20 Opstekende winden

Elayne worstelde met de wegklapbare stoelleuning en sprong toen achter hen aan, waarbij ze bij de trap bijna tegen Nynaeve botste. Het schip deinde nog steeds, al was het niet meer zo heftig als eerst. Ze wist niet of ze zonken of niet; ze duwde Nynaeve naar boven en spoorde haar aan sneller te klimmen.

Op het dek rende de bemanning heen en weer. Ze keken het want na of tuurden over de boorden om de romp na te zien, en riepen iets over een aardbeving. Diezelfde woorden kwamen ook van de havenwerkers, maar Elayne wist wel beter, ondanks de omgevallen dingen op de kaden en de schepen die nog hevig aan hun meertouwen rukten. Ze staarde naar de Steen. De enorme vesting stond roerloos, maar hele zwermen opgeschrokken vogels cirkelden er rond, en die lichtgekleurde banier wapperde bijna lui in een briesje. Aan niets was te zien dat iets deze geweldige massa in beroering had gebracht. Maar het was Rhand geweest, daar was ze zeker van.

Ze draaide zich om en zag hoe Nynaeve naar haar stond te kijken. Lange tijd bleven ze elkaar aankijken. ‘Fijn hoor, als hij het schip heeft beschadigd,’ zei Elayne ten slotte. ‘Hoe moeten we naar Tanchico als hij alle schepen heen en weer slingert?’ Licht, hem mag niets overkomen. Ik kan niets doen als er iets gebeurd is. Hem is niets overkomen.

Niets.

Nynaeve raakte haar arm geruststellend aan. ‘Die tweede brief van jou heeft ongetwijfeld doel getroffen. Mannen overdrijven altijd als ze hun gevoelens niet de baas zijn; dat is de prijs die ze betalen door ze in toom te houden. Hij mag dan wel de Herrezen Draak zijn, maar hij moet leren, als man tot een vrouw, dat... Wat doen zij hier?’ Midden tussen alle bedrijvigheid van het Zeevolk stonden twee mannen op het dek. De ene was Thom Merrilin in zijn speelmansmantel, met de in leren hoezen gestoken harp en fluit op zijn rug en een bundel aan zijn voeten, naast een gehavende houten doos met een slot erop. De ander was een slanke, knappe Tyrener van middelbare leeftijd. Het was een harde, donkere man, met een kegelvormige strohoed en in zo’n stadsjas die nauw om het middel sloot en dan als een korte rok uitwaaierde. Aan de riem over zijn jas hing een ingekeepte hartsvanger, en hij leunde op een lichtgekleurde, knobbelige houten staf die net zo groot was als hijzelf en niet dikker dan zijn duim. Een vierkant pak bungelde aan een lus over zijn schouder. Elayne kende hem: Juilin Sandar.

Het was duidelijk dat de twee mannen vreemden voor elkaar waren, al stonden ze vlak naast elkaar; ze hielden zichzelf stijfjes op afstand. Maar de aandacht van beiden was gericht op hetzelfde. Ze volgden de zeilvrouwe, die naar het achterdek liep, en hielden Elayne en Nynaeve in het oog. Ze waren duidelijk wat onzeker en verborgen dat achter een masker van zelfvertrouwen. Thom grinnikte en streek over zijn lange witte snorpunten, terwijl Sandar plechtige, zelfverzekerde buigingen maakte.

‘Het schip is niet beschadigd,’ zei Coine, die de trap opklom, ik kan binnen het uur onder zeil zijn, als het u behaagt. Ruim daarbinnen zelfs, als een Tyreense loods kan worden gevonden. Zo niet, dan zal ik zonder hem varen, hoewel dat betekent dat we nimmer meer naar Tyr kunnen terugkeren.’ Ze volgde hun blik naar de twee mannen. ‘Zij vragen overtocht, de speelman naar Tanchico en de dievenvanger naar uw reisdoel. Ik kan hen niet weigeren, en toch...’ Haar donkere ogen keerden weer terug naar Elayne en Nynaeve. ik zal hen echter weigeren als u daar om vraagt.’ In haar stem streed tegenzin om met een gewoonte te breken met... een verlangen hen te helpen? Om de Coramoor te dienen? ‘De dievenvanger is een goed man, zelfs in beschouwing nemend dat hij aan land gebonden is. De speelman ken ik niet, maar hij kan een reis veraangenamen en vermoeide uren lichter maken.’

‘U kent baas Sandar?’ zei Nynaeve.

‘Tweemaal heeft hij degene gevonden die van ons heeft gestolen, en hij was snel. Een andere landbewoner zou er langer over gedaan hebben, zodat hij meer kon vragen voor het werk. U kent hem duidelijk ook. Wilt u dat ik hen overtocht weiger?’ Haar afkeer was nog steeds te horen.

‘Laten we eerst vragen waarom ze hier zijn,’ zei Nynaeve met een vlakke stem, die voor geen van beiden veel goeds beloofde.

‘Misschien zou ik het praten moeten doen,’ stelde Elayne vriendelijk maar beslist voor. ‘Op die manier kun je zien of ze iets verbergen.’ Ze zei er niet bij dat Nynaeves stemming op die manier niet de overhand zou krijgen, maar haar zuinige glimlach vertelde Elayne dat ze dat wel degelijk zo had opgevat.

‘Goed, Elayne. Ik zal hen gadeslaan. Misschien kun je dan zien hoe kalm ik me hou. Je weet hoe je zelf bent als je opgewonden raakt.’ Elayne moest lachen.

De twee mannen rechtten hun rug toen zij en Nynaeve naderbij kwamen. De bemanning krioelde om hen heen, klauterde in het want, hees touwen op, bond sommige dingen vast en maakte op last van de zeilvrouwe andere los. De bemanningsleden bewogen zich om de vier landmensen heen en letten nauwelijks op hen.

