35 Harde lessen

Zoals Egwene zich uit de echte wereld herinnerde, werd het Hart van de Steen in Tel’aran’rhiod gevormd door enorme gladde, roodstenen kolommen die naar een verre zoldering opstegen, en onder de grote middenkoepel bevond zich Callandor, die in de vloer van lichte plavuizen was gedreven.

Er waren geen mensen. De gouden lampen waren niet aangestoken, maar toch was er een soort licht, op de een of andere manier zowel vaag als scherp, dat overal tegelijk vandaan of ook wel nergens vandaan leek te komen. Zo was het vaak binnen in Tel’aran’rhiod. Waar ze niet op had gerekend, was de vrouw die achter het glinsterende kristallen zwaard de bleek grauwe schaduwen tussen de kolommen stond in te turen. Egwene bekeek de kleding van de vrouw stomverbaasd. Ze was blootsvoets en droeg een wijde lange broek van gele brokaatzijde. Boven een donkergele band om haar middel was ze helemaal naakt, afgezien van gouden halssierraden. In een flonkerende rij schitterden kleine, gouden ringetjes in haar oren en nog het meest verbazingwekkend was een gouden neusring die met een dun kettinkje, waaraan penninkjes hingen, met haar linkeroorring was verbonden. ‘Elayne?’ zuchtte Egwene verbaasd, terwijl ze de sjaal om zich heen schikte alsof zij het was die halfnaakt rondliep. Ze had zich ditmaal als Wijze uitgedost, maar eigenlijk zonder enige reden. De erfdochter maakte een sprongetje en toen ze weer rustig stond en Egwene aankeek, droeg ze een beschaafd bleekgroen gewaad met een hoge, geborduurde kraag en lange mouwen, waarvan de punten tot haar handen reikten. Geen oorringetjes. Geen neusring. ‘Zo gaan de vrouwen van het Zeevolk op zee gekleed,’ zei ze haastig met hoogrode wangen, ik wilde weieens zien hoe dat voelde en dit leek me er een goede plek voor. Ik kon het tenslotte niet op dat schip doen.’

‘Hoe voelt het?’ vroeg Egwene nieuwsgierig.

‘Eigenlijk wel koud.’ Elayne keek om zich heen naar de kolommen. ‘En je hebt het gevoel dat mensen je aanstaren, zelfs als er niemand is.’ Opeens lachte ze. ‘Die arme Thom en Juilin. Het grootste deel van de tijd weten ze niet waar ze kijken moeten. De halve bemanning bestaat uit vrouwen.’

Terwijl Egwene zelf de kolommen opnam, trok ze onrustig haar schouders op. Het voelde echt aan alsof ze hier werden beloerd. Ongetwijfeld kwam dat alleen omdat ze de enige mensen in de Steen waren. Wie toegang tot Tel’aran’rhiod had, zou er niet op rekenen dat iemand hier zou kijken. ‘Thom? Thom Merrilin? En Juilin Sandar? Zijn dfe bij jullie?’

‘O, Egwene, Rhand heeft ze gestuurd. Rhand en Lan. Nou ja, Moiraine heeft Thom eigenlijk gestuurd, maar Rhand baas Sandar. Om ons te helpen. Nynaeve is natuurlijk weer in alle staten over Lan, hoewel ze het uiteraard niet laat merken.’

Egwene onderdrukte een glimlachje. Nynaeve over haar toeren? Elaynes gezicht straalde en haar kleed was weer anders, vertoonde nu een veel dieper uitgesneden hals, blijkbaar zonder dat ze het besefte. Door de ter’angreaal, de gedraaide stenen ring, kon de erfdochter de Wereld der Dromen even gemakkelijk binnenstappen als Egwene, maar hij bood geen grotere beheersing. Die moest je Ieren. Een losse gedachte – zoals hoe ze er graag voor Rhand uit wilde zien – kon bij Elayne van alles veranderen.

‘Hoe is het met hem?’ In Elaynes stem lag een vreemde mengeling van opzettelijke terloopsheid en gretigheid.

‘Goed,’ zei Egwene. ‘Ik denk van wel, ja.’ Ze gaf een volledig verslag. De Portaalstenen, Rhuidean – zoveel als ze had gehoord en wat haar was gelukt op te maken uit de gesprekken over het kijken door de ogen van de voorouders – het vreemde beest van de Drakenbanier dat nu beide onderarmen van Rhand kenmerkte, Bairs onthulling dat Rhand de doem was van de Aiel en de oproep aan de stamhoofden om naar Alcair Dal te komen. Het kon best zijn dat Amys en de andere Wijzen dat op dit moment deden; ze hoopte eigenlijk vurig van wel. Ze vertelde zelfs in verkorte vorm het vreemde verhaal van de echte ouders van Rhand. ‘Maar ik weet het niet. Hij doet sindsdien vreemder dan ooit en Mart doet even hard mee. Ik bedoel niet dat hij krankzinnig is, maar... Hij is even hard als Lan en Rhuarc, verschillende keren tenminste, misschien nog wel harder. Hij is iets van plan, denk ik. Iets wat volgens hem niet iedereen mag weten en hij zet er grote druk achter.

