De Tyreense edelen vulden de grote gewelfde zaal met haar enorme gepolijste roodstenen zuilen, die wel tien voet in omvang waren en oprezen tot in de schaduwen boven de gouden lampen aan de gouden kettingen. De hoogheren en hoogvrouwen stonden in een rijendikke kring onder de grote koepel in het midden van de zaal. De lagere edelen stonden erachter, rij na rij tussen het woud van zuilen, allen in hun mooiste gewaden van fluweel en zijde en kant, met wijde mouwen en kantkragen en puntmutsen. Ze mompelden zenuwachtig onder elkaar, en onder dat enorme plafond leek het weerkaatste geluid op dat van onrustige ganzen. Alleen hoogheren werden ooit ontboden naar deze plek, die het Hart van de Steen genoemd werd, en dat slechts vier keer per jaar, onder het dubbele bevel van wet en gewoonte. En nu kwamen zij hier, allen die niet ergens op het land verkeerden, op het bevel van hun nieuwe meester, de wettenmaker en gewoontebreker. Zodra de opeengepakte menigte Moiraine zag, maakte ze plaats voor haar. Zij en Egwene bewogen zich in een kleine open ruimte. De afwezigheid van Lan hinderde Moiraine; het was niets voor hem om te verdwijnen als ze hem nodig mocht hebben. Het was zijn gewoonte over haar te waken, alsof ze niet voor zichzelf kon opkomen zonder wacht. Als ze de binding tussen hen niet had kunnen voelen, waardoor ze wist dat hij niet ver van de Steen vandaan was, zou ze zich zorgen hebben gemaakt.
Hij vocht net zo verwoed tegen de banden waarmee Nynaeve hem aan zich bond, als dat hij ooit Trolloks in de Verwording had bevochten. En hoe heftig hij het ook zou ontkennen, die jonge vrouw had hem net zo stevig gebonden als zijzelf had gedaan, zij het op een andere manier. Ze was niet echt jaloers, maar Lan was al te lang haar zwaardhand, haar schild en gezel geweest om hem zo maar op te geven. Hier heb ik gedaan wat gedaan moest worden. Ze zal hem krijgen als ik sterf, en niet eerder. Waar is die man ? Wat voert hij uit?
Een Vrouwe van het Land die Leitha heette, gekleed in een rood gewaad met kant en een paardengezicht, trok haar rokken wat al te opzichtig weg en Moiraine keek haar aan. Ze keek slechts, zonder haar pas in te houden, maar de vrouw rilde en sloeg haar ogen neer. Moiraine knikte tegen zichzelf. Ze kon aanvaarden dat deze mensen de Aes Sedai haatten, maar ze zou, boven op verborgen beledigingen niet nog eens openlijke grofheid slikken. Bovendien week de rest nog een stap terug, toen ze zagen hoe Leitha op haar plaats gezet werd. ‘Weet je zeker dat hij niets heeft gezegd over wat hij wil aankondigen?’ vroeg ze zachtjes. In dit rumoer kon iemand op drie pas, de afstand die de Tyreners nu bewaarden, al geen woord meer begrijpen. Ze had er een hekel aan afgeluisterd te worden.
‘Niets,’ zei Egwene op even zachte toon. Ze klonk al net zo geprikkeld als Moiraine zich voelde. ‘Er gingen geruchten.’
‘Geruchten? Welke geruchten?’
Het meisje slaagde er niet zo goed in haar gezicht en stem te beheersen; ze had overduidelijk de verhalen over de gebeurtenissen in Tweewater nog niet gehoord. Maar erop wedden dat Rhand niets gehoord had, was zoiets als je paard voor een tien voet hoge hindernis aanzetten. ‘Je zou hem moeten overhalen jou in vertrouwen te nemen. Hij heeft een aandachtig oor nodig. Het zal hem goed doen als hij zijn moeilijkheden kan bepraten met iemand die hij kan vertrouwen.’ Egwene keek haar van opzij aan. Ze werd te slim voor zulke eenvoudige manieren. Maar Moiraine had inderdaad een eenvoudige waarheid uitgesproken – de jongen had iemand nodig die naar hem luisterde, waardoor zijn last zou verlichten – en het zou kunnen werken. ‘Hij zal niemand iets toevertrouwen, Moiraine. Hij verhult zijn pijn en hoopt dat hij er iets aan kan doen voordat iemand het opmerkt.’ Egwenes gezicht stond even boos. ‘Zo’n leeghoofdige muilezel!’ Moiraine voelde even iets van medeleven. Je kon van het meisje niet verwachten dat ze aanvaardde hoe Rhand arm in arm met Elayne rondliep en haar in hoekjes kuste waar ze zichzelf onbespied waanden. En Egwene wist nog niet de helft. Nog niet. Haar medelijden duurde niet lang. Het meisje moest nog te veel belangrijke zaken aanpakken om te blijven kniezen over iets dat ze toch niet kon krijgen. Elayne en Nynaeve zouden nu aan boord van de klipper moeten zijn, buiten bereik. Hun reis zou haar misschien eindelijk kunnen vertellen of haar vermoedens over de windvindsters terecht waren. Maar dat was nu onbelangrijk. In het ergste geval had het tweetal genoeg goud bij zich om een schip te kopen en een bemanning te huren – wat misschien wel onvermijdelijk was, gezien de geruchten over Tanchico – en dan hadden ze nog genoeg over voor omkoperij, wat zo vaak nodig was bij de Taraboonse klerken. Thom Merrilins kamer was leeg en haar tipgevers hadden bericht dat hij iets mopperde over Tanchico, toen hij uit Steen vertrok; hij zou erop toezien dat ze een goede bemanning en de juiste klerken zouden treffen. Het beoogde plan met Mazrim Taim was het waarschijnlijkste van de twee, maar haar boodschappen naar de Amyrlin zouden ervoor gezorgd moeten hebben dat dat plan niet kon worden uitgevoerd. Die twee jonge vrouwen mochten zich bezighouden met de nogal onwaarschijnlijke mogelijkheid van een geheimzinnig gevaar dat in Tanchico verborgen zou zijn. Ze liepen haar niet meer voor de voeten en waren uit de buurt van Rhand. Ze vond het alleen jammer dat Egwene geweigerd had met hen mee te gaan. Tar Valon zou de beste keuze voor hen alledrie geweest zijn, maar ze moest het maar met Tanchico stellen.
