er een opmerking over en Gaul zei: ‘Rhand Altor heeft ze naar het Hart van de Steen geroepen.’

Perijn bromde even maar hoopte dat Moiraine ook tot de genodigden hoorde. Hij vroeg zich af of dit Rhands manier was om hem te helpen bij zijn ontsnapping. Nou ja, welke reden Rhand ook had, hij maakte er met plezier gebruik van.

Ze stapten van de laatste smalle trap op de begane grond van de Steen, waar grotachtige gangen zo groot als wegen naar de buitenpoorten leidden. Hier hingen geen wandkleden. Zwarte ijzeren lampen in ijzeren lamphouders hoog tegen de muren verlichtten de vensterloze doorgangen en de vloer was geplaveid met brede ruwe stenen die bestand waren tegen het drukke komen en gaan van paardenhoeven. Perijn liep op een holletje verder. Iets verderop in een grote tunnel zag hij de stallen, met de brede, openstaande Drakenmuurpoort erachter. Er stond slechts een handvol Verdedigers bij op wacht. Moiraine kon hem nu niet meer tegenhouden, tenzij ze het geluk van de Duistere bezat. De poortopening van de stal was een boog van vijftien pas breed. Perijn kwam binnen en bleef staan.

Hij rook de zware lucht van stro en hooi, met de geuren van graan en haver, leer en paardenmest. De stal stond vol mooie Tyreense paarden die alom werden geprezen, met vele rijen hokken langs de muren en in het midden. Tientallen stalknechten waren aan het roskammen en borstelen, schepten mest weg en herstelden paardentuig. Ze namen geen momentje rust, maar zo nu en dan wierp iemand een blik op Faile en Loial, die klaarstonden voor de reis. Naast hen stonden Bain en Chiad, net als Gaul volledig uitgerust met wapens en dekens, waterzakken en een kookpot.

‘Is dat de reden waarom je alleen zei dat je het zou proberen?’ vroeg Perijn stil.

Gaul schokschouderde, ik zal doen wat ik kan, maar ze staan aan haar kant. Chiad is van de Goshien.’

‘De stam maakt verschil?’

‘Haar stam en de mijne hebben een bloedvete, Perijn, en ik ben geen speerzuster van haar. Misschien zullen de water-eden haar tegenhouden. Ik zal met haar geen speren dansen, tenzij zij het aanbiedt.’ Perijn schudde het hoofd. Een vreemd volk. Wat waren water-eden? Maar hij vroeg alleen: ‘Waarom zijn zij bij haar?’

‘Bain zegt dat ze meer van jullie landen willen zien, maar ik denk dat de ruzie tussen jou en Faile hen boeit. Ze mogen haar en toen ze van deze tocht hoorden, besloten ze met haar mee te gaan en niet met jou.’

‘Nou, zolang ze haar maar uit de problemen houden.’ Hij was verbaasd hoe Gaul zijn hoofd in de nek wierp en lachte. Het maakte dat hij bezorgd aan zijn baard krabde.

Loial kwam naar hen toe, zijn lange wenkbrauwen hingen bezorgd omlaag. Zijn jaszakken puilden uit, zoals altijd voor een reis het geval was, voornamelijk met de vierkante vormen van boeken. Hij leek minder te hinken. ‘Faile begint ongeduldig te worden, Perijn. Ik denk dat ze nu elk moment kan besluiten om te vertrekken. Maak alsjeblieft voort. Zonder mij kun je de saidinpoort niet eens vinden. Niet dat je het niet zou proberen, natuurlijk. Mensen! Jullie laten me zo heen en weer springen dat ik amper mijn eigen hoofd kan vinden. Maak alsjeblieft voort.’

‘Ik laat hem niet achter,’ riep Faile. ‘Zelfs niet als hij te koppig en te stom is om een simpele gunst te vragen. Als dat zo blijft, mag hij me als een verdwaald schoothondje volgen. Ik beloof dat ik hem achter het oor zal krabben en voor hem zal zorgen.’ De Aielvrouwen sloegen bijna dubbel van het lachen.

Gaul sprong opeens recht omhoog, en schopte nog hoger, minstens twee pas boven de vloer, terwijl hij een van zijn speren liet ronddraaien. ‘We zullen hen volgen als sluipende klipkatten,’ schreeuwde hij, ‘als wolven op jacht.’ Hij kwam weer lenig neer en Loial staarde hem verbijsterd aan.