Ik maak me zorgen. Soms heb ik het gevoel dat hij geen mensen meer ziet, maar slechts stukken op een Steenbord.’

Elayne leek niet bezorgd, daarover in ieder geval niet. ‘Hij is wat hij is, Egwene. Een koning of een generaal kan het zich niet altijd veroorloven mensen te zien. Wanneer een heerser het juiste voor een natie dient te doen, is de kans groot dat enkelen zullen lijden onder wat voor de meesten het beste is. Rhand is een koning, Egwene, zelfs zonder land, tenzij je Tyr meetelt, en als hij niet iets doet wat sommigen pijn doet, zal aan het eind iedereen lijden.’

Egwene trok haar neus op. Misschien was het verstandig, maar ze hoefde het niet geweldig te vinden. Mensen waren mensen en ze moesten als mensen worden behandeld. ‘Er is nog wat. Enkele Wijzen kunnen geleiden. Ik weet niet hoeveel, maar ik vermoed verschillende, in meer of mindere mate. Volgens Amys vinden ze echt elke vrouw bij wie die vonk is aangeboren.’

Er was geen enkele Speervrouwe die stierf bij haar poging zichzelf te leren geleiden terwijl ze niet eens besefte wat ze probeerde te doen; bij de Aiel bestond geen enkele wilder. Mannen die merkten dat ze konden geleiden, wachtte een grimmiger lot. Ze trokken naar het noorden, naar de Grote Verwording en misschien nog wel verder naar de Verwoeste Landen en Shayol Ghul. ‘De Duistere doden’ werd het genoemd. Niemand overleefde dat, tenzij ze al eerder aan krankzinnigheid ten prooi vielen. ‘Aviendha heeft blijkbaar ook die vonk. Ze wordt heel sterk, denk ik. Amys bleek die vonk ook te hebben.’

‘Aviendha,’ zei Elayne nadenkend. ‘Natuurlijk, ik had het kunnen weten. Ik voelde dezelfde verwantschap met Jorin, toen ik haar voor het eerst zag, als ik bij Aviendha merkte. En bij jou, wat dat betreft.’

‘Jorin?’

Elayne trok een gezicht. ‘Ik heb beloofd dat ik haar geheim zou bewaren en de eerste de beste keer flap ik het eruit. Nou ja, ik neem niet aan dat het haar of haar zusters kwaad zal doen. Jorin is de windvindster op de Golfdanser, Egwene. Ze kan geleiden en dat kunnen enkele andere windvindsters ook.’ Ze keek even snel rond naar de kolommen om haar heen en opeens was haar gewaad weer hoog bij de nek gesloten. Ze schoof een donkere kanten sjaal, die er net niet was geweest, omhoog over het hoofd, waardoor haar gezicht in de schaduw verdween. ‘Egwene, je mag het niemand vertellen. Jorin is bang dat de Toren zal proberen hen te dwingen ook Aes Sedai te worden of tracht hen op de een of andere wijze te overheersen. Ik heb beloofd dat ik al het mogelijke zou doen om dat niet te laten gebeuren.’ ik zal het niet doorvertellen,’ zei Egwene langzaam. Wijzen en windvindsters. Twee groepen vrouwen die geleidsters kenden en niemand had de Drie Geloften op de Eedstaf afgelegd. Aes Sedai dienden zich aan die geloften te houden, waardoor men de Aes Sedai vertrouwde, of tenminste niet bang was voor hun macht, maar toch diende een Aes Sedai zich heel vaak zeer heimelijk te gedragen. Wijzen – en ook windvindsters, wilde ze wedden – hadden hooggeplaatste rangen in hun maatschappij. Terwijl zij niet de geloften hadden afgelegd waardoor mensen zich veilig voelden. Daar moest ze nog eens goed over nadenken.

‘Nynaeve en ik lopen voor op het vaarplan, Egwene. Jorin heeft me geleerd hoe ik met het weer kan werken. Je kunt het bijna niet geloven, maar de stromen Lucht die zij kan weven, zijn enorm omvangrijk! Onder ons gezegd en gezwegen hebben wij de Golfdanser samen sneller laten varen dan ooit tevoren, en het was al een snel schip. Over zo’n drie dagen, misschien twee volgens Coine, kunnen we in Tanchico zijn. Zij is de zeilvrouwe, de schipper. In tien dagen van Tanchico naar Tyr, misschien, ondanks dat we vaak stilliggen voor een gespreid als we een ander schip van de Atha’an Miere tegenkomen. Egwene, het Zeevolk denkt dat Rhand hun Coramoor is.’

