14 Gewoonten van Mayene

Perijn keek de vertrekkende Mart hoofdschuddend na. Mart zou zich liever met een hamer op zijn kop slaan dan naar Tweewater terugkeren. Tenzij hij moest. Perijn zou ook graag een manier vinden om niet naar huis te hoeven gaan, maar die was er niet; dat was een onverbiddelijk, staalhard feit. In tegenstelling tot Mart was hij echter bereid dat te aanvaarden, ook al wilde hij liever niet gaan. Hij trok voorzichtig zijn hemd uit en kreunde. Zijn hele linkerschouder was één grote kneuzing die al naar geel en bruin verkleurde. Een Trollok was langs zijn bijl gegleden en alleen het snelle messenwerk van Faile had erger voorkomen. Wassen was een pijnlijk gedoe, maar over koud water in Tyr hoefde hij zich tenminste geen zorgen te maken.

Alles was ingepakt, hij was gereed en de schone kleren voor morgenochtend lagen klaar. Bij zonsopgang zou hij Loial opzoeken. Het had geen zin de Ogier vannacht nog lastig te vallen. Hij sliep waarschijnlijk al en Perijn wilde zijn voorbeeld zo snel mogelijk volgen. Alleen Faile was een probleem. Hij had nog geen oplossing voor haar kunnen bedenken. Zelfs in Tyr blijven was beter dan met hem meegaan. De deur ging open, het verraste hem. Een reukwaterlucht dreef op hem toe zodra de deur piepte, waardoor hij moest denken aan wingerdbloemen op een hete zomeravond. Een verlokkende geur – behalve voor hem – niet te zwaar, maar niet iets wat Faile zou opdoen. Hij was verbaasd toen hij Berelain zijn kamer zag binnenstappen. Ze hield zich met knipperende ogen aan de deur vast, waardoor hij besefte hoe donker het voor haar moest zijn. ‘Ga je ergens heen?’ vroeg ze aarzelend. Met het licht van de ganglampen achter haar moest hij zich bedwingen niet te gaan staren.

‘Ja, mijn vrouwe.’ Hij maakte een buiging, niet erg sierlijk maar zo goed hij kon. Faile kon wat hem betrof zo giftig snuiven als ze wilde, maar hij zag geen reden onbeleefd te zijn. ‘Morgenochtend.’ ik ook.’ Ze sloot de deur en sloeg haar armen over elkaar. Hij keek de andere kant op en hield haar vanuit zijn ooghoeken in de gaten, zodat ze niet kon denken dat hij haar stond aan te gapen. Ze ging door alsof ze niets had gemerkt. De kaarsvlam spiegelde in haar ogen. ‘Na vanavond... Morgen vertrek ik met een koets naar Godan, waar ik me inscheep voor Mayene. Ik had enkele dagen geleden al moeten gaan, maar ik wilde een oplossing vinden. Die was er natuurlijk niet. Ik had dat eerder moeten inzien. Deze avond heeft me overtuigd. De manier waarop hij... Al die bliksems die door de gangen vlogen... Ik vertrek morgen.’

‘Mijn vrouwe, waarom vertelt u dit aan mij?’ vroeg Perijn verwonderd.

De manier waarop ze haar kin omhoogstak, herinnerde hem aan een merrie in Emondsveld die hij een paar keer had beslagen en die hem dan had willen bijten. ‘Zodat je het aan Heer Draak kunt vertellen, natuurlijk.’

Hij begreep er nog steeds niets van. ‘Dat kunt u hem beter zelf zeggen,’ antwoordde hij een tikkeltje ongeduldig, ik heb voor mijn vertrek geen tijd om boodschappen door te geven.’ ik... ik denk niet dat hij me wil ontvangen.’