Bain kamde daarentegen loom met haar vingers door haar korte vlammende haren. ‘Ik heb een mooie wolfshuid naast mijn bed in de veste,’ zei ze verveeld tegen Chiad. ‘Wolven zijn gemakkelijk neer te leggen.’ Een diep grommen steeg op uit Perijns keel en de twee vrouwen keken hem aan. Heel even leek Bain meer te willen zeggen, maar ze zag zijn gele ogen, fronste en hield zich opeens stil, niet angstig maar wel behoedzaam.

‘Dit schoothondje is nog niet echt afgericht,’ vertrouwde Faile de Aielvrouwen toe.

Perijn weigerde haar aan te kijken. In plaats daarvan liep hij naar het hok waarin zijn vaalbruine hengst stond, even groot als de Tyreense dieren, maar zwaarder in de schoften en heupen. Hij wuifde een stalknecht uit de weg, tuigde Stapper op en leidde hem zelf naar buiten. De stalknechten hadden de paarden natuurlijk beweging gegeven, maar het dier was nu al zo lang opgesloten geweest dat het dartel en snel rondstapte; om die reden had Perijn hem zo genoemd. Hij kalmeerde Stapper met het vaste vertrouwen van een man die vele paarden had beslagen. Het kostte hem weinig moeite zijn hoogbomige zadel op te leggen en zijn zadeltassen en dekenrol erachter te binden. Gaul keek uitdrukkingsloos toe. Hij zou geen paard berijden, tenzij hij moest en dan geen stap verder dan absoluut noodzakelijk was. Geen enkele Aiel zou dat doen. Perijn wist niet waarom. Misschien was het de trots op hun vaardigheid lange afstanden te rennen. De Aiel lieten doorschemeren dat het dat niet alleen was, maar hij vermoedde dat niemand van hen het kon uitleggen.

Het pakpaard moest natuurlijk ook worden klaargemaakt, maar dat was snel gebeurd, aangezien alles wat Gaul had besteld al in een nette stapel op hem lag te wachten. Voedsel en waterzakken. Haver en graan voor de paarden. Op de Saidinwegen zou dat nergens voorhanden zijn. Enkele andere zaken als kluisters, wat paardenmiddelen voor het geval dat, en een vuurslag. De meeste ruimte in de rieten manden werd ingenomen door leren zakken zoals de Aiel voor water gebruikten, maar dan groter en gevuld met lantaarnolie. Nadat de lantaarns aan lange stokken boven op de rest waren gebonden, was hij klaar. Hij stak zijn ongespannen boog onder de zadelriem en zwaaide zich in Stappers zadel, met de leidsels van Het pakpaard in de hand. Waarna hij tot zijn woede moest wachten.

Loial was reeds opgestegen, op een enorm paard met dikke vetlokken, hoger dan ieder ander paard in de stal, maar als men de lange benen van de Ogier ernaast zag bungelen, leek het wel een klein dwergpaardje. Er was een tijd geweest dat de Ogier even weinig zin in rijden had als de Aiel, maar inmiddels voelde hij zich thuis op een paardenrug. Het oponthoud kwam voornamelijk door Faile, die overal de tijd voor nam en haar rijdier haast bekeek alsof ze de glanzende zwarte merrie nooit eerder had gezien. Perijn wist evenwel dat ze het dier vóór de koop, kort na hun aankomst in de Steen, terdege had afgereden. Het paard, dat Zwaluw heette, was een mooi dier van Tyreens ras, met slanke enkels en een gebogen nek, een kittig paard dat zowel snel was als over uithoudingsvermogen beschikte, hoewel het naar Perijns smaak te licht beslagen was. Die hoeven zouden het niet lang uithouden. Maar het was allemaal bedoeld om hem zijn plaats te wijzen. Toen Faile eindelijk te paard zat, in haar strakke broekrok, stuurde ze de merrie naar Perijn toe. Ze kon goed rijden, dier en berijdster bewogen als een. ‘Waarom kun je het niet vragen, Perijn?’ vroeg ze zachtjes. ‘Jij hebt geprobeerd mij weg te houden vanwaar ik hoor te zijn, dus nu zul je het moeten vragen. Kan zoiets eenvoudigs zo moeilijk zijn?’ De Steen galmde als een monsterachtige klok, de stalvloer kwam omhoog en de zoldering trilde alsof die naar beneden dreigde te komen. Stapper sprong eveneens op, hinnikend met wild zwaaiend hoofd, en Perijn kon alleen maar proberen in het zadel te blijven. Stalknechten klauterden overeind waar ze waren neergevallen en holden wanhopig rond om de gillende, briesende paarden te kalmeren die poogden uit hun hokken te klimmen. Loial omklemde de nek van zijn enorme rijdier, maar Faile bleef doodkalm op Zwaluw zitten, hoe wild die ook briesend in het rond sprong.