‘Over leeghoofden gesproken, wil je dat plan doorzetten om de Woestenij in te gaan?’
‘Jazeker,’ zei het meisje beslist. Ze moest eigenlijk naar de Toren om met de Kracht te oefenen. Wat had Siuan bedacht? Als ik het haar vraag, krijg ik waarschijnlijk weer een van die spreekwoorden over boten en vissen.
Egwene zou tenminste ook geen hindernis meer zijn, en de Aielvrouw zou over haar waken. Misschien konden de Wijzen haar echt iets leren over Dromen. Dat was een buitengewoon opmerkelijke brief van hen geweest, hoewel ze zich niet kon veroorloven acht te slaan op het meeste wat erin gestaan had. Op de lange duur zou Egwenes reis in de Woestenij weieens nuttig kunnen zijn.
De laatste rij Tyreners maakte plaats, en zij en Egwene keken uit over de open ruimte onder de uitgestrekte koepel. Het ongemak van de edelen was hier het duidelijkst voelbaar; de meesten bestudeerden hun voeten als pruilende kinderen en anderen staarden naar alles en nog wat behalve hen. Hier werd Callandor bewaard voordat Rhand het zwaard genomen had. Hier, onder deze koepel, was het meer dan drieduizend jaar onberoerd gebleven; geen enkele hand had het kunnen aanraken, behalve de hand van de Herrezen Draak. Tyreners hielden er niet van te moeten toegeven dat het Hart van de Steen bestond.
‘Arme vrouw,’ mompelde Egwene.
Moiraine volgde de blik van het meisje. Hoogvrouwe Alteima, reeds gekleed in wit kant en gekapt als een Tyreense weduwe, hoewel haar echtgenoot nog steeds kwijnde, was misschien de kalmste van alle edellieden. Met haar grote, bruine ogen en lang, zwart haar tot ruim over de schouders was ze een slanke, lieflijke vrouw, een indruk die door haar kleine, droevige glimlach werd versterkt. Een lange vrouw, hoewel Moiraine toegaf dat ze de neiging had dit af te meten aan haar eigen lengte. En nogal rondborstig. Cairhienin waren geen grote mensen, en zelfs onder hen werd zijzelf als klein beschouwd. ‘Ja, een arme vrouw,’ zei Moiraine, maar ze doelde niet op medeleven. Het was goed te merken dat Egwene nog niet zover gevorderd was dat ze al door uiterlijke schijn heen kon kijken. Het meisje was voor haar leeftijd reeds veel minder kneedbaar dan ze geweest zou moeten zijn. Ze moest gevormd worden voor het niet meer te veranderen viel. Thom had ongelijk gehad over Alteima. Of misschien had hij het niet willen zien; hij scheen een vreemd soort tegenzin te hebben om vrouwen hard aan te pakken. Hoogvrouwe Alteima was veel gevaarlijker dan haar echtgenoot of haar minnaar, die ze allebei naar haar hand had gezet zonder dat ze het wisten. Misschien gevaarlijker dan iedere andere man of vrouw in Tyr. Ze zou spoedig genoeg iemand anders vinden om te gebruiken. Het was Alteima’s gewoonte op de achtergrond te blijven en aan de touwtjes te trekken. Er moest iets aan haar gedaan worden.
Moiraines blik gleed langs de rijen hoogheren en hoogvrouwen, tot ze Estanda vond, gekleed in brokaatgele zijde met een grote ivoorkleurige kanten kraag en een klein bijpassend kapje. De schoonheid van haar gezicht werd ietwat ontsierd door een zekere strengheid, en de blikken die ze Alteima van tijd tot tijd toewierp, waren steenhard. De gevoelens tussen deze twee gingen veel verder dan de gewone wedijver; als het mannen waren geweest, had de een waarschijnlijk jaren geleden het bloed van de ander bij een tweegevecht laten vloeien. Als die vijandschap vergroot kon worden, zou Alteima het te druk krijgen om het Rhand moeilijk te maken.
