Elayne zat op haar matras haar haren te borstelen en beëindigde haar honderd slagen links. Ze stopte de borstel weg in haar kleine leren reistas en duwde die onder het smalle bed. Achter haar ogen voelde ze een doffe pijn, doordat ze de hele dag had besteed aan het geleiden om ter’angrealen te maken. Veel te vaak aan het probéren om ter’angrealen te maken. Nynaeve, die zich op de wankele kruk in evenwicht hield, was al een tijd klaar met het borstelen van haar haren die tot haar middel vielen. Ze legde de laatste hand aan een losse vlecht voor de nacht. Haar gezicht glinsterde van het zweet. De kleine kamer was verstikkend, zelfs met het enkele venster open. De maan hing laag aan een met sterren gevulde, zwarte hemel. Hun kaarsstompje gaf een zwak flakkerend licht. Er waren weinig kaarsen en lampolie in Salidar; niemand kreeg meer dan een beetje licht voor de nacht, tenzij je met pen en inkt moest werken. De kamer was echt benauwend, met weinig ruimte rond de kleine bedden. Hun meeste bezittingen waren opgeborgen in een stel met gebutst koper beslagen kisten. Kleren en mantels die ze nu zeker niet nodig hadden, hingen aan haken in de muur, waar slordige gaten in het gescheurde, vergeelde pleisterwerk het lattenwerk eronder lieten zien. Tussen de bedden was een klein wankel tafeltje geschoven en in de hoek stond een wrakkige wastafel met een witte kan en schaal, die een verbazingwekkend groot aantal afgeschilferde randen vertoonde. Zelfs Aanvaarden die vaak een schouderklopje kregen, werden niet verwend.
Een handvol verwelkte, blauwe en witte wilde bloemen – door het weer bedrogen laatbloeiers die er niet best uitzagen – stond in een gele vaas met een gebarsten hals tussen een paar bruine aardewerken kommen op de tafel. De enige andere kleur gaf een groen gestreepte zangmus in een rieten kooi. Elayne verzorgde de vogel met het gebroken vleugeltje. Ze had haar magere vaardigheid met Heling op een andere vogel uitgeprobeerd, maar zangvogels waren kennelijk te klein om de schok te overleven.
Niet klagen, zei ze streng tegen zichzelf. Aes Sedai hadden een iets beter verblijf, novices en dienaren wat minder, en Garet Brins mannen sliepen meestal op de grond. Wat je niet kunt veranderen, moet je verdragen. Lini placht dat de hele tijd te zeggen. Nou, Salidar telde weinig gemakken en geheel geen weelde. En ook geen koelte. Ze trok haar nachthemd aan de voorkant wat naar voren en blies. ‘We moeten er vóór hen zijn, Nynaeve. Je weet hoe ze zeuren als ze moeten wachten.’
Er was geen briesje te voelen, en de kurkdroge lucht leek het zweet uit elke porie te trekken. Er moest iets aan het weer gedaan kunnen worden. Maar dan zouden de windzoekers van het Zeevolk dat waarschijnlijk al gedaan hebben. Misschien kon ze iets bedenken, als de Aes Sedai haar maar tijd zonder die ter’angrealen gunden. Als Aanvaarde werd ze geacht overal te kunnen studeren, maar... Als ze dachten dat ik kon eten en tegelijk kon tonen hoe ter’angrealen gemaakt worden, zou ik helemaal geen tijd meer voor mezelf hebben. Daar zou morgen tenminste verandering in komen.
Nynaeve schoof naar het bed toe en speelde geërgerd met de a’dam-armband rond haar pols. Ze stond er altijd op dat een van hen de armband droeg, zelfs als ze sliepen, hoewel hij vreemde en onplezierige dromen veroorzaakte. Het was nauwelijks nodig: de a’dam hield Moghedien net zo goed in bedwang als die aan een haak hing, en bovendien deelde ze nog een echt miniem hokje met Birgitte. Birgitte was de beste bewaakster die je maar wensen kon. Moghedien begon al zowat te huilen als Birgitte haar wenkbrauwen fronste. Ze had de minste reden om Moghedien in leven te houden, de beste reden om haar dood te wensen, wat de vrouw maar al te goed wist. Vanavond zou de armband nog minder nut hebben. ‘Nynaeve, ze wachten.’
Nynaeve snoof luidruchtig – het ging haar niet goed af om op iemands wenken klaar te staan – maar ze nam een van de twee stenen ringen met vreemde vlakken van het nachttafeltje. Ze waren beide te groot voor een vinger. De ene was gestreept en gevlekt in blauw en bruin, de ander in blauw en rood, en beide waren gedraaid, zodat ze maar één rand hadden. Nynaeve maakte de leren veter rond haar hals los en hing de blauw-bruine ring naast een andere, van zwaar goud. Lans zegelring. Ze streelde de dikke gouden ring liefkozend voordat ze beide in de halsopening schoof.
Elayne pakte de blauw-rode ring op en bekeek hem nadenkend. De ringen waren ter’angrealen die ze had nagemaakt van een ring die nu in Siuans bezit was. Ondanks hun eenvoudige vorm waren ze ongelofelijk ingewikkeld. Als je met zo’n ring tegen je huid sliep, bracht hij je naar Tel’aran’rhiod, de Dromenwereld, een afspiegeling van de werkelijke wereld, misschien wel van alle werelden. Sommige Aes Sedai beweerden dat er vele werelden waren, alsof alle veranderingen van het Patroon tegelijk moesten bestaan, en dat al die werelden een nog veel groter Patroon vormden. Het belangrijkste was dat Tel’aran’rhiod deze wereld weerspiegelde en eigenschappen bezat die buitengewoon goed van pas kwamen. Vooral omdat, voor zover ze konden nagaan, degenen die in de Toren waren helemaal niet wisten hoe ze deze wereld konden betreden.
Geen van deze ringen werkte zo goed als de oorspronkelijke, maar ze werkten wel. Elayne werd er steeds beter in; van de vier pogingen om een nabootsing te maken was er slechts één mislukt. Dat was een veel beter gemiddelde dan met de dingen die ze vanuit niets maakte. Maar wat zou er gebeuren als een van haar mislukkingen erger deed dan niets te doen, of half te werken? Er waren Aes Sedai gesust terwijl ze ter’angrealen bestudeerden. Afgebrand, noemden ze dat als het per ongeluk gebeurde, maar het gevolg was hetzelfde. Zo dacht Nynaeve er natuurlijk niet over, maar die zou pas tevreden zijn als ze een dode van drie dagen oud had geheeld.
Elayne draaide de ring rond tussen haar vingers. Wat hij deed was eenvoudig genoeg om te begrijpen, maar het ‘hoe’ ging haar nog te boven. ‘Hoe’ en ‘waarom’ waren de sleutels. Het kleurenpatroon had er volgens haar evenveel mee te maken als de vorm. Alles wat anders was dan een vervormde ring deed helemaal niets, en de zuiver blauwe ring bezorgde je vreselijke nachtmerries, maar ze wist niet goed hoe ze het rood, blauw en bruin van de oorspronkelijke ring kon namaken. De samenstelling van haar nabootsingen was hetzelfde, zelfs de kleinste deeltjes die je zonder de Ene Kracht niet kon zien, waren eender, evenals de rangschikking. Waarom waren de kleuren belangrijk? Een ter’angreaal leek één gemeenschappelijk kenmerk te hebben: die hele kleine samenstellingen waren nodig om er als geleidster mee te kunnen werken. Een tweede eigenschap zat in die ter’angrealen die slechts gebruikmaakten van de Ene Kracht. Die eigenschap had ze ontdekt, waardoor ze een oorspronkelijke ter’angreaal kon maken, maar er was zoveel dat ze niet wist, zoveel waar ze naar raadde. ‘Blijf je de hele nacht zo zitten?’ vroeg Nynaeve droog, en Elayne schrok op. Nynaeve zette een kom terug op tafel en strekte zich uit op het bed met de handen gevouwen op haar buik. ‘Jij was degene die riep dat we ze niet moesten laten wachten. Voor mijzelf ben ik niet van plan om die ouwe kippen aanleiding te geven naar mijn staartveren te happen.’ Haastig reeg Elayne de stenen ring – het was nu geen steen meer, hoewel het daarmee wel begonnen was – aan een koordje dat ze om haar nek bond. De tweede kom bevatte eveneens een kruidenmengsel van Nynaeve, ietwat zoeter gemaakt met honing om de bittere smaak weg te werken. Elayne dronk ongeveer de helft. Uit ervaring wist ze dat het voldoende was om in slaap te vallen, zelfs als je hoofdpijn had. Vannacht was het zo’n nacht waarin ze zich geen getreuzel kon veroorloven.