Iedere man zou haar graag willen ontvangen; ze was prachtig om te zien en dat wist ze maar al te goed. Hij meende dat ze iets anders had willen zeggen. Was ze misschien bang geworden door wat er vanavond in Rhands slaapvertrek was gebeurd? Of door wat Rhand had gedaan om er een eind aan te maken? Misschien, maar zo bangelijk was ze niet, als hij zag hoe koel ze hem opnam. ‘Geef uw boodschap aan een dienaar, mijn vrouwe. Ik betwijfel of ik Rhand nog zie. Zeker niet voor ik vertrek. Elke dienaar kan hem een briefje brengen.’

‘Maar jij bent een vriend van hem, het kan beter van jou...’

‘Geef Het aan een dienaar. Of aan een Aiel.’

‘Je doet niet wat ik je vraag?’ vroeg ze ongelovig. ‘Nee. Hebt u niet geluisterd?’

Opnieuw wierp ze haar hoofd in de nek, maar ditmaal was het anders, hoewel hij niet precies kon zeggen hoe. Ze nam hem nadenkend op, half in zichzelf mompelend. ‘Zulke opvallende ogen.’

‘Wat?’ Opeens drong het tot hem door dat hij daar halfnaakt stond. Ze bekeek hem zo nauwkeurig dat hij opeens moest denken aan het keuren van een paard vóór de koop. Als hij niet oppaste, zou ze straks zijn enkels bevoelen en zijn tanden bekijken. Hij griste het hemd dat hij voor morgen had bedoeld van het bed en trok het aan. ‘Geef uw boodschap aan een dienaar. Ik wil gaan slapen, want ik wil vroeg op. Voor de zon opkomt.’

‘Waar ga je heen?’

‘Naar huis. Tweewater. Het is al laat. Als u morgen ook afreist, neem ik aan dat u ook nog wilt slapen. Ik weet dat ik doodmoe ben.’ Hij gaapte zo luid mogelijk.

Nog steeds maakte ze geen aanstalten om naar de deur te gaan. ‘Jij bent smid? Ik heb in Mayene een smid nodig. Voor siersmeedwerk. Wat dacht je van een kort verblijf daar voor je naar Tweewater terugkeert? Je zult Mayene heel... onderhoudend vinden.’ ik ga naar huis,’ vertelde hij haar vastbesloten, ‘en u gaat terug naar uw eigen vertrekken.’

Ze schokschouderde, waardoor hij weer haastig de andere kant opkeek. ‘Misschien later. Uiteindelijk krijg ik altijd wat ik wil. En ik denk dat ik...’ Ze zweeg, nam hem van boven tot onder op. ‘... siersmeedwerk wens. Voor de ramen van mijn slaapkamer.’ Haar glimlach was zo onschuldig dat in zijn hoofd de noodklokken begonnen te luiden. Opnieuw ging de deur open en Faile kwam binnen. ‘Perijn, ik was je in de stad aan het zoeken en toen hoorde ik een gerucht dat...’ Ze bleef stokstijf staan en keek Berelain kil aan.

De Eerste negeerde haar. Ze ging dichter bij Perijn staan, streelde zijn arm, zijn schouder. Heel even dacht hij dat ze wilde proberen zijn hoofd omlaag te trekken voor een kus – ze hield zeer zeker haar lippen naar hem op – maar haar hand streek nog even snel langs zijn nek, waarna ze achteruit stapte. Het was al gebeurd en voorbij voor hij iets had kunnen doen. ‘Onthoud het,’ zei ze zachtjes alsof ze met hem alleen was. ik krijg altijd wat ik wil.’ Ze gleed langs Faile de kamer uit. Hij wachtte tot Faile zou ontploffen, maar ze keek even opzij naar zijn volle zadeltassen en zei: ik zie dat je het al gehoord hebt. Het fs maar een gerucht, Perijn.’

‘Door dat van die gele ogen is het wel wat meer.’ Ze had als een bos droge twijgjes moeten ontvlammen. Waarom was ze zo rustig? ‘Het zij zo. Dan is Moiraine het volgende probleem. Zal ze jou proberen tegen te houden?’