Even betreurde ze het dat ze Thom had weggestuurd. Ze hield er niet van haar tijd te verdoen aan dit soort onbeduidende zaken. Maar hij had te veel invloed op Rhand; de jongen moest van haar raadgevingen afhankelijk worden. Van haar alleen. Het Licht wist hoe moeilijk hij al was zonder invloed van buitenaf. Thom had de jongen bepraat om over Tyr te heersen, terwijl hij bestemd was voor grotere dingen. Maar dat was nu geregeld. Het probleem van Thom in het gareel krijgen kon later aangepakt worden. Rhand was nu het probleem. Wat wilde hij gaan aankondigen?
‘Waar is hij? Het lijkt dat hij de eerste regel van het koningschap al geleerd heeft. Mensen laten wachten.’
Ze besefte niet dat ze hardop had gesproken tot ze Egwenes geschrokken gezicht zag. Ze onderdrukte meteen haar eigen geprikkeldheid. Rhand zou uiteindelijk verschijnen en ze zou horen wat hij van plan was. Het tegelijk met de anderen te weten komen. Ze moest bijna knarsetanden. Die blinde dwaas, die halsoverkop door de nacht vloog zonder zich om de rotshoogten te bekommeren, zonder er ooit aan te denken dat hij de wereld in zijn val kon meeslepen. Als ze hem maar kon weerhouden van halsoverkop zijn dorp te gaan redden. Hij zou dat zeker willen, maar hij kon het zich nu niet veroorloven. Misschien had hij het niet gehoord; het was te hopen. Mart stond tegenover hen. Hij was ongekamd en stond ineengezakt, met de handen in de zakken van zijn hoog gekraagde groene jas. Zoals gewoonlijk was die halfopen, en zijn laarzen waren vuil, in scherpe tegenstelling met de nuffige sierlijkheid om hem heen. Hij verschoof zenuwachtig toen hij haar zag kijken en keek haar toen met een grove, uitdagende grijns aan. Hij was tenminste hier, onder haar ogen. Mart Cauton was een vermoeiende jongeman om in de gaten te houden; hij ontweek haar verspieders met gemak. Hij liet nooit blijken dat hij wist dat ze er waren, maar haar ogen-en-oren berichtten haar dat hij uit het gezicht leek te verdwijnen zodra ze dichtbij kwamen. ‘Ik denk dat hij in zijn jas slaapt,’ zei Egwene afkeurend. ‘Met opzet. Ik vraag me af waar Perijn is.’ Ze ging op haar tenen staan en probeerde over de hoofden van de menigte te kijken. ‘Ik zie hem niet.’ Gramstorig zocht Moiraine de menigte af, hoewel ze niet veel verder kon zien dan de eerste rij. Lan zou terug kunnen zijn, tussen de zuilen. Maar ze ging zich niet uitrekken of op en neer springen als een of ander opgewonden kind. Lan had een hartig gesprek te goed, dat hij niet licht zou vergeten als hij in haar handen viel. Met Nynaeve die hem de ene kant op trok en de ta’veren – in ieder geval Rhand – die hem de andere kant op trok, vroeg ze zich soms af of hun sterke binding het wel zou houden. Ditmaal kwam dat met Rhand haar wel goed van pas; het schonk haar een andere draad naar de jongeman. ‘Misschien is hij bij Faile,’ zei Egwene. ‘Hij is vast niet weggelopen, Moiraine. Perijn heeft een sterk plichtsgevoel.’
Bijna zo sterk als dat van een zwaardhand, wist Moiraine, wat de reden was waarom ze haar verspieders niet op hem had afgestuurd zoals ze met Mart had geprobeerd. ‘Faile heeft hem bepraat om te vertrekken, meisje.’ Hij was waarschijnlijk bij haar; dat was hij meestal. ‘Kijk niet zo verbaasd. Ze praten – of twisten – vaak samen op plaatsen waar ze gehoord kunnen worden.’
‘Ik ben niet verbaasd, weet je,’ zei Egwene droog, ‘behalve dat Faile hem uit zijn hoofd wil praten wat hij weet dat hij doen moet.’
‘Misschien gelooft ze er niet zo erg in als hij.’ Moiraine had het eerst zelf ook niet geloofd, niet gezien. Drie ta’veren, allemaal van dezelfde leeftijd, uit één dorp; ze moest blind zijn geweest om niet te beseffen dat ze met elkaar verbonden waren. Met dat gegeven was alles veel ingewikkelder geworden. Alsof ze geblinddoekt met drie gekleurde ballen van Thom in één hand probeerde te jongleren. Ze had het Thom zien doen, maar ze zou het niet willen. Er was geen aanwijzing hoe ze verbonden waren of wat ze verondersteld werden te doen; de Voorspellingen hadden het nimmer over gezellen gehad, ik mag haar,’ zei Egwene. ‘Ze is goed voor hem, juist wat hij nodig heeft. En ze geeft heel veel om hem.’