Ze strekte zich uit op het krappe bed en geleidde even om de kaars te doven. Ze wapperde met haar nachthemd om wat koelte te krijgen. Nou ja, om de lucht wat in beweging te brengen, ik wou dat Egwene beter was. Ik ben het zat alleen de kruimels te krijgen die Sheriam en de anderen ons toegooien. Ik wil weten wat er gebeurt!’ Ze besefte dat ze een gevaarlijk onderwerp aansneed. Anderhalve maand geleden was Egwene gewond geraakt in Cairhien, op de dag dat Moiraine en Lanfir gestorven waren, en Lan was weggereden. ‘De Wijzen zeggen dat ze beter wordt,’ murmelde Nynaeve slaperig in het donker. Eindelijk klonk het eens niét als een inleiding op Lan. ‘Dat zeggen Sheriam en haar kringetje tenminste, en ze hebben geen reden om te liegen, zelfs al zouden ze kunnen.’
‘Nou, ik zou morgenavond graag over Sheriams schouder meekijken.’
‘Dan kun je net zo goed...’ Nynaeve zweeg en gaapte. ‘Dan kun je net zo goed wensen dat de Zaal jou tot Amyrlin kiest, als je toch bezig bent. Die wens kun je krijgen. Tegen de tijd dat ze iemand gekozen hebben, hebben we allebei genoeg grijze haren voor die baan.’ Elayne wilde iets terugzeggen, maar door de ander veranderde dat ook in een geeuw. Nynaeve begon te snurken, niet luid, maar hardnekkig en vasthoudend. Elaynes ogen vielen niet dicht, onwillekeurig bleven zich gedachten vormen.
De Zaal was zeker traag; de Gezetenen kwamen op sommige dagen heel kort bij elkaar en vaak helemaal niet. Als je er een aansprak, zou je denken dat ze helemaal geen haast hadden, hoewel de Gezetenen voor de zes Ajahs – er waren uiteraard geen Roden in Salidar – de andere Aes Sedai niet vertelden wat ze bij een zitting bespraken, laat staan een Aanvaarde. Er was zeker reden voor spoed. Hun bedoelingen konden geheim blijven, maar hun samenkomsten zeker niet. Elaida en de Toren lieten hen niet eeuwig met rust. Bovendien bevonden de Witmantels zich nog steeds een paar span verder in Amadicia, en sprongen overal geruchten op over de draakgezworenen, ook hier midden in Altara. Het Licht mocht weten wat de draakgezworenen in hun schild voerden als Rhand hen niet kon beheersen. De Profeet was een goed voorbeeld – liever gezegd: een vreselijk voorbeeld. Oproer, huizen en boerderijen in brand, mensen omgebracht omdat ze niet geestdriftig genoeg steun betuigden aan de Herrezen Draak. Het snurken van Nynaeve klonk als een op enige afstand scheurend laken. Een tweede geeuw liet Elaynes kaken kraken; ze draaide zich op haar zij en vleide haar hoofd op het dunne kussen. Redenen om je te haasten. Sammael zat in Illian, en van hier was het maar een paar honderd span tot aan de Uliaanse grens; hij zat veel te dichtbij voor een Verzaker. Het Licht mocht weten waar de andere Verzakers zaten, of wat ze uitbroedden, want natuurlijk waren die bezorgd over Rhand. Hij was uiteraard geen gevaar, dat zou hij nooit zijn. Maar hij was wel de sleutel tot alles. De wereld voegde zich nu naar hem. Ze ging hem op de een of andere manier binden. Min. Zij en het gezantschap waren nu halverwege Caemlin. Sneeuw kon hen niet ophouden. Nog een maand voordat ze zouden aankomen. Niet dat ze erom gaf dat Min naar Rhand ging. Waar dacht de Zaal aan? De slaap overwon en ze gleed weg...
... en vond zichzelf in de hoofdstraat van een stil Salidar in het nachtelijk duister met een krimpende maan. Ze kon alles heel duidelijk onderscheiden, meer dan in echt maanlicht. In de Dromenwereld was er altijd het gevoel van licht, van overal en van nergens, alsof de duisternis zelf een soort donkere gloed had. Maar dromen waren ook zo, en dit was een droom. Misschien wel een gewone. Dit dorp was een afspiegeling van het echte Salidar, maar het was een vreemde afspiegeling, meer nog dan de nacht ervan maakte. Elk venster was donker en er hing een drukkend leeg gevoel, alsof er niemand woonde. Natuurlijk woonde er hier ook niemand. De neuzelige kreet van een nachtvogel werd beantwoord door een andere, vervolgens een derde. Iets maakte een vaag ritselend geluid terwijl het wegrende in het vreemde halflicht, maar de stallen zouden leeg zijn, net als de weiden buiten het dorp en de velden met de schapen en het vee. Er zouden meer dan genoeg wilde beesten zijn, maar niet één huisdier. Tussen de ene en de andere blik veranderden er kleinigheden. De huizen met de rieten daken bleven hetzelfde, maar een waterton kon ergens staan en zomaar ineens verdwenen zijn. Een open deur was plotseling dicht. Hoe korter iets in de echte wereld bestond, hoe sneller hier de plaats of de vorm ervan veranderde en hoe zwakker de afspiegeling was. Soms flikkerde er wat beweging in de donkere straat, iemand die verscheen en na enkele stappen weer verdween, of zelfs over de grond zweefde alsof de gestalte vloog. Veel mensen raakten in hun dromen Tel’aran’rhiod aan, maar slechts kort. Dat was maar goed ook. Een andere eigenschap van de Dromenwereld was dat alles wat je hier overkwam, nog steeds even echt was bij het ontwaken. Als je hier stierf, werd je niet meer wakker. Een vreemde afspiegeling. Slechts de hitte was hetzelfde.