‘Denken ze dat?’

‘Coine heeft enkele gebeurtenissen van Tyr verkeerd uitgelegd. Ze veronderstelt bijvoorbeeld dat de Aes Sedai Rhand hebben gediend, maar Nynaeve en ik vonden het beter daarover niets te zeggen. Zodra ze het een andere zeilvrouwe vertelt, willen allen dat bericht graag verspreiden en Rhand dienen. Ik denk dat ze alles voor hem zullen doen.’

‘Ik wou maar dat de Aiel hem zo gretig aanvaardden,’ verzuchtte Egwene. ‘Rhuarc vermoedt dat sommigen zullen weigeren hem te erkennen, of hij nu de Draken van Rhuidean op zijn armen heeft of niet. Er is een kerel, ene Couladin, die hem bij de eerste de beste kans ter plekke zou willen vermoorden.’

Elayne deed een stap naar voren. ‘Zorg ervoor dat dat niet gebeurt.’ Het was geen vraag of verzoek. Haar blauwe ogen fonkelden en er lag een glanzende dolk in haar hand.

‘Ik zal mijn best doen. Rhuarc heeft hem een lijfwacht gegeven.’ Elayne leek de dolk nu pas te zien en schrok. Het wapen verdween. ‘Je moet me leren wat Amys je bijbrengt, Egwene. Ik schrik me telkens een ongeluk als er dingen zomaar verschijnen en verdwijnen, of als ik opeens iets anders draag. Het gebeurt zomaar.’

‘Dat zal ik doen. Als ik er tijd voor heb.’ Ze was al weer te lang in Tel’aran’rhiod gebleven. ‘Elayne, als ik niet hier ben wanneer we verondersteld worden elkaar de volgende keer te ontmoeten, maak je dan geen zorgen. Ik zal het proberen, maar misschien kan ik niet komen. Vertel dit in ieder geval aan Nynaeve. Als ik niet kom, kom dan telkens de volgende nacht. Ongetwijfeld ben ik er dan enkele dagen later wel.’

‘Ik hoop het,’ zei Elayne weifelend. ‘Het gaat weken kosten voor we hebben uitgezocht of Liandrin en de anderen in Tanchico zijn. Thom schijnt te denken dat de toestand in de stad heel erg verwarrend is.’ Haar ogen gleden naar Callandor, die voor de helft in de vloer was gedreven. ‘Weet jij waarom hij dat heeft gedaan?’

‘Hij zei dat het de Tyreners aan hem zou binden. Zolang ze weten dat het zwaard daar is, zullen ze beseffen dat hij terugkomt. Misschien weet hij waar hij het over heeft. Ik hoop van wel.’

‘O, ik dacht... dat hij misschien... kwaad was over... iets.’

Elayne fronste nadenkend. Die plotselinge schroom was niets voor Elayne. ‘Kwaad waarover?’

‘O, niets. Ik dacht zomaar wat. Egwene, ik heb hem twee brieven gegeven voor mijn vertrek uit Tyr. Weet jij hoe hij ze heeft opgenomen?’

‘Nee. Heb je iets geschreven wat hem volgens jou boos heeft gemaakt?’

‘Natuurlijk niet.’ Elayne lachte opgewekt: het klonk gedwongen. Opeens droeg ze donkere wol die dik genoeg was voor een zware winter, ik zou toch wel stom zijn om dingen te schrijven waarover hij kwaad wordt.’ Haar haren piekten alle kanten uit, als een gekke kroon. Ze besefte het niet eens. ik probeer er juist voor te zorgen dat hij van me houdt. Ach, waarom kunnen mannen niet gewoon doen? Waarom moeten ze zulke problemen geven? Hij is gelukkig uit de buurt van Berelain.’ De wol werd weer zijde, met een nog lagere halslijn dan eerst; haar haren schitterden zo mooi op haar schouders dat de glans van haar gewaad erbij verbleekte. Ze aarzelde en beet op haar lip. ‘Egwene? Als je de kans krijgt, zou je hem dan kunnen zeggen dat ik meende wat ik zei in... Egwene? Egwene?’

Iets had Egwene vastgegrepen. Het Hart van de Steen verdween in het zwart alsof ze er aan haar nekvel uit werd gesleurd.

Hijgend en met een bonzend hart schrok Egwene wakker. Ze keek op naar het lage dak van de donkere tent boven haar hoofd. Slechts een beetje maanlicht kroop door de open wanden naar binnen. Ze lag onder haar dekens – de Woestenij was ’s nachts even koud als die overdag heet was en de stoof, die de zoetige geur van gedroogde mest verspreidde, gaf maar weinig warmte, zelfs met haar dekens waar ze was ondergekropen om te slapen. Wat had haar in Lichtsnaam weggesleurd? Opeens besefte ze dat Amys in kleermakerszit naast haar zat, gehuld in schaduwen. Haar gezicht, vaag zichtbaar in het sombere duister, leek even donker en dreigend als de nacht.

