17 Bedrog

Thom maakte een zwierige buiging die de kleurrijke lapjes op zijn mantel deed wapperen. Zijn ogen leken zand te bevatten, maar hij dwong zich luchthartig te praten. ‘Een goede morgen voor u allen.’ Hij richtte zich op en streek zijn fraaie witte snorpunten op. De dienaren in hun zwart met gouden livreien keken verbaasd op. De twee gespierde jongemannen die net een met goud beslagen, roodgelakte kist met een versplinterd deksel wilden optillen, kwamen overeind, en de drie vrouwen hielden op met dweilen. De gang was verder helemaal verlaten, en ieder voorwendsel om met dweilen te stoppen was welkom, vooral om deze tijd. Met hun afgezakte schouders en donkere kringen onder hun ogen zagen ze er net zo vermoeid uit als Thom zich voelde.

‘U ook een goede morgen, speelman,’ zei de oudste vrouw. Ze mocht er dan gewoontjes uitzien en wat zwaar zijn uitgevallen, maar ze had een mooie glimlach. ‘Kunnen we u van dienst zijn?’ Thom toverde vier gekleurde ballen uit zijn wijde mouw en begon te jongleren, ik probeer overal wat vrolijkheid te brengen. Een speelman moet doen wat hij kan.’ Gewoonlijk gebruikte hij meer dan vier ballen, maar hij was nu zo moe dat zelfs deze vier al zijn aandacht eisten. Hoelang geleden had hij bijna zijn vijfde bal laten vallen? Twee uur? Hij smoorde een geeuw en maakte er een geruststellende glimlach van. ‘Het was een vreselijke nacht, en we hebben iets opbeurends nodig.’

‘Heer Draak heeft ons gered,’ zei een jongere vrouw. Ze was slank en knap, maar er lag een roofdiergloed in haar donkere, diepliggende ogen, die hem waarschuwde zijn glimlach zuinig te houden. Natuurlijk, ze kon van pas komen als ze zowel hebzuchtig als eerlijk was, want als hij haar eenmaal betaald had, zou ze aan hem vast zitten. Het was altijd nuttig een paar handen voor een briefje erbij te vinden, of een praatzieke tong die kon zeggen wat hij wilde, en waar hij het wilde. Oude zot! Je hebt al genoeg handen en oren, dus houd je gedachten aan mooie borsten voor je. Denk liever aan die blik in baar ogen! De jonge vrouw geloofde echter wat ze zei en dat was belangrijk, en een jongeman knikte instemmend op haar woorden. ‘Ja,’ zei Thom. ik vraag me af welke hoogheer gisteren toezicht op de haven hield?’ Hij liet bijna de ballen glippen omdat hij boos werd op zichzelf. Het op zo’n manier te brengen! Hij was te moe; hij zou in bed moeten liggen. Hij had al uren geleden in zijn bed moeten liggen. ‘De haven valt onder de verantwoordelijkheid van de Verdedigers,’ zei de oudere vrouw. ‘Dat weet u natuurlijk niet. De hoogheren bemoeien zich niet met zoiets.’

Thom wist dat maar al te goed. ‘Is dat zo? Nou ja, ik ben geen Tyrener.’ Hij veranderde de loop van de ballen van een eenvoudige cirkel in een dubbele lus. Het zag er moeilijker uit dan het was, en het meisje met de roofdierogen klapte in haar handen. Nu hij bezig was, kon hij net zo goed doorgaan. Daarna zou hij er voor vannacht mee ophouden. Nacht? De zon kwam al op. ‘Toch is het jammer dat niemand zich heeft afgevraagd wat die vrachtschuiten in de haven deden. Met hun gesloten luiken en al die verborgen Trolloks. Niet dat ik beweer dat iemand wist dat die Trolloks daar zaten.’ De dubbele lus werd onregelmatiger en hij ging haastig terug naar een cirkel. Licht, wat ben ik moe. ‘Maar je zou toch denken dat een hoogheer ernaar gevraagd zou hebben.’

De twee jongemannen keken elkaar nadenkend aan en Thom glimlachte in zichzelf. Weer ergens een zaadje geplant, zo makkelijk, hoewel deze keer wat onhandig. Weer een gerucht dat op zou springen, of ze nou wel of niet wisten wie er toezicht op de havens hield. En geruchten verspreidden zich – een gerucht als dit zou niet stoppen bij de stadsmuren – waardoor er weer een kleine wig werd gedreven tussen de gewone mensen en de edelen. Tot wie zouden de mensen zich anders moeten wenden dan tot de man die, naar ze wisten, door de edelen gehaat werd? De man die de Steen gered had van het Schaduwgebroed. Rhand Altor. De Drakenheer.

Tijd om het zaad met rust te laten. Als het goed wortel had geschoten, konden de plantjes niet meer worden uitgerukt, wat hij ook zei, en deze nacht had hij meer uitgezet. Maar het zou niet best zijn als iemand ontdekte dat hij de zaaier was. ‘Ze hebben deze nacht dapper gevochten, de hoogheren. Licht, ik zag...’ Zijn stem stierf weg toen de vrouwen opeens ijverig begonnen te dweilen en de mannen de kist grepen en zich wegrepten.

‘Ik kan ook werk voor een speelman vinden,’ klonk de stem van de majiere achter hem. ‘Lege handen zijn ijdele handen.’ Ondanks zijn been wist hij zich sierlijk om te draaien en een diepe buiging voor haar te maken. Ze reikte amper tot zijn schouders, maar ze woog minstens anderhalf keer zoveel. Ze had een gezicht als een aambeeld – en die aanblik werd er niet beter op door het verband om haar slapen – een dubbele kin en diepliggende ogen, net vuursteenscherven. ‘Een goede morgen, schone vrouwe. Een klein aandenken voor deze nieuwe, frisse dag.’

Hij liet zijn handen fladderen en stak een goudgele zonnewikkebloesem in het grijze haar boven het verband; de bloem was maar een beetje verlept door het bewaren in zijn mouw. Natuurlijk plukte ze de bloem er onmiddellijk weer uit en bekeek hem achterdochtig, maar daar had hij juist op gerekend. Terwijl ze nog aarzelde, nam hij drie grote hinkstappen, en toen ze hem iets achterna riep, luisterde noch stopte hij.

Vreselijk mens, dacht hij. Als we haar op de Trolloks hadden losgelaten, zou ze hen allemaal aan het vegen of dweilen hebben gezet. Hij geeuwde achter zijn hand tot zijn kaken kraakten. Hij werd hier te oud voor. Hij was moe en zijn knie was een knoop van pijn. Nachten zonder slaap, gevechten, plannen smeden. Te oud. Hij zou ergens stil op een boerderijtje moeten gaan wonen. Met kippen. Boeren hadden altijd kippen. En schapen. De verzorging mocht niet al te moeilijk zijn; schaapherders leken alleen maar rond te hangen en in de zon op hun dubbelfluit te spelen. Hij zou natuurlijk op zijn harp spelen, of op zijn eigen fluit; slecht weer deed zijn harp geen goed. En in de buurt zou een stadje moeten liggen met een herberg, waar hij de klanten in de gelagkamer kon verbazen. Hij zwaaide zwierig met zijn mantel toen hij langs twee dienaren liep. Het enige nut van een mantel in deze hitte was mensen te laten weten dat hij een speelman was. En natuurlijk leefden ze op toen ze hem zagen, in de hoop dat hij zou stoppen en hen een tijdje zou vermaken. Heel bevredigend. Ja, een boerderij had zijn voordelen. Een rustig plekje. Geen mensen die hem lastig vielen. Zolang er maar een stadje in de buurt was.

