Elayne zat onhandig te knoeien met twee dunne rood gelakte stokjes die ze tussen haar vingers probeerde te klemmen. Sursa, prentte ze zich in, geen stokjes maar sursa. Toch een stomme manier van eten, hoe ze ook heetten.
Tegenover haar in het Vertrek van de Vallende Bloesems keek Egeanin woest naar haar eigen sursa, een in elke hand, rechtop alsof het echte stokjes waren. Nynaeve hield die van haar mooi in een hand, zoals Rendra het had voorgedaan, maar tot nog toe had ze alleen een reepje vlees en enkele kleine pepers in haar mond weten te krijgen; haar ogen stonden strak en verbeten. Er stond een heel stel witte kommetjes op de tafel, elk gevuld met plakjes of fijngesneden vlees en groenten, sommige in donkere of bleke sausjes. Elayne dacht dat deze maaltijd gemakkelijk de rest van de dag kon duren. Ze gaf de honingblonde herbergierster een dankbare glimlach toen de vrouw zich naar haar toe boog om de stokjes op de juiste manier in haar hand te leggen. ‘Jullie land is in oorlog met Arad Doman,’ zei Egeanin; ze klonk bijna boos. ‘Waarom dienen jullie dan gerechten van je vijanden op?’ Rendra haalde haar schouders op en trok een pruilmondje achter haar sluier. Vandaag droeg ze het lichtst mogelijke rood en kralen van dezelfde kleur die in dunne vlechtjes waren geknoopt en die zacht klikten als ze haar hoofd bewoog. ‘Dat is nu in zwang. Vier dagen geleden is de Tuin der Zilveren Zuchten ermee begonnen en nu vraagt bijna iedere gast naar Domani-gerechten. Het komt denk ik doordat we de Domani misschien niet kunnen verslaan, maar in ieder geval hun voedsel kunnen veroveren. Misschien eten ze in Bandar Eban lam met honingsaus en suikerappeltjes, nietwaar? Over vier dagen kan het weer wat anders zijn. De voorkeuren veranderen tegenwoordig snel en als iemand de massa weer opzweept tegen die...’ Weer trok ze haar schouders op.
‘Denk je dat er nóg meer rellen komen?’ vroeg Elayne. ‘Over het soort eten in herbergen?’
‘De straten zijn onrustig,’ zei Rendra en ze spreidde haar handen gelaten uit. ‘Niemand weet wat de vlam weer in de pan jaagt. Het oproer eergisteren ontstond door een gerucht dat Maracru zich voor de Herrezen Draak had uitgesproken, of misschien in handen van de aanhangers van de Draak was gevallen – de manier waarop lijkt weinig uit te maken – maar keert de massa zich tegen de mensen van Maracru? Nee, ze trekken plunderend door de straten, sleuren mensen uit hun koets en branden de Grote Zaal van de Burgerkamer plat. Misschien komt er een bericht dat het leger een veldslag heeft gewonnen – of er een heeft verloren – en dan trekt de massa op tegen de mensen die Domani-voedsel op tafel zetten. Of ze steken misschien de pakhuizen op Calpene in brand. Wie zal het zeggen?’
‘Er bestaat geen orde,’ mompelde Egeanin, die haar sursa ferm tussen de vingers van haar rechterhand stak. Aan haar gezicht te zien hadden het dolken kunnen zijn die ze in de kommetjes wilde steken. Nynaeve liet een stukje vlees van haar sursa vallen, net toen ze dat in haar mond wilde steken en mopperend greep ze het van haar schoot en depte haar roomzijden gewaad met een tafeldoekje.
‘Ach ja, orde,’ lachte Rendra. ik weet nog wat dat is. Misschien keert het op een dag weer terug, nietwaar? Sommigen dachten dat panarch Amathera de burgerwacht weer zijn plicht zou laten doen, maar als ik haar was, met de herinnering aan het gepeupel dat mijn inhuldiging verstoorde... De Kinderen van het Licht hebben vele relschoppers gedood. Misschien betekent dat het einde van de opstootjes, maar wellicht is de volgende rel wel tweemaal of tienmaal zo erg. Ik denk dat ik de wacht en de Kinderen ook vlak bij me zou houden. Maar dit is geen goed gesprek voor aan tafel.’ Ze keek onderzoekend naar de tafel, knikte goedkeurend en de kralen in de vlechtjes klikten weer. Toen ze naar de deur wilde gaan, bleef ze met een glimlachje staan. ‘Het is de gewoonte Domani-voedsel met de sursa te eten en natuurlijk past iedereen zich daaraan aan. Maar... behalve jullie is er verder niemand, nietwaar? Als jullie misschien een lepel of vork wensen, die liggen onder de tafeldoekjes.’ Ze knikte even naar het dienblad op de hoek van de tafel. ‘Smakelijk eten.’
Nynaeve en Elayne wachtten tot de deur achter de herbergierster dicht was gevallen, grijnsden elkaar toe en grepen toen met ongepaste haast naar het dienblad. Elayne slaagde er als eerste in een lepel en een vork te pakken. De andere twee hadden nooit als Novice in korte tijd tussen werk en les moeten eten.