‘Was jij dat, Amys?’ vroeg ze kwaad. ‘Je hebt het recht niet mij zomaar weg te slepen. Ik ben een Aes Sedai van de Groene Ajah...’ – de leugen kwam nu heel vlot van haar lippen – ‘en je hebt het recht niet...’ Amys snoerde haar grimmig de mond. ‘Achter de Drakenmuur, in de Witte Toren, ben je een Aes Sedai. Hier ben je een onwetende leerling, een dom meisje dat door een kuil vol gifslangen kruipt.’ ik weet dat ik heb gezegd dat ik zonder jou niet naar Tel’aran’rhiod zou gaan,’ zei Egwene, die probeerde redelijk over te komen, ‘maar...’ Iets greep haar bij de enkels en trok haar voeten de lucht in. De dekens vielen omlaag en haar nachtkleding zakte, in vele plooien, af tot haar oksels. Omgekeerd hing ze met haar gezicht vlak voor dat van Amys. Woedend opende ze zich voor saidar... en merkte dat ze afgeschermd was.

‘Je wilde er alleen heen,’ fluisterde Amys zachtjes. ‘Je bent gewaarschuwd, maar je moest er zo nodig toch heen.’ Haar ogen leken in het donker te gloeien en steeds feller te schitteren. ‘En je wilde je niets aantrekken van wat daar op je ligt te wachten. Er leven dingen in dromen die de dappersten kunnen vernietigen.’ Rond haar ogen, die uit blauwe houtskool leken te bestaan, vloeide haar gezicht langwerpig uit. Schubben ontsprongen waar de huid was geweest, haar kaken staken naar voren, vol scherpe tanden. ‘Dingen die de dappersten opvreten,’ grauwde ze.

Krijsend roffelde Egwene tevergeefs tegen het schild dat haar van de Ware Bron afschermde. Ze probeerde een stomp te geven in dat afschuwelijke gezicht, in dat ding dat Amys niet kon zijn, maar iets greep haar polsen vast en rekte haar ver en bevend uit. Ze kon alleen maar gillen toen die kaken zich om haar gezicht sloten.

Krijsend ging Egwene rechtop zitten, de dekens tegen zich aanklemmend. Met de grootste moeite wist ze haar mond te houden, maar de rillingen die haar lieten beven, kon ze niet bedwingen. Ze was in de tent... of niet? Daar, in de schaduw, zat Amys nog steeds in de gloed van saidar, met gekruiste benen, of was zij het niet? Verbeten opende ze zichzelf voor de Bron en jankte bijna van ellende toen ze opnieuw op het schild botste. Ze gooide de dekens opzij en kroop over de dikke laag tapijten naar haar kleren en gooide die met beide handen wild opzij. Ze had een mes aan haar gordel. Waar was het? Waar? Daar! ‘Ga zitten,’ zei Amys bits, ‘voor ik je genezende dampen en kriebeloefeningen voorschrijf. Je zult het niet echt prettig vinden.’ Egwene draaide zich op haar knieën om, met beide handen het korte mes vasthoudend. Ze zouden wild trillen als ze die niet rond de greep had vastgeklemd. ‘Ben je het ditmaal echt?’

‘Ik ben mezelf, nu en ook daarnet. Een harde les is de beste. Ben je van plan me neer te steken?’

Aarzelend stopte Egwene het mes terug in de schede. ‘Je hebt het recht niet...’

‘Ik heb elk recht! Jij hebt me je woord gegeven. Ik wist niet dat Aes Sedai konden liegen. Als ik je iets wil leren, moet ik weten of je doet wat ik zeg. Ik wil niet meemaken dat een leerling van mij zich de hals laat afsnijden!’ Amys zuchtte; de gloed om haar heen verdween, evenals het schild tussen Egwene en saidar. ‘Ik kan het scherm niet langer in stand houden. Je bent veel sterker dan ik. Met de Ene Kracht, bedoel ik. Je hebt me bijna met schild en al neergeslagen. Maar als je je niet aan je woord houdt, weet ik niet of ik je wel les wil geven.’

‘Ik zal me aan mijn beloftes houden, Amys. Dat beloof ik. Maar ik moet mijn vriendinnen spreken in Tel’aran’rhiod. Dat heb ik hun beloofd. Amys, ze hebben mijn hulp en mijn raad nodig.’ Het gezicht van Amys was niet goed te zien in de duisternis, maar Egwene zag de trekken niet zachter worden. ‘Alsjeblieft, Amys. Je hebt me al zoveel geleerd. Ik denk dat ik mijn vriendinnen nu altijd, waar dan ook kan vinden. Hou me alsjeblieft niet tegen, wanneer ik nog zoveel moet leren. Ik zal alles doen wat je van me verlangt.’