Hij duwde zijn kamerdeur open en bleef stokstijf staan. Moiraine richtte zich zo kalm op dat het leek of ze elk recht had om tussen zijn papieren op tafel te snuffelen, en verschikte haar rok toen ze op een krukje ging zitten. Kijk, dat was nou een mooie vrouw, zo rank als een man zich maar kon wensen, een die ook nog kon lachen om zijn grappen. Zot! Ouwe zot! Ze is een Aes Sedai, en jij bent te moe om helder te denken.

‘Een goede morgen, Moiraine Sedai,’ zei hij en hing zijn mantel aan een haak. Hij vermeed het naar de schrijfkist te kijken die nog steeds onder de tafel stond, waar hij hem had achtergelaten. Hij hoefde haar niet te verklappen dat het iets belangrijks was. En het had ook geen zin hem na haar vertrek na te kijken; ze kon het slotje met de Kracht hebben geopend en gesloten zonder dat hij het ooit te weten zou komen. Hij was zo moe dat hij zich niet eens kon herinneren of hij iets belastends in de kist had achtergelaten. Of er iets in lag. Alles wat hij in zijn kamer kon zien, leek op zijn plaats te staan. Hij dacht dat hij niet zo stom was geweest iets buiten de kist te laten. De deuren van de vertrekken van de dienaren hadden geen sloten of grendels, ik zou je best een verfrissing willen aanbieden, maar ik vrees dat ik alleen maar water heb.’

‘Ik heb geen dorst,’ zei ze met haar prettige, bijna zangerige stem. Ze boog zich naar voren en de kamer was klein genoeg om haar hand op zijn rechterknie te plaatsen. Een koude rilling golfde door hem heen. ik wou dat er een goede Heelster in de buurt was geweest toen dit gebeurde. Ik vrees dat het nu te laat is.’

‘Een handvol Heelsters zou niet genoeg zijn geweest,’ zei hij. ‘Het kwam van de Halfman.’ ik weet het.’

Wat weet ze nog meer? vroeg hij zich af. Hij draaide zich om en trok zijn enige stoel bij de tafel, terwijl hij een verwensing onderdrukte. Hij voelde zich alsof hij een hele nacht had geslapen, en de pijn in zijn knie was verdwenen. Hij bleef kreupel, maar zijn gewricht was soepeler dan ooit sinds hij gewond geraakt was. Die vrouw heeft niet eens gevraagd of ik het wel wilde. Drakenvuur, waar is ze opuit? Hij vertikte het zijn been te buigen. Als zij het niet wilde vragen, zou hij haar geschenk ook niet erkennen.

‘Een belangwekkende dag, gisteren,’ zei ze toen hij ging zitten. ‘Ik zou Trolloks en Halfmannen niet bepaald belangwekkend willen noemen,’ zei hij droog.

‘Daar doelde ik niet op. Eerder die dag. Hoogheer Carleon dood bij een jachtongeluk. Zijn goede vriend Tedosian zag hem kennelijk aan voor een everzwijn. Of misschien wel een hert.’

‘Dat had ik nog niet gehoord.’ Hij hield zijn stem kalm. Zelfs al had ze het briefje gevonden, dan nog kon het niet naar hem leiden. Carleon zelf zou hebben aangenomen dat het zijn eigen handschrift was. Hij dacht niet dat ze het ontdekt kon hebben, maar hij bedacht wel dat ze een Aes Sedai was. Alsof hij dat kon vergeten, met dat mooie, gladde gezicht tegenover hem, en die kalme, donkere ogen die hem opnamen, hem en al zijn geheimen, in de verblijven van de dienaren gonst het altijd van geruchten, maar ik luister er zelden naar.’

‘O, nee?’ mompelde ze mild. ‘Dan zul je ook niet hebben gehoord dat Tedosian nog geen uur na zijn terugkeer ziek werd, vlak nadat zijn vrouw hem een roemer wijn had gegeven om het stof van de jacht weg te spoelen. Er wordt beweerd dat hij huilde toen hij hoorde van haar voornemen om hem zelf te verzorgen en eigenhandig te voeden. Zonder twijfel tranen van vreugde om haar liefde. Ik heb gehoord dat ze gezworen heeft niet van zijn zijde te wijken tot hij weer op de been is. Of tot hij dood is.’

Ze wist het. Hij wist niet hoe, maar ze wist het. Maar waarom liet ze dat blijken? ‘Een droevige geschiedenis,’ zei hij even vlak. ‘Rhand heeft elke trouwe hoogheer nodig, nietwaar?’

‘Carleon en Tedosian waren nauwelijks trouw te noemen. Zelfs niet aan elkaar. Zij leidden de groep die Rhand wil ombrengen en zijn bestaan vergeten.’

‘Is dat zo? Ik besteed weinig aandacht aan dat soort zaken. De werken van de machtigen zijn niets voor een eenvoudige speelman.’ Haar glimlach was nog net geen openlijke lach, maar ze sprak alsof ze het van papier oplas. ‘Thomdril Merrilin. Ooit de Grijze Vos genoemd, door degenen die hem kenden of van hem gehoord hadden. Hofbard aan het koninklijk paleis van Andor in Caemlin. Na Taringaels dood een tijdlang de geliefde van Morgase. Die dood was een geluk voor haar. Ze zal wel nooit hebben vernomen dat hij haar dood wenste om zelf de eerste koning van Andor te worden. Maar we hadden het over Thom Merrilin, een man van wie gezegd werd dat hij het Spel der Huizen in zijn slaap kon spelen. Wat jammer dat zo’n man zich een eenvoudige speelman noemt. Maar wat hoogmoedig om dezelfde naam aan te houden.’

Met moeite wist Thom zijn geschoktheid te verbergen. Hoeveel wist ze? Veel te veel, ook al zou ze er geen woord meer aan toevoegen. Maar zij was niet de enige die dingen wist. ‘Als we het toch over namen hebben,’ zei hij vlak, ‘is het dan niet opmerkelijk hoeveel men uit een naam kan afleiden? Moiraine Damodred. Vrouwe Moiraine van Huis Damodred in Cairhien. Taringaels jongste halfzuster. De nicht van koning Laman. En een Aes Sedai, laten we dat niet vergeten. Een Aes Sedai die de Herrezen Draak hielp voordat ze zelfs maar wist dat hij meer was dan weer een arme dwaas die kon geleiden. Een Aes Sedai met banden die vermoedelijk tot hoog in de Witte Toren reiken, anders zou ze niet aangedurfd hebben wat ze gedaan heeft. Iemand in de Zaal van de Toren? Meer dan één, zou ik zeggen; het kan niet anders. Als dit nieuws uitlekte, zou de wereld trillen op zijn grondvesten. Maar waarom zouden er problemen komen? Misschien is het wel het beste om een oude speelman veilig in zijn schuilhoekje bij de dienaren te laten. Een gewone, oude speelman, die op zijn harp speelt en oude verhalen vertelt. Verhalen die niemand schaden.’ Als hij erin geslaagd was om haar zelfs maar voor even uit haar evenwicht te brengen, liet ze er niets van merken. ‘Gissen zonder feiten is altijd gevaarlijk,’ zei ze kalm. ‘Ik draag de naam van mijn Huis niet uit eigen vrije wil. Huis Damodred had zijn slechte naam al verdiend voordat Laman Avendoraldera omhakte, waardoor hij zijn kroon en zijn leven verloor. Sinds de Aiel-oorlog is die naam nog erger besmeurd, en al even verdiend.’

Kon dan niets deze vrouw uit haar evenwicht brengen? ‘Wat wil je van me?’ vroeg hij geërgerd.