Elayne keek Thom Merrilin nadenkend aan. Ze wist zeker dat ze de speelman vóór zijn komst in Tyr nog nooit eerder gezien had, maar toch was ze getroffen door iets bekends aan hem. Niet dat dat waarschijnlijk was. Speelmannen traden meestal in dorpen op; haar moeder had er zeker nooit een in het paleis van Caemlin gehad. De enige speelmannen die Elayne zich kon herinneren, hadden in de dorpen bij de landgoederen van haar moeder opgetreden, en deze witharige man met zijn haviksgezicht was zeker niet daarbij geweest. Ze besloot eerst met de dievenvanger te praten. Hij stond erop om zo aangesproken te worden; wat elders een dievenpakker genoemd werd, heette in Tyr een dievenvanger, en dat onderscheid leek hij belangrijk te vinden.

‘Baas Sandar,’ zei ze ernstig. ‘Mogelijk herinnert u zich ons niet. Ik ben Elayne Trakand en dit is mijn vriendin Nynaeve Almaeren. Ik heb begrepen dat u dezelfde bestemming hebt als wij. Mag ik vragen waarom? De laatste keer dat wij u zagen, hebt u ons niet bepaald goed gediend.’

De man knipperde niet eens met de ogen bij haar woorden dat hij hen niet meer zou kennen. Zijn ogen gleden over hun handen en zagen dat de ringen ontbraken. Die donkere ogen merkten alles en namen alles onuitwisbaar in zich op. ik herinner het me, meesteres Trakand, en goed. Maar, als u mij wilt toestaan, de laatste keer dat ik u diende, was in het gezelschap van Mart Cauton, toen we u beiden uit het water trokken voor de zilvertanden u te pakken konden krijgen.’ Nynaeve schraapte haar keel, maar niet te luid. Het was een kerker geweest, niet het water, en de Zwarte Ajah, niet zilvertanden. Vooral Nynaeve vond het niet leuk dat zij die keer hulp nodig hadden gehad. Natuurlijk, ze zouden nooit in die kerker terechtgekomen zijn zonder Juilin Sandar. Nee, dat was niet eerlijk. Het was waar, maar niet helemaal eerlijk.

‘Dat kan allemaal best zijn,’ zei Elayne snel, ‘maar u hebt nog steeds niet gezegd waarom u naar Tanchico wilt.’

Hij haalde diep adem en keek behoedzaam naar Nynaeve. Elayne wist niet of ze het wel zo leuk vond dat hij voorzichtiger met Nynaeve omsprong dan met haar. ik werd zojuist uit mijn huis gehaald,’ zei hij voorzichtig, ‘door een man die u volgens mij kent. Een grote man met een stenen gezicht, die zich Lan noemt.’ Nynaeves wenkbrauwen schoten iets omhoog. Hij kwam namens een andere man die u kent. ‘Een... schaapherder, werd mij gezegd. Mij werd een grote hoeveelheid goud gegeven en verteld dat ik u moest vergezellen. U beiden. Er werd mij verteld dat als u niet veilig van deze reis terugkomt... Zullen we het erop houden dat het dan beter voor me was om mezelf te verdrinken dan terug te komen? Lan was heel duidelijk in zijn boodschap, en de... schaapherder minstens net zo. De zeilvrouwe zegt me dat ik geen overtocht kan krijgen, tenzij u erin toestemt. Ik heb zekere vaardigheden die van pas kunnen komen.’ De staf wervelde fluitend in een waas rond in zijn handen en werd weer stil. Zijn vingers raakten de hartsvanger op zijn heup aan; het leek op een kort zwaard zonder punt. De inkepingen dienden om een kling op te vangen.

‘Mannen zullen altijd een manier vinden om eronderuit te komen, als je hun zegt wat ze moeten doen,’ mompelde Nynaeve, maar ze klonk niet ontevreden.

Elayne fronste slechts verstoord de wenkbrauwen. Had Rhand hem gestuurd? Dat moest hij dan gedaan hebben voordat hij de tweede brief had gelezen. Drakenvuur! Waarom doet hij zo? Geen tijd om weer een brief te sturen, en dat zou hem alleen maar nog meer in verwarring brengen. En mij nog een grotere dwaas laten lijken. Bloedvuur! ‘En u, meester Merrilin?’ zei Nynaeve. ‘Heeft de schaapherder ook een speelman achter ons aangestuurd? Of de andere man? Misschien om ons bezig te houden met jongleren en vuur spuwen?’ Thom had Sandar goed van dichtbij opgenomen, maar hij verlegde zijn aandacht gladjes. Hij maakte een sierlijke buiging en bedierf het slechts door een te overdadig wapperen met die lapjesmantel van hem. ‘Niet de schaapherder, vrouwe Almaeren. Een vrouw die we allebei kennen, vroeg – vroeg – me u te begeleiden. De vrouw die in Emondsveld u en de schaapherder heeft gevonden.’

‘Waarom?’ zei Nynaeve achterdochtig.

‘Ik beschik eveneens over bruikbare vaardigheden,’ zei Tom en keek even naar de dievenvanger. ‘Andere dan jongleren, bedoel ik. En ik ben een paar keer in Tanchico geweest. Ik ken de stad goed. Ik kan je een goede herberg aanwijzen, zeggen welke wijken ’s nachts én overdag gevaarlijk zijn en wie er omgekocht moet worden, zodat de burgerwacht niet te veel belangstelling krijgt voor je doen en laten. Ze zijn er heel erg op gespitst om buitenlanders goed in de gaten te houden. Ik kan je met veel dingen helpen.’

Die bekendheid kietelde opnieuw in Elaynes geest. Voor ze wist wat ze deed, stak ze haar hand uit en trok aan een van zijn lange, witte snorpunten. Hij schrok en ze sloeg hevig blozend de handen voor haar mond. ‘Vergeef me. Ik... Ik scheen me te herinneren dat eerder gedaan te hebben. Ik bedoel... Het spijt me echt.’ Licht, waarom deed ik dat’ Hij moet denken dat ik een idioot ben. ik... zou het me herinneren,’ zei hij stijfjes.