‘Vlecht je haar,’ zei Amys vlak.

‘Vlechten?’ vroeg Egwene onzeker. Het zou geen enkel ongemak betekenen, maar waarom? Ze droeg het nu los en het viel tot over haar schouders, maar het was nog niet zo lang geleden dat ze heel trots was toen de vrouwenkring thuis haar op een zekere dag had gezegd dat ze oud genoeg was om net als Nynaeve haar haren in een vlecht te dragen. In Tweewater betekende een vlecht dat je oud genoeg was en voortaan als vrouw werd gezien.

‘Eén langs ieder oor.’ Amys’ stem was nog steeds vlak en steenhard. ‘Als je geen lint hebt om je haar mee te vlechten, heb ik nog wel wat. Bij ons dragen de kleine meisjes hun haar zo. Meisjes die nog te jong zijn om zich aan een belofte te houden. Als je mij toont je aan je beloften te houden, hoef je geen vlechten meer te dragen. Maar als je nog eenmaal tegen me liegt, mag je van mij je rok inkorten, net als kleine meisjes hem dragen, en geef ik je een pop die je steeds bij je moet hebben. Als je besluit je als volwassen vrouw te gedragen, zul je als zodanig behandeld worden. Stem daarmee in, of ik stop met mijn lessen.’

‘Ik stem ermee in als je met me meegaat wanneer ik mijn vriendinnen...’

‘Stem ermee in, Aes Sedai! Ik onderhandel niet met kinderen of vrouwen die zich niet aan hun woord houden. Je doet wat ik je zeg, je pakt aan wat ik je wens te geven, verder niets. Anders mag je nu weg en je eigen dood gaan zoeken. Ik – ga – je – daarbij – niet – helpen!’ Egwene was blij met het duister waardoor haar norse gezicht niet te zien was. Ze had het inderdaad beloofd, maar dit vond ze heel oneerlijk. Niemand probeerde het Rhand moeilijk te maken met stomme regeltjes. Nou ja, misschien was hij wel anders. Ze wist in ieder geval niet zeker of ze de voorschriften van Amys wilde verruilen voor Couladins wens hem aan de speer te rijgen. Mart zou zich zeker niet bij de regels van een ander neerleggen. Maar of hij ta’veren was of niet, Mart hoefde niets te leren; hij hoefde er alleen maar te zijn. Hij zou hoogstwaarschijnlijk weigeren iets te leren als hij die kans kreeg aangeboden, tenzij het iets te maken had met dobbelen of domme pret. Zij wilde leren. Soms leek het haar een onmetelijke dorst. Hoeveel ze ook opnam, ze kon die dorst niet lessen. Maar dan bleef het nog steeds oneerlijk. Nou ja, zo liggen de zaken nu eenmaal, dacht ze spijtig. ‘Ik stem ermee in,’ zei ze. ik doe wat je zegt, aanvaard wat je me geeft en niets meer.’

‘Goed.’ Na een lange pauze, alsof Amys zat te wachten of Egwene er nog iets aan toe wilde voegen – ze hield wijselijk haar mond – zei Amys: ‘Ik heb ook de bedoeling heel hard voor je te zijn, Egwene, maar dat heeft een doel. Dat jij nu denkt dat ik jou al zoveel geleerd heb, toont alleen maar aan hoe weinig je aanvankelijk wist. Je hebt veel aanleg voor de droom. Heel waarschijnlijk zul je ons op een dag nog ver overtreffen. Maar als je niet leert wat ik je kan bijbrengen – wat wij met z’n vieren jou kunnen bijbrengen – zul je dat Talent nooit volledig ontwikkelen, omdat je daarvoor waarschijnlijk niet lang genoeg in leven blijft.’

‘Ik zal het proberen, Amys.’ Ze meende dat ze het behoorlijk gedwee had gezegd. Waarom zei de vrouw niet wat ze graag wilde horen? Wanneer Egwene niet alleen naar Tel’aran’rhiod mocht, moest Amys de volgende keer maar mee naar Elayne. Of misschien was het de volgende keer Nynaeve wel. ‘Goed. Wil je nog iets zeggen?’

‘Nee, Amys.’

Ditmaal duurde het zwijgen nog langer. Egwene wachtte zo geduldig als ze kon, met haar handen op de knieën.

‘Dus het lukt je wel je eisen in te slikken als je dat wilt,’ zei Amys eindelijk, ‘zelfs al zit je te trillen als een geit met jeuk. Of heeft dat een andere oorzaak? Ik kan je daar een middeltje tegen geven. Nee? Goed dan, ik zal je vergezellen als je je vriendinnen moet spreken.’

‘Dank je,’ zei Egwene stijf. Wel ja, een geit met jeuk! ‘Voor het geval je de eerste keer niet goed hebt geluisterd: de lessen zijn niet gemakkelijk en evenmin kort. Als je mocht denken dat je de afgelopen dagen hard hebt gewerkt, bereid je dan nu maar voor op je zwoegen van de vroege ochtend tot de late avond.’

