4 Lijnen

Thom Merrilin strooide fijn zand over het geschrevene om de inkt te laten drogen, liet toen het zand voorzichtig in het potje terugglijden en deed het dekseltje erop. Terwijl hij door de papieren bladerde die in slordige stapeltjes over de tafel lagen verspreid – zes talkkaarsen leverden brandgevaar op maar hij had het licht nodig – koos hij een verfrommeld blaadje waar een inktvlek op zat. Nauwkeurig vergeleek hij het met wat hij had geschreven, streek toen voldaan met een duim langs een witte snorpunt en gunde zichzelf een glimlach op zijn verweerde gezicht. Zelfs hoogheer Carleon zou denken dat hij dat zelf had geschreven.

Pas op. Je echtgenoot koestert verdenkingen.

Alleen die woorden en geen ondertekening. Goed, als hij er nu voor kon zorgen dat hoogheer Tedosian het zou vinden op een plek waar zijn gade, vrouwe Alteima, het zorgeloos had kunnen laten slingeren... Er werd op zijn deur geklopt en hij schoot overeind. Op dit nachtelijke uur kwam nooit iemand langs.

‘Een ogenblikje,’ riep hij, terwijl hij haastig pennen, inktpot en uitgezochte papieren in een haveloos schrijfkistje stopte. ‘Een ogenblikje! Even een hemd aantrekken!’

Hij sloot het kistje af en schoof het onder de tafel, waar het een toevallige blik niet zou opvallen, en hij liet zijn ogen door zijn kleine vensterloze kamer glijden om te zien of hij niet iets was vergeten dat niet gezien mocht worden. Zijn smalle onopgemaakte bed lag vol ringen en ballen voor zijn jongleren en tussen zijn scheerspullen op een plank lagen nog vuurstaven en kleine voorwerpen om mee te goochelen. Zijn speelmansmantel met de honderden lapjes in diverse kleuren hing aan een haak samen met zijn andere kleren en de harde leren kistjes van zijn harp en fluit. Een tere roodzijden vrouwensjaal was rond de riem van zijn harpkistje gebonden, maar die kon van iedereen zijn. Hij wist niet eens meer wie hem daar had vastgebonden, hij probeerde de ene vrouw niet meer aandacht te schenken dan een ander en alles opgewekt en lachend te behandelen. Maak ze aan het lachen, laat ze zelfs zuchten, maar vermijd bindingen, dat was zijn stelregel, want daarvoor had hij geen tijd meer. Dat maakte hij zichzelf tenminste wijs. ‘Ik kom eraan.’ Hij hinkte geërgerd naar de deur. Vroeger had hij oooh’s en aaah’s op laten klinken van mensen die nauwelijks hun eigen ogen konden geloven, dat een knokige, witharige oude man zo lenig en snel als een jonge jongen salto’s achterover kon maken, een handstand of een radslag. Zijn hinken had daar een eind aan gemaakt en hij haatte het. Zijn been deed erger pijn wanneer hij moe was. Hij gooide de deur open en knipperde verbaasd met zijn ogen. ‘Hé. Kom binnen, Mart. Ik dacht dat je druk bezig was de beurzen van de jonge heren wat lichter te maken.’

‘Ze wilden vanavond niet meer spelen,’ zei Mart zuur en liet zich op het driepootkrukje vallen dat als tweede stoel diende. Zijn jas hing open en zijn haar zat in de war. Zijn bruine ogen schoten alle kanten op en bleven nooit lang op een punt gevestigd, maar vanavond bespeurde Thom niet de gebruikelijke sprankeling die aangaf dat de kerel iets leuks zag wat niemand anders opviel.