Daar stond Nynaeve, gekleed in het witte gewaad van een Aanvaarde, met de gestreepte zoom, ongeduldig naast Siuan en Leane te wachten. Ze droeg ook de zilveren armband, hoewel de werking niet van hier tot de wakkere wereld reikte. De armband bond Moghedien nog steeds, maar Nynaeve kon er buiten haar eigen lichaam niets mee voelen. Leane rees vorstelijk slank op, hoewel het bijna doorzichtige Domani-gewaad van dunne zijde aan haar sierlijke schoonheid afbreuk deed. De kleur veranderde steeds; die dingen gebeurden hier, tot je geleerd had wat je hier kon doen. Siuan was er beter in. Ze droeg een eenvoudig gewaad van blauwe zijde, met een fraaie halslijn die juist laag genoeg was om de vervormde ring aan een ketting te tonen. Soms verscheen er kantopsmuk op het gewaad en veranderde de ketting van een gewoon zilveren sieraad in een buitengewoon ornament met in goud gevatte robijnen, vuurdruppels of smaragden en met bijpassende oorringen. En dan veranderde het weer in een gewone ketting. De ring om Siuans nek was de oorspronkelijke; ze verscheen net zo duidelijk als de huizen om haar heen. Elayne zag zichzelf net zo helder, maar wist dat ze er voor de anderen ietwat mistig uitzag, net als Nynaeve en Leane. Je meende er bijna het maanlicht doorheen te zien. Dat gebeurde wanneer je namaak gebruikte. Ze kon de Ware Bron voelen maar de aanwezigheid van saidar was onbeduidend; als ze probeerde te geleiden zou dat ook maar half werken. Met Siuans ring zou dat niet het geval zijn, maar dat was de prijs als je geheimen had die een ander kende en die je niet openbaar wilde maken. Siuan vertrouwde meer op de oorspronkelijke ring dan Elaynes nabootsingen, en dus droeg ze die – soms ook Leane – terwijl Elayne en Nynaeve, die saidar konden gebruiken, het met namaak moesten doen. ‘Waar zijn ze?’ wilde Siuan weten. Haar halslijn daalde en rees. De jurk was nu groen en de ketting een snoer grote maanstenen. ‘Het is al erg genoeg dat ze een roeiriem in mijn werk steken en roeien zoals het hun bevalt. Nu laten ze ons ook nog wachten.’ ik weet niet waarom je zo van streek bent dat zij komen,’ zei Leane. ‘Je schept genoegen in hun fouten. Ze kennen niet eens de helft van wat ze denken te weten.’ Even kwam haar gewaad gevaarlijk dicht bij doorzichtigheid; een strak halssnoer van grote parels verscheen om haar nek en verdween weer. Ze merkte het niet. Ze had nog minder ervaring dan Siuan.
‘Ik heb wat echte slaap nodig,’ gromde Siuan. ‘Brin probeert me te laten rondrennen tot ik buiten adem ben. En ik kan wachten op welwillende vrouwen die de halve nacht moeten nadenken over hun lopen. Waarbij we, om niet te vergeten, ook nog met die twee zijn opgescheept.’ Ze keek Elayne en Nynaeve laatdunkend aan en rolde haar ogen toen naar de nachtelijke hemel.
Nynaeve pakte haar vlecht krachtig beet, een zekere aanduiding van haar gemoedstoestand. Deze keer was Elayne het van harte met haar eens. Het was behoorlijk moeilijk om lerares te zijn van leerlingen die dachten meer te weten dan ze wisten, en die veel vaker de lerares een standje uitdeelde dan omgekeerd. Natuurlijk waren de anderen veel erger dan Siuan of Leane. Waar bléven de anderen? Aan het eind van de straat was beweging. Zes vrouwen, omgeven door de gloed van saidar, die niet verdwenen. Als gewoonlijk hadden Sheriam en de anderen zich in hun eigen slaapkamers gedroomd en liepen ze daarna naar buiten. Elayne wist niet zeker of ze ook maar iets van de eigenschappen van Tel’aran’rhiod begrepen. Niettemin stonden ze erop de dingen op hun eigen manier te doen, zelfs als er een betere manier was. Wie kon het beter weten dan een Aes Sedai ? De zes Aes Sedai waren echte beginners in Tel’aran’rhiod. Hun kleren veranderden voortdurend. Eerst was er een met de stola met de franje van haar Ajah en de witte Vlam van Tar Valon op de rug, dan waren het er vier, dan weer geen een. Soms was het een lichte reismantel tegen het stof met de Vlam op de rug en de linkerborst. Hun tijdloze gezichten vertoonden uiteraard geen spoor van de hitte – dat was nooit zo bij Aes Sedai – en ze lieten niet merken dat ze wisten dat hun kleren steeds veranderden.
Zij waren even mistig als Nynaeve en Leane. Sheriam en de anderen hadden meer vertrouwen in droomter’angrealen, die geleiding vereisten, dan in de ringen. Ze leken niet te geloven dat Tel’aran’rhiod niets met de Ene Kracht te maken had. Elayne kon tenminste niet zeggen wie van hen een namaaksel gebruikte. Drie bezaten een kleine schijf van iets wat ooit ijzer was, aan beide kanten voorzien van een strak opgewonden spiraal die bekrachtigd werd door een stroom van Geest, de enige stroom die je in je slaap kon geleiden, behalve hier dan. De andere drie zouden een plaatje hebben van wat vroeger barnsteen was geweest en waarin een slapende vrouw was verwerkt. Als alle zes ter’angrealen voor haar zouden liggen, kon Elayne de twee oorspronkelijke eruit halen. Deze nabootsingen waren goed gelukt, maar het bleven nabootsingen.
Toen de Aes Sedai samen de stoffige straat door liepen, hoorde ze het laatste flard van hun gesprek, hoewel ze er niets uit kon opmaken. ‘... zal onze keuze afwijzen, Carlinya,’ zei Sheriam met haar donkerrode haren, ‘maar ze zullen élke keus van ons versmaden. We kunnen net zo goed bij ons besluit blijven. Je hoeft je redenen niet te herhalen.’
Morvrin, een stevige Bruine zuster met grijze lokken in het haar, snoof. ‘Na al ons werk met de Zaal zouden we het moeilijk krijgen om ze alsnog van mening te laten veranderen.’
‘Waarover zouden we ons zorgen maken, zolang geen enkele vorst ons bespot?’ zei Mijrelle verhit. Ze was de jongste van de zes en nog niet zo lang Aes Sedai. Ze klonk duidelijk geërgerd.
‘Welke heerser zou dat durven?’ vroeg Anaiya, zoals een vrouw zou vragen welk kind modderige voetsporen op haar tapijten zou durven achterlaten. ‘Hoe dan ook, geen enkele koning of koningin weet zoveel van wat er omgaat binnen het zusterschap om er iets van te begrijpen. We hoeven ons alleen maar te bekommeren om de meningen van de zusters, niet om die van hen.’
‘Waar ik mij zorgen om maak,’ zei Carlinya koel, ‘is het feit dat, als ze gemakkelijk door ons gestuurd wordt, ze even gemakkelijk door anderen kan worden gestuurd.’ De bleke Witte zuster met haar bijna zwarte ogen was altijd koel. Sommigen zouden zelfs ijzig zeggen. Waar ze het ook over hadden, ze wensten het niet te bespreken in het bijzijn van Elayne of de anderen. Ze zwegen al voor ze hen bereikten. Siuan en Leane reageerden op de nieuwkomers door elkaar nijdig de rug toe te keren, alsof ze ruzie hadden en werden onderbroken door de komst van de Aes Sedai. Elayne zelf bekeek vlug haar kleding. Het was de juiste witte jurk met de kleurbanden. Ze wist niet hoe ze het moest opvatten dat ze zonder na te denken in de juiste kleren was verschenen. Ze zou hebben durven wedden dat Nynaeve haar kleding na hun komst had moeten aanpassen. Die was veel uitdagender dan zijzelf en bestreed elke beperking waarbij Elayne zich al had neergelegd. Hoe kon ze anders ooit Andor besturen? Als haar moeder dood was. Als...
De ietwat gezette Sheriam richtte haar schuin staande groene ogen op Siuan en Leane. Heel even droeg ze een stola met blauwe franje. ‘Als jullie twee niet beter met elkaar kunnen opschieten, beloof ik plechtig jullie naar Tiana te sturen.’ Het klonk alsof het al vaak gezegd was en niet langer meer iets betekende.