Ze hoopte dat hij niet beledigd was. Het was moeilijk om zijn gezicht te lezen. Mannen konden beledigd zijn terwijl ze vermaakt zouden moeten zijn, en omgekeerd. Als ze samen zouden reizen... Dat was de eerste keer dat ze besefte dat ze mee konden komen. ‘Nynaeve?’ zei ze.

De ander begreep natuurlijk de onuitgesproken vraag. Ze nam beide mannen heel zorgvuldig op en knikte toen. ‘Ze kunnen meekomen. Zolang ze ermee instemmen dat ze doen wat hun gezegd wordt. Ik wil niet dat de een of andere wolkoppige kerel zijn eigen gang gaat en ons dan in gevaar brengt.’

‘Zoals u beveelt, meesteres Almaeren,’ zei Sandar onmiddellijk, en maakte een buiging, maar Thom zei: ‘Een speelman is een vrij man, Nynaeve, maar ik kan je beloven dat ik je niet in gevaar zal brengen. Verre van dat.’

‘Zoals je gezegd wordt,’ zei Nynaeve nadrukkelijk. ‘Je woord, of je mag op de kade dit schip uitzwaaien.’

‘De Atha’an Miere weigeren niemand overtocht, Nynaeve.’

‘Denk je dat? Was de dievenpakker,’ – Sandar kromp ineen – ‘de enige die hoorde dat hij onze toestemming nodig had? Zoals je gezegd wordt, meester Merrilin.’

Thom schudde zijn witte hoofd als een weerbarstig paard en zuchtte diep, maar knikte ten slotte. ‘Mijn woord erop, meesteres Almaeren.’

‘Goed,’ zei Nynaeve opgewekt. ‘Dat is geregeld. Zoek de zeilvrouwe op en zeg haar dat ik gezegd heb dat ze voor jullie ergens een plekje moet zien te vinden, zodat jullie ons niet in de weg lopen. Vooruit. Hup!’

Sandar boog weer en vertrok. Thom huiverde zichtbaar voordat hij zich met een verontwaardigd stijve rug bij hem voegde. ‘Ben je niet een beetje te streng tegen hen?’ zei Elayne, zodra ze buiten gehoorsafstand waren. En dat was met al die drukte niet zo ver. ‘We moeten per slot samen verder. “Aardige woorden maken aardige reisgenoten.”’

‘Het is het beste om ermee te beginnen als we door willen gaan. Elayne, Thom Merrilin weet heel goed dat wij geen volleerde Aes Sedai zijn.’ Ze was zachter gaan praten en keek om zich heen. Geen enkel bemanningslid keek naar haan, behalve de zeilvrouwe op het achterdek, die naar de lange speelman en de dievenvanger luisterde. ‘Mannen praten – dat doen ze altijd – dus Sandar zal het gauw genoeg weten. Voor de Aes Sedai vormen ze geen moeilijkheden, maar voor twee Aanvaarden...? Bij het kleinste kansje zouden ze allebei dingen doen waarvan ze denken dat die het beste voor ons zijn, wat we ook zouden zeggen. Ik wil ze zelfs dat kansje niet geven.’

‘Misschien heb je gelijk. Denk je dat ze weten waarom we naar Tanchico gaan?’

Nynaeve snoof. ‘Nee, anders zouden ze niet zo koelbloedig zijn, geloof ik. En ik wil het ze liever niet vertellen, tenzij we moeten.’ Ze keek Elayne betekenisvol aan; ze hoefde niet te zeggen dat zij het nooit aan de zeilvrouwe had verteld, als het aan haar gelegen had. ‘Hier is een spreekwoord voor jou: “Leen een probleem uit en je betaalt het tienvoudige.” ’

‘Je praat alsof je ze niet vertrouwt, Nynaeve.’ Ze had eigenlijk willen zeggen dat ze zich net zo gedroeg als Moiraine, maar Nynaeve zou die vergelijking niet waarderen.

‘Kunnen we dat? Juilin Sandar heeft ons al eens eerder verraden. Ja, ja, ik weet het; dat had niemand kunnen vermijden, maar het is wel gebeurd. En Liandrin en de anderen kennen zijn gezicht. We zullen hem in andere kleren moeten steken. Misschien zijn haar wat langer laten groeien. Misschien een snor, zoals dat ding dat het gezicht van de speelman ontsiert. Het zou helpen.’

‘En Thom Merrilin?’ vroeg Elayne. ik geloof dat we hem kunnen vertrouwen. Ik weet niet waarom, maar ik vertrouw hem.’

‘Hij gaf toe dat Moiraine hem heeft gestuurd,’ zei Nynaeve behoedzaam. ‘Maar wat heeft hij allemaal niet toegegeven? Wat heeft ze hem verteld dat zij niet aan ons heeft gezegd? Moet hij ons helpen, of is er iets anders? Moiraine speelt haar eigen spelletje en daarom vertrouw ik haar maar zóveel meer dan Liandrin.’ Ze hield haar duim en wijsvinger een duimbreed van elkaar. ‘Ze zal ons gebruiken – ons allebei – ons gebruiken als het Rhand helpt. Of, beter gezegd, als het haar plannetjes met Rhand helpt. Ze zou hem als een schoothondje aanlijnen als ze kon.’

‘Moiraine weet wat er moet gebeuren, Nynaeve.’ Deze keer erkende ze dat met tegenzin. Moiraine wist wat er gedaan moest worden en dat kon Rhands tocht naar Tarmon Gai’don bespoedigen. En misschien ook de weg naar zijn dood. Rhand, die de wereld in evenwicht diende te houden. Het was belachelijk – dwaas en kinderlijk – dat diezelfde weegschaal naar haar toe zo in onbalans was. Maar ze durfde de schalen niet te laten bewegen, zelfs niet in haar gedachten, omdat ze niet zeker was of ze zouden stijgen of dalen. ‘Ze weet het beter dan hij,’ zei ze, en liet het zelfverzekerd klinken. ‘Beter dan wij.’

‘Misschien,’ zuchtte Nynaeve. ‘Maar ik hoef het nog niet leuk te vinden.’