‘Niet als ze niks weet. En als ze het mocht proberen, ik ga toch. Faile, ik heb daar familie en vrienden. Ik laat ze niet in handen van Witmantels vallen. Maar ik hoop dat ze er pas van hoort als ik een heel eind uit de buurt van de stad ben.’ Zelfs haar ogen waren kalm, als donkere vennen in een bos. Zijn nekharen stonden recht overeind. ‘Maar het moet weken hebben geduurd voor dat gerucht Tyr bereikte en zo’n tocht naar Tweewater neemt ook weken in beslag. Dan zijn de Witmantels allang weg. Nou ja, ik hoopte dat je hier zou weggaan, dus mag ik niet klagen. Ik zeg je alleen maar wat je kunt verwachten.’

‘Over de saidinwegen duurt het geen weken,’ zei hij. ‘Twee dagen. Misschien drie.’ Twee dagen. Hij nam aan dat het niet sneller kon. ‘Je bent even gek als Rhand Altor,’ zei ze ongelovig. Ze liet zich op het voeteneind neerploffen, kruiste haar benen en sprak hem toe alsof ze een klein kind vermaande. ‘Wie de saidinwegen opgaat, wordt reddeloos waanzinnig. Als je er tenminste nog uitkomt – waarschijnlijk gebeurt dat niet eens. De wegen zijn besmet, Perijn. Ze zijn al zo’n... hoeveel?... drie- tot vierhonderd jaar donker. Vraag maar aan Loial. Hij kan het je vertellen. De Ogier bouwden de wegen, of lieten ze groeien, of wat dan ook. Zelfs zij durven er niet op. Hoor eens, zelfs als het je lukt ze ongedeerd te gebruiken, dan weet alleen het Licht waar je eruit komt.’

‘Ik heb ze bereisd, Faile.’ En het was inderdaad een angstwekkende reis geweest. ‘Loial kan me gidsen. Hij kan de wegwijzers lezen, dat heeft hij toen ook gedaan. Hij zal het voor mij willen doen, wanneer hij weet hoe belangrijk het is.’ Loial wilde ook dolgraag weg uit Tyr; hij leek te vrezen dat zijn moeder wist waar hij was. Perijn wist zeker dat hij zou helpen.

‘Nou,’ zei ze stevig in haar handen wrijvend, ‘Nou, ik was op zoek naar een avontuur en dit is er zeker een. Weg uit de Steen van Tyr en van de Herrezen Draak, over de saidinwegen reizen om tegen Witmantels te vechten... Ik vraag me af of we Thom Merrilin kunnen overhalen om mee te gaan. Als je geen bard hebt, dan moet je het met een speelman doen. Hij kan het verhaal dichten, met jou en mij als hoofdpersonen. En zonder Herrezen Draak of Aes Sedai om de aandacht op te eisen. Wanneer vertrekken we? Morgenochtend?’ Hij haalde diep adem om zo vastberaden mogelijk te zeggen: ‘Ik ga alleen, Faile. Alleen Loial en ik.’

‘We hebben een pakpaard nodig,’ merkte ze op alsof hij niets gezegd had. ‘Twee, denk ik. De saidinwegen zijn donker. We zullen lantaarns nodig hebben en heel veel olie. Dat Tweewatervolk van jou, vooral boeren, niet? Zullen ze tegen Witmantels vechten?’

‘Faile, ik zei...’

‘Ik hoorde wat je zei,’ snauwde ze. De schaduwen gaven haar een vervaarlijk uiterlijk, met haar schuinstaande ogen en hoge jukbeenderen, ik hoorde het en ik snap er niets van. Wat doe je als die boeren niet willen vechten? Of niet eens weten hoe? Wie moet het ze bijbrengen? Jij? In je eentje?’