‘Het is best wel smakelijk,’ zei Egeanin na haar eerste hap, ‘als je het naar binnen kunt krijgen.’ Nynaeve lachte met haar mee. In de zeven dagen na hun ontmoeting waren beiden gesteld geraakt op de donkerharige vrouw met de scherpe blauwe ogen en haar lijzige spraak. Ze was heel verfrissend na Rendra’s gebabbel over kapsels, kleren en huidverzorging of de blikken op straat van mensen die eruitzagen alsof ze iemand voor een koperstuk om zeep wilden brengen. Dit was haar vierde bezoek na die dag en Elayne had elk bezoek zeer gewaardeerd. Egeanin sprak ronduit en gedroeg zich bewonderenswaardig onafhankelijk. De vrouw was wellicht een kleine koopvrouw in ongeregelde goederen, maar net als bij Garet Brin betekenden haar woorden wat ze zei en deed ze voor niemand een stap opzij. Toch wou Elayne dat ze niet zo vaak gekomen was. Of eigenlijk dat zij en Nynaeve minder vaak in de Driepruimenhof waren geweest om Egeanin te ontvangen. Doordat er na de inhuldiging van Amathera bijna dagelijks relletjes in de straten waren geweest, was het zoeken in de stad bijna onmogelijk geweest, ondanks de begeleiding van Domons stoere scheepsmaten. Zelfs Nynaeve had dat moeten toegeven toen ze voor een hagelbui van stenen waren weggevlucht. Thom had hun nog steeds een koets en een span paarden beloofd, maar ze vroeg zich nu af hoe hard hij zocht. Zowel hij als Juilin scheen onuitstaanbaar tevreden dat Nynaeve en zijzelf in de herberg vastzaten. Zij komen onder de blauwe plekken en bebloed terug en wij mogen niet eens het puntje van onze neus buiten de deur steken, dacht ze spottend. Waarom dachten mannen altijd dat het in orde was jou veilig op te sluiten en niet op hun eigen veiligheid te letten? Waarom dachten ze dat hun verwondingen minder erg waren dan die van jou? Aan het vlees te proeven vermoedde ze dat Thom hier in de keuken moest zoeken als hij paarden wilde vinden. De gedachte dat ze dat soort vlees zat te eten, maakte haar wat misselijk. Ze koos maar een kom met hoofdzakelijk groente, stukjes van een donker soort paddestoel, rode pepers en een soort krulspruitjes in een bleke scherpe saus. ‘Waar zullen we het vandaag over hebben?’ vroeg Nynaeve aan Egeanin. ‘Je hebt me bijna elke denkbare vraag al gesteld.’ Bijna elke vraag in ieder geval waar ze een antwoord op konden weten. ‘Als je nog meer over Aes Sedai wilt leren, zul je als Novice naar de Witte Toren moeten.’ Onbewust kromp Egeanin in elkaar zoals ze altijd deed als er woorden vielen die op de Ene Kracht sloegen. Heel even zat ze fronsend in de inhoud van een kommetje te roeren. ‘Jullie hebben niet echt moeite gedaan,’ zei ze langzaam, ‘om geheim te houden dat jullie iemand... vrouwen zoeken. Als je daarmee geen geheimen verklapt, zou ik willen vragen...’ Ze zweeg toen iemand aanklopte.
Baile Domon beende naar binnen met een grimmige voldoening die zich mengde met verontrusting op zijn ronde gezicht, ik heb ze gevonden,’ begon hij, maar schrok enorm toen hij Egeanin aan tafel zag zitten. ‘Jij!’
Nog verontrustender was dat Egeanin opsprong, waardoor haar stoel omviel, en zo snel met haar vuist naar Domons dikke buik uithaalde dat je het amper kon zien. Op de een of andere manier kreeg Domon de vuist te pakken – er was wat verwarring terwijl ze probeerden elkaar pootje te haken en op de grond te gooien en Egeanin hem een klap tegen zijn keel wilde geven – en toen lag ze opeens met haar gezicht plat op de vloer. Domons laars drukte haar schouder omlaag en hield haar arm in een greep tegen zijn knie. Desondanks trok ze het mes uit haar riem.
Elayne weefde stromen Lucht rond het tweetal voor ze besefte dat ze saidar had omhelsd en bond hen in die houding stevig vast. ‘Wat is dit allemaal,’ wilde ze met haar kilste stem weten. ‘Hoe durft u, baas Domon!’ Nynaeves stem klonk al even koud. ‘Laat haar los.’ Warmer en bezorgder voegde ze eraan toe: ‘Egeanin, waarom probeerde je hem te slaan? Ik heb je gezegd haar los te laten, Domon.’
‘Dat kan hij niet, Nynaeve.’ Elayne wilde maar dat de andere vrouw de stromen duidelijk kon zien zonder kwaad te hoeven worden. Ze bad echt geprobeerd als eerste de man te slaan. ‘Egeanin, waarom?’ De donkere vrouw lag met dichte ogen en strakke mond op de vloer; haar knokkels staken wit af tegen de greep van haar mes. Domon keek boos van de ene naar de andere vrouw, zijn vreemde llliaanse baard wapperde bijna. Alleen zijn hoofd had Elayne vrij gelaten. ‘Dit mens is een Seanchaanse!’ gromde hij. Elayne keek Nynaeve geschrokken aan. Egeanin? Seanchaans? Dat was onmogelijk. Echt onmogelijk.
‘Weet je het zeker?’ vroeg Nynaeve langzaam en kalm. Ze klonk even verbijsterd als Elayne zich voelde.
‘Haar gezicht zal ik nooit vergeten,’ antwoordde Domon zelfverzekerd. ‘Kapitein van een schip. Zij was toevallig degene die mij en mijn schip opbracht naar Falme, gevangenen van de Seanchanen.’
Egeanin deed geen poging het te ontkennen, maar hield alleen haar mes stevig vast. Seanchan. Maar ik mag baar!
Zorgvuldig bewoog Elayne het weefsel tot Egeanins hand met het mes tot aan de pols vrij kwram. ‘Laat het mes los, Egeanin,’ zei ze en knielde naast de vrouw neer. ‘Alsjeblieft.’ Even later strekte Egeanin haar vingers. Elayne pakte het mes op en liep achteruit terwijl ze de stromen liet verdwijnen. ‘Laat haar opstaan, baas Domon.’
‘Ze is een Seanchaanse, vrouw,’ wierp hij tegen, ‘en even hard als rotsklippen.’
‘Laat haar opstaan.’
In zichzelf mompelend liet hij Egeanins pols los en sprong snel weg, alsof hij verwachtte dat ze weer op hem af zou komen. De donkerharige vrouw – de Seanchaanse vrouw – kwam echter kalm overeind. Ze wreef over haar schouder die hij had bezeerd, keek hem nadenkend aan, wierp een blik op de deur en hief toen haar hoofd afwachtend op. Ze leek uiterlijk volkomen kalm. Ondanks alles moest Elayne haar bewonderen.