‘Jullie hebben lang genoeg samengewerkt,’ zei Beonin met haar zware Taraboonse tongval. Ze was een aardig uitziende Grijze met honingkleurig haar in een heleboel vlechten en met blauwgrijze ogen die voortdurend verrast keken, hoewel niets Beonin kon verbazen. Ze geloofde nog niet dat de zon ’s ochtends opkwam voor ze het zelf had gezien, en mocht dat op een morgen niet gebeuren, dacht Elayne, dan zou Beonin geen spier vertrekken. Het zou slechts bevestigen dat ze terecht om bewijs vroeg. ‘Jullie kunnen en moeten weer samenwerken.’ Beonin zei het alsof ze dat al zo vaak gezegd had dat ze er niet langer meer bij stilstond. Alle Aes Sedai waren al heel lang gewend aan Siuan en Leane. In het begin behandelden ze hen als twee meisjes die onophoudelijk ruzie maakten. De Aes Sedai hadden de neiging om alle ruziemaaksters als kinderen te behandelen. Zelfs deze twee, die ooit hun zusters waren geweest.
‘Stuur ze wel of niet naar Tiana,’ zei Mijrelle kortaf, ‘maar praat er verder niet over.’ Elayne geloofde niet dat de donkere, mooie vrouw boos was op Siuan of Leane. Ze was misschien niet over iets bepaalds boos. Ze had een driftig karakter, dat zelfs onder de Groenen opviel. Haar geelgouden zijden jurk sloot bij de nek, maar had een ovale opening die de bovenkant van haar borsten vrijliet. Ze droeg een merkwaardige ketting: een brede zilveren kraag met drie kleine dolken waarvan de grepen tussen haar borsten vielen. Een vierde dolk verscheen en verdween zo snel dat het verbeelding had kunnen zijn. Ze nam Nynaeve van top tot teen op, alsof ze naar een fout zocht. ‘Gaan we naar de Toren, ja of nee? Zo ja, dan kunnen we misschien iets nuttigs doen.’ Elayne wist nu waarom Mijrelle boos was. Toen zij en Nynaeve voor het eerst naar Salidar kwamen, hadden zij elke zeven dagen Egwene in Tel’aran’rhiod ontmoet om kennis uit te wisselen. Dat was lang niet altijd eenvoudig geweest, aangezien Egwene steeds werd begeleid door een Aielse droomloopster die haar lesgaf. Een ontmoeting zonder een of twee Wijzen had moeite gekost. Hoe dan ook, dit was na hun komst in Salidar allemaal voorbij. Deze zes Aes Sedai van Sheriams raad gingen naar de ontmoetingen toen ze slechts de drie oorspronkelijke ter’angrealen bezaten en amper meer van Tel’aran’rhiod wisten dan hoe er te komen. Dat was gebeurd toen Egwene gewond raakte, waardoor Aes Sedai alleen Wijzen ontmoetten. Twee groepen trotse vrouwen, ieder achterdochtig over wat de ander wilde, en niemand was bereid een duimbreed toe te geven of het hoofd een haartje te buigen. Natuurlijk wist Elayne niet wat er bij die ontmoetingen besproken was, maar ze had haar eigen ervaringen, en nu en dan lieten Sheriam en de anderen zich wat brokjes ontvallen.
Aes Sedai waren er zo zeker van dat ze alles konden leren als ze eenmaal wisten dat er iets geleerd kon worden. Zij verlangden gewoonlijk dezelfde achting als een koningin, en verwachtten dat hun altijd, meteen en zonder uitvluchten, alles verteld werd wat ze wilden weten. Kennelijk hadden ze overal een antwoord op geëist, over de plannen van Rhand, over wanneer Egwene weer fit genoeg was om terug te keren naar de Dromenwereld, over de mogelijkheid in Tel’aran’rhiod in andere dromen te kunnen gluren, over het lichamelijk bezoeken van de Dromenwereld en over iemand tegen diens wil in de droom te halen. Ze hadden zelfs meer dan eens gevraagd of het mogelijk was de werkelijke wereld te beïnvloeden door wat je deed in de droom. Dat was volkomen onmogelijk, maar ze betwijfelden dat blijkbaar. Morvrin had iets over Tel’aran’rhiod gelezen; genoeg om een heleboel vragen te stellen, hoewel Elayne vermoedde dat Siuan het nodige toevoegde. Ze dacht dat Siuan trachtte zelf bij de ontmoetingen te zijn, maar de Aes Sedai vonden blijkbaar dat ze al genoeg hadden ingewilligd door haar de ring als hulpmiddel te laten gebruiken bij haar werk met de ogen-en-oren. De bemoeizucht van de Aes Sedai met dat werk maakte haar danig van streek.
En wat de Aiel betrof... De Wijzen, de droomloopsters – hier kon Elayne tenminste uit eigen ervaring putten – wisten niet alleen alles wat er te weten was over de Dromenwereld, maar zagen die bijna als hun eigen voorrecht. Ze vonden het helemaal niet prettig als een onwetend iemand die bezocht. Ze handelden alles wat ze dwaas vonden grof af.
Bovendien vormden ze een hechte groep, klaarblijkelijk heel trouw aan Rhand. Ze wilden niet meer kwijt dan dat hij leefde, en dat Egwene pas na haar herstel in Tel’aran’rhiod zou terugkeren. Ze waren ook niet geneigd vragen te beantwoorden die zij ongepast vonden. Dat laatste kon inhouden dat ze de vragenstelster nog te onwetend vonden voor een antwoord, of dat de vraag, of het antwoord, of beide ergens hun vreemde denkwijze over eer en verplichting geweld aandeden. Elayne wist weinig meer van ji’e’toh dan dat het bestond, en dat het verantwoordelijk was voor een heel vreemd en heel gevoelig liggend gedrag.
Alles bij elkaar bevatte het alle aanduidingen voor een ramp, en Elayne bedacht dat het heel wel mogelijk was dat dit potje elke zeven dagen opnieuw op het vuur stond, zeker gezien vanuit het standpunt van de Aes Sedai,
In het begin hadden Sheriam en de andere vijf iedere nacht om les gevraagd, maar nu gebeurde dat slechts twee keer. De nacht voor de ontmoeting met de Wijzen, alsof zij vóór de strijd hun kunde voor het laatst wilden aanscherpen. En de nacht erna, waarbij ze gewoonlijk hun lippen opeengeklemd hadden, alsof ze wilden uitvinden wat er fout gegaan was en hoe ze daar iets aan konden doen. Mijrelle wond zich waarschijnlijk al op voor de ramp van deze avond. Er zou zeker iets misgaan.
Morvrin wendde zich tot Mijrelle en deed haar mond open, maar plotseling stond er een andere vrouw tussen hen in. Het kostte Elayne een moment voor ze Gera, een kokkin, herkende vanwege haar nu leeftijdloze uiterlijk. Ze droeg een stola met groene franje en woog slechts de helft van haar werkelijke omvang. Gera hief een waarschuwende vinger naar de Aes Sedai op en was verdwenen. ‘Dus dat zijn haar dromen, hè?’ zei Carlinya koel. Aan haar sneeuwwitte gewaad groeiden mouwen die in punten over haar handen vielen, en een strakke hoge hals tot vlak onder haar kin. iemand dient met haar te praten.’
‘Laat toch gaan, Carlinya,’ grinnikte Anaiya. ‘Gera is een goede kokkin. Laat haar dromen met rust. Ik begrijp hoe aantrekkelijk het is.’ Ze werd ineens veel slanker en groter. Haar trekken veranderden niet echt; ze had nog steeds het gewone, moederlijke gezicht van altijd. Met een lach veranderde ze weer terug. ‘Kun je voor een keertje ergens niet het plezier van inzien, Carlinya?’ Zelfs Carlinya’s gesnuif was koeltjes. ‘Gera heeft ons duidelijk gezien,’ zei Morvrin, ‘maar zal ze zich ons herinneren?’ Haar donkere, harde ogen stonden peinzend. Haar jurk van eenvoudige donkere wol, bleef het meest vast van de zes. Kleine onderdelen veranderden, maar zo fijn dat Elayne niet echt het verschil kon noemen.