‘Dat neem ik aan.’ Als Faile te veel moeilijkheden zou veroorzaken, zou Moiraine eens een paar woorden met haar moeten wisselen, over Failes geheimen voor Perijn bijvoorbeeld. Of het een van haar verspieders moeten laten doen. Dat zou haar intomen. ‘Je zegt het alsof je het niet gelooft. Ze houden van elkaar, Moiraine. Kun je dat niet zien? Kun je niet eens een menselijk gevoel herkennen als je het ziet?’
Moiraine gaf haar een strenge blik, eentje die haar op een bevredigende manier op haar plaats zette. Het meisje wist zo weinig en dacht dat ze zoveel wist. Moiraine stond op het punt het haar op een gepaste scherpe manier te vertellen toen er een verschrikte, zelfs angstige zucht opsteeg van de Tyreners.
De menigte maakte haastig en maar al te graag ruimte. De mensen vooraan duwden de anderen achteruit en maakten een breed pad tot aan de ruimte onder de koepel. Door dat pad schreed Rhand. Hij keek recht voor zich uit en was gekleed in een rode jas met goudborduursel op de mouwen. Hij liet Callandor als een scepter in zijn rechterarm rusten. Maar hij was niet de enige voor wie de Tyreners ruim baan maakten. Achter hem volgden misschien een honderdtal Aiel met hun speren en bogen in hun handen en de sjoefa’s om hun hoofd gewonden, net als de zwarte sluiers, die allesbehalve hun ogen verborgen. Moiraine meende vooraan Rhuarc te herkennen, vlak achter Rhand, maar alleen door zijn manier van lopen. Ze waren naamloos. Gereed om te doden. Het was duidelijk dat Rhand, wat hij ook wilde zeggen, van plan was iedere tegenstand de kop in te drukken voordat die de kans kreeg om te groeien.
De Aiel stonden stil, maar Rhand liep door tot hij in het midden onder de koepel stond, en liet toen zijn ogen over de menigte gaan. Hij leek verrast, misschien wel geschokt, toen hij Egwene ontwaarde, maar hij gaf Moiraine een woest makende glimlach, en eentje aan Mart, die hen beiden op kwajongens deed lijken toen Mart hetzelfde deed. De gezichten van de Tyreners waren krijtwit en ze wisten niet of ze naar Rhand en Callandor moesten staren of naar de gesluierde Aiel. Het kon allebei de dood in hun midden betekenen.
‘Hoogheer Sunamon,’ zei Rhand plotseling en luid, waardoor de gezette man opsprong, ‘heeft mij toegezegd dat een verdrag met Mayene gesloten zal worden, een verdrag dat de regels die ik hem heb gegeven, strikt volgt. Hij heeft mij dat verzekerd met zijn leven.’ Hij lachte alsof hij een grap had gemaakt, en de meeste edelen lachten met hem mee. Maar niet Sunamon, die er duidelijk ziek uitzag. ‘Als hij faalt,’ verkondigde Rhand, ‘heeft hij erin toegestemd gehangen te worden, en aan zijn wens zal voldaan worden.’ Het gelach hield op. Sunamons gezicht werd ziekelijk groen. Egwene keek Moiraine bezorgd aan; ze hield haar rok met beide handen stevig vast. Moiraine wachtte gewoon af; hij had niet iedere edelman binnen tien span hierheen geroepen om hun over een verdrag te vertellen of een dikke dwaas te bedreigen. Ze dwong haar handen de rok los te laten. Rhand draaide langzaam rond en nam de gezichten op. ‘Vanwege dit verdrag zullen er spoedig schepen beschikbaar zijn om Tyreens graan naar het westen te voeren, om nieuwe markten te vinden.’ Er klonk hier en daar wat waarderend gemompel, dat snel werd gesust. ‘Maar er is meer. De legers van Tyr gaan op mars.’
Een gejuich steeg op, een stormachtig geschreeuw dat van de zolderingen weerkaatste. Mensen huppelden op en neer, zelfs de hoogheren, en schudden hun vuisten boven hun hoofden en wierpen hun fluwelen hoeden op. De vrouwen glimlachten al even verheugd als de mannen, plantten kussen op de wangen van degenen die ten oorlog zouden trekken en snoven fijngevoelig aan hun kleine porseleinen flesjes met reuk-zout, dat iedere Tyreense edelvrouwe bezat, waarbij ze deden of ze flauwvielen bij het horen van het nieuws, Illian zal vallen!’ schreeuwde iemand, en honderden stemmen herhaalden het donderend: Illian zal vallen! Illian zal vallen! Illian zal vallen!’
Moiraine zag Egwenes lippen bewegen; haar woorden werden verpletterd onder het gejuich. Maar ze kon ze aflezen. ‘Nee, Rhand. Alsjeblieft, nee. Doe het niet, alsjeblieft.’ Aan Rhands andere kant keek Mart stuurs in een afkeurend zwijgen. Egwene en Mart en zijzelf waren de enigen die niet juichten, behalve de altijd waakzame Aiel en Rhand zelf. Rhands glimlach stond minachtend en bereikte nooit zijn ogen. Zijn gezicht glinsterde van het zweet. Ze kruiste zijn spottende blik en wachtte. Er zou meer zijn, en ze was bang dat het haar niet zou bevallen.