Thom keek hem nadenkend fronsend aan. Mart was nog nooit binnengekomen zonder een grapje over deze armoedige kamer te maken. Hij had Thoms uitleg geslikt dat zijn slaapvertrek naast de vleugels van de bedienden had meegeholpen dat mensen zouden vergeten dat hij in de voetsporen van een Aes Sedai was aangekomen, maar Mart liet zelden een kans op een grap liggen. Als hij besefte dat de kamer er ook voor zorgde dat niemand op de gedachte zou komen dat Thom enige band met de Herrezen Draak had, dan zou Mart, omdat hij was wie hij was, dat waarschijnlijk een redelijke wens hebben gevonden. Het had Thom maar twee zinnen gekost, haastig uitgesproken in een zeldzaam moment toen niemand keek, Rhand de echte reden duidelijk te maken. Iedereen luisterde naar een speelman, iedereen hield hem in het oog, maar niemand zag of herinnerde zich later nog met wie hij nu eigenlijk had gesproken, aangezien hij maar een speelman was met zijn straatvermaak voor boerenvolk en bedienden en soms edele vrouwen. Zo bekeken de Tyreners het. Als hij een bard was geweest, dan was het natuurlijk anders geweest.

Wat bezwaarde de boerenjongen dat hij zich op dit uur hierheen had begeven? Misschien de een of andere jonge vrouw en sommigen waren oud genoeg om beter te weten dan zich door Marts ondeugende grijns te laten inpalmen. Toch zou hij net doen of het een van de gebruikelijke bezoeken van de jongen was tot Mart dat veranderde. ‘Ik zal het Steenbord pakken. Het is laat, maar we hebben nog wel tijd voor een spelletje.’ Hij kon zich niet inhouden om eraan toe te voegen: ‘Wil je om een inzet spelen?’ Hij zou nog geen penner hebben ingezet voor een dobbelspel met Mart, maar Steen was anders. Hij meende dat er te veel regels en patronen in Steen zaten, zodat Marts vreemde geluk er geen rol in kon spelen.

‘Wat? O. Nee. Het is te laat voor spelletjes. Thom, is... ? Is er hier beneden vanavond iets gebeurd?’

Terwijl hij het Steenbord tegen een tafelpoot zette, groef Thom zijn tobakszak op en een lange pijp uit de rommel die op de tafel was blijven liggen. ‘Zoals wat bijvoorbeeld?’ vroeg hij terwijl hij de tobak met z’n duim stevig aandrukte. Hij kreeg de tijd een reepje papier in het vlammetje van een kaars te houden, zijn pijp aan te steken en het restje papier uit te blazen voor Mart antwoord gaf. ‘Zoals dat Rhand gek wordt, zoiets. Nee dus, je zou het niet hebben gevraagd als er wel wat was geweest. ’

Een prikkend gevoel zorgde ervoor dat Thoms schouders bewogen, maar hij blies zo kalm mogelijk een blauwgrijze stroom rook uit, ging in z’n stoel zitten en strekte zijn manke been. ‘Wat is er gebeurd?’ Mart haalde diep adem en spuide toen alles achter elkaar. ‘De speelkaarten probeerden me te doden. De Amyrlin en de hoogheer, en... Ik heb het niet gedroomd, Thom. Daarom wilden die opgeblazen snurkers niet meer verder spelen. Ze zijn bang dat het nog eens gebeurt, Thom. Ik zit eraan te denken uit Tyr te vertrekken.’ De prikkels voelden alsof er zwartwespnetels in zijn hals waren geschoven. Waarom had hij zelf Tyr niet allang achter zich gelaten? Veel verstandiger. Daarginds lagen honderden dorpen te wachten op een speelman die hen kon vermaken en verbazen. En elk dorp had wel een herberg of twee met talloze vaten wijn waarmee herinneringen konden worden verdronken. Maar als hij dat deed, zou Rhand alleen Moiraine hebben om de hoogheren tegen te houden als ze hem in een hoekje wilden drijven en misschien wel de hals wilden afsnijden. Zij kon dat natuurlijk ook best. Ze zou andere manieren gebruiken dan hij. Hij dacht dat ze het best kon. Zij was eigenlijk een Cairhienin, wat inhield dat ze het Spel der Huizen met de moederborst had binnen gekregen. Daarbij zou ze echter een nieuw koord aan Rhand vastbinden dat hem aan de Witte Toren zou ketenen. Wikkel hem in een Aes Sedai-net dat zo sterk is dat hij nooit kan ontsnappen. Maar als die jongen nu al gek werd...