‘Natuurlijk zal ze dat,’ zei Nynaeve bits. Ze had het al eerder uitgelegd. Zes Aes Sedai keken haar met opgetrokken wenkbrauwen aan, en ze matigde haar toon. Een beetje. Ook zij had een hekel aan het schuren van potten. ‘Als zij zich de droom herinnert, zal ze zich dit ook herinneren. Maar alleen als droom.’
Morvrin keek nadenkend. Na Beonin was ze een goede tweede als het om bewijzen ging. Nynaeves gezicht, een en al ongeduld, kon haar ook zonder die toon al in moeilijkheden brengen. Voordat Elayne iets kon zeggen om de aandacht van de Aes Sedai van Nynaeve af te leiden, sprak Leane met een bijna onnozel lachje. ‘Vinden jullie niet dat we eens moeten gaan?’
Siuan snoof verachtelijk over die bedeesdheid en Leane keek haar vuil aan. ‘Ja, jullie zullen graag zoveel mogelijk tijd in de Toren willen doorbrengen,’ zei Siuan op haar beurt onverschillig, en Leane snoof. Ze deden het heel goed. Sheriam en de anderen zouden echt denken dat Siuan en Leane slechts twee gesuste vrouwen waren, die zich aan één doel en aan de resten van hun vroegere leven vastklampten opdat het hen in leven zou houden. Twee vrouwen die elkaar de hele tijd kinderlijk in de haren vlogen. De Aes Sedai hadden zich kunnen herinneren dat Siuan ooit de naam had een sterke wil te hebben en bedrieglijk sluw te zijn. Hetzelfde gold, in iets mindere mate, voor Leane. Als zij zich als één hadden opgesteld, of hun ware gezicht hadden getoond, zouden de zes het zich hebben herinnerd en heel zorgvuldig hebben overdacht wat het tweetal zei. Maar nu leken ze verdeeld, spuwden ze elkaars afkeer in het gezicht, kronkelden ze bijna in het stof voor de Aes Sedai, en beseften ze dat blijkbaar amper... Als de een met tegenzin werd gedwongen het met de ander eens te zijn, versterkte dat het oordeel. Als de ander bezwaren maakte om duidelijk beuzelachtige gronden, versterkte dat het oordeel wederom. Elayne wist dat zij deze houding gebruikten om Sheriam en de anderen zover te krijgen dat ze Rhand ondersteunden. Ze had wel graag geweten waar het tweetal het nog meer voor gebruikte.
‘Ze hebben gelijk,’ zei Nynaeve beslist en ze schonk Siuan en Leane een afkeurende blik. Hun spel hinderde Nynaeve buitengewoon; zij zou zich niet vernederen, al stond haar leven op het spel. ‘U zou nu dienen te weten dat hoe langer u hier blijft, hoe minder echte rust u krijgt. Slapen in Tel’aran’rhiod gaat niet zo goed als op de gewone manier. En denk eraan: als u iets ongewoons opmerkt, moet u voorzichtig zijn.’ Ze vond het afschuwelijk dingen te herhalen – het was duidelijk in haar stem te horen – maar Elayne moest toegeven dat het bij deze vrouwen maar al te vaak nodig was. Ze had wel graag anders willen horen, niet alsof ze het tegen een stel niet al te snuggere kinderen had. ‘Als iemand zich in Tel’aran’rhiod droomt, zoals Gera deed, en de droom wordt een nachtmerrie, dan blijft de nachtmerrie soms op zichzelf bestaan. Die zijn heel gevaarlijk. Vermijd alles wat er ongewoon uitziet. En probeer deze keer uw gedachten te beheersen. Wat u hier bedenkt, kan echt worden. Die Myrddraal van de laatste keer kan een rest van een nachtmerrie zijn geweest, maar ik denk dat iemand haar gedachten de vrije loop liet. Misschien herinnert u zich het gesprek over de Zwarte Ajah, over of zij het Schaduwgebroed in de Toren binnenlieten.’ Alsof dit al niet erg genoeg was, voegde ze eraan toe: ‘U zult morgenavond geen indruk maken op de Wijzen als u met een Myrddraal aankomt.’ Elayne kromp ineen.
‘Kind,’ zei Anaiya vriendelijk en ze verschikte de stola met blauwe franje die ineens over haar armen lag, ‘je hebt heel goed werk verricht, maar dat is geen verontschuldiging voor onbeschaamde taal.’
‘Je hebt een aantal voorrechten gekregen,’ zei Mijrelle, helemaal niet vriendelijk, ‘maar je schijnt te vergeten dat het vóórrechten zijn.’ Haar onvriendelijke blik zou genoeg moeten zijn om Nynaeve te laten rillen. De laatste weken was Mijrelle steeds harder tegen Nynaeve opgetreden. Ook zij droeg nu haar stola. Allemaal, geen goed teken. Morvrin snoof afkeurend. ‘Toen ik Aanvaarde was, zou elk meisje dat een Aes Sedai zó aansprak een hele maand vloeren mogen boenen, al zou ze de dag erna tot Aes Sedai worden verheven.’ Elayne kwam haastig tussenbeide, in de hoop dat ze een ramp kon voorkomen. Nynaeve trok een verzoenend gezicht – dat dacht ze waarschijnlijk – maar zag er nog gemelijk en koppig uit. ik weet zeker dat ze er niets mee bedoelde, Aes Sedai. We hebben erg hard gewerkt. Vergeef ons alstublieft.’ Het kon wellicht helpen dat ze zichzelf erbij noemde, aangezien ze niets had gedaan. Het kon er ook toe leiden dat ze allebei de vloer mochten schrobben. Het zorgde er in ieder geval voor dat Nynaeve haar aankeek. Het zette haar kennelijk aan het denken, want haar gezicht kreeg een deemoedige uitdrukking. Ze maakte een knix en staarde naar de grond alsof ze zich schaamde. Misschien was dat ook zo. Heel misschien. Elayne ging haastig door, alsof Nynaeve zich vormelijk had verontschuldigd en dat aanvaard was. ik weet dat u allen zoveel mogelijk tijd in de Toren wilt besteden, dus misschien moeten we maar niet langer wachten? Wilt u zich net als de vorige keer Elaida’s werkkamer inprenten?’ In Salidar werd Elaida nimmer de Amyrlin genoemd, en dus werd ook nooit ‘de kamer van de Amyrlin’ gebruikt. ‘Laat iedereen die plek in haar geest vasthouden, zodat we allen tegelijk aankomen.’
Anaiya was de eerste die knikte, en zelfs Carlinya en Beonin lieten zich afleiden.
Het was onduidelijk of het tiental bewoog of dat Tel’aran’rhiod om hen heen bewoog. Van het weinige dat Elayne begreep, kon het allebei waar zijn; de Dromenwereld was bijna oneindig plooibaar. Het ene moment stonden ze in de straat in Salidar, het volgende moment in een grote, statige kamer. De Aes Sedai knikten tevreden; ze waren nog steeds zo onervaren dat ze blij waren over alles dat ging zoals zij zich dat hadden voorgesteld.