Ze knipperde niet eens met haar ogen. ‘Vandaag vertrekken Elayne en Nynaeve per schip naar Tanchico. Een gevaarlijke stad, Tanchico. Jouw kennis en vaardigheden zouden hen in leven kunnen houden.’ Dus dat was het. Ze wilde hem van Rhand scheiden, wilde de jongen onbeschermd aan haar invloeden blootstellen. ‘Wat je zegt. Tanchico is nu gevaarlijk, maar dat is het altijd geweest. Ik wens die jonge vrouwen het beste, maar ik heb geen zin mijn hoofd in een slangennest te steken. Ik ben te oud voor dat soort zaken. Ik heb erover zitten peinzen om boer te worden. Een rustig leven. Veilig.’ ik denk dat een rustig leven je dood zal betekenen.’ Er klonk beslist vermaak in haar stem door, terwijl haar smalle, slanke handen zich bezighielden met het schikken van haar rok. ‘Maar Tanchico niet. Daar sta ik voor in, en bij de Eerste Gelofte, je weet dat dat waar is.’ Hij keek haar nadenkend aan, ondanks zijn pogingen om zijn gezicht in de plooi te houden. Ze had het gezegd, en ze kon niet liegen, maar hoe kon ze het weten? Hij was ervan overtuigd dat ze niet kon voorspellen; hij had haar horen ontkennen dat Talent te bezitten. Maar ze had het wel gezegd. Bloedvrouw! ‘Waarom zou ik naar Tanchico gaan?’ Zij kon het wel zonder titel stellen. ‘Om Elayne te beschermen? Morgases dochter?’

‘Ik heb Morgase al vijftien jaar niet meer gezien. Toen ik Caemlin verliet, was Elayne nog maar een kind.’

Even aarzelde ze, maar toen ze sprak, klonk haar stem onverbiddelijk en streng. ‘En jouw reden om Andor te verlaten? Een neef die Owijn heette, geloof ik. Een arme dwaas die kon geleiden, zoals je net zei. De Rode zusters hadden hem naar Tar Valon moeten brengen, zoals al die mannen, maar in plaats daarvan stilden ze hem ter plekke en lieten hem over aan de... genade van zijn buren.’

Thoms stoel viel om toen hij opstond; hij moest zich aan de tafel vasthouden omdat zijn knieën knikten. Owijn had na het stillen niet lang meer geleefd. Hij was door zijn zogenaamde vrienden uit zijn huis verdreven, omdat ze niet konden verdragen dat een man die niet meer kon geleiden, temidden van hen leefde. Thom had niets meer kunnen doen. Owijn had niet meer willen leven, en binnen een maand was zijn jonge vrouw hem naar het graf gevolgd.

‘Waarom...?’ Hij schraapte ruw zijn keel en probeerde zijn stem wat minder hees te laten klinken. ‘Waarom vertel je me dit?’ Er lag mededogen op Moiraines gezicht. Kon het ook iets van spijt zijn? Nee toch? Niet van een Aes Sedai. Dat medelijden moest ook gespeeld zijn. ‘Ik had niets gedaan als je gewoon bereid was geweest Elayne en Nynaeve te helpen.’

‘Waarom, bloedvuur! Waarom?’

‘Als je met Elayne en Nynaeve meegaat, zal ik bij je terugkeer de namen van die Rode zusters noemen. En de naam van diegene die het bevel gaf. Zij deden het niet uit zichzelf. En ik zal je terugzien. Jij overleeft Tarabon.’

Hij haalde beverig adem. ‘Wat heb ik aan die namen?’ vroeg hij vlak. ‘Namen van Aes Sedai, bekleed met alle macht van de Witte Toren.’

‘Een bedreven en gevaarlijk speler van het Spel der Huizen zou er gebruik van kunnen maken,’ zei ze kalm. ‘Zij hadden niet mogen doen wat ze gedaan hebben. Zij hadden er niet van vrijgesproken mogen worden.’

‘Wil je me alsjeblieft alleen laten?’

‘Ik zal je tonen dat niet alle Aes Sedai zoals Roden zijn, Thom. Dat zul je moeten leren inzien.’

‘Alsjeblieft?’

Hij bleef tegen de tafel geleund staan tot ze weg was, niet bereid haar te laten zien dat hij onhandig door zijn knieën zakte en de tranen over zijn verweerde gezicht liepen. O, Licht, Owijn. Hij had het allemaal zo diep mogelijk weggestopt. Ik kon er niet op tijd zijn. Ik had het te druk. Te druk met dat vervloekte Spel der Huizen. Hij wreef kwaad zijn tranen weg. Moiraine kon het Spel spelen als de beste. Ze rukte hem haar kant op en trok aan elk touwtje waarvan hij had gedacht dat het meesterlijk verborgen was. Owijn, Elayne. Morgases dochter. Er restte alleen nog genegenheid voor Morgase, misschien wat meer, maar het was moeilijk een kind in de steek te laten dat je op je knie had laten wippen. Dat meisje in Tanchico? Die stad vreet baar levend op, zelfs zonder oorlog. Het moet er nu een kuil vol woeste wolven zijn. En Moiraine zal me die namen geven. Hij hoefde alleen maar Rhand in Aes Sedai-handen achter te laten. Net zoals hij Owijn in de steek had gelaten. Ze had hem te pakken als een slang in een gevorkte stok, verdoemd, hoe hard hij ook los wilde kronkelen. Bloedvrouw!

Min hing het handvat van de borduurmand over haar arm, nam met de andere hand haar rokken op en liep na het ochtendmaal statig en met rechte rug de zaal uit. Ze had zonder een druppel te morsen een volle beker wijn op haar hoofd in evenwicht kunnen houden. Dat kwam gedeeltelijk doordat ze in dit gewaad niet gewoon kon lopen. Het was helemaal van lichtblauwe zijde, met een nauw lijfje en nauwe mouwen, en een uitwaaierende rok waarvan de geborduurde zoom over de grond zou slepen als ze die niet ophield. En gedeeltelijk kwam het omdat ze zeker wist dat Laras’ ogen op haar rustten. Een blik over haar schouder bevestigde dat. De hoofd van de keukens, een wandelend wijnvat, keek haar vanaf de deur naar de eetzaal goedkeurend na. Wie zou hebben gedacht dat de vrouw in haar jeugd een schoonheid was geweest, of een heel groot hart had voor mooie, minzieke meisjes? ‘Levenslustig,’ noemde ze hen. Wie had kunnen vermoeden dat ze zou besluiten om ‘Elmindreda’ onder haar stevige vleugels te nemen? Het was geen echt gemakkelijk plekje. Laras hield een wakend oog op Min, een oog dat haar overal in de Toren kon vinden. Min glimlachte terug en streek over haar haren, nu een rond kapsel van zwarte krulletjes. Bloedvrouw! Moet ze niet gaan koken of ergens een keukenhulp gaan uitschelden?

Laras wuifde en ze wuifde terug. Ze kon het zich niet veroorloven iemand te kwetsen die haar zo goed in de gaten hield, niet als ze helemaal niet wist hoeveel fouten ze kon maken. Laras kende elke list van ‘levenslustige’ meisjes en wilde Min graag alles bijbrengen wat die nog niet wist.