Rhand hief zijn linkerhand op. Langzaam kwam de stilte terug; zij die vooraan stonden, sisten de mensen achter tot stilte. Hij wachtte tot het doodstil geworden was. ‘Het leger trekt op naar het noorden, naar Cairhien. Hoogheer Meilan zal het leiden, en onder hem zullen de hoogheren Gueyam, Aracome, Hearne, Maracon en Simaan het bevel voeren. De legers zullen gul betaald worden door hoogheer Torean, de meest welgestelde onder u, die het leger zal vergezellen om erop toe te zien dat zijn gelden goed besteed worden.’
Zijn aankondiging werd in doodse stilte ontvangen. Niemand bewoog, hoewel Torean moeite leek te hebben om op zijn benen te blijven staan. Moiraine moest in gedachten Rhand een buiging geven. Het wegsturen van dit zevental uit Tyr haalde de zeven gevaarlijkste samenzweerders onderuit, en geen van deze zeven vertrouwde de anderen voldoende om onder elkaar te gaan konkelen. Thom Merrilin had hem goede raad gegeven; klaarblijkelijk hadden haar verspieders enkele briefjes gemist die hij in Rhands zakken had laten glijden. Maar de rest? Het was krankzinnig. Hij had dit aan de andere kant van de ter’angreaal nooit als antwoord kunnen krijgen. Dat was toch niet mogelijk!
Meilan was het klaarblijkelijk met haar eens, zij het niet om dezelfde redenen. Het was een magere, harde man, maar nu zo bang dat het wit van zijn ogen helemaal te zien was. Aarzelend deed hij een stap naar voren. ‘Heer Draak...’ Hij hield op, slikte en begon opnieuw, maar zijn stem was niet veel sterker. ‘Heer Draak, in een burgeroorlog tussenbeide komen is als in een moeras stappen. Er strijden minstens tien groepen om de Zonnetroon, in evenveel bondgenootschappen die dagelijks wisselen. Daarenboven plagen schurken Cairhien als vlooien op een everzwijn. Hongerige boeren hebben het land kaal geplukt. Ik heb uit betrouwbare bron dat ze schors en bladeren eten. Heer Draak, een “moeras” beschrijft nauwelijks...’
Rhand sneed hem af. ‘U wilt niet dat Tyrs invloed helemaal tot aan Therins Dolk reikt, Meilan? Het is goed zo. Ik weet wie ik op de Zonnetroon wil plaatsen. U hoeft niet te gaan om te veroveren, Meilan, maar om de orde en vrede te herstellen. En de hongerigen te voeden. Er is nu meer graan in de opslagschuren dan Tyr zou kunnen verkopen, en de boeren zullen dit jaar nog eens zoveel oogsten, tenzij u me niet gehoorzaamt. Wagens zullen het graan naar het noorden voeren, achter de legers, en die bóeren... die bóeren zullen niet langer boombast hoeven eten, héér Meilan.’ De hoogheer deed zijn mond weer open en Rhand zwaaide Callandor naar beneden; de kristallen punt gleed over de vloer. ‘U hebt een vraag, heer Meilan?’ Deze schudde zijn hoofd en liep achteruit de menigte in, alsof hij zich wilde verbergen. ‘Ik wist wel dat hij geen oorlog zou beginnen,’ zei Egwene fel. ‘Ik wist het.’
‘Je denkt dat er zo minder doden zullen vallen?’ mopperde Moiraine. Wat voerde die jongen in zijn schild? Hij ging er tenminste niet vandoor om zijn dorp te redden, terwijl de Verzakers de rest van de wereld zouden aanpakken. ‘De lichamen zullen net zo hoog opgestapeld worden, kind. Je zult het verschil tussen dit en een oorlog niet kunnen zien.’
Een aanval op Illian en Sammael zou hem tijdwinst hebben gegeven, zelfs al zou het tot een impasse leiden. Tijd om zijn krachten te beproeven, en misschien een van zijn sterkste vijanden te overwinnen zodat hij de rest angst aan zou jagen. Wat wilde hij hiermee bereiken? Vrede voor haar vaderland, voedsel voor de hongerige Cairhienin; op een ander tijdstip zou ze het hebben toegejuicht. Het was bewonderenswaardig menslievend... en nu totaal zinloos. Zinloos bloedvergieten in plaats van een vijand tegemoet te treden die hem, als het maar even kon, zou vernietigen. Waarom? Lanfir. Wat had Lanfir tegen hem gezegd? Wat had ze gedaan? De mogelijkheden deden Moiraines hart verkillen. Rhand zou meer dan ooit in de gaten gehouden moeten worden. Ze zou het nooit toestaan dat hij onder de Schaduw kwam. ‘Ach ja,’ zei Rhand, alsof hij zich plotseling iets herinnerde. ‘Soldaten weten niet veel over het voeden van hongerige mensen, niet? Daarvoor is, denk ik, het hart van een vrouw nodig. Vrouwe Alteima, het spijt me u dit te moeten vragen, maar zou u ondanks uw droefheid de taak op u willen nemen om toe te zien op de verdeling van het voedsel? U zult een heel land hebben om te voeden.’