Stommeling, verweet Thom zichzelf. Een grote stommeling om daarbij betrokken te worden, vanwege iets dat vijftien jaar geleden was gebeurd. Als hij bleef, zou daar niets aan worden veranderd, wat gedaan was, was gedaan. Hij moest Rhand persoonlijk spreken, ondanks zijn opmerking dat ze niet samen mochten worden gezien. Misschien zou niemand het heel gek vinden als een speelman verzocht of hij een lied mocht uitvoeren voor de Drakenheer, een lied dat speciaal voor hem was geschreven. Hij kende een terecht uiterst onbekend liedje uit Kandor, waarin een of andere onbekende heer werd geprezen voor zijn grootheid en moed in grandioze woorden die uitstekend elke daad of naam wisten te vermijden. Waarschijnlijk was het gekocht door een onbekende heer die zich nergens op kon beroemen. Nou, het zou hem nu goed van pas komen. Tenzij Moiraine het al te vreemd vond. Dat zou even erg zijn als het de hoogheren opviel. Ik ben een stommeling! Ik zou bier vannacht ver weg moeten zijn!

In zijn binnenste was het aan het rommelen en hij voelde het maagzuur oprispen, maar hij had al zoveel jaren geleerd zijn gezicht strak te houden, al voordat hij speelman was geworden. Hij vormde drie rookringen, de een binnen de ander en zei toen: ‘Jij loopt al aan vertrekken te denken vanaf het moment dat je de Steen binnenliep.’ Op het randje van zijn kruk gezeten, keek Mart hem boos aan. ‘En dat ga ik doen ook. Echt. Waarom ga je niet mee, Thom? Er zijn stadjes waar ze denken dat de Herrezen Draak nog niet eens geboren is, waar de laatste jaren niemand ook maar een moment eenmaal aan die bloedvoorspellingen van die vervloekte Draak heeft gedacht, als zij er al aan hebben gedacht. Plaatsen waar ze denken dat de Duistere in oma’s verhaaltjes bij het slapengaan thuishoort, Trolloks alleen in speelmansverhalen voorkomen en Myrddraal zich alleen in de schaduw ophouden om kindertjes bang te maken. Jij zou harp kunnen spelen en je verhalen vertellen en ik kan wat gaan dobbelen. We zouden als rijke heren kunnen leven, gaan waar we maar heen willen, ergens blijven of niet blijven, waar niemand ons zal proberen te vermoorden.’ Dat alles kwam wel heel dicht bij zijn roze droom. Nou ja, hij was een stommeling en dat was dat. Hij moest er gewoon het beste van zien te maken. ‘Als je echt weg wil, waarom heb je dat dan nog niet gedaan?’

‘Moiraine houdt me in de gaten,’ zei Mart verbitterd. ‘En als zij het niet doet, doet iemand anders het wel voor haar.’ ik weet het. Aes Sedai houden er niet van om iemand los te laten die zij in handen hebben.’ Dat was niet het enige, daar was hij zeker van, er was zeker veel meer dan algemeen bekend was, maar Mart ontkende dat allemaal en anderen die het konden weten, hielden eveneens hun mond, als al iemand behalve Moiraine het wist. Het deed er nauwelijks toe. Hij mocht Mart – hij was hem in zekere zin wat verschuldigd – maar Mart en zijn problemen waren een straattoneeltje vergeleken met Rhand. ik kan eigenlijk niet echt geloven dat iemand jou in haar opdracht voortdurend in de gaten moet houden.’

‘Bijna voortdurend. Ze vraagt steeds aan mensen waar ik ben en wat ik aan het doen ben. En ik krijg het op mijn brood. Ken jij iemand die niet aan een Aes Sedai zal vertellen wat zij wil weten? Ik niet. Nou, wat voor verschil maakt het dan met in de gaten houden?’