Rhand. Perijn wist dat hij het moest zijn. De kracht van ta’veren trok hem terug, twee draaikolken die elkaar aantrokken. Kuchend in het neerdwarrelende stof schudde hij fel en verbeten zijn hoofd, zich inspannend om niet af te stappen en terug de Steen in te rennen. ‘We rijden,’ schreeuwde hij terwijl de burcht nog steeds beefde. ‘We rijden nu, Loial! Nu!’

Faile leek verder uitstel niet nuttig te vinden. Ze schopte haar merrie in de flanken en reed naast het grotere paard van Loial de stal uit. Ze trokken hun twee pakpaarden mee en waren al in galop voor ze bij de Drakenmuurpoort waren. De Verdedigers keken op en stoven uiteen, sommigen nog op hun handen en knieën. Het was hun taak mensen buiten de Steen te houden en ze hadden geen opdracht iemand binnen te houden. Maar waarschijnlijk zouden ze niet in staat zijn geweest om te reageren als ze die opdracht wel hadden gekregen, niet met de bevingen, die nu afnamen, en het gerommel van de Steen boven hun hoofden.

Perijn reed met zijn eigen pakpaard vlak achter hen aan. Hij wenste maar dat Loials dier wat sneller kon rennen, wenste maar dat hij Loials sjokkende rijdier kon opjagen en kon ontsnappen aan de trekkracht die hem probeerde terug te halen, de aantrekking tussen ta’veren en ta’veren. Samen galoppeerden ze door de straten van Tyr naar de opgaande zon, amper inhoudend voor karren en wagens. Mannen in strakke jassen en vrouwen met vele lagen schorten, nog steeds geschokt door de beving, staarden hen verstomd aan en konden soms nog maar net opzij springen.

Bij de muren van de binnenstad gingen plavuizen over in zand, schoenen en jassen in blote voeten en ontblote bovenlijven boven pofbroeken die door brede banden opgehouden werden. De mensen hier sprongen niet minder haastig opzij, want Perijn stond Stapper niet toe langzamer te gaan lopen tot ze de stadswallen in galop ver achter zich hadden gelaten, voorbij de eenvoudige huizen en winkels die rond de eigenlijke stad waren opgetrokken, tot ze op het land waren met de verspreide boerderijen en struiken en hij de aantrekking van ta’veren niet langer voelde. Toen pas, bijna even hard hijgend als zijn met schuimvlokken bedekte paard, hield hij Stapper in. Loials oren stonden geschrokken stijf overeind. Faile streek met haar tong langs haar lippen en staarde met een krijtwit gezicht van de Ogier naar Perijn. ‘Wat gebeurde er? Was... hij dat?’

‘Weet ik niet,’ loog Perijn. Ik moet gaan, Rhand. Dat weet je. Je keek me recht in de ogen toen ik het je vertelde, en jij zei dat ik moest doen wat ik dacht te moeten doen.

‘Waar zijn Bain en Chiad?’ vroeg Faile. ‘Op deze manier kost het hun een eeuwigheid ons in te halen. Ik wou dat ze meereden. Ik heb aangeboden paarden voor ze te kopen, maar ze leken wel beledigd. Nu ja, hierna moeten we toch stapvoets rijden om de paarden af te laten koelen.’

Perijn hield zich in. Hij wilde niet zeggen dat ze toch minder van de Aiel wist dan ze dacht. Hij kon de stadsmuren achter zich zien en de Steen die daarboven als een berg oprees. Hij kon zelfs de kronkelende vorm op de wapperende banier boven de burcht zien en de opgeschrikte vogels eromheen, wat niemand van de anderen kon. Het kostte hem absoluut geen moeite de drie mensen te zien die met lange spannen vretende stappen aan kwamen rennen, met een soepel gemak dat hun snelheid logenstrafte. Hij dacht niet dat hij zo hard kon hollen, niet zo lang tenminste, maar de Aiel moesten deze snelheid vanaf de Steen hebben aangehouden om al zo dichtbij te zijn. ‘We hoeven niet lang te wachten,’ zei hij.