‘Een Seanchaanse,’ gromde Nynaeve. Ze omvatte een handvol vlecht in haar vuist, keek toen bevreemd naar haar hand en liet weer los, maar haar wenkbrauwen wezen diep en hard omlaag. ‘Een Seanchaanse! Probeert met ons aan te pappen. Ik dacht dat jullie allemaal terug waren gegaan naar waar je vandaan komt. Waarom ben je hier, Egeanin? Hebben we elkaar echt bij toeval ontmoet? Waarom heb je ons uitgezocht? Was je van plan ons ergens heen te lokken, waar een van je smerige sul’dam haar halsband om onze nek kon leggen?’ Egeanins blauwe ogen werden iets groter. ‘Zeker,’ vertelde Nynaeve haar scherp. ‘We kennen de Seanchanen met hun sul’dam en damane. We weten meer dan jij. Jullie ketenen geleidsters, maar de vrouwen die hen beheersen, kunnen ook geleiden, Egeanin. Voor iedere vrouw die jullie hebben beteugeld, lopen jullie elke dag langs twintig of dertig anderen die het ook kunnen zonder dat ze het beseffen.’ ik weet het,’ zei Egeanin kalm en Nynaeves mond viel open. Elayne dacht dat haar eigen ogen uit de kassen rolden. ‘Weet je het?’ Ze haalde diep adem en ging verder terwijl haar stem leek op ongelovig gepiep. ‘Egeanin, ik denk dat je liegt. Ik heb al eerder Seanchanen ontmoet, en meestal heel erg kort, maar ik ken iemand die veel langer met hen is omgegaan. Seanchanen haten geleidsters niet eens, ze vinden hen dieren. Je zou het niet zo licht opvatten als je het wist of zelf geloofde.’
‘Vrouwen die de armband kunnen dragen, zijn vrouwen die kunnen leren geleiden,’ zei Egeanin. ik wist niet dat het geleerd kon worden – mij werd bijgebracht dat een vrouw het kon of niet kon – maar toen je mij vertelde dat meisjes begeleid moesten worden als het hun niet was aangeboren, heb ik die conclusie getrokken. Mag ik gaan zitten?’ Heel koel.
Elayne knikte en Domon zette Egeanins stoel overeind en bleef erachter staan toen ze ging zitten. Ze keek naar hem om en zei: ‘Je bood niet zoveel... tegenstand toen we elkaar de vorige keer ontmoetten.’
‘Maar toen had je twintig geharnaste soldaten op mijn dek staan en een damane bij de hand om mijn schip met de Kracht in stukken te breken. Ik kan met mijn boot een haai vangen, maar dat wil niet zeggen dat ik hem zal aanbieden om in het water een potje te vechten.’ Tot Elaynes verrassing schonk hij haar een grijns, wrijvend over zijn zij waar ze hem geraakt moest hebben. ‘Jij bent zelfs zonder zwaard en harnas een geducht tegenstandster.’
De wereld van deze vrouw was op haar kop gezet door haar eigen ideeën, maar ze nam het heel nuchter op. Ejayne kon zich niet voorstellen dat haar wereldje zo tot op zijn grondvesten zou schudden, maar als ze dat ooit zou meemaken, dan hoopte ze het even kalm en terughoudend op te vangen als Egeanin. Ik mag haar niet meer aardig vinden. Ze is een Seanchaanse. Als ze het kon, zou ze me als een hondje aan de lijn leggen. Licht, hoe kun je ophouden met iemand aardig te vinden?
Nynaeve leek dat probleem niet te kennen. Ze zette haar vuisten op tafel en boog zich opeens fel naar Egeanin toe zodat haar vlechten tussen de kleine kommetjes slierden. ‘Waarom ben jij in Tanchico? Ik dacht dat jullie na Falme allemaal gevlucht waren. En waarom heb je je als een eierdief, als een slang, ons vertrouwen binnengewurmd? Als je denkt ons een halsband te kunnen omdoen, zou ik me nog eens goed bedenken.’
‘Dat is nooit mijn bedoeling geweest,’ zei Egeanin stijfjes. ‘Door jullie wilde ik alleen maar meer te weten komen over Aes Sedai. Ik...’ Voor het eerst leek ze te aarzelen, onzeker. Ze perste haar lippen op elkaar, keek van Nynaeve naar Elayne en schudde haar hoofd. ‘Jullie zijn anders dan mij geleerd is. Het Licht mag op me neervallen, maar ik... ik mag jullie.’
‘Je mag ons.’ Uit Nynaeves mond klonk het als een misdaad. ‘Dat beantwoordt geen enkele vraag.’
Opnieuw aarzelde Egeanin, hield toen haar hoofd hoog en daagde hen uit het ergste te doen. ‘Er zijn sul’dam in Falme achtergebleven. Sommigen zijn na de ramp gevlucht. Enkelen van ons zijn uitgestuurd om hen terug te brengen. Ik heb er maar een gevonden, maar ontdekte dat een a’dam haar ketende.’ Toen ze zag hoe Nynaeves gezicht verstrakte, voegde ze er vlug aan toe: ik heb haar gisteravond vrijgelaten. Dat zal me duur komen te staan als dat ooit wordt ontdekt, maar na onze gesprekken kon ik niet meer...’
Met een grimas schudde ze haar hoofd. ‘Daarom ben ik bij jullie gebleven toen Elayne liet merken wat ze was. Ik wist dat Bethamin een sul’dam was. Om te ontdekken dat een a’dam haar beteugelde, dat ze kon... Ik moest het weten, meer begrijpen van geleidsters.’ Ze haalde diep adem. ‘Wat zijn jullie met mij van plan?’ Haar handen, die gevouwen op tafel lagen, trilden niet.
Nynaeve wilde boos uitvallen, maar deed haar mond weer langzaam dicht. Elayne kende haar probleem. Misschien haatte Nynaeve haar nu, maar wat moesten ze in Lichtsnaam met haar aan? Het was niet duidelijk of ze in Tanchico iets misdaan had en de burgerwacht leek zich in ieder geval meer zorgen te maken over het eigen vege lijf dan over iets anders. Ze was een Seanchaanse, ze had sul’dam en damane gebruikt, maar aan de andere kant beweerde ze dat ze die Bethamin had vrijgelaten. Voor welke misdaad moesten ze haar straffen? Dat de Seanchaanse vragen had gesteld die ze vrijwillig beantwoord hadden? Dat ze gezorgd had dat ze haar mochten?