‘Amys, ik wil zoveel mogelijk leren van wat je me vertelt en ik zal zo hard werken als je verlangt, maar als ik denk aan Rhand en Duistervrienden... Het kan weieens zo zijn dat tijd om te Ieren een weelde wordt en dat mijn beurs nog steeds leeg is.’

‘Ik weet het,’ zei Amys vermoeid. ‘Hij valt ons nu al lastig. Kom mee. Je hebt al genoeg tijd verknoeid met je kinderachtigheid. Er moeten vrouwenzaken worden besproken. Kom mee. De anderen zitten te wachten.’

Voor het eerst drong het tot Egwene door dat Moiraine niet onder haar dekens lag. Ze wilde haar kleren pakken, maar Amys zei: ‘Die zijn niet nodig. Het is niet zo ver. Sla een deken om en kom mee. Ik heb al heel veel voor Rhand Altor gedaan en ik heb nog meer te doen voor we klaar zijn.’

Vol twijfel sloeg Egwene een deken om en volgde de oudere vrouw de nacht in. Het was koud. Met kippenvel over haar hele lijf sprong ze op haar blote voeten over de ijskoude rotsgrond. Na de hitte overdag leek de nacht wel hartje winter. Haar adem werd vlak voor haar mond een dunne mist die onmiddellijk door de lucht werd opgenomen. Al was het koud, de lucht was nog kurkdroog.

Achter het kampement van de Wijzen stond een kleine tent die ze niet eerder had opgemerkt. Hij was even laag als de andere, maar alle zijwanden waren tot de grond toe dicht. Verbaasd zag ze dat Amys zich uitkleedde en haar gebaarde hetzelfde te doen. Haar tanden op elkaar klemmend om niet te klappertanden volgde ze langzaam Amys’ voorbeeld. Toen de Aielvrouw zich geheel had uitgekleed, bleef ze gewoon even staan – alsof het niet vroor dat het kraakte – diep ademhalend en wild wapperend met haar armen voor ze eindelijk de tent indook. Egwene schoot haar meteen bereidwillig na.

Een vochtige hitte leek haar met een klap tussen de ogen te treffen. Ze begon over haar hele lichaam te zweten.

Moiraine was er al, net als de andere Wijzen en Aviendha, allemaal bloot en zwetend rond een grote, ijzeren ketel die tot de rand toe gevuld was met beroete keien. Zowel de ketel als de keien straalden een enorme hitte uit. De Aes Sedai leek vrijwel hersteld te zijn van haar beproeving, hoewel er iets straks rond haar ogen zat dat er vroeger niet geweest was.

Terwijl Egwene behoedzaam een plekje zocht om te gaan zitten – hier lag geen dikke laag kleden, alleen de kale rotsgrond – schepte Aviendha een handvol water uit een kleinere ketel naast haar en gooide die in de grote. Het water verdampte meteen tot stoom en liet geen enkel vochtig plekje op de stenen achter. Aviendha keek heel nijdig. Egwene wist hoe ze zich voelde. De Novices in de Toren kregen ook allerlei klusjes te doen en ze wist niet meer waar ze de meeste hekel aan had gehad: aan het schrobben van de vloer of aan het schuren van de potten en pannen. Dit werkje leek haar niet al te moeilijk. ‘We dienen te bespreken wat we aan Rhand Altor moeten doen,’ zei Bair toen Amys ook zat.

‘Aan hem doen?’ vroeg Egwene geschrokken. ‘Hij draagt de merktekens. Hij is degene die jullie hebben gezocht.’

‘Hij is die man,’ zei Melaine grimmig terwijl ze lange slierten roodgoud haar uit haar vochtige gezicht streek. ‘We dienen ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen zijn komst overleven.’

‘Het is even belangrijk,’ zei Seana, ‘dat hij het overleeft, zodat hij de rest van de voorspelling kan vervullen.’ Melaine keek haar boos aan en Seana voegde er geduldig aan toe: ‘Anders zal niemand van ons het overleven.’

‘Rhuarc heeft gezegd dat hij enkele Jindokrijgers als lijfwacht zal aanstellen,’ zei Egwene langzaam, is hij van mening veranderd?’

Amys schudde haar hoofd. ‘Nee, dat niet. Rhand Altor slaapt in de Jindotenten, terwijl een honderdtal mannen waakt om ervoor te zorgen dat hij ook weer wakker wordt. Maar mannen zien de zaken soms anders dan wij. Rhuarc zal hem volgen, misschien bezwaren maken bij beslissingen die hij verkeerd vindt, maar hij zal niet proberen hem te leiden.’