En macht te verwerven, dacht Moiraine. Dit was zijn eerste uitglijder. Afgezien natuurlijk van de keuze voor Cairhien in plaats van Illian. Alteima zou zeker op gelijke voet met Meilan of Gueyam naar Tyr terugkeren, voorbereid op verdere samenzweringen. Ze zou eerst Rhand laten ombrengen, als hij niet voorzichtig was. Misschien kon er een ongeval in Cairhien geregeld worden.
Alteima maakte een dankbare révérence, waarbij ze haar rokken spreidde. Er was slechts iets van verrassing zichtbaar. ‘Zoals mijn Heer Draak beveelt, zo zal ik gehoorzamen. Het zal me hooglijk verheugen om mijn Heer Draak te dienen.’
‘Daar was ik zeker van,’ zei Rhand droog. ‘Hoezeer u ook van uw echtgenoot houdt, u zult hem niet bij u in Cairhien willen hebben. Voor een zieke man zullen de omstandigheden hard zijn. Ik heb de vrijheid genomen hem naar de vertrekken van Hoogvrouwe Estanda over te laten brengen. Zij zal hem verzorgen, terwijl u weg bent, en hem naar u in Cairhien toesturen zodra hij beter is.’ Estanda glimlachte, een dunne, zegevierende glimlach. Alteima’s ogen schoten omhoog en ze stortte in elkaar.
Moiraine schudde licht haar hoofd. Hij was écht harder geworden. Gevaarlijker. Egwene wilde naar de gevallen vrouw toe lopen, maar Moiraine legde een hand op haar arm. ‘Ik denk dat ze bevangen is door haar gevoelens. Ik kan dat herkennen, zie je. De vrouwen zorgen voor haar.’ Een paar hadden zich om haar heen verzameld, klopten op Alteima’s polsen en hielden reukzout onder haar neus. Ze kuchte, opende haar ogen en leek opnieuw flauw te vallen toen ze Estanda ontwaarde, die over haar heen gebogen stond.
‘Ik geloof dat Rhand iets heel slims heeft uitgehaald,’ zei Egwene op vlakke toon. ‘En heel wreed. Hij zou zich moeten schamen.’ Rhand leek dat inderdaad te doen. Zijn gezicht vertoonde een grimas, terwijl hij naar de vloertegels onderzijn laarzen staarde. Misschien was hij niet zo hardvochtig als hij probeerde te zijn. ‘Maar niet onverdiend,’ zei Moiraine. Het meisje toonde belofte; ze leerde van wat ze niet begreep. Maar ze moest nog steeds haar gevoelens in bedwang leren houden, moest nog onderscheid leren maken tussen wat gedaan moest worden en wat zij wenste dat gedaan kon worden. ‘Laten we hopen dat hij voor vandaag klaar is met slim te zijn.’
Er waren slechts een paar mensen in de grote zaal die begrepen wat er gebeurd was. Ze zagen alleen dat Alteima’s flauwte de Drakenheer had doen schrikken. Een paar achteraan begonnen te roepen: ‘Cairhien zal vallen!’ maar de kreet werd niet overgenomen.
‘Heer Draak, met u om ons te leiden zullen we de wereld veroveren!’ riep een jongeman met een bultig gezicht, die Torean min of meer ondersteunde. Het was Estean, Toreans oudste zoon; de gelijkenis was duidelijk, hoewel de vader nog steeds in zichzelf stond te brabbelen. Met een ruk hief Rhand zijn hand op. Hij leek verbaasd. Of misschien boos. ik zal niet bij u zijn. Ik zal... een tijd weggaan.’ Weer werd het doodstil. Elk oog was op hem gericht, maar hij keek alleen aandachtig naar Callandor. De menigte kromp ineen toen hij de kristallen kling voor zijn gezicht bracht. Er rolde zweet over zijn gezicht, veel meer dan tevoren. ‘De Steen hield Callandor voor ik kwam. De Steen zal hem bewaren tot ik terugkeer.’
Plotseling vlamde het doorzichtige zwaard in zijn handen op. Hij zwaaide het gevest omhoog en dreef het zwaard omlaag. De stenen vloer in. Blauwige bliksems sprongen wild naar de koepel erboven. De stenen rommelden luid, en de Steen schudde en danste, waardoor de krijsende mensen omvielen.
Moiraine duwde Egwene van zich af terwijl de bevingen nog door de zaal golfden en kwam overeind. Wat had hij gedaan? En waarom? Weggaan? Dit was de ergste van al haar nachtmerries. De Aiel waren alweer op de been. De rest lag verdoofd of was op handen en knieën ineengekrompen. Behalve Rhand. Hij knielde neer op een knie, terwijl zijn beide handen het gevest van Callandor vasthielden, waarvan de kling half in de vloerstenen was gedreven. Het zwaard was opnieuw kristalhelder. Er glinsterde zweet op zijn gezicht. Hij trok zijn handen vinger voor vinger los en hield ze om het gevest gevouwen zonder het aan te raken. Even dacht Moiraine dat hij het zwaard weer zou grijpen, maar in plaats daarvan dwong hij zichzelf overeind te komen. Hij moest zichzelf ertoe dwingen, daar was ze zeker van. ‘Hou er een oogje op terwijl ik weg ben.’ Zijn stem was lichter, meer zoals die geweest was toen ze hem in zijn dorp gevonden had, maar niet minder vastberaden dan ervoor. ‘Hou er een oogje op, en denk aan mij. Bedenk dat ik hiervoor zal terugkomen. Als iemand mijn plaats wil innemen hoeft die het er alleen maar uit te trekken.’ Hij stak een vinger op en grinnikte, ondeugend bijna. ‘Maar denk aan de prijs van een mislukking.’