‘Ik zou je huid af willen stropen tot je net zo gloeit als een ondergaande zon,’ gromde Nynaeve. Opeens richtte ze haar blik op Domon. ‘Heb je ze gevonden? Je zei dat je ze gevonden had. Waar?’ Hij schuifelde met z’n voeten en keek veelbetekenend naar Egeanins achterhoofd waarbij hij vragend zijn wenkbrauwen optrok.
‘Ik geloof niet dat zij een Duistervriend is,’ zei Elayne toen Nynaeve aarzelde.
‘Dat ben ik zeker niet!’ Egeanins ogen vlamden en ze keek beledigd. Terwijl ze haar armen over elkaar sloeg, alsof ze niet aan haar vlechten wilde trekken, keek Nynaeve de vrouw boos aan en richtte toen haar blikken beschuldigend op Domon, alsof alle ellende zijn schuld was. ‘We kunnen haar nergens opsluiten,’ zei ze eindelijk, ‘en Rendra zou zeker een verklaring eisen. Ga verder, baas Domon.’ Hij keek nog even twijfelend naar Egeanin. in het Panarchenpaleis heeft een van mijn mannen twee vrouwen van uw lijst gezien. De vrouw met de katten en de Saldeaanse vrouw.’
‘Ben je er zeker van?’ zei Nynaeve. in het Panarchenpaleis? Ik wou dat je het zelf had gezien. Er zijn meer vrouwen die van katten houden, niet alleen Marillin Gemalfin. En Asne Zeramene is niet de enige vrouw uit Saldea, zelfs niet in Tanchico.’
‘Een vrouw met blauwe ogen en een mager gezicht met een brede neus die katten te eten geeft in een stad waar mensen katten opeten? In het gezelschap van een ander met een Saldeaanse mond en scheve ogen? Zo’n stel vrouwen is niet gewoon, vrouw Almaeren.’
‘Dat is zo,’ beaamde Nynaeve. ‘Maar in het Panarchenpaleis? Baas Domon, voor het geval je het bent vergeten: vijfhonderd Witmantels bewaken dat paleis, onder aanvoering van een Inquisiteur van het Hand van het Licht! Jaichim Carridin en zijn officieren zullen een Aes Sedai toch wel aan hun uiterlijk herkennen? Zouden zij daar blijven als ze zagen dat de panarch onderdak verleent aan Aes Sedai?’ Hij wilde wat zeggen, maar Nynaeve had ergens gelijk en hij kon niets terugzeggen. ‘Baas Domon,’ zei Elayne. ‘Wat waren die mannen daar bij het Panarchenpaleis aan het doen?’
Hij trok verlegen aan zijn baard en wreef met een dikke vinger over zijn bovenlip. ‘Ja, ziet u, we weten dat panarch Amathera van die heel hete, witte ijspepertjes houdt en of zij nu wel of niet gevoelig is voor geschenkjes, de mannen van de assijns zullen de gever kennen en zelf dan inschikkelijker zijn.’
‘Geschenkjes?’ zei Elayne met haar beste verwijtende stem. in de haven was je eerlijker, daar noemde je het omkoperij.’ Tot haar verrassing had Egeanin zich ook omgedraaid om hem afkeurend aan te kijken. ‘Het Fortuin mag me halen,’ mompelde hij. ‘Jullie hebben me niet gezegd dat ik mijn handel moest opgeven. En dat zou ik ook niet doen, zelfs al halen jullie mijn oude moedertje erbij. Een man heeft het recht om handel te drijven.’ Egeanin snoof en ging weer gewoon zitten. Zijn omkoperij is niet ons probleem, Elayne,’ Nynaeve klonk vermoeid. ‘Voor mijn part koopt hij de hele stad om en smokkelt hij...’ Ze werd onderbroken door een roffel op de deur. Met een waarschuwende blik op de anderen, snauwde ze: ‘Stil zitten jij,’ tegen Egeanin en harder: ‘Kom binnen.’
Juilin stak z’n hoofd met die dwaze hoge hoed om de deur, als gewoonlijk met een frons voor Domon. De snee op zijn donkere wang was ook niet ongewoon, het bloed was reeds opgedroogd. Momenteel waren de straten overdag gevaarlijker dan ze enkele dagen geleden ’s nachts waren geweest. ‘Kan ik u even alleen spreken, vrouw Almaeren?’ zei hij toen hij Egeanin aan tafel zag zitten. ‘Ach, kom binnen,’ zei Nynaeve hem scherp. ‘Na alles wat ze al heeft gehoord, doet het er niet toe wat ze nog meer opvangt. Heb jij ze ook in het Panarchenpaleis gezien?’
Juilin sloot net de deur en wierp met opeengeperste lippen een onleesbare blik op Domon. De smokkelaar glimlachte en liet te veel tanden zien. Heel even leken ze te willen vechten.
‘Dus de Illianer is me voor geweest,’ mompelde de man spijtig. Hij negeerde Domon en richtte zich tot Nynaeve. ik heb u gezegd dat de vrouw met de witte lok me naar hen toe zou leiden. Dat is iets wat opvalt. En ik heb de Domani daar ook gezien. Vanuit de verte – ik ben niet zo stom om een school zilvertanden in te zwemmen – maar ik kan niet geloven dat er in Tarabon twee Domani zijn te vinden, behalve dan Jeaine Caide.’
‘Je bedoelt dus dat ze écht in het Panarchenpaleis zijn?’ riep Nynaeve uit.
Juilins gezicht veranderde niet, maar zijn donkere ogen werden iets groter en schoten even op Domon af. ‘Dus hij had nog geen bewijs,’ mompelde hij voldaan.
‘Ik had bewijs.’ Domon vermeed het de Tyrener aan te kijken. ‘Als u me voor zijn komst niet wilde geloven, vrouw Almaeren, is het niet mijn schuld.’