Even zeker als Tel’aran’rhiod de wakende wereld weerspiegelde, zo weerspiegelde deze kamer de macht van de vrouwen die hier de afgelopen drieduizend jaar hadden gezeteld. De vergulde staande lampen waren niet aan, maar overal hing dat merkwaardige Tel’aran’rhiod-licht. De hoge haard was gemaakt van goud marmer uit Kandor en de vloer van glanzend roodsteen uit de Mistbergen. De muren waren betrekkelijk kort geleden – slechts duizend jaar – betimmerd met panelen van een lichte houtsoort, vreemd gevlamd, waarin prachtige beesten en vogels waren uitgesneden die volgens Elayne recht uit de verbeelding van de houtsnijder gekomen waren. De hoge boogramen voor het balkon dat uitzag over de eigen tuin van de Amyrlin, waren omlijst met parel glanzende steen dat gered was uit een onbekende stad die tijdens het Breken van de Wereld in de Zee der Stormen ten onder was gegaan. Niemand had ooit iets soortgelijks gevonden. Iedere vrouw die deze kamer had gebruikt, had er haar eigen stempel op gedrukt, al was het alleen maar voor de tijd dat ze er gezeteld was, en Elaida had niet anders gedaan. Achter een stevige tafel, fraai bewerkt met drievoudig aaneengeklonken ringen, stond een zware zetel die eruitzag als een troon. De zetel werd bekroond met een ivoren Vlam van Tar Valon. Het oppervlak van de tafel was leeg op drie kistjes na, van Altaraans lakwerk; elk stond op precies dezelfde afstand van de ander. Tegen een muur stond een gladde witte vaas op een sober wit voetstuk. In de vaas waren rozen gezet, waarvan de kleur en het aantal bij elke blik veranderden, maar ze bleven streng en strak en recht geschikt. Rozen! In deze tijd van het jaar, in dit weer! Om ze te laten groeien was Ene Kracht verspild! Elaida had als raadgeefster van haar moeder hetzelfde gedaan.
Boven de haard hing een schilderij in de nieuwe stijl, op gespannen linnen. Het stelde twee mannen voor die tussen de wolken vochten en bliksemflitsen naar elkaar smeten. De ene had een gezicht van vlammen, de ander was Rhand. Elayne was erbij geweest in Falme; het schilderij ontliep de waarheid niet veel. Er was een scheur in het linnen van Rhands gezicht, alsof er iets zwaars tegenaan was gegooid. De scheur was bijna onzichtbaar gemaakt. Blijkbaar wenste Elaida een voortdurende herinnering aan de Herrezen Draak, en het was al even duidelijk dat ze niet al te gelukkig met het uitzicht was. ‘Als jullie me willen verontschuldigen,’ zei Leane te midden van al dat tevreden geknik. ik moet kijken of mijn mensen mijn boodschappen ontvangen hebben.’ Elke Ajah, behalve de Witte, had een netwerk van ogen-en-oren over de landen verspreid, net als veel zusters voor zichzelf. Maar Leane had iets uitzonderlijks, misschien wel ongeëvenaards; als Hoedster had ze in Tar Valon zelf een netwerk opgebouwd. Ze was nog niet uitgesproken of ze was verdwenen.
‘Ze moet hier niet in haar eentje ronddolen,’ zei Sheriam geërgerd. ‘Nynaeve, ga achter haar aan. Blijf bij haar.’ Nynaeve trok aan haar vlecht. ‘Ik geloof niet...’
‘Dat doe je zelden,’ onderbrak Mijrelle haar. ‘Doe nu eens een keer wat je gezegd wordt en wel meteen, Aanvaarde.’ Nynaeve keek Elayne droogjes aan, knikte, onderdrukte zichtbaar een zucht en verdween. Elayne voelde weinig met haar mee. Als Nynaeve haar ergernis in Salidar niet had uitgeleefd, had ze misschien kunnen uitleggen dat Leane overal in de stad kon zijn, dat ze bijna onmogelijk gevonden kon worden, en dat ze zelf wekenlang alleen in Tel’aran’rhiod had rondgedoold.
‘Nou, laten we zien wat we kunnen opsteken,’ zei Morvrin, maar voordat iemand een beweging had kunnen maken, stond Elaida achter de schrijftafel. Ze keek dreigend.
Elaida was een onbewogen, strenge vrouw, die eerder knap dan mooi was, met donker haar en donkere ogen. Ze droeg een bloedrode jurk met de gestreepte stola van de Amyrlin Zetel over haar schouders. ‘Zoals ik voorspeld heb,’ zei ze plechtig, ‘zal de Witte Toren onder mij opnieuw verenigd worden. Onder mij!’ Ze wees streng naar de vloer. ‘Kniel, en vraag vergiffenis voor jullie misdrijf!’ Waarna ze verdween. Elayne liet haar adem ontsnappen en merkte opgelucht dat ze niet de enige was.
‘Een voorspelling?’ Beonins voorhoofd rimpelde. Ze klonk niet bezorgd, maar dat kon ze misschien maar beter wel zijn. Elaida had de gave van voorzeggen, zij het gebrekkig. Als een vrouw gegrepen werd door een voorspelling volgens welke iets ging gebeuren, gebeurde dat ook.
‘Een droom,’ zei Elayne. Ze was zelf verrast over de kalmte in haar stem. ‘Ze slaapt en droomt. Het is niet verwonderlijk dat ze droomt over de dingen die ze verlangt.’ Licht, laat dat alsjeblieft zo zijn. ‘Zag je de stola?’ vroeg Anaiya aan niemand in het bijzonder. ‘Er zat geen blauwe band op.’ Gewoonlijk had de stola van de Amyrlin een band voor elk van de Ajahs.
‘Een droom,’ zei Sheriam vlak. Ze klonk onbevreesd, maar had haar stola weer om, net als Anaiya.
‘Of dat nou zo is of niet,’ zei Morvrin rustig, ‘we kunnen net zo goed uitvoeren waarvoor we hier gekomen zijn.’ Morvrin was niet zo bangelijk aangelegd.
De haastige manier waarop iedereen na de woorden van de Bruine zuster aan de slag ging, gaf ineens aan hoe stil iedereen was geworden. Morvrin, Carlinya en Anaiya gleden snel naar het voorvertrek, waar de werktafel van de Hoedster zou staan. Onder Elaida was dat Alviarin Freidhen, een Witte zuster. Dat was vreemd, omdat de Hoedster altijd van dezelfde Ajah kwam als de Amyrlin. Siuan staarde hen geprikkeld na. Ze beweerde dat er uit Alviarins papieren vaak meer kon worden opgestoken dan uit die van Elaida, want Alviarin leek soms meer te weten dan de vrouw die ze geacht werd te dienen. Twee keer had Siuan bewijs gevonden dat Alviarin een opdracht van Elaida had ingetrokken, kennelijk zonder gevolgen, al had ze Nynaeve of Elayne niet verteld om welke opdrachten het ging. Er waren duidelijke grenzen aan Siuans openheid. Sheriam, Beonin en Mijrelle verzamelden zich bij Elaida’s schrijftafel, openden een kistje en begonnen de papieren door te bladeren. Hier bewaarde Elaida haar laatste brieven en verslagen. Het kistje, bewerkt met vechtende gouden haviken in witte wolken onder een blauwe lucht, kon telkens als iemand het losliet, plotseling dichtvallen, tot ze eraan dachten om het open te houden. De papieren zelf veranderden steeds, zelfs onder het lezen. Schrijfwerk was echt kortstondig van aard. De Aes Sedai hielden vastberaden vol al klonken er veel geprikkelde kreetjes en geërgerde zuchten.
‘Hier is een verslag van Danelle,’ zei Mijrelle, en ze keek haastig het blad door. Siuan wilde zich bij hen voegen – Danelle, een jonge Bruine zuster, had bij de groep gehoord die haar had afgezet – maar Beonin gaf haar een scherpe blik waardoor ze brommend naar haar hoekje terugliep. Beonin had haar aandacht alweer bij het kistje en de stukken, voor Siuan drie stappen had gezet; de anderen merkten het niet eens. Mijrelle bleef doorpraten. ‘Ze zegt dat Mattin Stepaneos het van ganser harte aanvaardt, dat Roedran nog steeds probeert om voor beide partijen te kiezen, terwijl Alliandre en Tylin meer tijd willen voor hun antwoord. Er is een aantekening, in Elaida’s hand. “Zet hen onder druk!”’ Ze klakte met haar tong toen het papier in de lucht verdween. ‘Het zei niet waarover het ging, maar met deze vier kunnen er slechts twee mogelijkheden zijn.’ Mattin Stepaneos was koning van Illian en Roedran van Morland, terwijl Alliandre koningin van Geldan was, en Tylin van Altara. Het onderwerp moest óf Rhand zijn, óf de Aes Sedai die zich tegen Elaida verzetten.