Faile keek fronsend om naar de stad. ‘Zijn dat ze? Weet je het zeker?’ Opeens was de frons voor hem bedoeld, voor als hij het waagde haar antwoord te geven. Haar vraag gaf natuurlijk te zeer toe dat hij bij haar groep hoorde. ‘Hij loopt vaak te pochen op zijn goede ogen,’ merkte ze op tegen Loial, ‘maar zijn geheugen is niet zo best. Soms denk ik dat hij ’s avonds zou vergeten een kaars aan te steken als ik hem er niet aan herinnerde. Ik denk dat hij een arm gezin heeft zien hollen, omdat ze denken dat er een aardbeving is, denk je ook niet?’ Loial schoof ongemakkelijk in zijn zadel heen en weer, zuchtte diep en mompelde iets over mensen wat volgens Perijn niet echt lovend was. Faile viel het niet op, natuurlijk.

Het duurde niet lang of Faile staarde Perijn aan toen de drie Aiel zo dichtbij waren dat ze hen kon herkennen, maar ze zei niets. In zo’n bui zou ze hem nooit gelijk willen geven, niet eens als hij zei dat de hemel blauw was. De Aiel hijgden zelfs niet toen ze naast de paarden bleven staan.

‘Jammer dat het lopen al gedaan is.’ Bain wisselde een glimlach met Chiad en beiden keken Gaul sluw aan.

‘Anders hadden we deze Steenhond plat kunnen lopen,’ zei Chiad, alsof ze de zin van de andere vrouw afmaakte. ‘Daarom leggen Steenhonden de gelofte af nooit terug te trekken. Stenen botten en stenen koppen maken hen te zwaar om te rennen.’

Gaul nam er geen aanstoot aan, hoewel Perijn zag dat hij zo stond dat hij een oogje op Chiad kon houden. ‘Weet je waarom Speervrouwen zo vaak als verkenner gebruikt worden, Perijn? Omdat ze zo ver kunnen rennen. En dat komt omdat ze vreselijk bang zijn dat een man hen zou willen huwen. Een Speervrouw zal honderden spannen rennen om dat te vermijden.’

‘Heel verstandig van ze,’ zei Faile bits. ‘Moeten jullie rusten?’ vroeg ze de Aielvrouwen en hoorde hun ontkenning verrast aan. Ze wendde zich tot Loial. ‘Klaar om verder te rijden? Goed, zoek de saidinpoort voor me, Loial. We zijn hier al te lang. Als je een zwerfhondje te veel aanhaalt, gaat het nog denken dat je voor hem wilt zorgen en dat komt niet te pas.’

‘Faile!’ protesteerde Loial, ‘voer je dit niet te ver door?’

‘Zo ver als nodig is, Loial. De poort?’

Loial uitte met neergeslagen ogen een diepe zucht en wendde zijn paard weer naar het oosten. Perijn liet hem en Faile een tiental passen rijden voor hij en Gaul volgden. Hij moest het volgens haar regels spelen, maar hij zou ze even goed nakomen als zij.

Op schrale landerijen stonden ruwstenen huizen, boerderijtjes die Perijn nog niet als stal zou gebruiken. Ze lagen steeds verder uiteen naarmate ze verder oostwaarts reden. De bosjes werden kleiner tot er geen boerderijen en bosjes meer waren, slechts een laag heuvelland. Zover het oog reikte, groeide gras, afgezien van wat over de heuvels verspreide struiken.

Op die heuvels bevonden zich ook paarden, in troepen van tien of in kudden van honderd, van het befaamde Tyreense ras. Groot of klein, iedere kudde paarden stond onder toezicht van een of twee jongens, die blootsvoets en zonder zadel rondreden. De jongens bezaten zwepen met een lange steel waarmee ze de paarden bijeendreven of lieten omkeren. Ze lieten die handig knallen om een afdwalend dier te laten terugkomen zonder met hun zweep ook maar in de buurt van de huid te komen. Ze hielden hun kudden ver van de vreemden, verplaatsten ze zonodig, maar keken openlijk nieuwsgierig naar het vreemde gezelschap van twee mensen en een Ogier te paard, plus drie van de wilde Aiel die volgens de verhalen de Steen hadden ingenomen. Perijn hield van paarden en was gedeeltelijk om die reden bij baas Lohan in de leer gegaan, maar in Emondsveld waren er niet zoveel als hier en ook niet van die mooie. Hij zat er met genoegen naar te kijken.