Op de boeg werden de meertouwen losgegooid en plotseling verschenen er driehoekige zeilen, en de Golfdanser bewoog zich van de kade weg. Er verschenen meer zeilen, grote, witte, vierkante en driehoekige zeilen. De achtertouwen werden losgegooid en het schip zwoegde in een brede boog tussen de voor anker liggende, wachtende schepen naar de rivier. De boog eindigde in zuidwaartse richting, stroomafwaarts. Het Zeevolk behandelde het schip zoals een meester-ruiter een goed paard. Dat vreemde spaakwiel stuurde op de een of andere manier het roer als het bemanningslid eraan draaide. Het was een man, zag Elayne opgelucht. De zeilvrouwe en de windvindster stonden aan de ene kant van het wiel, waarbij Coine van tijd tot tijd een bevel gaf, soms na wat gemurmeld overleg met haar zuster. Toram keek een tijdje toe, met een gezicht dat uit een dekplank had kunnen zijn gesneden, en verdween toen boos naar beneden.

Op het achterschip stond een Tyrener, een gezette, mismoedige man in een dofgele jas met grijze pofmouwen zenuwachtig in zijn handen te wrijven. Hij was haastig aan boord gehesen op het moment dat de loopplank was opgetrokken. Het was de loods, die verondersteld werd de Golfdanser de rivier af te leiden. Volgens de Tyreense wet kon geen schip door de Drakenvingers gaan zonder een Tyreense loods aan boord. Zijn mismoedigheid gaf overduidelijk aan dat hij niets had te doen, want als hij al enige aanwijzing gaf, besteedde het Zeevolk er helemaal geen aandacht aan.

Nynaeve mompelde iets over naar hun hut gaan kijken en ging naar beneden – benedendeks – maar Elayne genoot van de bries over het dek, en van het gevoel te vertrekken. Op zich was reizen een plezier, om plaatsen te zien die ze nog nooit eerder gezien had. Dit had ze nooit verwacht, niet zoiets. De erfdochter van Andor zou enkele staatsiebezoeken afleggen, en nog meer als ze eenmaal haar moeder was opgevolgd, maar die zouden van voor tot achter geregeld zijn. Absoluut niet zoiets als deze reis. Met het Zeevolk op zijn blote voeten en op een schip dat de zee opvoer.

De rivieroever gleed vrij snel voorbij, terwijl de zon hoger en hoger kwam te staan. Nu en dan was er een groepje boerenbehuizingen te zien met schuren, armoedig en eenzaam, die dan achter het schip verdwenen. Er waren echter geen dorpen. Tyr zou nog niet het kleinste dorpje aan de rivier toestaan tussen de kust en de hoofdstad, want zelfs het kleinste kon op zekere dag een rivaal worden. De hoogheren hielden de grootte van de dorpjes en stadjes in hun land scherp in de gaten door een belasting op gebouwen die zwaarder werd naarmate er meer gebouwen werden opgetrokken. Elayne was er zeker van dat ze nooit de groei van Godan aan de Baai van Remara zouden hebben toegestaan als er niet de behoefte was geweest aan een sterke stad die toe kon zien op Mayene. In zekere zin was het een opluchting zo’n dom volk te verlaten. Als ze daarbij ook niet die ene, dwaze man had hoeven achter te laten.

Het aantal vissersbootjes, de meeste klein en allemaal omgeven door hoopvolle meeuwen en visroofvogels, werd groter naarmate de Golfdanser verder naar het zuiden voer, zeker toen het vaartuig de doolhof van waterwegen in voer die de Drakenvingers werden genoemd. Vaak zagen ze alleen de vogels boven hun hoofd en de lange stokken die de netten vasthielden, en de vlakten met riet en mesgras die in het briesje rimpelden. In de vlakten waren af en toe eilanden te zien met vreemde, verwrongen bomen boven ineengestrengelde luchtwortels, net spinnenpoten. Veel boten lagen midden in het riet, maar dan zonder netten. Eenmaal zag Elayne er een van dichtbij in open water. Mannen en vrouwen gooiden lijnen met haken tussen de waterplanten en trokken dan kronkelende vissen met zwarte strepen aan boord, die zo lang waren als een mannenarm.

De Tyreense loods begon bezorgd te ijsberen toen ze eenmaal onder de hete zon in de riviermonding kwamen. Hij trok zijn neus op toen hem een kom met een dikke pittige vissoep en wat brood werd aangeboden. Elayne at haar kom hongerig leeg en veegde de aardewerken kom met het laatste korstje brood helemaal schoon, hoewel ze zich net als de man evenmin op haar gemak voelde.

Naar alle kanten strekten zich smalle en brede doorgangen uit. Sommige hielden zichtbaar opeens op bij een muur van riet. Er viel nooit te zeggen of een van die andere doorgangen misschien na de volgende bocht ook dood zou lopen. Desondanks liet Coine de Golfdanser niet langzamer varen en ze aarzelde ook nooit bij een doorgang. Ze wist dus welke kanalen ze moest riemen, of de windvindster wist het, maar de loods bleef in zichzelf mopperen alsof hij verwachtte dat ze elk moment aan de grond konden lopen.

Laat in de middag doemde opeens de monding naar de zee op en de eindeloze leegte van de Zee der Stormen erachter. Het Zeevolk deed iets met de zeilen en het schip kwam opeens trillend stil te liggen. Pas toen merkte Elayne een grote roeiboot op die als een veelpotig waterinsect van een eiland aan kwam schieten, waarop enkele eenzame stenen gebouwtjes stonden aan de voet van een hoge smalle toren. Op de top stonden enkele kleine mannen onder de banier van Tyr, drie witte maansikkels op een veld van rood en goud. De loods nam de beurs die Coine hem aanreikte zwijgend aan en klom met behulp van een touwladder naar de roeiboot. Zodra hij daarin stond, zwaaiden de zeilen weer uit en nam de Golfdanser het op tegen de eerste branding van de open zee, rees iets omhoog en spleet de golven doormidden. De bemanning werkte overal in het want en zette meer zeilen bij, terwijl het schip naar het zuidwesten zeilde, weg van het land. Toen het laatste reepje land in de verte verdween, trokken alle Zeevolkvrouwen hun hemden uit. Allemaal, zelfs de zeilvrouwe en de windvindster. Elayne wist niet waar ze moest kijken. Vrouwen die er allemaal halfgekleed bijliepen, terwijl de mannen het niets leek te deren. Juilin Sandar leek het even moeilijk te vinden als zij en wisselde zijn verbijsterde gestaar naar de vrouwen af met blikken naar zijn voeten, tot hij het opgaf en beriedendeks vluchtte. Elayne was niet van plan zich ook weg te laten jagen. In plaats daarvan verkoos ze over de zee uit te kijken.