Ze sprong zo snel overeind dat hij dacht dat ze hem zou aanvliegen. ‘Denk je dat Berelain meegaat? Geeft zij jou rugdekking? Of wil je liever op haar schoot zitten en kraaien? Stop je hemd in je broek, harige pummel! Waarom is het hier zo donker? Berelain houdt zeker van gezellig schemeren, hè? Wat heb je aan haar tegen de Kinderen van het Licht?’

Perijn wilde zijn mond al opendoen om haar tegen te spreken, maar in plaats daarvan zei hij: ‘Zij lijkt me heel prettig in mijn armen, Berelain. Welke man wil haar niet op schoot houden?’ De pijn op Failes gezicht sloeg ijzeren banden om zijn borst, maar hij dwong zichzelf door te gaan. ‘Als ik thuis klaar ben, ga ik misschien wel naar Mayene. Ze heeft me gevraagd en misschien doe ik dat wel.’ Faile zei niets. Ze staarde hem aan met een gezicht als van steen, draaide zich toen om en rende naar buiten, de deur met een daverende klap achter zich dicht smijtend.

Ondanks alles wilde hij haar achternagaan, maar hij bleef staan, terwijl zijn vingers zich pijnlijk in de deurpost wilden begraven. Starend naar de versplinterde gleuf die zijn bijl in het hout had gemaakt, merkte hij dat hij zichzelf vertelde wat hij haar niet kon zeggen, ik heb Witmantels gedood. Ze hadden mij gedood als ik het niet gedaan had, maar zij noemen het toch moord. Ik ga naar huis om te sterven, Faile. Dat is de enige manier waarop ik kan voorkomen dat ze mijn vrienden en familie kwaad doen. Laat ze mij maar ophangen. Ik wil niet dat je dat ziet. Dat kan ik niet. Misschien hou je me zelfs wel tegen en dan zouden ze...’

Hij liet zijn hoofd tegen het hout vallen. Nu zou het haar niet meer zo’n verdriet doen dat ze hem voor het laatst gezien had, dat was het enige dat telde. Ze zou ergens anders haar avontuur wel vinden, op veilige afstand van Witmantels, ta’veren en kwaadaardige bellen in het Patroon. Dat was het enige dat telde. Hij wenste dat hij niet zo wanhopig wilde janken.

Faile beende bijna op een holletje door de gangen en zag niet wie ze inhaalde of wie zich ijlings tegen de muur moest drukken. Perijn. Berelain. Perijn. Berelain. Hij wil liever een halfnaakte sluwe vos met een roomkop, hef Hij weet niet wat hij wil. Harige pummel! Buffel met een houten kop. Smid! Die kwijlteef, Berelain. Die lebbergeit! Ze besefte niet waar ze heen ging, tot ze Berelain voor zich uit zag zweven in haar gewaad dat niets aan de verbeelding overliet, onschuldig heupwiegend, alsof dat loopje niet bedoeld was om alle mannenogen uit hun kop te laten rollen. Voor Faile goed en wel wist wat ze deed, was ze op een kruising voor Berelain gesprongen en had ze zich breeduit voor haar opgesteld.

‘Perijn is van mij,’ snauwde ze. ‘Hou je handen en je glimlachjes maar bij je.’ Ze werd rood tot aan haar haren toen ze hoorde wat ze uitsloeg. Ze had zichzelf voorgenomen nooit zoiets te doen, nooit zo over een man te vechten ais een boerenmeid bij de oogst in het hooi. Berelain trok koeltjes een wenkbrauw op. ‘Van jou? Vreemd, ik heb geen halsband bij hem gezien. Dienstmeisjes – of ben je een boerendochter? – hebben toch de meest eigenaardige ideeën.’