Dat borduurwerkje was echt een fout geweest, bedacht Min, toen ze een plaatsje zocht op de marmeren bank onder een grote wilg. Niet van Laras, maar van haarzelf. Ze trok de borduurring uit haar mandje en keek bedroefd naar haar werk van gisteren: een stel scheve ganzenbloempjes en iets wat een zachtgeel rozenknopje had moeten worden, hoewel niemand het geraden zou hebben. Zuchtend begon ze de steken uit te halen. Ze vond wel dat Leane gelijk had; een vrouw kon urenlang zitten borduren en alles en iedereen in het oog houden zonder dat iemand dat vreemd vond. Maar het zou leuk zijn geweest als ze er tenminste een beetje aanleg voor gehad had. Het was in ieder geval een fijne dag om buiten te zijn. Een gouden zon was zojuist boven de horizon geklommen in een lucht waarvan de volmaaktheid benadrukt werd door enkele donswolkjes. Een briesje voerde de geur van rozen en wuivende calmabosjes, met hun grote rode of witte bloesems, met zich mee. Spoedig genoeg zouden de grindpaden zich vullen met mensen die met een of andere boodschap op weg waren, van Aes Sedai tot stalknechten. Een volmaakte ochtend, en een volmaakte plek om iedereen ongemerkt te kunnen gadeslaan. Misschien zou ze vandaag een bruikbaar beeld zien. ‘Elmindreda?’

Min schrok op en stak de vinger waar ze zich in geprikt had in haar mond. Ze draaide zich om en wilde Gawein al uitschelden omdat hij zo stiekem was komen aanlopen, maar de woorden bleven in haar keel steken. Galad was bij hem. Hij was groter dan Gawein, met lange benen, waarmee hij zich zo sierlijk en krachtig als een danser voortbewoog. Ook zijn handen waren lang, zowel sierlijk als sterk. En zijn gezicht... Hij was gewoon de mooiste man die ze ooit gezien had. ‘Sabbel niet op je vinger,’ zei Gawein grijnzend. ‘We weten dat je een aardig klein meisje bent; je hoeft het niet te bewijzen.’ Ze bloosde en trok haastig haar hand weg. Met moeite bedwong ze een woeste blik die helemaal niet bij Elmindreda zou passen. Hij had geen dreigement of bevel van de Amyrlin nodig gehad om haar geheim te bewaren; haar verzoek was voldoende geweest. Maar hij greep iedere kans aan om haar te plagen.

‘Spot past je niet, Gawein,’ zei Galad. ‘Hij had niet de bedoeling u te beledigen, vrouwe Elmindreda. Vergeef me, maar is het mogelijk dat wij elkaar eerder ontmoet hebben? Toen u zojuist dreigend naar Gawein keek, meende ik bijna u te kennen.’

Min liet haar ogen zedig zakken. ‘O, ik zou een ontmoeting met ü nooit kunnen vergeten, heer Galad,’ zei ze als een lief dom meisje. Het huilerige toontje en de boosheid over haar eigen vergissing lieten haar blozen tot aan de haarwortels, wat haar vermomming duidelijk verbeterde.

Ze leek totaal zichzelf niet, en haar jurk en haren waren daar maar voor een deel schuldig aan. Leane had in de stad smeerseltjes en poedertjes en een ongelooflijke verzameling geheimzinnige geurtjes gekocht, en haar net zo lang geoefend tot ze het allemaal in haar slaap kon aanbrengen. Ze had nu duidelijke jukbeenderen en meer kleur op haar lippen dan de natuur haar ooit gegeven had. Er liep een donkere lijn rond haar oogleden en een fijn poeder benadrukte haar wimpers, zodat haar ogen groter leken. Ze leek zichzelf niet meer. Een paar Novices hadden haar bewonderend verteld hoe mooi ze was, en zelfs een paar Aes Sedai hadden haar een ‘heel aardig kind’ genoemd. Ze haatte het. Ze moest erkennen dat de kleding inderdaad erg mooi was, maar ze had een afkeer van de rest. Maar het had geen zin om een vermomming te dragen als ze het niet volhield.

‘Ik dacht wel dat je het nog zou weten,’ zei Gawein droog. ‘Ik wilde je niet storen bij je borduurwerk – zwaluwen, hè? Géle zwaluwen?’ Min propte de ring weer in de mand. ‘Maar ik wil hier graag je mening over horen.’ Hij duwde een oud en versleten, in leer gebonden boekje in haar handen, en plotseling klonk zijn stem ernstig. ‘Vertel mijn broer dat het allemaal onzin is. Misschien luistert hij naar jou.’ Ze bekeek het boek. De weg van het Licht, van Lothair Mantelar. Ze opende het en las een paar willekeurige bladzijden. ‘Verzaak deswege elk genot, want goedheid is een zuiver begrip, een volmaakt, kristalhelder ideaal, dat verstoord wordt door lage gevoelens. Koester het vlees niet. Het vlees is zwak, maar de geest is sterk; het vlees^is zonder waarde waar de geest sterk is. De gerechte gedachte verdrinkt in genotzuchtige gevoelens, en gerechte daden worden belemmerd door hartstocht. Zoek vreugde in gerechtigheid, en in gerechtigheid alleen.’ Het leek allemaal stoffige onzin.

Min glimlachte naar Gawein en slaagde er zelfs in te giechelen. ‘Zoveel woorden. Ik ben bang dat ik weinig van boeken weet, heer Gawein. Ik heb er altijd een willen lezen – echt waar.’ Ze zuchtte. ‘Maar er is zo weinig tijd. Ach, mijn haar op de juiste manier doen, kost al uren. Vindt u het leuk?’ De geschokte uitdrukking op zijn gezicht maakte haar bijna aan het lachen, maar ze maakte er gegiechel van. Het was leuk de rollen eens een keertje om te draaien; eens kijken of ze dat niet vaker kon doen. Deze vermomming had mogelijkheden waar ze nog niet op was gekomen. Haar verblijf in de Toren was uitgedraaid op verveling en ergernis. Ze mocht toch best een béétje plezier hebben. ‘Lothair Mantelar,’ zei Gawein strak, ‘was de stichter van de Witmantels. De Witmantels!’

‘Hij was een groot man,’ zei Galad op besliste toon. ‘Een denker, met hoge idealen. Dat de Kinderen van het Licht na zijn tijd soms wat al te... buitensporig zijn geweest, verandert daar niets aan.’

‘Lieve help, Witmantels,’ zei Min ademloos, en voegde er een lichte rilling aan toe. ‘Dat zijn zulke ruwe lieden, heb ik mij laten vertellen. Ik kan me niet voorstellen dat een Witmantel aan dansen doet. Denk je dat er hier gelegenheid is om te dansen? Aes Sedai lijken ook niet om dansen te geven, en ik hou er zo van.’ De teleurstelling in Gaweins ogen was verrukkelijk.

‘Dat denk ik niet,’ zei Galad, en nam het boek van haar over. ‘Aes Sedai hebben het te druk met... met hun eigen zaken. Als ik van een passend dansfeest in de stad hoor, zal ik u begeleiden, wanneer u wenst. U hoeft niet bang te zijn dat u wordt lastig gevallen door die twee lomperiken.’ Hij schonk haar een glimlach, zich niet bewust van wat hij aanrichtte, en opeens merkte ze dat ze hem echt adembenemend vond. Mannen zouden niet op een dergelijke manier mogen glimlachen. Het duurde feitelijk even voor ze zich herinnerde welke twee lomperiken hij bedoelde. Zij had zogenaamd twee mannen aangemoedigd, die beiden om Elmindreda’s hand hadden gevraagd. De mannen waren elkaar bijna aangevlogen omdat zij geen keuze kon maken, en hadden haar zo onder druk gezet dat ze haar toevlucht in de Toren had gezocht. Precies de goede smoes voor haar verblijf. Het komt door dit gewaad, zei ze tegen zichzelf. In mijn eigen kleren zou ik kunnen nadenken.

‘Ik heb gemerkt dat de Amyrlin je elke dag spreekt,’ zei Gawein plotseling. ‘Heeft ze onze zuster Elayne genoemd? Of Egwene Alveren? Heeft ze iets gezegd over waar ze zijn?’