Andere gebruiken, herinnerde ze zichzelf. Zolang ze maar niet verwachten dat ik hetzelfde doe. De gedachte alleen al deed haar bijna in een wilde lachbui uitbarsten. Op de een of andere manier kon ze gemakkelijker over de Zwarte Ajah nadenken dan daarover. Andere gebruiken! Licht!

De hemel werd paarsblauw met een dofgouden zon aan de horizon. Grote aantallen dolfijnen begeleidden het vaartuig, rolden en sprongen met bogen langszij mee. Verder weg schoten scholen van een soort flonkerende zilverblauwe vis hoog boven de golven uit en zweefden dan op gestrekte zijvinnen van een stap breedte zo’n vijftig voet in de lucht voor ze terugplonsden in de oprijzende grijsgroene golven. Elayne keek vol verwondering naar een tiental vluchten totdat ze zich niet meer lieten zien.

Maar de dolfijnen, grote slanke vormen, waren al wonderbaarlijk genoeg, zoals ze als een soort erewacht de Golf danser terug begeleidden naar waar het schip hoorde. Ze herkende die vissen van beschrijvingen uit haar boeken. Daarin stond dat ze iemand die dreigde te verdrinken, naar de kust terugduwden. Ze wist niet zeker of ze dat moest geloven, maar het was een mooi verhaal. Ze liep met ze mee langs de zijkant naar de boeg, waar ze in de boeggolf ronddartelden en op hun zij gingen liggen om naar haar op te kijken, zonder een duim achter te raken.

Ze stond al bijna helemaal in de punt van de boeg voor ze besefte dat Thom Merrilin daar al eerder heen was gelopen. Hij glimlachte enigszins droevig naar de dolfijnen onder hem, terwijl zijn mantel de wind opving zoals de zeilen boven hen. Hij had zijn bezittingen al opgeborgen. Hij zag eruit als een bekende, echt waar. ‘Bent u niet gelukkig, meester Merrilin?’

Hij gluurde haar van opzij aan. ‘Noem me alsjeblieft Thom, mijn vrouwe.’

‘Goed, Thom. Maar niet mijn vrouwe. Hier ben ik gewoon vrouw Trakand.’

‘Zoals u wenst, vrouw Trakand,’ zei hij met een kleine glimlach. ‘Hoe kun je naar die dolfijnen kijken en toch ongelukkig zijn, Thom?’

‘Ze zijn vrij,’ mompelde hij op een toon die haar niet duidelijk maakte of hij wel antwoord gaf. ‘Zij hoeven geen beslissingen te nemen, geen prijs te betalen. Geen zorgje in de wereld, behalve dan vissen te vinden om te eten. En haaien, neem ik aan. En leeuwvissen. En misschien nog zo’n honderd dingen meer, waar ik niets vanaf weet. Misschien is hun leventje toch niet zo te benijden.’

‘Ben je jaloers op ze?’ Hij gaf geen antwoord, maar het was trouwens toch de verkeerde vraag. Ze had behoefte hem weer te zien glimlachen. Nee, te zien lachen. Om de een of andere reden wist ze zeker dat als ze hem aan het lachen kon krijgen, dat ze dan weer zou weten waar ze hem eerder had gezien. Ze koos een ander onderwerp, een die hem nader aan het hart zou liggen. ‘Ben je van plan het epos van Rhand te gaan dichten, Thom?’ Een epos was iets van een bard, niet van een speelman, maar een beetje vleierij kon geen kwaad. ‘Het epos van de Herrezen Draak. Loial wil er een boek over schrijven, heb je dat gehoord?’

‘Misschien doe ik dat, vrouw Trakand. Misschien. Maar op den duur zal mijn dichtwerk net zo weinig verschil uitmaken als het boek van de Ogier. Onze verhalen zullen het niet overleven. Bij de komst van een nieuwe Eeuw...’ Hij grijnsde en trok aan een snorpunt. ‘Nu ik er zo aan denk, dat is misschien al over een jaar of twee. Hoe wordt het einde van een Eeuw kenbaar gemaakt? Het kan toch niet altijd zo rampzalig zijn als het Breken van de Wereld. Maar ja, als we de Voorspellingen mogen geloven, dan zal dit einde wel zo zijn. Dat is het probleem met voorspellen. De oorspronkelijke tekst is altijd in de Oude Spraak en misschien eveneens in Hoge Zang. Als je van tevoren niet weet wat iets betekent, dan kun je het op geen enkele manier ontraadselen. Betekent het wat er staat, of is het een bloemrijke tekst om iets heel anders te zeggen?’

‘Je had het net over je epos,’ zei ze, proberend hem daarover verder te laten praten, maar hij schudde zijn wilde witte haren, ik had het over verandering. Mijn epos, als ik het dicht, en het boek van Loial zullen niet meer dan zaad zijn, als we geluk hebben. Zij die de waarheid kennen, zullen sterven en de kleinkinderen van hun kleinkinderen zullen zich iets heel anders herinneren. En de kleinkinderen van hun kleinkinderen weer iets heel anders. Na tientallen geslachten ben jij misschien wel de heldin en niet Rhand.’ ik?’ lachte ze.