Hij draaide zich op zijn hakken om en beende de zaal uit, met de Aiel achter zich aan. De Tyreners staarden naar het zwaard dat uit de vloer van het Hart stak en kwamen langzaam overeind. De meesten zagen eruit alsof ze het op een lopen wilden zetten, maar te bang waren om het te doen.
‘Die man!’ gromde Egwene, en klopte haar groenlinnen jurk af. is hij gek?’ Ze klapte een hand voor haar mond. ‘O, Moiraine, hij is het toch niet? Nee toch? Nog niet.’
‘Het Licht geve dat hij het niet is,’ mompelde Moiraine. Ze kon net zo min als de Tyreners haar ogen van het zwaard afhouden. Het Licht verzwelge die jongen. Waarom kon hij niet die aardige jongen blijven die ze in Emondsveld had aangetroffen? Ze maakte aanstalten Rhand achterna te gaan. ‘Maar ik ga het uitzoeken.’
Ze haalden hem half hollend in, in een brede gang met wandkleden. De Aiel, die hun sluiers nu omlaag hadden maar ze zo nodig gemakkelijk weer konden voordoen, gingen opzij zonder in te houden. Ze keken naar haar en naar Egwene. Hun harde gezichten veranderden niet, maar in hun ogen lag een behoedzaamheid die de Aiel altijd vertoonden bij de Aes Sedai.
Waarom ze zich bij haar niet op hun gemak voelden terwijl ze Rhand kalm volgden, kon ze niet bevatten. Het was moeilijk meer dan enkele losse gegevens uit hen los te krijgen. Ze beantwoordden vragen vrijelijk – over alles waar ze helemaal geen belangstelling voor had. Haar tipgevers en haar eigen naspeuringen leverden niets op, en haar netwerk van verspieders wilde het niet langer proberen nadat er een vrouw gekneveld was achtergelaten die aan haar enkels gebonden aan de transen hing, terwijl ze met wilde ogen staarde naar een val van vierhonderd voet. En sinds er een man gewoonweg verdwenen was, had ze helemaal niets meer gehoord. De man was weg, maar de vrouw, die sindsdien nooit meer hoger kwam dan de begane grond, was een voortdurende herinnering geweest tot Moiraine haar naar het platteland gestuurd had.
Ook Rhand vertraagde zijn passen niet toen zij en Egwene aan weerszijden opdoken. Zijn ogen stonden behoedzaam, maar op een andere manier, en er zat iets van een verbitterde woede in. ik dacht dat je weggegaan was,’ zei hij tegen Egwene. ik dacht dat je met Elayne en Nynaeve mee was. Dat had je moeten doen. Zelfs Tanchico is... Waarom ben je hier gebleven?’
‘Ik blijf ook niet lang,’ zei Egwene. ik ga met Aviendha naar de Woestenij, naar Rhuidean, om te leren bij de Wijzen.’ Toen ze de Woestenij noemde, miste Rhand een stap, keek haar even onzeker aan en liep weer door. Hij leek kalm, al te kalm, als een kokende theeketel met een dicht deksel en een verstopte tuit. ‘Weet je nog dat we in het Waterwold zwommen?’ zei hij zacht, ik dreef graag op mijn rug in een ven en lag dan te denken aan het zwaarste dat ik ooit zou moeten doen. Het ploegen van een veld of misschien wel het scheren van schapen. Scheren van zonsopgang tot het slapengaan, en nauwelijks stoppen om te eten voor de scheerwol binnen is.’
‘Spinnen,’ zei Egwene. ik vond het nog erger dan vloeren schrobben. Het garen draaien, dat deed zo’n pijn aan je vingers.’
‘Waarom heb je het gedaan?’ wilde Moiraine weten, voordat ze zich verder konden verdiepen in jeugdherinneringen. Hij keek haar van opzij aan met een glimlach die spottend genoeg was om bij Mart te horen. ‘Had ik haar echt kunnen ophangen omdat ze geprobeerd heeft een samenzweerder te doden die mij wilde ombrengen? Zou dat rechtvaardiger zijn dan wat ik deed?’ De grijns gleed van zijn gezicht, is er rechtvaardiging voor alles wat ik doe? Sunamon zal hangen als hij niet slaagt. Omdat ik dat gezegd heb. Hij verdient het, na al zijn pogingen om voordeel te behalen zonder zich ooit te bekommeren om zijn eigen mensen die van honger stierven, maar daarvoor zal hij niet naar de galg gaan. Hij zal hangen omdat ik het zei. Omdat ik het zei.’