Min had hem een blauw oog willen bezorgen. Hij wist natuurlijk niet waarom ze voorgaf iemand anders te zijn, maar hij had beloofd haar bij haar rol van Elmindreda te helpen. Nu verbond hij haar met twee vrouwen van wie velen in de Toren wisten dat ze vriendinnen van Min waren. ‘O, de Amyrlin Zetel is zo’n geweldige vrouw,’ zei ze lief, en toonde glimlachend haar tanden. ‘Ze vraagt altijd hoe ik mijn tijd doorbreng, en ze is vol lof over mijn kleren. Ik neem aan dat ze hoopt op een spoedige keuze tussen Darvan en Goemal, maar ik kan het gewoon niet.’ Ze zette grote ogen op in de hoop dat ze er hulpeloos en verward uit zou zien. ‘Ze zijn allebei zo lief. Wat zei u net? Uw zuster, heer Gawein? De erfdochter zelf? Ik geloof niet dat de Amyrlin Zetel haar ooit heeft genoemd. Hoe heette die ander?’ Ze kon Gawein horen knarsetanden.

‘We mogen vrouwe Elmindreda daar niet mee lastig vallen,’ zei Galad. ‘Het is onze zaak, Gawein. Wij dienen de leugen te vinden en aan te pakken.’

Ze hoorde hem nauwelijks, want opeens staarde ze naar een forse man met donker krullend haar tot op zijn schouders. Hij slenterde doelloos over het grindpad onder de bomen, onder toezicht van een Aanvaarde. Ze had Logain eerder gezien, een treurig kijkende man die vroeger sterk en flink was geweest en nu voortdurend een Aanvaarde als gezelschap had. Die was zowel bedoeld om zelfdoding te voorkomen als om zijn ontsnapping te verijdelen. Het was een grote man, maar hij leek toch nooit aan ontsnappen te denken. Ze had echter nooit eerder een vlammende halo om zijn hoofd gezien, in stralend goud en blauw. Het was er maar even, maar het was voldoende. Logain had zichzelf uitgeroepen tot Herrezen Draak, maar was gevangengenomen en gestild. Elke roem die hij als valse Draak mocht hebben gehad, lag nu ver achter hem. Hem restte slechts de wanhoop van een gestilde, als een man die beroofd was van gezicht, gehoor en smaak. Een man die wilde sterven, die wachtte op de dood die voor zulke mensen onvermijdelijk binnen enkele jaren kwam. Hij keek naar haar, zag haar misschien niet eens; zijn blik scheen helemaal naar binnen gekeerd te zijn. Dus waarom had hij een halo gehad die repte van toekomstige roem en macht? Dit was iets om de Amyrlin te vertellen. ‘Arme donder,’ mompelde Gawein. ‘Ik kan het niet helpen, maar ik heb medelijden met hem. Licht, het zou genadig zijn om hem er een eind aan te laten maken. Waarom dwingen ze hem verder te leven?’

‘Hij verdient geen medelijden,’ verkondigde Galad. ‘Ben je vergeten wat hij was en wat hij gedaan heeft? Hoeveel duizenden er gestorven zijn voor hij werd gepakt? Hoeveel steden er in de as gelegd zijn? Laat hem leven, als een waarschuwing aan anderen.’

Gawein knikte met tegenzin. ‘Toch hebben mensen hem gevolgd. Een paar van die steden werden in brand gestoken nadat zij zich voor hem hadden uitgesproken.’

‘Ik moet gaan,’ zei Min overeind komend. Onmiddellijk was Galad een en al hoffelijkheid.

‘Vergeef ons, vrouwe Elmindreda. We wilden u niet doen schrikken. Logain kan u geen kwaad doen. Ik geef u mijn verzekering.’ ik... Ik voel me inderdaad flauwtjes door hem. Verontschuldig mij. Ik moet echt even gaan liggen.’

Gawein keek heel wantrouwend, maar griste toch haar mandje voor haar weg. ‘Sta me toe u tenminste een stukje te begeleiden,’ zei hij. Zijn stem droop van valse bezorgdheid. ‘Deze mand is te zwaar als u zich zo duizelig voelt. Ik wil niet dat u flauwvalt.’ Ze wilde de mand afpakken en hem er een mep mee verkopen, maar zo zou Elmindreda nooit reageren. ‘O, dank u, heer Gawein. U bent te goed. Nee, nee, heer Galad. Ik wil u niet beiden tot last zijn. Ga hier toch zitten en lees uw boek. Toe, beloof het me. Ik zou het anders niet kunnen verdragen.’ Ze knipperde zelfs even met haar wimpers. Op de een of andere manier wist ze Galad op de marmeren bank te krijgen en ervandoor te gaan, hoewel Gawein naast haar meeliep. Haar rok was lastig; ze wilde hem optrekken en wegrennen, maar Elmindreda zou nooit hollen en nooit zoveel van haar benen laten zien, behalve bij het dansen. Op dat punt had Laras haar stevig onderhouden; één keertje hollen en ze zou het beeld van Elmindreda bijna helemaal om zeep helpen. En Gawein...

‘Geef mij die mand, hersenloze dwaas!’ snauwde ze zodra ze uit het gezicht van Galad waren. Ze pakte de mand af voordat hij kon tegenstribbelen. ‘Wat wilde je bereiken toen je me naar Elayne en Egwene vroeg? Hij stond er met z’n neus bovenop. Elmindreda heeft hen nog nooit ontmoet. Elmindreda geeft niets om ze. Elmindreda wil niet in één en dezelfde zin met hen genoemd worden! Kun je dat niet begrijpen?’

‘Nee,’ zei hij. ‘Nee, want je wilt het me niet uitleggen. Maar het spijt me.’ Er klonk amper genoeg berouw in zijn stem om haar tevreden te stellen, ik maak me gewoon zorgen. Waar zijn ze? Ik voelde me er niet geruster op toen ik dat nieuws hoorde over een valse Draak in Tyr. Ze zijn daar ergens buiten, het Licht mag weten waar. Ik blijf mezelf maar afvragen: stel je voor dat zij midden in net zo’n brandhaard zitten als Logain van Geldan heeft gemaakt?’

‘En als hij geen valse Draak is?’ zei ze voorzichtig.

‘Hoezo? Omdat ze op straat vertellen dat hij de Steen van Tyr heeft ingenomen? In een gerucht wordt alles aangedikt en opgeblazen. Ik geloof het als ik het zie, en er is meer voor nodig om mij te overtuigen. Zelfs de Steen kan vallen. Licht, ik geloof niet echt dat Elayne en Egwene in Tyr zijn, maar die onzekerheid ligt als een plas zuur in m’n maag. Als ze gewond is geraakt...’

Min wist niet welke ‘ze’ hij bedoelde, en ze vermoedde dat hij het ook niet wist. Ondanks haar geplaag ging haar hart naar hem uit, maar momenteel kon ze niets voor hem doen. ‘Doe nou maar wat ik je heb gevraagd en...’

‘Ik weet het. Vertrouw de Amyrlin. Vertrouwen!’ Hij haalde diep adem. ‘Weet je dat Galad in de kroegen met Witmantels heeft zitten drinken? Iedereen die in vrede komt, mag de brug oversteken, zelfs die vervloekte Kinderen van het Licht.’

‘Galad?’ vroeg ze ongelovig? ‘In een kroeg? Drinken?’