‘Denk je dat hij leiding nodig heeft?’ Moiraine trok een wenkbrauw hoog op, maar Egwene negeerde het. ‘Tot dusver heeft hij zonder leiding gedaan wat hij moest doen.’

‘Rhand Altor kent onze gebruiken niet,’ antwoordde Amys. ‘Hij kan honderden fouten maken, waardoor een stam of een stamhoofd zich tegen hem zal keren, waardoor ze hem als natlander zullen zien, of hij nu Hij die komt met de dageraad is, of niet. Mijn gade is een goede man en een goed stamhoofd, maar hij is geen vredeprater, opgeleid om kwade mannen ertoe te brengen hun speren aan de voeten te leggen. We dienen iemand te hebben die vlak bij Rhand Altor blijft, die hem dingen in het oor kan fluisteren als hij op het punt staat een verkeerde stap te doen.’ Ze gebaarde Aviendha nog wat water op de hete keien te gooien en de jonge vrouw gehoorzaamde met bedrukte sierlijkheid.

‘Bovendien moeten we hem in de gaten houden,’ bracht Melaine scherp naar voren. ‘We moeten te weten komen wat hij van plan is. De vervulling van de voorspelling van Rhuidean is begonnen – hoe het ook loopt, die mag niet halverwege in het zand vastlopen – maar ik ben van plan ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen van ons volk overleven. Hoe dat klaargespeeld kan worden, hangt af van de bedoelingen van Rhand Altor.’

Bair boog zich naar Egwene toe. Ze leek een en al botten en spieren. ‘Jij kent hem vanaf zijn jeugd. Zal hij jou vertrouwen?’ ik betwijfel het,’ antwoordde Egwene. ‘Hij heeft iets van zijn vroegere vertrouwen in anderen verloren.’ Ze vermeed het Moiraine aan te kijken.

‘Zou ze het tegen ons zeggen, als hij haar iets toevertrouwt?’ wilde Melaine weten, ik wil op deze plek geen boosheid scheppen, maar Moiraine en Egwene zijn Aes Sedai. Hun doel kan verschillen van ons doel.’

‘Wij hebben eens de Aes Sedai gediend,’ zei Bair kalm. ‘Wij hebben daarbij toen gefaald. Misschien is het de bedoeling dat wij wederom gaan dienen.’ Melaine werd rood, duidelijk verlegen met deze uitspraak.

Moiraine liet niet merken dat zij het had gezien of de eerdere woorden van de vrouw had gehoord. Afgezien van de strakke lijn rond haar ogen leek ze even kalm als ijs. ik kan waar mogelijk helpen,’ zei ze koel, ‘maar ik heb weinig invloed op Rhand. Momenteel weeft hij het Patroon naar eigen goeddunken.’

‘Dan dienen we hem heel goed in het oog te houden en kunnen we slechts hopen,’ verzuchtte Bair. ‘Aviendha, jij zult Rhand Altor iedere dag opvangen als hij wakker wordt en je verlaat hem pas als hij ’s avonds onder de dekens kruipt. Je blijft even dicht bij hem als het haar op zijn hoofd. Ik ben bang dat jouw opleiding moet plaatsvinden wanneer we de kans krijgen. Het is wel een grote belasting voor jou om beide dingen te doen, maar we kunnen er niet aan ontkomen. Als je met hem praat – en vooral luistert – zal het je geen moeite kosten dicht bij hem te blijven. Er zijn maar weinig mannen die een leuke, jonge vrouw die wil luisteren, wegsturen. Misschien ontvalt hem eens iets.’ Met elk woord verstijfde Aviendha. Toen Bair was uitgesproken, spoog ze vuur. ‘Dat doe ik niet!’ Er viel een doodse stilte en alle ogen richtten zich op haar, maar ze staarde uitdagend terug. ‘Niet?’ zei Bair zachtjes. ‘Niet?’ Het leek of de woorden vies smaakten.

‘Aviendha,’ zei Egwene zachtjes, ‘niemand vraagt je Elayne te verraden, alleen of je met hem wilt praten.’ Het hielp weinig, de vroegere Speervrouwe leek zelfs nog feller naar een wapen te zoeken, is dit tegenwoordig de gehoorzaamheid van Speervrouwen?’ zei Amys scherp. ‘Ais dat zo is, zul je merken dat we een strenger gezag uitoefenen. Als er een reden is om niet bij Rhand Altor te blijven, spreek je die nu uit.’ Aviendha’s verzet verslapte iets en ze mompelde onhoorbaar. Amys stem werd messcherp, ik zei: spreek je uit!’ ik mag hem niet,’ barstte Aviendha los. ik haat hem! Ik haat hem!’ .Als Egwene niet beter had geweten, zou ze hebben gedacht dat de Aielvrouw bijna in huilen uit zou barsten. De woorden troffen haar echter diep; dat meende Aviendha toch niet?