Juilin richtte zich op maar Elayne onderbrak hem voor de dievenvanger iets kon zeggen. ‘Jullie hebben ze beiden gevonden en beiden hebben jullie bewijs geleverd. Heel waarschijnlijk zou het ene bewijs zonder het andere niet doorslaggevend zijn geweest. Nu weten we waar ze zijn door het werk van jullie beiden.’ Zo mogelijk keken ze nog nar-riger dan ervoor. Mannen konden soms echt stom doen. ‘Het Panarchenpaleis.’ Nynaeve gaf een ruk aan haar vlecht en zwierde die toen met een ruk van haar hoofd naar achteren. ‘Wat ze willen hebben, moet daar liggen. Maar als zij het hebben, waarom zijn ze dan nog in Tanchico? Dat paleis is geweldig groot. Misschien hebben ze het nog niet gevonden. Niet dat dat veel helpt als zij daarbinnen zitten en wij hier.’
Zoals gebruikelijk kwam Thom zonder kloppen binnen en nam hij iedereen met één blik op. ‘Vrouw Egeanin,’ mompelde hij met een sierlijke buiging waar zijn manke been niets aan afdeed. ‘Nynaeve, kan ik je even alleen spreken? Ik heb belangrijk nieuws.’ De nieuwe bult in zijn verweerde nek maakte Elayne zelfs nog bozer dan de nieuwe scheur in zijn mooie bruine mantel. De man was te oud om de straten van Tanchico te trotseren. Elke gevaarlijke straat eigenlijk. Het werd de hoogste tijd dat ze wat geld voor hem opzij zette en hij ergens een veilig plekje voor een onbezorgde oude dag zocht. Voor hem geen zwerftochten van dorp tot dorp als speelman meer. Daar zou zij voor zorgen.
Nynaeve keek Thom scherp aan. ‘Daar heb ik nu geen tijd voor. De Zwarte zusters zitten in het Panarchenpaleis en voor zover ik weet, helpt Amathera hen om dat van zolder tot kelder te doorzoeken.’ ik hoorde het net,’ zei hij ongelovig. ‘Hoe hebben jullie...’ Hij keek naar Domon en Juilin, die beiden nog stonden te mokken als jongens die de hele taart hadden willen krijgen. Blijkbaar geloofde hij niet dat een van hen het nieuws aan Nynaeve had verstrekt. Elayne had zin om te giechelen. Hij was zo trots op zichzelf dat hij alle onderstromingen kende, alle verborgen listen. ‘De Toren heeft zo haar manieren, Thom,’ vertelde ze hem koel en geheimzinnig. ‘Je kunt maar beter niet te veel vragen naar de werkwijze van een Aes Sedai.’ Hij fronste en zijn borstelige witte wenkbrauwen trokken zich onzeker samen. Heel bevredigend. Ze besefte dat Juilin en Domon haar ook fronsend aankeken en opeens kostte het haar de grootste moeite om niet rood te worden. Als die hun mond opendeden, zou zij er als een dwaas uitzien. Dat zouden ze trouwens zeker doen, alle mannen deden dat. Het was maar beter het snel te begraven en het beste ervan te hopen. ‘Thom, heb jij iets gehoord dat ons kan vertellen of Amathera een Duistervriend is?’
‘Niets.’ Hij trok geërgerd aan een snorpunt. ‘Blijkbaar heeft ze Andric niet meer bezocht nadat ze de Kroon van de Boom heeft opgezet. Misschien kunnen ze niet meer tussen het Panarchenpaleis en het Koningspaleis heen en weer rijden door de problemen in de straten. Misschien is het gewoon tot haar doorgedrongen dat haar macht even groot is als de zijne en is ze niet meer zo inschikkelijk als eerst. Er is niets wat aangeeft met wie ze zich verbonden heeft.’ Met een blik op de donkerharige vrouw aan tafel voegde hij eraan toe: ‘Ik ben heel blij met de hulp die vrouw Egeanin jullie bij die straatrovers heeft gegeven, maar tot op dit moment dacht ik dat ze een toevallige vriendin was. Mag ik vragen waarom zij hierbij betrokken is? Ik schijn me te herinneren, Nynaeve, dat je dreigde een knoop in al te zorgeloze tongen te leggen.’
‘Zij is een Seanchaanse,’ vertelde Nynaeve hem. ‘Doe je mond dicht voor je een vlinder inslikt, Thom, en ga zitten. We kunnen eten terwijl we overleggen wat we moeten doen.’
‘Terwijl zij erbij zit?’ vroeg Thom. ‘Een Seanchaanse?’ Hij had een deel van wat er in Falme was gebeurd van Elayne gehoord – een deel – en hij had de praatjes in Tanchico zeker opgevangen. Hij nam Egeanin op alsof hij zich afvroeg waar ze haar hoorns had verborgen. Juilin scheen geen lucht te kunnen krijgen, aan zijn uitpuilende ogen te zien. Hij moest de geruchten in de stad ook hebben opgevangen. ‘Wil je soms voorstellen dat ik Rendra vraag haar in een voorraadkamer op te sluiten?’ vroeg Nynaeve kalm. ‘Dat zou nog meer gepraat opleveren, niet? Ik ben er vrij zeker van dat drie grote harige mannen Elayne en mij kunnen beschermen als ze een Seanchaans leger uit haar beurs haalt. Ga zitten, Thom, of eet staande, maar hou op met dat gestaar. Ga allemaal zitten. Ik wil eten voor het koud wordt.’ Dat deden ze. Thom keek even ontevreden als Juilin en Domon. Soms leek dat afbekken van Nynaeve te werken. Misschien zou Rhand ook luisteren als ze hem zo nu en dan een grote mond gaf. Ze zette Rhand uit haar gedachten en besloot iets waardevols bij te dragen, ik zie niet hoe de Zwarte zusters in het Panarchenpaleis kunnen zitten zonder dat Amathera ervan weet,’ zei ze, terwijl ze aanschoof aan tafel. ‘Voor zover ik alles kan overzien, kan dat drie dingen inhouden. Eén: Amathera is een Duistervriend. Twee: ze denkt dat het Aes Sedai zijn. En drie: ze is hun gevangene.’ Om de een of andere reden voelde ze zich van binnen warm worden bij Thoms goedkeurende knikje. Dwaas. Zelfs al kende hij het Spel der Huizen, hij was enkel een dwaze bard die alles had weggegooid door speelman te worden, in ieder geval zal ze hen helpen bij het zoeken, maar me dunkt dat als ze denkt dat het Aes Sedai zijn, wij wellicht haar hulp kunnen krijgen als ze de waarheid kent. En als ze een gevangene is, kunnen we die hulp krijgen door haar te bevrijden. Zelfs Liandrin en haar vriendinnen kunnen het paleis niet in handen houden, als de panarch beveelt te vertrekken, en dat zou óns de vrije hand geven.’