‘Je kunt verspieders ontlopen, als je je best doet. Ik heb nog nooit iemand gezien die zo goed kan rondsluipen als jij. Ik bedoel dat in de goede betekenis.’

‘Er komt altijd iets tussen,’ mopperde Mart. ‘Je kunt hier zoveel goud binnenslepen. En er is een knap meisje met grote ogen in de keuken die een kus en wat gestoei heel leuk vindt en er is een dienstmeisje met haar als zijde, tot aan haar middel en de rondste...’ Zijn stem stierf weg alsof hij opeens besefte hoe dwaas zijn woorden klonken. ‘Heb je overwogen dat het komt omdat je misschien...’

‘Als je het over ta’veren gaat hebben, Thom, ga ik nu weg.’ Thom veranderde de woorden die hij wilde zeggen. ‘... omdat je misschien de vriend van Rhand bent en dat je hem niet in de steek wilt laten?’

‘In de steek laten?’ De jongen sprong recht, waardoor de kruk omviel. ‘Thom, hij is de vervloekte Herrezen Draak! Dat zeggen Moiraine en hij tenminste. Misschien is hij het. Hij kan geleiden en hij heeft dat bloedzwaard dat op glas lijkt. Voorspellingen! Ik weet niet. Maar ik weet wel dat ik even gek als een Tyrener zou zijn als ik hier blijf.’ Hij zweeg even. ‘Denk je... denk je niet dat Moiraine mij hier houdt? Met de Ene Kracht?’

‘Ik geloof niet dat ze dat kan,’ zei Thom langzaam. Hij wist behoorlijk wat over de Aes Sedai, genoeg om enig idee te hebben over wat hij allemaal niet wist, maar wat dit betrof meende hij gelijk te hebben.

Mart harkte met z’n vingers door zijn haar. ‘Thom, ik loop voortdurend aan weggaan te denken, maar... Ik krijg dat vreemde gevoel. Net alsof er iets op het punt staat te gebeuren. Iets... gewichtigs, dat is het woord. Het is of ik weet dat er vuurwerk op Zomerdag zal zijn, maar ik weet niet wat ik kan verwachten. Telkens als ik lang over weggaan nadenk, gebeurt dat. En dan vind ik opeens een of andere reden om nog een dag langer te blijven. Altijd maar weer nog één dag langer. Dat klinkt toch wel heel sterk naar iets van een Aes Sedai, nietwaar?’ Thom slikte het woord ta’veren in en nam zijn pijp uit zijn mond om naar het gloeiende kooltje in de kop te kijken. Hij wist niet zoveel van ta’veren, maar ja, dat wist niemand, afgezien van de Aes Sedai of misschien een Ogier. ‘Ik ben nooit zo goed geweest om mensen met hun problemen te helpen.’ En mezelf met mijn eigen problemen al helemaal niet, dacht hij. ‘Als er een Aes Sedai bij de hand is, zou ik de meeste mensen aanraden haar om hulp te vragen.’ Een raad die ik zelf niet opvolg. ‘Moiraine!?’

‘Ik neem aan dat zoiets in dit geval niet mogelijk is. Maar daarginds in Emondsveld was Nynaeve jouw Wijsheid. Zo iemand uit een dorp is gewend vragen van mensen te beantwoorden, ze met problemen te helpen.’ Mart snoof een schorre lach. ‘En de les gelezen te worden over drinken en dobbelen? Thom, ze doet of ik tien ben! Soms denk ik dat ze nog steeds denkt dat ik een lief meisje zal trouwen en de boerderij van mijn vader ga overnemen.’

‘Sommige mannen zouden tegen zo’n leven geen bezwaar maken,’ zei Thom kalm.