‘Dienstmeisje? Dienstmeisje! Ik ben...’ Faile moest op haar tong bijten om de woedende woorden binnen te houden. De Eerste van Mayene, ja ja. Er waren landgoederen in Saldea die groter waren dan heel Mayene. Zij zou het nog geen week aan het hof in Saldea uithouden. Kon zij bij de valkerij gedichten opzeggen? Kon zij de hele dag jagen en dan ’s avonds de hanou bespelen tijdens een bespreking over de maatregelen tegen Trollokovervallen? Dus zij meende de mannen te kennen, hè? Kende zij de waaiertaai? Kon zij een man zeggen te komen, te gaan of te blijven? En honderden andere dingen aanduiden met een polsbeweging en een bepaalde stand van een kanten waaier? Het Licht schijne op me, waar sta ik allemaal aan te denken f Ik heb gezworen dat ik nooit meer een waaier vast zou houden! Maar er waren andere Saldeaanse gewoonten. Verbaasd merkte ze opeens dat er een mes in haar hand lag. Ze had geleerd nooit een mes te grijpen, tenzij ze het wilde gebruiken. ‘Boerenmeisjes in Saldea pakken op hun eigen manier vrouwen aan die de man van een ander willen stelen. Als je niet zweert Perijn Aybara verder te vergeten, scheer ik je hele hoofd zo kaal als een ei. Misschien krijg je dan nog een hijgende kippenhoeder achter je aan.’ Ze wist niet hoe Berelain haar pols had vastgegrepen, maar opeens rolde ze door de gang. Toen ze op de vloer klapte, werd alle lucht uit haar longen geperst.

Berelain glimlachte slechts, met Failes mes op haar hand tikkend. ‘Een Mayeense gewoonte. De Tyreners gebruiken graag moordenaars en de wachten zijn niet altijd dichtbij genoeg. Ik heb er een hekel aan aangevallen te worden, boerentrien, dus zal ik je zeggen wat ik ga doen. Ik ga die smid van je afpakken en zolang hij me vermaakt, hou ik hem als een schoothondje. Daar leg ik een Ogiereed op af, boerentrien. Hij is best wel verrukkelijk met die brede schouders en armen, en als ik aan zijn ogen denk... Misschien is hij een tikkeltje onbeschaafd, maar dat kan ik wel verhelpen. Mijn hovelingen kunnen hem leren hoe hij zich dient te kleden en hem van die afschuwelijke baard afhelpen. Waar hij ook heen gaat, ik zal hem vinden en hem de mijne maken. Je mag hem hebben wanneer ik klaar ben. Als hij jou dan nog wil, natuurlijk.’ Faile kon eindelijk weer ademhalen en kwam moeizaam overeind, terwijl ze een tweede mes trok. ik sleep jou naar hem toe nadat ik dat beetje kleren van je af heb gestroopt! Ik zorg ervoor dat je hem vertelt dat je slechts een armetierige zeug bent!’ Het Licht sta me bij. Ik gedraag me écht als een boerentrien en ik praat ook nog zo.’ Het ergste was dat ze het nog meende ook.

Berelain hield zich behoedzaam klaar. Ze was duidelijk van plan haar handen te gebruiken. Ze hield het mes als een waaier vast. Faile kwam op de ballen van haar voeten op haar af.

Opeens torende Rhuarc hoog tussen hen op en graaide beide messen weg voor de twee vrouwen er erg in hadden. ‘Hebben jullie vanavond nog niet genoeg bloed gezien?’ zei hij koud. ‘Als ik mensen had moeten bedenken die de vrede verstoren, dan zou ik als laatste aan jullie tweeën hebben gedacht.’

Faile keek hem met open mond aan. Zonder waarschuwing tolde ze rond en haalde keihard uit naar zijn ribben. Zelfs de taaiste man zou zoiets terdege voelen.

Hij leek te bewegen zonder zelfs maar naar haar te kijken, greep haar hand beet en draaide haar arm langs haar zij. Opeens stond ze strak en stijf rechtop. Ze hoopte dat hij haar arm niet uit de kom zou draaien.

Alsof er niets gebeurd was, richtte hij zich tot Berelain. ‘Jij gaat naar je kamer en je komt er pas uit wanneer de zon boven de einder verschijnt. Ik zal ervoor zorgen dat jou geen ochtendmaal verstrekt wordt. Een beetje honger zal je eraan herinneren dat er een plaats en een tijd voor strijd zijn.’