‘Niet meer dan een beker of twee; daar ben ik zeker van. Hij zou zichzelf nooit te ver laten gaan, zelfs niet op zijn eigen naamdag.’ Gawein fronste zijn wenkbrauwen alsof hij niet zeker wist of dat een aanmerking op Galad was. ‘Het gaat erom dat hij met Witmantels praat. En dan dat boek. Aan de opdracht te zien heeft Emon Valda zelf het aan hem gegeven. “In de hoop dat je de weg zult vinden.” Valda, Min. De man die het bevel voert over de Witmantels aan de andere kant van de brug. Galad weet evenmin iets en dat vreet ook aan hem. Naar Witmantels luisteren. Als onze zuster of Egwene iets overkomt...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Weet je waar ze zijn, Min? Zou je het me vertellen als je het wist? Waarom verberg je je hier?’

‘Omdat ik twee mannen gek maakte met mijn schoonheid en niet kan beslissen,’ zei ze ijzig.

Hij lachte even bitter en verborg het toen onder een grijns. ‘Nou, dat kan ik tenminste geloven.’ Hij gniffelde en streek met een vinger onder haar kin. ‘Je bent een heel aardig meisje, Elmindreda. Een aardig, slim, klein meisje.’

Ze balde een vuist en probeerde hem op zijn oog te slaan, maar hij danste achteruit en ze struikelde over haar rok en viel bijna. ‘Stomme, hersenloze os!’ gromde ze.

‘Wat een sierlijke bewegingen, Elmindreda,’ lachte hij. ‘Wat een klare stem, net een nachtegaal of een koerende duif in de avond. Welke man zou geen sterren in zijn ogen krijgen bij de aanblik van Elmindreda?’ De vrolijkheid gleed weg en hij keek haar ernstig aan. ‘Als je iets te weten komt, vertel het me alsjeblieft. Alsjeblieft? Desnoods smeek ik je op mijn knieën, Min.’

‘Ik zal het je vertellen,’ zei ze. Als ik kan. Als het veilig voor ze is. Licht, wat haat ik deze plaats. Waarom kan ik niet gewoon terug naar Rhand?

Ze liet Gawein achter en ging de Toren in, op haar hoede voor Aes Sedai of Aanvaarden die haar zouden kunnen vragen wat ze op de hogere verdiepingen te zoeken had. Het nieuws over Logain was te belangrijk om te wachten tot de Amyrlin haar, schijnbaar bij toeval, zou tegenkomen, gewoonlijk ergens laat in de middag. Dat maakte ze zichzelf tenminste wijs. Ongeduld leek in haar op te borrelen. Ze zag slechts een paar Aes Sedai voor haar een zijgang inlopen of verderop een kamer binnengaan, wat haar goed uitkwam. Niemand verscheen onaangekondigd voor de Amyrlin. Het handjevol dienaren dat ze tegenkwam, was druk bezig en vroeg haar niets. Ze gunden haar zelfs geen tweede blik, maar maakten slechts een snelle buiging zonder hun werk te onderbreken.

Ze duwde de deur naar de werkkamer van de Amyrlin open. Ze had een klagerig verhaaltje klaar voor het geval er iemand bij Leane was, maar het voorvertrek was verlaten. Ze haastte zich naar de tussendeur en stak haar hoofd naar binnen. De Amyrlin en de Hoedster zaten elk aan een kant van Siuans tafel, die vol lag met smalle reepjes papier. Hun hoofden keerden zich met een ruk naar haar toe; hun blikken waren als lange priemen.

‘Wat doe je hier?’ snauwde de Amyrlin. ‘Je wordt geacht een dom meisje te zijn dat hier een toevlucht zoekt, geen vriendin uit mijn jeugd. We spreken niet met elkaar, behalve in het voorbijgaan. Zonodig kan ik Laras zeggen dat ze over je moet waken als over een kind. Dat zou ze leuk vinden, denk ik, maar jij niet.’

Min huiverde bij de gedachte alleen al. Plotseling scheen Logain niet meer zo dringend; het was niet waarschijnlijk dat hij die eer in de komende paar dagen zou verwerven. Het was ook niet de echte reden van haar komst, slechts een voorwendsel, en ze wilde nu niet terugschrikken. Ze sloot de deur en bracht haperend verslag uit. Het voelde nog steeds ongemakkelijk om zoiets in Leanes bijzijn te doen. Siuan schudde vermoeid het hoofd. ‘Weer iets om ons zorgen over te maken. Hongersnood in Cairhien. Een vermiste zuster in Tarabon. Opnieuw meer Trollokovervallen in de Grenslanden. Een dwaas die zich de Profeet noemt en opstootjes in Geldan veroorzaakt. Hij schijnt te preken dat de Draak herboren is als een Shienaraanse heer,’ zei ze ongelovig. ‘Zelfs de nieuwtjes zijn slecht. De oorlog in Arad Doman heeft de handel in Saldea stilgelegd, en de armoede in Maradon wordt nijpend. Misschien wordt Tenobia wel van haar troon gestoten. Het enige goede nieuws dat ik gehoord heb, is dat de Verwording zich om een of andere reden heeft teruggetrokken. Twee span of meer voorbij de grensstenen is nu groen, zonder een spoor van verrotting of verderf, helemaal van Saldea tot aan Shienar. Dat is nog nooit eerder gebeurd, voor zover wij weten. Nou ja, goed nieuws zal wel in evenwicht gebracht moeten worden met slecht nieuws. Als een boot één lek heeft, zullen er zeker meer zijn. Ik wou alleen maar dat er een evenwicht was. Leane, laat scherper toezicht op Logain houden. Ik zie niet welke problemen hij nog kan veroorzaken, maar ik wil er niet achter komen.’ Ze richtte haar doordringende blauwe ogen op Min. ‘Waarom kwam je hier als een opgeschrikte meeuw binnenwieken? Logain kon wachten. De man zal waarachtig geen macht en roem vinden voordat de zon ondergaat.’

Dat sloot zo goed aan bij haar eigen gedachten dat Min ongemakkelijk met haar voeten begon te schuifelen. ‘Dat weet ik,’ zei ze. Leanes wenkbrauwen gingen waarschuwend omhoog en ze voegde er een haastig ‘Moeder’ aan toe. De Hoedster knikte waarderend. ‘Je geeft me geen reden, kind,’ zei Siuan.

Min vermande zich. ‘Moeder, vanaf de eerste dag heb ik niets gezien wat echt belangrijk was. Zeker niets wat naar de Zwarte Ajah verwijst.’ Die naam deed haar nog steeds verkillen. ‘Ik heb u alles verteld over de ramp die de Aes Sedai zal overkomen, en het overige is gewoon onbruikbaar.’ Onder die doordringende blik moest ze ophouden om te slikken. ‘Moeder, er is geen enkele reden waarom ik niet zou kunnen vertrekken. Er is zelfs een reden waarom ik wél zou moeten. Misschien kan Rhand mijn kunde echt gebruiken. Als hij de Steen werkelijk heeft ingenomen... Moeder, hij kan me nodig hebben.’ Bloedvuur, ik heb hem zeker nodig, dwaas die ik ben. De Hoedster rilde zichtbaar bij het horen van Rhands naam. Maar Siuan snoof luid. ‘Jouw visioenen zijn zeer nuttig geweest. Dat over Logain kan belangrijk zijn. Je hebt de stelende dienaar gevonden voor iemand anders werd verdacht. En die Novice met dat vlammende haar die een kind wilde...! Sheriam heeft er een einde aan gemaakt – dat meisje zal voor het einde van haar opleiding niet eens meer aan mannen dénken – maar we zouden het zonder jou niet geweten hebben.