‘Of Mart misschien, of Lan. Misschien ikzelf wel.’ Hij grinnikte haar toe, wat zijn verweerde gezicht warmer maakte. ‘Thom Merrilin. Geen speelman... maar wat dan? Wie zal het zeggen? Iemand die geen vuurvreter was, maar vuur spuwde. Rondspuwde als een Aes Sedai.’ Hij zwaaide zwierig zijn mantel rond. ‘Thom Merrilin, de geheimzinnige held, die bergen slechtte en koningen op de zetel plaatste.’ De grijns werd een gulle vrolijke lach. ‘Rhand Altor heeft geluk als de volgende Eeuw zijn juiste naam nog kent.’

Ze had gelijk, het was niet alleen een gevoel. Dat gezicht, die gulle, blijde lach; ze herinnerde zich dat. Maar waar? Ze moest hem aan de praat houden. ‘Gaat het altijd op die manier? Neem bijvoorbeeld Artur Haviksvleugel, daarover twijfelt toch niemand dat hij een groot rijk veroverde? De hele wereld, of bijna tenminste?’

‘Haviksvleugel, jonge vrouw? Hij stichtte een wereldrijk, inderdaad, maar denk je echt dat hij alles heeft gedaan wat in een epos, boek of verhaal staat? Op de manier zoals die verhalen vertellen? Dat hij honderd van de beste mannen van een vijandig leger een voor een versloeg? Dat de twee legers gewoon stonden toe te kijken terwijl een van hun generaals, een koning nog wel, honderd tweegevechten aanging?’

‘Volgens de boeken wel.’

‘Tussen zonsopgang en zonsondergang is er niet eens genoeg tijd voor een man om honderd tegenstanders te bevechten, meisje.’ Ze had hem haast onderbroken. Meisje? Zij was de erfdochter van Andor, geen meisje, maar hij was nu goed op gang gekomen. ‘En dat verhaal is nog maar zo’n duizend jaar oud. Ga nog verder terug, terug naar de oudste verhalen die ik ken, uit de Eeuw voor de Eeuw der Legenden. Hebben Mosk en Merk echt met vurige speren gevochten en waren het wel reuzen? Was Elsbet echt de koningin van de gehele wereld en was Anla echt haar zuster? Was Anla echt de wijze raadgeefster, of was dat iemand anders? Je zou net zo goed kunnen vragen van welk dier het ivoor komt, of van welke plant de zijde. Tenzij dat ook van een of ander dier komt.’

‘Die andere vragen, daar weet ik niets van,’ zei Elayne wat stijfjes, omdat ze het met ‘meisje’ aangesproken worden nog steeds niet goed kon hebben, ‘maar je had aan het Zeevolk dat van het ivoor en de zijde kunnen vragen.’

Opnieuw lachte hij – zoals ze had gehoopt, hoewel ze daardoor eigenlijk nog meer zekerheid kreeg dat ze hem kende – maar hij noemde haar vreemd genoeg niet dwaas, zoals ze half verwachtte en waar ze op voorbereid was. In plaats daarvan zei hij: ‘Praktisch en doelgericht, net als je moeder. Beide voeten stevig op de grond en geen dromerij.’

Ze hield haar kin wat hoger en keek koel. Misschien deed ze alsof ze gewoon vrouw Trakand was, maar dit was toch iets anders. Hij was een beminnelijke oude man, en ze wilde nog steeds dat raadsel rond hem uitzoeken, maar hij was tenslotte maar een speelman en hij mocht niet zo gewoontjes over een koningin praten. Vreemd genoeg leek hij vermaakt, wat haar woest maakte. Vermaakt!

‘De Atha’an Miere weten het evenmin,’ zei hij. ‘Ze zien weinig meer van de streken achter de Aielwoestenij dan een paar span land rond de havens waar ze mogen afmeren. Die plaatsen hebben hoge omwallingen en worden bewaakt, zodat ze er zelfs niet op kunnen klimmen om aan de andere kant te kijken. Als een van hun schepen ergens anders afmeert – of elk ander schip van een ander volk; alleen het Zeevolk wordt in die havens toegelaten – wordt dat schip met zijn bemanning nooit meer gezien. En dat is bijna alles wat ik je kan vertellen na vele jaren meer gevraagd te hebben dan waar ik nu aan wil denken. De Atha’an Miere bewaken hun geheimen, maar ik denk dat ze niet veel meer hebben te bewaken. Voor zover ik heb kunnen achterhalen, werden de Cairhienin op dezelfde manier behandeld toen ze nog het recht hadden om het Zijdepad door de Woestenij te gebruiken. De Cairhiense handelaren hebben nooit meer gezien dan een ommuurde stad, en mensen die daar rond gingen zwerven verdwenen.’ Elayne merkte dat ze hem nu net zo nauwgezet zat op te nemen als de dolfijnen. Wat voor man was dit? Tweemaal had hij haar al uit kunnen lachen – hij was inderdaad vermaakt geweest, moest ze tot haar ergernis toegeven – maar in plaats daarvan sprak hij even ernstig met haar als... ja, als een vader met zijn dochter. ‘Misschien vind je enkele antwoorden op dit schip, Thom. Hun koers was naar het oosten, tot we de zeilvrouwe overtuigden ons naar Tanchico te brengen. Ze gingen naar Shara volgens de vrachtmeester, ten oosten van Mayene. Dat betekent dus achter de Woestenij.’

Hij bleef haar even aanstaren. ‘Shara, zeg je? Die naam heb ik nooit eerder gehoord. Is Shara een stad of een land, of allebei? Misschien steek ik toch nog wat op.’

Wat heb ik gezegd? vroeg ze zich af. Ik heb iets gezegd dat hem aan het denken zette. Licht! Ik heb hem verteld dat we Coine hebben overgehaald haar plan te veranderen. Het kon geen enkel verschil uitmaken, maar ze las zichzelf stevig de les. Een zorgeloos woord tegen deze aardige oude man kon misschien geen kwaad, maar hetzelfde woord kon haar en ook Nynaeve in Tanchico doden, om maar niet te spreken van de dievenvanger en Thom zelf. Was hij wel echt zo’n aardige oude man? ‘Thom. Waarom wilde je met ons mee? Alleen omdat Moiraine het vroeg?’