Berelain richtte zich verontwaardigd op. ik ben de Eerste van Mayene. Ik hoef me niet te laten bevelen als de een of andere...’

‘Jij gaat nü naar je kamer,’ beval Rhuarc haar vlak. Faile vroeg zich af of ze hem een schop kon geven. Ze moest haar spieren hebben gespannen, want bij de gedachte alleen al voerde hij de druk op haar pols op en stond ze op haar tenen. ‘Als je dat niet doet,’ ging hij tegen Berelain verder, ‘zullen we ons eerste gesprek nogmaals voeren, jij en ik. Hier, op deze plek.’

Berelains gezicht kleurde afwisselend wit en rood. ‘Goed,’ zei ze stijfjes. ‘Als je erop staat, dan kan ik misschien...’

‘Ik heb niet voorgesteld het te bespreken. Als ik je binnen drie tellen nog zie... Eén...’

Berelain snakte naar adem, trok haar rokken op en snelde weg. Zelfs hollend lukte het haar nog te heupwiegen.

Faile staarde haar verbaasd na. Dit was bijna de pijn van een uit de kom geschoten arm waard. Rhuarc keek Berelain eveneens na, een waarderend glimlachje om zijn lippen.

‘Ben je van plan me de hele avond vast te houden?’ wilde ze weten. Hij liet haar los en stak haar messen in zijn riem. ‘Die zijn van mij!’

‘Verbeurd,’ zei hij. ‘Berelains straf was dat ik haar als een ongehoorzaam kind naar bed heb gestuurd. De jouwe is het verlies van je dierbare messen. Ik weet dat je andere hebt. Als je blijft bekvechten, pak ik die misschien ook af. Ik duld geen vredebreuk.’ Ze keek hem woedend aan, maar vermoedde dat hij ieder woord meende. Die messen waren speciaal door een vakman voor haar gemaakt. Het waren prachtig uitgewogen messen. ‘Wat was dat eerste gesprek waar je het over had? Waarom ging ze er zo snel vandoor?’

‘Dat is iets tussen haar en mij. Jij blijft voortaan uit haar buurt, Faile. Ik denk niet dat zij begonnen is; het mes is niet haar wapen. Als een van jullie nog een keer problemen veroorzaakt, laat ik jullie allebei in de slachtkeukens afval wegslepen. Sommige Tyreners meenden dat ze hun tweegevechten konden voortzetten nadat ik had verklaard dat hier verder vrede zou heersen, maar de stank van de afvalkarren heeft hun die fout snel doen inzien. Pas op dat je het niet op dezelfde manier leert.’

Ze wachtte tot hij om een hoek was verdwenen voor ze over haar schouder wreef. Hij deed haar aan haar vader denken. Niet dat haar vader ooit haar arm had verbogen, maar hij had ook weinig geduld met ruziemakers, van welke stand of rang ze ook waren, en niemand kon hem ooit bij verrassing overvallen. Ze vroeg zich af of ze Berelain ergens in een val kon lokken, alleen maar om de Eerste van Mayene bij de afvalkarren te zien zweten. Maar Rhuarc had gezegd: jullie allebei. Haar vader hield zich ook aan zijn woord. Berelain. Berelain had iets gezegd wat in haar gedachten was blijven hangen. Ogierseed. Dat was het. Een Ogier brak nooit zijn eed. Als je ‘Ogierse eedbreker’ zei, was het net zoiets als ‘dappere lafaard’ of ‘slimme zot’. Ze moest hardop lachen. ‘Dus jij denkt hem van me af te kunnen pakken, stomme pauw? Tegen de tijd dat je hem terugziet, als dat ooit nog gebeurt, zal hij weer van mij zijn.’ In zichzelf grinnikend en af en toe over haar schouder wrijvend, liep ze opgewekt weg.

Загрузка...