Egwene legde een hand op zijn arm, maar Moiraine stond hem niet toe af te dwalen. ‘Je weet dat ik daar niet op doelde.’ Hij knikte; deze keer had zijn glimlach iets van een vreeswekkende starheid. ‘Callandor. Met dat zwaard in mijn handen kan ik alles doen. Alles. Ik weet dat ik alles kan doen. Maar nu is het een gewicht dat van mijn schouders is gegleden. Je begrijpt het niet, hè?’ Ze begreep het niet, hoewel het haar ergerde dat het hem opviel. Ze bleef zwijgen en hij ging door. ‘Misschien zal het je helpen als je weet dat het in de Voorspellingen staat.
In het hart drijft hij het zwaard,
in het hart, om hun hart vast te houden.
Wie het zal trekken, zal daarna volgen.
Wiens hand kan dit vreeswekkend blad grijpen?
Zie je? Helemaal volgens de Voorspellingen.’
‘Je vergeet één ding,’ zei ze ijl. ‘Jij hebt Callandor opgenomen om een Voorspelling te vervullen. De beveiliging die het in afwachting van jou drieduizend jaar en meer nog beschermde, is verdwenen. Het is niet langer het Onberoerbare Zwaard. Ik zou het zelf met geleiden kunnen bevrijden. Erger nog, elke Verzaker zou het kunnen. Wat gebeurt er als Lanfir terugkeert? Ze zou Callandor evenmin kunnen gebruiken als ik, maar ze zou het kunnen meenemen.’ Hij reageerde niet op de naam. Omdat hij niet bang van haar was – wat hem een dwaas maakte – of om een andere reden? ‘Als Sammael of Rahvin of een andere mannelijke Verzaker Callandor in handen krijgt, kan hij het zwaard even goed gebruiken als jij. Bedenk dat maar eens als je de kracht moet bestrijden die je zo gemakkelijk hebt opgegeven. Denk aan die kracht in de handen van de Schaduw.’
‘Ik hoop bijna dat ze het proberen.’ In zijn ogen glom een dreigend licht; het leken grijze stormwolken. ‘Wie Callandor door geleiding uit de Steen probeert te verwijderen, wacht een verrassing, Moiraine. Overweeg maar niet om het voor de veiligheid naar de Toren te brengen; ik kon de val niet zo maken dat hij kiest. De val klapt dicht met de Kracht en staat dan weer op scherp om de volgende te vangen. Ik geef Callandor niet voor altijd op. Alleen maar tot ik...’ Hij haalde diep adem. ‘Callandor blijft daar tot ik terugkom om het te halen. Door het daar te laten en hen eraan te herinneren wie ik ben en wat ik ben, zorgt het zwaard ervoor dat ik terug kan komen zonder een leger. Een soort van thuishaven, met mensen als Alteima en Sunamon om me te verwelkomen. Als Alteima de gerechtigheid van haar echtgenoot en Estanda overleeft, en als Sunamon de mijne overleeft. Licht, wat een hopeloze troep.’
Kón hij de val geen keuze laten maken of wilde hij dat niet? Ze was vastbesloten niet te onderschatten waartoe hij in staat was. Callandor hoorde in de Toren tot hij het zou voeren. ‘Alleen maar tot ik...’ Wat? Hij was van plan geweest iets anders te zeggen dan ‘tot ik terugkeer’. Maar wat?
‘En waar ga je naartoe? Of wil je dat geheimhouden?’ Ze beloofde zichzelf in stilte dat ze hem niet nog eens zou laten ontsnappen, dat ze hem op de een of andere manier zou laten omkeren als hij van plan was om zich naar Tweewater te haasten. Toen verraste hij haar. ‘Geen geheim, Moiraine. In ieder geval niet voor jou en Egwene.’ Hij keek Egwene aan en zei een enkel woord. ‘Rhuidean.’ Het meisje staarde hem met grote ogen even verbaasd aan alsof ze die naam nooit gehoord had. En zo voelde Moiraine zich bijna ook. Onder de Aiel klonk gemompel, maar toen ze even omkeek, liepen ze uitdrukkingsloos door. Ze wilde dat ze hen kon wegsturen, maar op haar bevel zouden ze niet gaan, en ze ging het Rhand niet vragen. Het zou haar bij hem geen goed doen als ze om gunsten vroeg, vooral niet als hij ze zou weigeren.
‘Je bent geen Aielstamhoofd, Rhand,’ zei ze beslist, ‘en dat hoef je ook niet te zijn. Jouw strijd ligt aan deze kant van de Drakenmuur. Tenzij... Komt dit door je antwoorden in de ter’angreaal? Cairhien, en Callandor, en Rhuidean? Ik heb je verteld dat die antwoorden voor velerlei uitleg vatbaar zijn. Je zou ze verkeerd kunnen begrijpen, en dat zou fataal kunnen zijn. Voor meer mensen dan jij alleen.’
‘Je zult me moeten vertrouwen, Moiraine. Zoals ik jou zo vaak moest vertrouwen.’ Zijn gezicht had dat van een Aiel kunnen zijn, zo weinig kon ze erin lezen.
‘Ik zal je vertrouwen, nu. Maar wacht niet om mijn raad te vragen tot het te laat is.’ Ik laat je niet naar de Schaduw gaan. Ik heb er te lang aan gewerkt om dat toe te staan. Wat het ook mag kosten.