Zijn schouders trilden en ze besefte dat hij in zichzelf zat te lachen.

‘Wie zal het zeggen? Je kunt niet veel weerstand bieden aan een Aes Sedai die je om een gunst vraagt. Misschien was het wel het vooruitzicht op jouw aardige gezelschap tijdens de reis. Of misschien besloot ik dat Rhand oud genoeg is om een tijdje op zichzelf te passen.’ Hij lachte luid, en ze moest wel meelachen. Het idee dat deze witharige oude baas op Rhand lette. Het gevoel dat ze hem kon vertrouwen keerde terug, sterker dan ooit, terwijl hij haar zat aan te kijken. Niet doordat hij om zichzelf kon lachen, of liever, niet alleen daardoor. Ze kon er geen reden voor vinden, afgezien van het feit dat toen ze in die blauwe ogen keek, ze zichzelf er niet van kon overtuigen dat deze man ooit iets zou kunnen doen wat slecht voor haar was. De drang om opnieuw aan zijn snor te trekken, was sterker dan ooit, maar ze dwong zich haar handen te beheersen. Ze was tenslotte geen kind meer. Een kind. Ze wilde wat zeggen... en opeens leek ze niets meer te weten.

‘Neem me alsjeblieft niet kwalijk, Thom,’ zei ze gehaast, ik moet... Neem me niet kwalijk.’ Ze liep zo vlug mogelijk naar de achtersteven en wachtte zijn antwoord niet af. Waarschijnlijk zou hij denken dat haar maag door de bewegingen van het schip opspeelde. De Golfdanser bewoog wat heftiger, bewoog sneller door de grote zeegolven en de aanwakkerende wind.

Twee mannen stonden aan het wiel op het achterdek; beide gespierde mannen waren nodig om het vaartuig op koers te houden. De zeilvrouwe was niet aan het dek, maar de windvindster wel. Ze stond bij het scheepsboord achter de wielmannen, net als de mannen met ontbloot bovenlijf, terwijl ze de hemel bestudeerde, waar de stapelwolken nog wilder rondtolden dan de oceaan. Ditmaal was het niet de kleding van Jorin, of haar ongekleed zijn, waar Elayne zich druk over maakte. De gloed van een vrouw die saidar omarmt, omgaf haar, duidelijk zichtbaar ondanks het dreigend sombere licht. Dat had ze gevoeld, dat had haar getrokken. Een geleidster.

Elayne bleef vlak voor het achterdek staan om te bekijken wat Jorin aan het doen was. De stromen Lucht en Water die de windvindster gebruikte, waren zo dik als kabels, maar haar weven was heel ingewikkeld, bijna fijntjes, en het reikte zover als het oog kon zien over het water, een web dat over de hemel werd geweven. De wind wakkerde steeds meer aan, steeds meer, de wielmannen spanden zich in en de Golfdanser schoot door de golven. Haar weven hield op, de gloed van saidar verdween en Jorin zakte tegen het gangboord aan, waaraan ze zich met beide handen vasthield.

Elayne liep snel de trap op, maar de vrouw van het Zeevolk sprak haar al aan voor ze omkeek, zodra ze haar zou kunnen horen. ‘Midden in mijn werk dacht ik al dat je stond te kijken. Ik kon toen niet stoppen, want dan zou er een storm kunnen opsteken die zelfs de Golfdanser te machtig is. De Zee der Stormen is terecht zo genoemd. Ze is ook zonder mijn hulp best in staat een kwade wind op te laten steken. Ik was dit helemaal niet van plan, maar Coine zei dat we snel moesten reizen. Voor jou en voor de Coramoor.’ Ze keek op en zocht de hemel af. ‘Deze wind blijft wel staan tot morgenochtend, als dat het Licht behaagt.’

‘Dus daarom wil het Zeevolk geen Aes Sedai vervoeren?’ vroeg Elayne, die naast haar ging staan. ‘Zodat de Toren niet zal vernemen dat windvindsters kunnen geleiden. Daarom was het jouw beslissing om ons aan boord te laten, niet die van je zuster. Jorin, de Toren zal je niet tegenhouden. Er is geen enkele wet in de Toren die zegt dat vrouwen niet mogen geleiden, zelfs niet vrouwen die geen Aes Sedai zijn.’

‘Jouw Witte Toren zal ingrijpen. Ze zullen onze schepen willen binnendringen, waar we geen last hebben van het land of landmensen. Ze zullen proberen ons aan hen te binden, ons van de zee af te snijden.’ Ze zuchtte diep. ‘De golf die voorbijrolt, kan niet worden teruggeroepen.’

Elayne had haar graag willen zeggen dat het niet zo was, maar de Toren zocht echt naar meisjes en vrouwen die het geleiden bijgebracht kon worden, zowel ter vergroting van het aantal Aes Sedai, dat vergeleken met vroeger afnam, als vanwege het gevaar voor een niet-geoefende geleidster. Feitelijk kwam iedere vrouw die de Ware Bron leerde aan te raken in de Toren terecht, of ze wilde of niet, tot ze genoeg had geleerd om zichzelf en anderen niet per ongeluk te doden. Even later sprak Jorin verder. ‘Het is niet iedereen. Enkelen slechts. We sturen een paar meisjes naar Tar Valon zodat de Aes Sedai niet bij ons komen zoeken. Geen enkel schip met een windvindster die de winden kan weven, zal een Aes Sedai vervoeren. Toen jullie je voorstelden, meende ik dat jullie me kenden, maar jullie zeiden niets en jullie vroegen overtocht en ik hoopte dat jullie ondanks je ring geen Aes Sedai waren. Een ijdele hoop. Ik kon voelen hoe sterk jullie waren. Nu zal de Witte Toren het weten.’