‘We weten nu tenminste dat onze afgezanten nog steeds een even goede kans hebben als die van Elaida,’ zei Sheriam. Salidar had uiteraard niemand naar Mattin Stepaneos gestuurd. Heer Brend in de Raad van Negen, Sammael, had de werkelijke macht in Illian. Elayne zou heel graag willen weten wat Elaida had voorgesteld, dat Sammael wilde ondersteunen, of in ieder geval die woorden in Mattin Stepaneos’ mond had gelegd. Ze wist zeker dat de drie Aes Sedai er net zoveel voor over hadden, maar die visten gewoon de volgende stukken uit het kistje. ‘Het bevel om Moiraine aan te houden is nog steeds van kracht,’ zei Beonin. Ze schudde haar hoofd toen het vel in haar handen plotseling een hele stapel werd. ‘Ze weet nog niet dat Moiraine dood is.’ Ze trok een gezicht tegen de vellen en liet ze vallen; ze dwarrelden als bladeren omlaag en gingen op in lucht voor ze de grond bereikten. ‘En Elaida is nog steeds van plan een paleis voor zichzelf te bouwen.’
‘Dat dacht ik wel,’ zei Sheriam droog. Haar hand beefde even toen ze in zich opnam wat op het oog een korte aantekening was. ‘Shemerin is weggelopen. De Aanvaarde Shemerin.’
Alle drie keken ze Elayne even aan, voordat ze hun blik weer op het kistje richtten, dat ze opnieuw moesten openen. Niemand zei iets na Sheriams woorden.
Elayne knarste bijna met haar tanden. Zij en Nynaeve hadden hun verteld dat Elaida Shemerin, een Gele zuster, had teruggezet tot Aanvaarde, maar ze hadden het natuurlijk niet geloofd. Een Aes Sedai kon bestraft worden of er uitgegooid worden, maar ze kon niet worden teruggezet, tenzij ze gesust werd. Maar blijkbaar had Elaida dat wel gedaan, ondanks de wetten van de Toren. Misschien was ze bezig die wetten te herschrijven.
Er waren nog meer zaken die deze vrouwen niet hadden geloofd. Zulke jonge vrouwen, Aanvaarden, wisten niet genoeg van de wereld om te weten wat kon en wat niet. Jonge vrouwen waren goedgelovig en onnozel; het was heel goed mogelijk dat ze zagen en geloofden wat er helemaal niet was. Ze had graag met haar voeten willen stampen. Een Aanvaarde aanvaardde wat de Aes Sedai verstrekten en vroeg niet naar wat de Aes Sedai voor zich wensten te houden. Bijvoorbeeld een verontschuldiging. Ze hield haar gezicht in de plooi en verborg haar woede. Siuan kende die belemmering niet. Meestal niet. Als de Aes Sedai niet keken, wierp ze op hen allemaal woedende blikken. Als er een in haar richting keek, was haar gezichtsuitdrukking uiteraard in een oogwenk de nederigheid zelf. Daar was ze heel goed in. Een leeuw overleeft het als leeuw, had ze eens tegen Elayne gezegd, en een muis als muis. Hoe dan ook: Siuan was maar een armzalige en eigenzinnige muis. Elayne dacht enige ongerustheid in Siuans blik te bespeuren. Het onderzoek hier was Siuans belangrijkste taak nadat ze de Aes Sedai had bewezen de ring veilig te kunnen gebruiken. Elayne en Nynaeve hadden haar en Leane in het geheim lesgegeven. Deze kamer was een belangrijke bron van inlichtingen. Het kostte tijd om de verbinding met de ogen-en-oren in alle landen te herstellen, zodat hun verslagen voortaan naar Salidar werden gestuurd. Als Sheriam en de anderen dit wilden overnemen, zou Siuan weleens minder nut hebben. In de geschiedenis van de Toren werd een netwerk van ogen-en-oren slechts beheerd door een zuster, tot Siuan naar Salidar kwam met de namen van de Amyrlins ogen-en-oren. En die van de Blauwe Ajah, die ze beheerd had voordat ze Amyrlin was geworden. Beonin liet openlijk haar tegenzin blijken om afhankelijk te zijn van een vrouw die er in feite niet meer bijhoorde, en de anderen vonden dat eigenlijk ook. Niemand van hen voelde zich op haar gemak in de buurt van een gesuste vrouw. Elayne zelf had ook niets te doen. De Aes Sedai mochten dit een les noemen, en daar zelfs in geloven, maar van eerdere gelegenheden wist zij dat als ze hun ongevraagd iets wilde bijbrengen, binnen de kortste keren haar hoofd zou worden afgebeten. Ze dacht aan een krukje – het verscheen, met pootjes van wingerdbladeren -, ging zitten en wachtte. Een stoel zou prettiger zijn, maar dat zou tot aanmerkingen leiden. Een Aanvaarde op haar gemak was een luie Aanvaarde. Even later maakte Siuan ook zo’n soort krukje. Ze schonk Elayne een zuinig glimlachje en de ruggen van de Aes Sedai een duistere blik. De eerste keer dat Elayne deze kamer in Tel’aran’rhiod bezocht, had er een rij krukken in een halve kring voor de grote schrijftafel gestaan. Bij elk bezoek erna waren het er minder, en nu stond er geen een meer. Ze wist zeker dat het iets betekende, maar ze kon zich niet voorstellen wat het was. Ze was er ook zeker van dat Siuan hetzelfde had bedacht en waarschijnlijk de verklaring ervoor had uitgeknobbeld. Als dat zo was, had ze die niet met Elayne of Nynaeve gedeeld. ‘De gevechten in Shienar en Arafel nemen af,’ mompelde Sheriam min of meer in zichzelf, ‘maar er is hier nog steeds niets wat aangeeft waarom ze begonnen zijn. Schermutselingen, ja, maar Grensbewoners vechten niet tegen elkaar. Ze hebben de Verwording.’ Ze was een Saldeaanse, en Saldea was een Grensland.
‘Het is tenminste rustig in de Verwording,’ zei Mijrelle. ‘Bijna te rustig. Dat kan nooit blijvend zijn. Het is maar goed dat Elaida genoeg oren-en-ogen heeft in de Grenslanden.’ Siuan slaagde erin om zowel ineen te krimpen als nijdig naar de Aes Sedai te kijken. Elayne geloofde niet dat ze al verbinding had met haar mensen in de Grenslanden; ze waren te ver van Salidar verwijderd.
‘Ik zou me geruster voelen als je hetzelfde kon zeggen van Tarabon.’ Het vel in Beonins handen werd langer en breder; ze keek er even naar, snoof en wierp het opzij. ‘De ogen-en-oren in Tarabon zwijgen nog steeds. Allemaal. Het enige bericht uit Tarabon zijn geruchten uit Amadicia dat er Aes Sedai bij de oorlog zijn betrokken.’ Ze schudde het hoofd over de dwaasheid om een dergelijk gerucht op papier vast te leggen. Aes Sedai bemoeiden zich niet met burgerkrijg. Nou ja, niet zo openlijk dat het ontdekt kon worden. ‘En het schijnt dat er niet meer dan een handvol verwarde verslagen uit Arad Doman is.’