Dat ging niet op voor Loial. De Ogier begon in zichzelf te mompelen. Hoe verder ze over de grasheuvels reden hoe luider het gemompel werd, tot hij eindelijk losbarstte in een diep en laag gebrom. ‘Verdwenen! Allemaal verdwenen en waarvoor? Voor gras! Vroeger lag hier een Ogiergaarde. We hebben hier grote dingen verricht, weliswaar onvergelijkbaar met Manetheren of met de stad die jullie Caemlin noemen, maar wel zoveel dat er een gaarde werd aangelegd. Allerlei bomen, uit vele streken en landen. De Grote Bomen, die zeker zo’n honderd span oprezen. Ze werden allemaal met liefde verzorgd om mijn volk te herinneren aan de stedding die ze hadden verlaten om voor mensen dingen te bouwen. Mensen denken dat we grote waarde hechten aan ons steenwerk, maar dat is een kleinigheid, iets dat we hebben geleerd gedurende de lange Ballingschap na het Breken. Wij houden vooral van bomen. De mens dacht dat Manetheren onze grootste triomf was, maar wij wisten dat het de gaarde daar was. Ook verdwenen, net als deze. Verdwenen, en ze zullen nooit weerkeren.’

Met een barse blik op zijn gezicht staarde Loial naar de kale heuvels met het gras en de paarden. Zijn oren lagen plat tegen zijn hoofd. Hij rook naar... woede. De meeste verhalen noemden de Ogier vreedzaam, bijna even vredelievend als het Trekkende Volk, maar sommige verhalen noemden hen onverzettelijke vijanden. Perijn had Loial maar één keer boos gezien. Misschien was hij de vorige avond boos geweest toen hij die kinderen beschermde. Hij wierp een blik op Loials gezicht en herinnerde zich een oud gezegde. ‘Maak een Ogier boos en laat de bergen op je neervallen.’ Iedereen gebruikte dit spreekwoord om aan te geven dat iemand iets onmogelijks probeerde. Perijn dacht dat de betekenis misschien met de jaren veranderd was. Misschien was het aanvankelijk geweest: ‘Maak een Ogier boos en de bergen storten op je neer.’ Moeilijk, zeker, maar dodelijk als het lukte. Hij dacht niet dat hij ooit zou willen dat Loial kwaad op hem werd, niet Loial, zachtmoedig en onhandig en altijd met zijn grote neus in de boeken. Loial ging voorop rijden toen ze eindelijk de plek van de verdwenen Ogiergaarde bereikten, waarbij ze een beetje naar het zuiden afbogen. Er veranderde niets aan het landschap, maar Loial was zeker van de richting, werd dat steeds meer met iedere stap van de paardenhoeven. Een Ogier kon een poort als het ware voelen en hem even snel vinden als een bij de korf. Toen Loial eindelijk afstapte, reikte het gras maar tot zijn knieën. Er was alleen dicht struikgewas te zien, hoger dan de meeste bosjes; het gebladerte reikte tot het hoofd van de Ogier. Hij rukte het allemaal berouwvol uit de grond en stapelde het op. ‘Misschien kunnen de jongens van de paarden het als brandhout gebruiken wanneer het gedroogd is.’ De poort werd zichtbaar.

Hij rees op voor de helling en leek meer een lange grijze muur dan een poort. Wel een paleismuur, want hij was helemaal bewerkt en vertoonde zulke mooie bladeren en ranken dat die bijna even levend leken als de verwijderde struiken. Minstens drieduizend jaar had de poort daar gestaan, maar de buitenkant vertoonde geen spoor van verval. Als de wind opstak, zouden die bladeren en ranken kunnen ruisen. Heel even stonden ze er zwijgend naar te kijken, tot Loial diep ademhaalde en zijn hand op een blad legde dat anders was dan de andere bladeren op de saidinpoort. Het drievingerige blad van Avendesora, de legendarische Levensboom. Tot het moment dat zijn enorme hand het aanraakte, leek het net zo’n deel van het beeldhouwwerk als de andere bladeren, maar het liet gemakkelijk los. Faile snakte luid naar adem en zelfs de Aiel mompelden iets. Overal rook Perijn ongerustheid, maar het viel niet te zeggen bij wie. Het kwam wellicht van de hele groep.