‘Het probleem is hoe we te weten kunnen komen of ze een bondgenote, een slachtoffer of een gevangene is,’ zei Thom terwijl hij met zijn twee sursa zwaaide. Hij wist volmaakt hoe hij die dingen moest gebruiken!
Juilin schudde zijn hoofd. ‘Het echte probleem is hoe je haar kunt benaderen, in welke situatie dan ook. Jaichim Carridin heeft vijfhonderd Witmantels rond het paleis als visdiefjes rond een haven. Het legioen van de panarch is bijna twee keer zo groot en de burgerwacht heeft er evenveel. Zoveel bewaking hebben de ringburchten niet eens.’
‘We gaan niet tegen ze vechten,’ zei Nynaeve droog. ‘Denk nou eens niet met jullie borstharen. Dit is de tijd voor nadenken, niet voor spieren. Ik vind dat...’
Het gesprek duurde de hele maaltijd en ging door nadat het laatste kommetje was leeg geschept. Egeanin merkte zelfs enkele steekhoudende dingen op, nadat ze een tijdlang had gezwegen terwijl ze niet at en niet leek te luisteren. Ze had een scherp verstand en Thom aanvaardde meteen elk voorstel waar hij het mee eens was, hoewel hij elk ander voorstel koppig afwees, net zoals hij dat ook bij de anderen deed. Zelfs Domon steunde, tamelijk verrassend, Egeanin wanneer Nynaeve haar de mond wilde snoeren. ‘Dat is een goede opmerking, vrouw Almaeren. Alleen een dwaas wijst verstand af, waar het ook vandaan komt.’ Jammer genoeg hielp de wetenschap van de verblijfplaats van de Zwarte zusters weinig zolang ze niet wisten of Amathera erbij hoorde of niet en ze niet wisten wat ze eigenlijk zochten. Uiteindelijk liepen de lange gesprekken uit op enkele voorstellen over hoe ze meer over Amathera te weten konden komen. En dat kon alleen worden gedaan door de mannen, met hun netwerk van kennissen in heel Tanchico. Niemand van die dwaze mannen wilde hen met de Seanchaanse alleen laten, tot Nynaeve kwaad genoeg werd en het drietal in stromen Lucht wikkelde, terwijl ze voor de deur bleven dralen. ‘Denken jullie niet,’ zei ze ijzig, omringd door de gloed van saidar, ‘dat een van ons misschien hetzelfde met haar kan doen nog voordat ze “boe” kan zeggen?’ Ze wilde hen niet loslaten voor ze alledrie instemmend knikten met het enige lichaamsdeel dat ze konden bewegen. ‘Je houdt je bemanning kort,’ zei Egeanin zodra de deur zich achter hen sloot.
‘Zwijg, Seanchaanse!’ Nynaeve sloeg haar armen ferm over elkaar. Ze leek het geruk aan haar vlecht te hebben opgegeven als ze kwaad was. ‘Ga zitten en... wees... stil.’
Het was ergerlijk daar te wachten, naar de pruimenbomen en vallende bloemen te staren die op de muren waren geschilderd, door de kamer te ijsberen of naar Nynaeves geloop te kijken, terwijl Thom, Juilin en Domon feitelijk het werk opknapten. Maar wat Elayne nog meer ergerde, was na lang wachten een van de mannen te zien terugkomen die dan doorgaf dat er weer een spoor op niets was uitgelopen, dat er weer een draadje was geknapt, en vervolgens aanhoorde wat de anderen te weten waren gekomen, waarna hij zich weer weghaastte. De eerste keer dat Thom terugkeerde – met een tweede blauwe plek op zijn andere wang – zei Elayne: ‘Zou je niet beter hier kunnen blijven, Thom, waar je de verslagen van Juilin en baas Domon kunt horen? Jij kunt alles beter inschatten dan ik of Nynaeve.’ Hij schudde zijn dwaze witte warhoofd, terwijl Nynaeve zo luid snoof dar het in de gang te horen moest zijn. ‘Ik heb een aanwijzing over een huis op Verana, waar Amathera vermoedelijk heen sloop voor ze tot panarch werd verheven...’ En hij was weer weg voor er een woord aan toegevoegd kon worden.
Toen hij de tweede keer terugkwam, duidelijk nog erger hinkend, om door te geven dat daar de vroegere kinderverzorgster van Amathera woonde, zei Elayne zo gebiedend mogelijk: ‘Thom, ik wil dat je gaat zitten. Jij blijft hier. Ik wil niet dat je gewond raakt.’
‘Gewond?’ zei hij. ‘Kind, ik heb me nog nooit zo goed gevoeld. Zeg tegen Juilin en Baile dat er waarschijnlijk ergens in de stad een vrouw woont die Cerindra heet en allerlei kwalijke geheimpjes over Amathera weet.’ En weg was hij weer, hinkend, terwijl zijn mantel achter hem aan wapperde. Daarin zat weer een nieuwe scheur. Koppige, koppige, stomme oude man.
Eenmaal drong er een luid tumult door de dikke muren heen, woest geschreeuw en geroep van de straat. Rendra kwam bedrijvig binnen, net toen Elayne had besloten om zelf te gaan kijken. ‘Wat kleine probleempjes buiten. Maak je niet ongerust. Baile Domons mannen houden het wel in bedwang, ik wil niet dat jullie je zorgen maken.’
‘Een opstootje? Hier?’ zei Nynaeve scherp. De wijk rond de herberg was een van de weinige rustige plaatsen in de stad geweest. ‘Maak je niet ongerust,’ zei Rendra kalmerend. ‘Misschien willen ze voedsel. Ik zal ze zeggen waar de gaarkeuken van Baile Domon is en dan gaan ze wel weer weg.’