‘We hebben het er niet over dat je hem moet liefhebben of in je bed moet ontvangen,’ zei Seana ijzig. ‘Wij hebben je gezégd naar de man te luisteren en dan gehoorzaam je.’

‘Kinderachtig!’ snoof Amys. ‘Wat voor jonge vrouwen komen er nu ter wereld? Wordt er dan niemand meer volwassen?’ Bair en Melaine waren zelfs nog scherper. De oudere vrouw dreigde Aviendha aan het paard van Rhand vast te binden in plaats van in zijn zadel te zetten – en het klonk of ze het ook echt meende. Melaine stelde voor dat Aviendha maar beter ’s nachts kuilen kon graven en vullen in plaats van te slapen; dan kon ze haar hoofd weer op orde brengen. De dreigementen waren niet bedoeld om haar te dwingen, besefte Egwene. Deze vrouwen rekenden op gehoorzaamheid en zouden die krijgen. Elke zinloze taak die Aviendha zich op de hals haalde, kreeg ze door haar eigen koppigheid. Die koppigheid leek minder te worden nu vier paar ogen van Wijzen zich in haar boorden. Ze stelde zich verdedigend op door op haar knieën te gaan zitten, maar ze hield vol. Egwene boog zich naar haar toe en legde haar hand op de schouder van de Aielvrouw. ‘Jij hebt me verteld dat wij bijna-zusters zijn en ik denk dat we dat zijn. Wil je het dan voor mij doen? Doe dan alsof je Elayne terwille wilt zijn door voor hem te zorgen. Ik weet dat je haar mag. Je kunt hem zeggen dat ze haar woorden in die twee brieven meent. Dat zal hij leuk vinden.’

Aviendha’s gezicht vertrok. ‘Ik zal het doen,’ zei ze in elkaar zakkend, ik zal hem voor Elayne in het oog houden. Voor Elayne.’ Amys veerde op. ‘Dwaasheid. Je zult hem in het oog houden omdat wij het je hebben gezegd, meisje. Als je denkt het om een andere reden te doen, zul je merken dat je een pijnlijke fout hebt begaan. Meer water. De stoom verdwijnt.’

Aviendha schoot als een speer omhoog om een handvol water op de keien te gooien. Egwene zag tot haar genoegen dat haar durf terugkeerde, maar ze zou haar waarschuwen als ze alleen waren. Durf was best, maar er bestonden enige vrouwen – bijvoorbeeld deze vier Wijzen en Siuan Sanche – bij wie het verstandiger was je durf in toom te houden. Je kon de hele dag tegen de vrouwenkring blijven schreeuwen, maar uiteindelijk deed je toch wat die wilde en had je liever je mond gehouden.

‘Laten we, nu dat geregeld is,’ zei Bair, ‘in stilte van de stoom genieten, nu dat nog kan. Er moet vannacht en de komende nachten door enkelen van ons nog veel gedaan worden, als we voor Rhand Altor een bijeenkomst bij Alcair Dal willen klaarspelen.’

‘Mannen bezorgen vrouwen telkens weer werk,’ zei Amys. ‘Waarom zou Rhand Altor dan anders zijn?’

In de tent daalde stilte neer, afgezien van het gesis wanneer Aviendha nog meer water op de hete stenen gooide. De Wijzen zaten met hun handen op de knieën diep te ademen. Het was eigenlijk heel prettig en heel ontspannen, deze vochtige hitte, dit gladde schone gevoel van ver dampend zweet. Egwene dacht dat het best de moeite waard was hiervoor wat slaap te missen.

Moiraine leek zich echter niet te ontspannen. Ze zat in de stomende ketel te staren alsof ze iets anders zag, iets heel ver weg. ‘Was het erg?’ zei Egwene zachtjes om de Wijzen niet te storen. ‘Rhuidean, bedoel ik.’ Aviendha keek snel op maar zei niets. ‘De herinneringen vervagen,’ zei Moiraine even zacht. Ze bleef naar haar verre beelden kijken en haar stem was bijna koud genoeg om de hitte uit de tent te verjagen. ‘De meeste zijn al weg. Sommige wist ik al. Andere herinneringen... Het Rad weeft wat het Rad wil en wij zijn slechts een draadje in het Patroon. Ik heb mijn hele leven besteed aan het vinden van de Herrezen Draak, ik heb Rhand gevonden en ervoor gezorgd dat hij in de Laatste Slag zal staan. Ik zal ervoor zorgen dat dat gebeurt, wat het ook moge kosten. Niets en niemand kan belangrijker zijn.’

Ondanks het zweet sloot Egwene huiverend de ogen. De Aes Sedai wilde niet getroost worden. Zij was écht een blok ijs, geen vrouw. Egwene maakte het zich gemakkelijk en probeerde het prettige gevoel terug te krijgen. Ze vermoedde dat deze momenten de komende dagen nog maar weinig en met grote tussenpozen zouden voorkomen.

Загрузка...