‘Nou, ik wel. Ik wil meer dan koeien en schapen en tobak in mijn verdere leven. Ik wil...’ Mart schudde zijn hoofd. ‘Al die gaten in mijn geheugen. Soms denk ik dat ik als ik alles weer weet, dat ik dan... Bloedvuur, ik weet niet wat ik dan zou weten, maar ik weet dat ik het wil weten. Nou, daar heb je een kronkelig raadseltje, nietwaar?’

‘Ik weet niet zeker of een Aes Sedai je daarmee kan helpen. Een speelman zeker niet.’

‘Ik zei al: geen Aes Sedai!’

Thom zuchtte. ‘Kalm aan, kerel. Dat was geen raad.’

‘Ik ga écht weg. Zodra ik mijn spullen bij elkaar heb en een paard vind. Geen moment later.’

‘Midden in de nacht. Morgenochtend is ook goed.’ Hij weerhield zich ervan eraan toe te voegen: Als je echt weggaat. ‘Ga zitten. Ontspan je. We zullen een spelletje Steen spelen. Ik heb hier ergens nog een kruik wijn.’

Mart aarzelde en keek naar de deur. Uiteindelijk trok hij zijn jas goed. ‘Morgenochtend is ook goed.’ Het klonk niet erg zeker, maar hij pakte de omgevallen kruk op en zette die bij de tafel. ‘Maar voor mij geen wijn,’ voegde hij eraan toe toen hij ging zitten. ‘Er gebeuren al genoeg vreemde dingen als ik een helder hoofd heb. Ik wil het verschil herkennen.’

Thom zat in gedachten verzonken toen hij het bord en de stenen op tafel zette. Was die kerel nu echt zo gemakkelijk afgeleid? Werd hij meegesleurd door een nog sterkere ta’veren dan Rhand Altor? Zo zag Thom het althans. Het kwam in hem op zich af te vragen of hij op dezelfde manier gevangenzat. Zijn leven was er zeker niet op gericht geweest in de Steen van Tyr te belanden toen hij Rhand voor het eerst ontmoette, maar sindsdien was het als een vliegerskoord verstrengeld. Als hij besloot weg te gaan, voor het geval dat Rhand echt gek was geworden, zou hij dan een reden kunnen vinden om het uit te stellen? ‘Wat is dit, Thom?’ Marts laars was op de schrijfkist gebotst die onder de tafel stond. ‘Vind je het goed als ik het opzij schuif?’

‘Natuurlijk. Ga je gang.’ Inwendig kromp hij ineen toen Mart de kist ruw met zijn voet opzij schoof. Hij hoopte maar dat hij alle kurken goed op de flesjes had gedrukt. ‘Kies,’ zei hij, beide vuisten opstekend. Mart tikte zijn linkerhand aan en Thom toonde een gladde zwarte steen, plat en rond. De jongen snoof dat hij als eerste mocht zetten en plaatste de steen op de gekruiste lijnen van het bord. Niemand die de gretigheid in zijn ogen zag, zou hebben vermoed dat hij enkele tellen eerder er evenzeer op was gebrand te vertrekken. Een grootsheid die hij weigerde te erkennen droeg hij op z’n schouders mee, net als een Aes Sedai die hem bewust als haar schoothondje wilde behouden. De kerel zat echt met handen en voeten vast.

Als hij ook gevangenzat, bedacht Thom, zou het de moeite waard zijn om een man te helpen die op z’n minst vrij van een Aes Sedai wilde blijven. Het was de moeite waard daarmee een vijftien jaar oude schuld terug te betalen.

Plotseling en vreemd tevreden plaatste hij een witte steen. ‘Heb ik je ooit verteld,’ zei hij langs de pijpensteel, ‘over de weddenschap die ik eens met een Domani-vrouw afsloot? Ze had ogen die de ziel van een man konden drinken en een vreemd uitziende rode vogel die ze op een schip van het Zeevolk had gekocht. Ze beweerde dat die vogel de toekomst kon voorspellen. Die vogel had een dikke gele snavel die bijna even lang was als zijn lijf en die...’

Загрузка...