Nee, je kunt niet weg. Vroeg of laat zullen jouw visioenen mij op een koers zetten waarmee ik de Zwarte Ajah kan aanpakken, en tot die tijd zijn jouw visioenen ruim voldoende om de overtocht te betalen.’ Min zuchtte, en niet alleen doordat de Amyrlin haar hier wilde houden. De laatste keer dat ze die roodharige Novice gezien had, was het meisje met een welgeschapen wachter weggeslopen naar het bosrijke gedeelte van het park. Ze zouden trouwen, misschien al voor het einde van de zomer. Min had dat geweten, zodra ze hen samen zag, hoewel de Toren nimmer een Novice liet vertrekken tot de Toren er klaar voor was, zelfs een Novice die niet verder zou gaan met haar opleiding. De toekomst van dat paar bestond uit een boerderij en een hele stoet kinderen, maar het had geen zin de Amyrlin dat te vertellen. ‘Zou u dan tenminste Gawein en Galad kunnen laten weten dat het Egwene en hun zuster goed gaat?’ De vraag en de toon van haar stem ergerden haar. Een kind dat geen taartje mocht en in plaats daarvan om een koekje jengelde. ‘Vertel hun tenminste iets anders dan dat belachelijke verhaal over een straf op een boerderij.’ ik heb je gezegd dat het jou niet aangaat. Ik wil het geen tweede keer vertellen.’

‘Zij geloven het evenmin als ik,’ wist Min uit te brengen, voordat de dunne glimlach van de Amyrlin haar het zwijgen oplegde. Het was geen vrolijke glimlach.

‘Dus jij stelt voor dat ik ga veranderen wat ik over hun zogenaamde verblijfplaats gezegd heb? Nadat ik iedereen heb laten denken dat ze op een boerderij zitten? Denk je niet dat zoiets opgetrokken wenkbrauwen veroorzaakt? Afgezien van die twee jongens heeft iedereen het geslikt. Nou, Coulin Gaidin zal ze gewoon harder moeten laten werken. Pijnlijke spieren en veel zweet houden de meeste mannen uit de buurt van moeilijkheden. Dat geldt ook voor vrouwen. Nóg zo’n vraag en ik zal zien wat een paar dagen pannen schuren voor je doen. Beter je diensten enkele dagen te verliezen dan jou je neus ergens in laten steken waar die niet hoort.’

‘U weet ook niet of ze in moeilijkheden zijn, hè? Of Moiraine.’ Maar het was niet Moiraine op wie ze doelde.

‘Meisje,’ zei Leane waarschuwend, maar Min was niet meer te stoppen.

‘Waarom hebben we niets gehoord? De geruchten bereikten ons al twee dagen geleden. Twee dagen! Waarom zit er geen boodschap van haar tussen een van die reepjes papier op uw tafel? Heeft ze geen duiven?

Ik dacht dat de Aes Sedai overal mensen met postduiven hadden. Als er niemand in Tyr is, dan had er een moeten zitten. Een man te paard had Tar Valon al kunnen bereiken. Waarom...?’

Siuan sloeg met haar handpalm hard op de tafel en dat bracht Min tot zwijgen. ‘Je gehoorzaamt zeer goed,’ merkte ze droog op. ‘Kind, totdat we het tegendeel horen, ga je ervan uit dat het de jongeman goed gaat. Hoop je dat het hem goed gaat.’ Leane huiverde weer. ‘Er is een gezegde in de Maule, kind,’ ging de Amyrlin door. ‘Roep geen problemen op tot problemen jou roepen. Onthoud dat goed, kind.’ Er klonk een bescheiden klopje op de deur.

De Amyrlin en de Hoedster keken elkaar aan; toen verplaatsen hun blikken zich naar Min. Haar aanwezigheid was een probleem. Er was zeker geen plaats om haar te verstoppen; zelfs het balkon was vanuit de kamer te overzien.

‘Een reden voor jou om hier te zijn,’ mompelde Siuan, ‘waardoor je lijkt op het dwaze meisje dat je verondersteld wordt te zijn. Leane, ga bij de deur staan.’ Zij en de Hoedster kwamen tegelijk overeind. Siuan liep om de tafel heen, terwijl de Hoedster naar de deur liep. ‘Neem Leanes stoel, kind. Schiet op, kind; schiet op. Nou, kijk pruilerig. Niet boos, pruilerig! Steek je onderlip naar voren en staar naar de vloer. Je zou linten in je haar moeten dragen, enorme rode strikken. Goed zo. Leane.’ De Amyrlin plantte haar handen in haar zij en verhief haar stem. ‘En als je ooit nog eens onaangekondigd naar binnen loopt, kind, zal ik...’

Leane trok de deur open en onthulde een donkerharige Novice die ineenkromp onder Siuans scheldpartij en toen een diepe révérence maakte. ‘Boodschappen voor de Amyrlin, Aes Sedai,’ piepte het meisje. ‘Twee duiven zijn de til binnengekomen.’ Ze was een van degenen die Min had gezegd dat ze erg mooi was en ze probeerde met grote ogen langs de Hoedster te kijken.

‘Dit gaat jou niet aan, kind,’ zei Leane snel en nam de dunne kokertjes van het meisje over. ‘Terug naar de til, jij.’ Voordat de Novice overeind gekomen was, had Leane de deur alweer gesloten en leunde ze er met een zucht tegenaan. ‘Elk onverwacht geluid schrikt me op sinds u me vertelde...’ Ze richtte zich op en kwam naar de tafel. ‘Twee nieuwe boodschappen, Moeder. Zal ik...?’

‘Ja, maak ze open,’ zei de Amyrlin. ‘Morgase heeft ongetwijfeld eindelijk besloten Cairhien binnen te vallen. Of Trolloks hebben de Grenslanden onder de voet gelopen. Het zou passen bij al het andere.’ Min bleef zitten; sommige bedreigingen van Siuan hadden maar al te werkelijk geklonken.

Leane onderzocht de rode waszegels aan het einde van een van de kokertjes, dat niet langer was dan een van haar vingerkootjes. Ze brak het met een nagel open toen ze ervan overtuigd was dat er niet mee was geknoeid. Met een dun ivoren staafje haalde ze er een rolletje papier uit. ‘Bijna net zo erg als Trolloks, Moeder,’ zei ze al onder het lezen. ‘Mazrim Taim is ontsnapt.’

‘Licht!’ blafte Siuan. ‘Hoe?’

‘Dit zegt alleen dat hij ’s nachts heimelijk is weggevoerd. Twee zusters zijn dood.’

‘Het Licht verlichte hun zielen. Maar we hebben weinig tijd om over de doden te rouwen terwijl mensen als Taim in leven en ongestild zijn. Waar, Leane?’

‘Denhuir, Moeder. Een dorpje aan de oostkant van de Zwarte Heuvels, aan de Maradonweg, bij de bovenloop van de Anteo en de Luan.’

‘Het moeten een paar van zijn volgelingen zijn geweest. Dwazen. Waarom willen ze niet erkennen dat ze verslagen zijn? Zoek een tiental betrouwbare zusters uit, Leane...’ De Amyrlin grimaste. ‘Betrouwbaar,’ mopperde ze. ‘Als ik wist wie betrouwbaarder is dan een zilvertand, zou ik de moeilijkheden niet hebben die ik nu heb. Maak er het beste van, Leane. Een tiental zusters. En vijfhonderd van de wacht. Nee, een volle duizend.’

‘Moeder,’ zei de Hoedster bezorgd, ‘De Witmantels...’

‘... durven de bruggen niet over te steken, zelfs al zou ik ze helemaal onbewaakt laten. Ze zouden bang zijn voor een valstrik. We weten niet wat daar aan de hand is, Leane. Ik wil dat wie ik ook stuur, op alles voorbereid is. En Leane... Mazrim Taim moet gestild worden zodra hij weer gepakt is.’

Leanes ogen sperden zich geschokt wijd open. ‘De wet.’