‘Ik kan niet beloven je geheim te bewaren, maar ik zal doen wat ik kan.’ De vrouw verdiende meer. ‘Jorin, ik zweer bij de eer van Huis Trakand van Andor dat ik mijn best zal doen jouw geheim te bewaren voor iedereen die jou of je volk kwaad kan doen. Indien ik het geheim aan iemand bekend moet maken, zal ik alles doen wat in mijn vermogen ligt om je volk tegen inmenging te beschermen. Huis Trakand heeft zeker invloed, ook op de Toren. En ik zal ervoor zorgen dat moeder die uitoefent, als het nodig is. Op de een of andere manier.’

‘Als dat het Licht behaagt,’ zei Jorin zonder enige hoop, ‘zal alles goed komen. Alles zal goed komen en alles zal goed komen en alle wijzen en wegen zullen goed komen, als dat het Licht behaagt.’

‘Er was dus een damane op dat Seanchaanse schip, nietwaar?’ De windvindster keek haar vragend aan. ‘Een van die gevangen vrouwen die kunnen geleiden.’

‘Je doorziet veel voor iemand die zo jong is. Daarom was mijn eerste gedachte dat jullie misschien geen Aes Sedai waren, doordat jullie zo jong waren. Ik heb dochters die ouder zijn dan jij, denk ik. Ik wist niet dat ze een gevangene was. Als ik dat had geweten, had ik geprobeerd haar te redden. De Golfdanser kon aanvankelijk heel snel van het Seanchaanse schip wegkomen. We hadden al gehoord van de Seanchanen en hun vreemde geribbelde zeilen en dat ze een vreemde eed eisten en bestraften wie de eed niet wilde afleggen. Maar toen brak die... damane? twee van onze masten en kwamen ze met zwaarden aan boord. Het lukte me branden te stichten op het Seanchaanse schip. Het weven van Vuur valt me heel moeilijk, ik kan net een lantaarn aansteken, maar het behaagde het Licht, zodat het genoeg was. Toram voerde de bemanning in het gevecht aan en ze dreven de Seanchanen naar hun eigen schip terug. We kapten de enterhaken en hun schip dreef brandend weg. Ze hadden het te druk om het te redden en konden zich niet met ons bemoeien toen we moeizaam wegzeilden. Het spijt me dat ik het schip brandend ten onder zag gaan. Het was een goed schip, denk ik, voor de hoge zee. Nu spijt het me, omdat we die vrouw hadden kunnen redden, die damane. Zelfs al heeft ze ons schip beschadigd, ze zou het uit zichzelf misschien niet hebben gedaan. Het Licht verlichte haar ziel en mogen de wateren haar vreedzaam hebben opgenomen.’

Ze was droevig geworden van haar verhaal. Ze moest worden afgeleid. ‘Jorin, waarom noemen de Atha’an Miere een schip “hij”? Ieder ander zegt altijd “zij”. Ik neem niet aan dat het enig verschil uitmaakt, maar waarom?’

‘De mannen zullen je een ander antwoord geven,’ zei de windvindster glimlachend. ‘Zij zullen het hebben over kracht en grootsheid en dat soort mannendingen, maar de waarheid is dit. Een schip leeft en hij is als een man, met het hart van een echte man.’ Ze wreef liefkozend over het hout alsof ze iets levends aaide, iets wat haar streling kon voelen. ‘Behandel hem goed en verzorg hem op de juiste wijze en hij zal in de zwaarste zee voor je vechten, zelfs nog lang nadat de zee hem zijn eigen dodelijke slag heeft toegediend. Verwaarloos hem echter, negeer zijn kleine waarschuwingen bij gevaar en hij zal je in een vlakke zee onder een wolkeloze hemel doen ondergaan.’

Elayne hoopte maar dat Rhand niet zo wreed zou zijn. Maar waarom huppelt hij dan zo rond, is hij eerst weer blij me te zien en stuurt hij daarna Juilin Sandar naar me toef Ze dwong zichzelf niet meer aan hem te denken. Hij was ver weg. Er viel aan hem momenteel niets meer te doen.

Ze keek om naar de boeg. Thom was weg. Ze was er zeker van het raadsel te hebben opgelost, vlak voor ze had gevoeld dat de windvindster geleidde. Het had te maken met zijn glimlach. Nou ja, wat dan ook, het was haar ontschoten. Ze zou het wel voor Tanchico kunnen terugvinden, al moest ze het uit hem slaan. Maar hij zou er morgenochtend nog zijn. ‘Jorin, hoelang duurt het voor we Tanchico bereiken? Ze hebben me verteld dat klippers de snelste schepen ter wereld zijn, maar hoelang?’

‘Naar Tanchico? Om de Coramoor te dienen zullen we geen enkele tussenhaven binnenlopen. Misschien tien dagen, als ik de winden heel goed kan weven, en als het het Licht behaagt dat ik de goede stromingen vind. Misschien wel zeven of acht in de genade van het Licht.’

‘Tien dagen?’ Elayne snakte naar adem. ‘Dat kan niet.’ Ze had toch met eigen ogen de kaarten gezien.

De glimlach van de andere vrouw was half trots, half dankbaar. ‘Zoals je al zei: de snelste schepen ter wereld. Iets minder snelle schepen doen anderhalf maal zo lang over deze afstand en de meeste andere tweemaal zo lang. Kustvaartuigen die aan de kust plakken en iedere nacht op de banken hun anker uitwerpen...’ – ze snoof misprijzend – ‘die hebben wel tien keer zoveel tijd nodig.’

‘Jorin, wil jij me leren wat je net deed?’

De windvindster staarde haar aan, haar donkere ogen stonden wijd open en glansden in het afnemende licht. ‘Jou leren? Maar je bent een Aes Sedai!’

‘Jorin, zo’n dikke stroom als jij weefde, heb ik nog nooit gekund, nog niet de helft. En hij reikte zo ver! Ik ben stomverbaasd, Jorin.’ De windvindster bleef haar nog even strak aankijken, niet langer verbijsterd, maar meer alsof ze zich Elaynes gezicht wilde inprenten. Toen kuste ze de vingers van haar rechterhand en drukte die tegen Elaynes lippen. ‘Als het het Licht behaagt, zullen we beiden leren.’

Загрузка...