De stenen bladeren leken nu te bewegen in een bries die niet voelbaar was. Ze verkregen de groene tint van leven. Langzaam verscheen in het midden een spleet en de twee helften van de saidinpoort zwaaiden naar buiten, waarbij niet de heuvel erachter zichtbaar werd, maar een doffe glans die vaag hun beeld weerkaatste.

‘Men zegt dat de saidinwegen vroeger glommen als spiegels,’ mompelde Loial, ‘en dat de reizigers over de wegen trokken onder een zon in een blauwe hemel. De zon is verdwenen. Net als deze gaarde.’ Perijn trok haastig een lantaarnstok van een pakpaard en stak hem aan. ‘Hierbuiten is het toch te warm,’ zei hij. ‘Een beetje schaduw kan geen kwaad.’ Hij spoorde Stapper aan en reed naar de poort. Hij meende dat Faile opnieuw naar adem snakte.

De grijsbruine hengst bokte toen hij zijn eigen spiegelbeeld naderde, maar Perijn dreef hem voort. Langzaam, herinnerde hij zich. Het moest langzaam gebeuren. De paardenneus raakte aarzelend het spiegelbeeld aan en werd er toen door opgenomen, alsof hij door een spiegel stapte. Perijn bewoog naar zijn beeld toe, raakte het aan... Een ijzige kou gleed over zijn huid, omhulde hem haartje voor haartje. De tijd leek te worden uitgerekt.

De kou verdween als een doorgeprikte zeepbel en hij stond midden in een eindeloos zwart. Het schijnsel van de lantaarn vormde een kleine lichtkring om hem heen. Stapper en het pakpaard hinnikten zenuwachtig.

Gaul stapte er kalm doorheen en stak een tweede lantaarn aan. Achter hen leek een plaat rokerig glas te staan. De anderen waren goed te zien. Loial klom weer op zijn paard, Faile pakte de teugels op en ze leken allemaal vertraagd, nauwelijks te bewegen. Op de wegen liep de tijd anders.

‘Faile is boos op je,’ zei Gaul toen hij de lantaarn aan had gekregen. Het werd er niet veel lichter door; de duisternis slorpte het licht op. ‘Ze schijnt te denken dat je een of andere afspraak gebroken hebt. Bain en Chiad... Zorg ervoor dat ze je niet alleen in een hoek drijven. Ze zijn van plan jou voor Faile een lesje te geven en je zult niet zo gemakkelijk op dat dier kunnen zitten als hun plannetje lukt.’ ik heb nergens mee ingestemd, Gaul. Ik doe wat zij mij met haar slimmigheid heeft opgedrongen. We zullen Loial gauw genoeg moeten volgen, zoals zij het wil, maar ik ben van plan zo lang mogelijk voorop te gaan.’ Hij wees naar een brede witte streep onder Stappers hoeven. De streep, hier en daar onderbroken en vol putjes, leidde van hen weg en verdween een paar voet verder in de duisternis. ‘Die brengt ons naar de eerste wegwijzer. Daar moeten we op Loial wachten. Die kan hem lezen en hij moet beslissen welke brug we nemen, maar tot daar mag Faile óns volgen.’

‘Brug,’ mompelde Gaul nadenkend, ik ken het woord. Is hier water te vinden?’

‘Nee, zo’n soort brug is het eigenlijk niet. Ze zien er wel ongeveer zo uit, maar... Misschien kan Loial het uitleggen.’ De Aielman krabde zijn hoofd. ‘Weet je wel wat je doet, Perijn?’

‘Nee,’ gaf Perijn toe, ‘maar dat hoeft Faile niet te weten.’ Gaul lachte. ‘Het is leuk om zo jong te zijn, hè Perijn?’ Fronsend, onzeker of de man hem uitlachte, spoorde Perijn Stapper aan en trok het pakpaard mee. Vanaf de poort zou het lantaarnlicht twintig of dertig pas verder al onzichtbaar zijn. Hij wilde helemaal uit het zicht verdwijnen voor Faile erdoorheen stapte. Laat haar maar denken dat hij had besloten alleen verder te gaan. Als ze zich een tijdje daarover zorgen maakte, tot ze hem bij de wegwijzer zag, was dat wel het minste wat ze verdiende.

Загрузка...