Het lawaai stierf na een poosje weg en Rendra liet wat wijn brengen. Pas toen de bediende met een mokkend gezicht verdween, besefte Elayne dat het de jongeman met de mooie bruine ogen was. De man gedroeg zich hoe langer hoe meer of hun kille blikken glimlachjes waren. Dacht die stommeling echt dat hij daardoor zou opvallen? Wachten en ijsberen, ijsberen en wachten. Cerindra bleek een vrouw van Amathera’s gevolg te zijn die was weggestuurd wegens diefstal en vol gevoelens van wrok in de kerker was beland. Zij zou elke beschuldiging tegen Amathera onderschrijven. Een kerel die beweerde dat Amathera een Aes Sedai was en een Duistervriend, beweerde ook dat dezelfde papieren bewezen dat koning Andric de Herrezen Draak was. De groep vrouwen die Amathera in het geheim placht te ontmoeten, waren vriendinnen die een hekel aan Andric hadden, en de schokkende ontdekking dat ze verschillende smokkelschepen bezat, hielp ook niet veel. Afgezien van de koning had iedere heer of vrouwe wel een vinger in de smokkelpap. En elk spoor liep zo op niets uit. Het ergste wat Thom ontdekte was dat Amathera twee knappe jonge heren ervan had overtuigd dat beiden de ware liefde in haar leven waren en Andric slechts een middel om haar doel te bereiken. Ze had diverse ontvangsten gehouden in het Panarchenpaleis, waarbij ze zowel alleen was als in gezelschap van verschillende vrouwen die Liandrin of anderen van de lijst bleken te zijn. Volgens hetzelfde verslag vroeg zij telkens hun raad en nam ze die over. Bondgenote of gevangene?
Toen Juilin vrij laat in de avond terugkeerde, terwijl hij zijn duimdikke staf van ribbelhout ronddraaide en wat mompelde over een witharige vent die had geprobeerd hem te beroven, zaten Thom en Domon al moedeloos in elkaar gezakt bij Egeanin aan de tafel. ‘Dit wordt een tweede Falme,’ gromde Domon naar niemand in het bijzonder. De dikke knuppel die hij ergens had opgedoken, lag voor hem en hij droeg nu een kort zwaard aan zijn riem. ‘Aes Sedai. De Zwarte Ajah. Gekonkel met de panarch. Als we morgen niets vinden, ben ik van plan uit te zeilen. En anders zeker de dag erna, al vraagt mijn eigen zus of ik wil blijven.’
‘Morgen,’ zei Thom vermoeid, de ellebogen op tafel en de kin op zijn vuisten. ‘Ik ben te moe om nog zinnig te kunnen denken. Ik merkte dat ik op een gegeven moment stond te luisteren naar de wasman van het Panarchenpaleis, die beweerde dat hij Amathera smerige liedjes heeft horen zingen. Het soort dat je in de meest duistere kroegen aan de haven hoort. En ik nam tijd om te luisteren!’
‘Wat mij betreft,’ zei Juilin, die zijn stoel omdraaide en zich er schrijlings op liet zakken. ‘Ik ben van plan vannacht verder te zoeken. Ik heb een dakdekker gevonden die zegt dat hij een vrouw kent die ook tot het gevolg van Amathera behoorde. Volgens hem heeft Amathera zonder pardon alle vrouwen uit haar gevolg weggestuurd, op dezelfde avond dat ze tot panarch werd verheven. Hij zal me voor een praatje naar haar toe brengen, als hij klaar is met een van zijn eigen klusjes aan een koopmanshuis.’
Nynaeve ging met haar vuisten op de heup aan het hoofd van de tafel staan. ‘Jij gaat vanavond nergens meer heen, Juilin. Jullie drieën houden om beurten de wacht voor onze deur.’ De mannen protesteerden natuurlijk luidkeels, allemaal tegelijk.
‘Ik moet om mijn eigen handel denken en als ik overdag al voor jou overal vragen moet stellen...’
‘Vrouw Almaeren, deze vrouw is de eerste die ik heb gevonden die Amathera nadat zij is verheven in levenden lijve heeft gezien...’
‘Nynaeve, ik zal morgen nauwelijks in staat zijn enig gerucht te horen en nog minder iets op kunnen sporen als ik de hele nacht zit...’ Ze liet hen uitsputteren tot ze zwegen. Toen het gemopper afzwakte, duidelijk met de gedachte dat ze haar hadden overtuigd, zei ze: ‘Aangezien we geen enkele andere plek hebben om de Seanchaanse op te sluiten, zal ze bij ons moeten slapen. Elayne, wil jij Rendra vragen of ze een bed op wil maken? Op de vloer is best.’ Egeanin keek haar even aan maar zei niets.
De mannen waren keurig in de hoek gedreven. Ze konden ofwel domweg weigeren en daarmee openlijk hun belofte breken om naar Nynaeve te luisteren, ofwel doorpraten, waardoor het zou lijken of ze zeurden. Ze keken laaiend, sputterden wat tegen... en berustten. Rendra was duidelijk verrast dat ze slechts één strozak vroegen, maar slikte het verhaaltje dat Egeanin bang was in het donker over straat te gaan. Ze keek alleen misnoegd toen Thom in de gang voor de deur op de grond ging zitten. ‘Die kerels zijn echt niet binnengedrongen, al hebben ze het geprobeerd. Ik heb jullie toch gezegd dat de gaarkeuken hen wel weg zou trekken, ja? Gasten in de Driepruimenhof hebben geen lijfwacht voor hun kamers nodig.’
‘O, dat weet ik ook wel,’ zei Elayne tegen haar, terwijl ze haar zachtjes naar buiten probeerde te duwen. ‘Het is enkel dat Thom en de anderen zich zo bezorgd maken. Je weet hoe mannen zijn.’ Thom keek haar onder zijn dikke witte wenkbrauwen als een havik aan, maar Rendra snoof en beaamde dat ze dat inderdaad wist en liet Elayne de deur sluiten.