‘Ik ken de wet even goed als jij, maar ik wil niet het gevaar lopen dat hij ongestild nog eens bevrijd wordt. Ik wil, naast al het andere, geen tweede Guaire Amalasan riskeren.’

‘Ja Moeder,’ zei Leane zwakjes.

De Amyrlin pakte het tweede kokertje en spleet het met een scherp gekraak open om het bericht eruit te krijgen. ‘Eindelijk goed nieuws,’ ademde ze, en er bloeide een glimlach op haar gezicht op. ‘Goed nieuws. De slinger is gebruikt. De schaapherder heeft het zwaard.

‘Rhand?’ vroeg Min, en Siuan knikte.

‘Natuurlijk, kind. De Steen is gevallen. Rhand Altor, de schaapherder, heeft Callandor. Nu kan ik in actie komen. Leane, ik wil dat de Zaal van de Toren deze middag bijeenkomt. Nee, deze ochtend.’

‘Ik begrijp het niet,’ zei Min. ‘U wist dat de geruchten over Rhand gingen. Waarom roept u de Zaal nü bijeen? Wat kunt u nu doen wat eerder niet kon?’

Siuan lachte als een meisje. ‘Wat ik nu kan doen, is hun openlijk vertellen dat ik bericht van een Aes Sedai heb gekregen dat de Steen van Tyr gevallen is en dat een man Callandor heeft opgenomen. De Voorspelling is uitgekomen. Voldoende voor mijn doel, tenminste. De Draak is Herrezen. Ze zullen schrikken, ze zullen kibbelen, maar niemand kan mijn uitspraak afwijzen dat de Toren deze man moet leiden. Eindelijk kan ik mezelf openlijk met hem verbinden. Openlijk voor het merendeel.’

‘Doen we het juiste, Moeder?’ zei Leane opeens. ‘Ik weet het... Als hij Callandor heeft, moet hij de Herrezen Draak zijn, maar hij kan geleiden, Moeder. Een geleider. Ik heb hem maar één keer gezien, maar toen was er al iets vreemds aan hem. Iets wat meer was dan ta’veren. Als het erop aankomt, Moeder, is hij dan zo verschillend van Taim?’

‘Het verschil is dat hij de Herrezen Draak ís, dochter,’ zei de Amyrlin kalm. ‘Taim is een wolf, en misschien een dolle wolf. Rhand Altor is de wolfshond die wij zullen gebruiken om de Schaduw te verslaan. Hou zijn naam voor je, Leane. Het is het beste om niet te veel al te vlug te onthullen.’

‘Zoals u zegt, Moeder,’ zei de Hoedster, maar ze klonk nog steeds weifelend.

‘Nou wegwezen. Ik wil de Zaal binnen een uur bij elkaar hebben.’ Siuan keek de lange vrouw nadenkend na. ‘Er kan weieens meer tegenstand bestaan dan me lief is,’ zei ze toen de deur dichtviel. Min keek haar scherp aan. ‘U bedoelt...’

‘O, niets ernstigs, kind. Niets, zolang ze niet weten hoelang ik al bij die jonge Altor betrokken ben.’ Ze keek weer even naar het reepje papier en liet het toen op tafel vallen. ‘Ik wou dat Moiraine me meer had verteld.’

‘Waarom heeft ze niet meer gezegd? En waarom hebben we niet eerder van haar gehoord?’

‘Nog meer vragen. Die moet je Moiraine stellen. Ze is altijd haar eigen gang gegaan. Vraag het Moiraine, kind.’

Sahra Covenre deed maar wat. Al schoffelend keek ze dreigend naar de scheuten draadblad en dollekruid die opkwamen tussen de rijen kolen en knollen. Niet dat vrouw Elward veeleisend was – ze was niet strenger dan Sahra’s moeder, en zeker gemakkelijker dan Sheriam — maar Sahra was niet naar de Witte Toren gekomen om weer op een boerderij groenten te schoffelen terwijl de zon nauwelijks op was. Haar witte Novicekleren waren opgeborgen; ze droeg bruine wol, zoals haar moeder zou maken, met de rok tot aan haar knieën opgebonden om hem niet vuil te maken. Het was allemaal zo oneerlijk. Ze had niets gedaan.

Ze wriemelde met haar tenen in de losse aarde, keek woest naar wat weerbarstig dollekruid en geleidde, met de bedoeling het de grond uit te branden. Er sprongen vonken uit de bladeren en het onkruid verslapte. Ze sneed het ding haastig uit de grond en haar geest. Als er maar een beetje rechtvaardigheid in de wereld was, zou heer Galad naar de boerderij komen terwijl hij op jacht was. Ze leunde op de schoffel en verloor zichzelf in een dagdroom waarin ze Galads wonden heelde, die hij opgelopen had toen hij van zijn paard was gevallen – natuurlijk niet zijn fout; hij was een geweldige ruiter -en dan zou hij haar voorop in het zadel tillen en uitroepen dat hij haar zwaardhand was – zij zou natuurlijk van de Groene Ajah zijn – en... ‘Sahra Covenre?’

Sahra schrok op van de scherpe stem, maar het was niet vrouw Elward. Zo goed als ze met haar opgebonden rokken kon, maakte ze een révérence. ‘De dag begroete u, Aes Sedai. Bent u gekomen om me naar de Toren terug te brengen?’

De Aes Sedai kwam dichterbij. Ze gaf er niets om dat haar rokken door het stof van het groentebed sleurden. Ondanks de warmte van de zomerochtend droeg ze een mantel, waarvan de kap was opgeslagen om haar gezicht te verhullen. ‘Vlak voor je de Toren verliet, heb je een vrouw naar de Amyrlin Zetel gebracht. Een vrouw die zichzelf Elmindreda noemde.’

‘Ja, Aes Sedai,’ zei Sahra, met iets vragends in haar stem. Ze vond het niet prettig zoals de Aes Sedai het gezegd had, alsof ze de Toren voorgoed verlaten had.

‘Vertel me alles wat je gehoord of gezien hebt, meisje, vanaf het moment dat je de vrouw meenam. Alles.’

‘Maar ik heb niets gehoord, Aes Sedai. De Hoedster stuurde me weg zodra...’ Pijn golfde door haar heen, liet haar tenen in de grond verdwijnen, haar rug krommen. De kramp duurde slechts even, maar het leek wel eeuwig. Ze zocht wanhopig naar adem en besefte dat haar wang tegen de grond gedrukt was. Haar bevende vingers klauwden in de aarde. Ze herinnerde zich niet dat ze gevallen was. Ze kon de wasmand van meesteres Elward op zijn kant bij de stenen boerderij zien liggen; het vochtige wasgoed was eruit getuimeld. Verward dacht ze nog dat dat vreemd was; Moria Elward zou haar wasgoed nooit zo laten liggen.

‘Alles, meisje,’ zei de Aes Sedai koud. Ze stond nu over Sahra heen gebogen, maar maakte geen aanstalten om haar overeind te helpen. Ze had haar pijn gedaan; dat was niet de manier waarop de dingen behoorden te gebeuren. ‘Elke persoon met wie die Elmindreda gesproken heeft, elk woord dat ze gezegd heeft, elk gebaar, elke uitdrukking.’

‘Ze heeft met heer Gawein gepraat, Aes Sedai,’ snikte Sahra in de aarde. ‘Dat is alles wat ik weet, Aes Sedai. Alles.’ Ze begon nu echt te huilen, omdat ze er zeker van was dat het niet genoeg zou zijn om deze vrouw tevreden te stellen. Ze had gelijk. Haar gekrijs hield pas na lange tijd op, maar toen de Aes Sedai wegging, was er rond de boerderij, behalve van de kippen, geen geluid te horen, zelfs niet dat van een ademhaling.

Загрузка...