Nynaeve wendde zich onmiddellijk tot Egeanin, die net de strozak aan de andere kant van het bed neerlegde. ‘Kleed je uit, Seanchaanse. Ik wil er zeker van zijn dat je nergens een mes verborgen hebt.’ Egeanin ging kalm staan en kleedde zich tot op haar onderkleren uit. Nynaeve doorzocht haar kleren grondig en stond er toen op Egeanin zelf te onderzoeken, wat ze allesbehalve zachtzinnig deed. Dat ze niets vond leek haar niet te kalmeren.
‘Handen op je rug, Seanchaanse. Elayne, bind haar vast.’
‘Nynaeve, ik vind niet dat ze...’
‘Bind haar met de Kracht, Elayne,’ zei Nynaeve ruw, ‘of ik knip haar kleren in stukken en boei haar polsen en enkels. Weet je nog hoe ze die kerels op straat aanpakte? Waarschijnlijk haar eigen huurlingen. Ze kan ons met haar blote handen in de slaap doden.’
‘Hoor eens, Nynaeve, met Thom voor de deur...’
‘Ze is een Seanchaanse! Een Seanchaanse, Elayne!’ Het klonk of ze de donkerharige vrouw haatte vanwege een persoonlijke belediging, wat onbegrijpelijk was. Egwene was de gevangene geweest, niet Nynaeve. Maar aan de harde lijn van haar kaken te zien, wilde ze haar zin doordrijven, met de Kracht of met touwen als ze die kon vinden. Egeanin had haar polsen op de rug al over elkaar, gewillig, maar niet deemoedig. Elayne weefde een stroom Lucht en knoopte die vast. Zo zou de vrouw het wat gemakkelijker hebben dan met boeien van stroken stof. Egeanin boog haar armen een beetje, probeerde de onzichtbare banden en huiverde. Stalen boeien waren gemakkelijker te breken. Schouderophalend ging ze onhandig op haar matras liggen en keerde hun de rug toe.
Nynaeve begon zich uit te kleden. ‘Geef mij de ring, Elayne.’
‘Weet je het zeker, Nynaeve?’ Ze keek veelbetekenend naar Egeanin. De vrouw leek niet op hen te letten.
‘Ze zal vannacht niet wegvluchten om ons te verraden.’ Ze zweeg even toen ze het gewaad over haar hoofd trok en ging in haar dunne zijden Taraboonse ondergoed op de rand van het bed zitten om haar kousen omlaag te rollen. ‘We hadden vannacht afgesproken. Egwene zal een van ons verwachten en het is mijn beurt. Ze zal zich zorgen maken als er niemand verschijnt.’
Elayne trok het leren koord uit de halsopening. De stenen ring, met de vreemde blauwe, bruine en rode groefjes, hing naast het gouden serpent dat in zijn eigen staart beet. Ze knoopte het koordje even los om de ter’angreaal aan Nynaeve te geven, bond het weer vast en stopte het terug. Nynaeve bond de ter’angreaal naast haar eigen ring en Lans dikke gouden ring en liet hem tussen haar borsten zakken. ‘Laat die kaars tot de helft opbranden nadat ik in slaap gevallen ben,’ zei ze, zich op het blauwe sprei uitstrekkend. ‘Langer zal niet nodig zijn. En hou een oogje op haar.’
‘Ze ligt vastgebonden, dus kan ze toch niets?’ Elayne aarzelde voor ze eraan toevoegde: ‘Ik denk niet dat ze ons kwaad zou willen doen als ze los was.’
‘Waag het niet!’ Nynaeve keek op om boos naar Egeanins rug te staren en legde toen haar hoofd weer op het kussen. ‘Let op de kaars, Elayne!’ Ze sloot de ogen en schoof heen en weer om de gemakkelijkste houding te vinden. ‘Tot de helft, dat moet ruim voldoende zijn,’ mompelde ze.
Een geeuw achter haar hand verbergend, zette Elayne het lage krukje aan de voet van het bed, waar ze zowel Nynaeve als Egeanin kon zien, hoewel dat amper nodig leek te zijn. De vrouw lag met opgetrokken knieën op haar strozak, met de handen veilig vastgebonden. De dag wras vreemd vermoeiend geweest, terwijl ze geen voet buiten de deur hadden gezet. Nynaeve lag al zachtjes in haar slaap te mompelen. Met haar ellebogen naar buiten gestoken.
Egeanin tilde haar hoofd op en keek om. ik denk dat ze me haat.’
‘Ga maar slapen,’ Elayne onderdrukte opnieuw een geeuw. ‘Jij niet.’
‘Wees daar maar niet zo zeker van,’ zei ze ferm. ‘Je neemt dit wel heel kalm op. Hoe kun je zo kalm zijn?’
‘Kalm?’ Onwillekeurig bewoog de vrouw beide handen en trok aan haar met Lucht geweven boeien, ik ben zo verschrikkelijk bang dat ik wel kan huilen.’ Zo klonk ze niet. Maar het klonk als zuivere waarheid. ‘Wij zullen je geen kwaad doen, Egeanin.’ Nynaeve mocht nog zoveel willen, daar zou ze voor zorgen. ‘Ga slapen.’ Even later liet Egeanin haar hoofd zakken.
De helft van de kaars. Het was goed dat ze Egwene niet nodeloos bezorgd wilden maken, maar ze had die tijd veel liever besteed aan hun probleem in plaats van wat doelloos in Tel’aran’rhiod rond te zwerven. Als ze niet konden uitzoeken of Amathera een gevangene was of... Zet dat uit je hoofd; hier kun je er toch niet achter komen. Maar als ze het wisten, hoe konden ze dan het paleis binnenkomen met al die soldaten en de burgerwacht eromheen, om Liandrin en de anderen maar niet te vergeten?
Nynaeve lag zachtjes te snurken, een gewoonte die ze nog heftiger ontkende dan dat ze met haar ellebogen lag te porren. Egeanin was diep in slaap, aan haar trage lange ademhaling te horen. Geeuwend tegen de rug van haar hand, verschoof Elayne op de harde houten kruk en begon plannen te bedenken hoe ze het Panarchenpaleis binnen konden komen.