‘We zullen zelf gauw genoeg iets over Tarabon te weten komen,’ zei Sheriam kalmerend. ‘Binnen enkele weken.’
Het zoeken ging heel lang door. Er was nooit een tekort aan stukken; het gelakte kistje raakte nooit leeg. Feitelijk groeide de stapel soms, zodra er een vel verwijderd werd. Uiteraard bleven alleen de kortste berichten lang genoeg zichtbaar om gelezen te worden, maar soms dook een gelezen brief of verslag opnieuw in het kistje op. Er vielen regelmatig lange stiltes, maar een paar stukken ontlokten opmerkingen, en enkele brieven werden door de Aes Sedai besproken. Siuan begon met een touwtje tussen haar vingers te spelen en besteedde kennelijk nergens aandacht aan. Elayne had dat ook graag gedaan, of beter nog, iets gelezen. Er verscheen een boek, De reizen van Jaim Kimstapper, op de vloer voordat ze het kon laten verdwijnen, maar van vrouwen die geen Aes Sedai waren, werd meer door de vingers gezien dan van meisjes die geoefend werden om er een te worden. In ieder geval kon ze al luisterend het een en ander oppikken. De betrokkenheid van Aes Sedai was niet het enige gerucht dat Elaida’s schrijftafel had bereikt. Zo werd er van alles gefluisterd over de reden waarom Pedron Nial de Witmantels verzamelde. Hij wilde misschien de troon van Amadicia veroveren – waaraan hij zeker geen behoefte had – of de oorlog en oproer in Tarabon en Arad Doman neerslaan; men fluisterde zelfs dat hij Rhand wilde steunen. Dat wilde Elayne pas geloven als de zon in het westen opkwam. Er waren verslagen van vreemde verschijnselen in Illian en Cairhien. Misschien bestonden er meer, maar ze lazen alleen over dorpen die door waanzin waren bevangen, over tot leven gekomen nachtmerries, over pratende tweekoppige kalveren, over Schaduwgebroed dat uit het niets verscheen. Sheriam en de anderen gleden daar luchtig overheen; dat soort verhalen dook in Salidar op uit streken in Altara en Morland, en van over de rivier, uit Amadicia. De Aes Sedai beschouwden het als verhalen van overspannen mensen die over de Herrezen Draak hadden gehoord. Elayne was er niet zo zeker van. Zij had dingen gezien die de Aes Sedai met al hun jaren en ervaring nooit gezien hadden. Er was een gerucht over haar moeder die in het westen van Andor een leger op de been bracht – uitgerekend onder de vlag van het oude Manetheren! – maar ook over dat ze door Rhand was opgesloten, en dat ze gevlucht was naar elk land dat je maar kon bedenken, waaronder de Grenslanden en Amadicia, al kon je zoiets van het laatste land zeker niet voorstellen. De Toren geloofde er kennelijk niets van. Elayne wenste dat ze wist wat ze moest geloven.
Ze stopte het gepieker over waar haar moeder in werkelijkheid was, toen ze Sheriam haar eigen naam hoorde noemen. Ze sprak niet tegen haar, maar las haastig voor van een vierkant stuk papier dat een lang perkament werd met onderaan drie zegels. Elayne Trakand diende tot elke prijs opgespoord en teruggebracht te worden naar de Witte Toren. Als er nog meer dingen verknoeid werden, zouden degenen die faalden ‘vrouw Macura benijden’. Elayne rilde. Tijdens hun terugreis naar Salidar was het ene Ronde Macura bijna gelukt om Nynaeve en Elayne als een paar zakken wasgoed terug te sturen naar de Toren. Het heersende Huis van Andor, las Sheriam, was ‘de sleutel’, waar ook al niets van te maken was. De sleutel tot wat?
De drie Aes Sedai keken geen enkele keer in haar richting. Ze keken elkaar slechts aan en lazen door. Misschien waren ze haar vergeten, misschien ook niet. Aes Sedai deden wat ze deden. Als zij tegen Elaida moest worden beschermd, was dat een beslissing van de Aes Sedai. En als zij om een of andere reden met handen en voeten gebonden bij Elaida zou worden afgeleverd, was dat ook hun keuze. ‘De snoek vraagt geen toestemming aan de kikker om te eten,’ herinnerde ze zich een van Lini’s spreekwoorden.
Elaida’s antwoord op Rhands pardon was duidelijk te zien aan de staat van het verslag. Elayne kon het haar bijna zien doen. Het vel papier in haar vuist verkreukelen en het willen verscheuren, waarna het kil en strak glad werd gestreken om het in het kistje bij de andere papieren te leggen. Elaida’s uitbarstingen waren altijd koud. Op dit bericht had ze niets geschreven, maar op een ander had ze bijtende woorden gekrabbeld. Een samenvatting voor de Aes Sedai in de Toren die duidelijk maakte dat ze bijna gereed was om publiekelijk te verklaren dat wie niet aan haar bevel tot terugkeer gehoorzaamde, een verraadster was. Sheriam en de anderen bespraken deze mogelijkheid kalm. Hoeveel zusters er ook van plan waren om te gehoorzamen, sommigen moesten van ver reizen. Anderen hadden het bevel misschien nog niet eens ontvangen. Hoe dan ook, zo’n besluit zou voor het oog van de hele wereld alle geruchten over een verdeelde Toren bevestigen. Elaida moest wel in paniek zijn om dit alles te overwegen, of anders razend en buiten zinnen.
Een koude rilling sneed langs Elaynes ruggengraat en dat had niets te maken met Elaida’s vrees of betrokkenheid. Tweehonderdvierennegentig Aes Sedai in de Toren steunden Elaida, bijna een derde van alle Aes Sedai, bijna evenveel als in Salidar. De beste hoop was dat de resterende groep ook in twee even grote fracties verdeeld was. Na de gestage stroom van het begin kwamen er nu nog maar af en toe zusters naar Salidar. Misschien gold dat ook voor de zusters die naar de Toren kwamen. Ze wilde het hopen.
Een tijdlang zochten ze zwijgend tot Beonin opeens uitriep: ‘Elaida heeft afgezanten naar Rhand Altor gestuurd.’ Elayne sprong overeind en kon nog net haar woorden inslikken, toen Siuan haar terugtrok, wat enigszins werd bedorven doordat het haar niet lukte de kattenbak als eerste te laten verdwijnen.
Sheriam wilde het papier overnemen maar het werden er opeens drie. ‘Waar heeft ze hen heen gestuurd?’ vroeg ze, terwijl Mijrelle tegelijk vroeg: ‘Wanneer zijn ze uit Tar Valon vertrokken?’ Hun kalme waardigheid verkeerde op het randje.
‘Naar Cairhien,’ zei Beonin. ‘En ik heb niet gezien wanneer, als het hierin werd vermeld. Ze zullen echter zeker verder reizen naar Caemlin, zodra ze weten waar hij zich bevindt.’
Desondanks was het goed. Het zou zeker een maand duren om van Cairhien naar Caemlin te reizen, en dus zou Salidars gezantschap hem als eerste bereiken. Elayne had een gerafelde landkaart onder haar matras in Salidar gestopt, en elke dag gaf ze erop aan hoe ver het gezantschap al naar Caemlin gevorderd kon zijn.
De Grijze zuster was nog niet klaar. ‘Blijkbaar wil Elaida hem hun steun aanbieden. En een vrijgeleide naar de Toren.’ Sheriams wenkbrauwen rezen omhoog.
‘Dat is brutaal.’ De olijfbruine wangen van Mijrelle werden donker. ‘Elaida was van de Rode Ajah.’ Een Amyrlin was zowel van alle Ajahs als van geen enkele, niettemin kon niemand gemakkelijk haar oorspronkelijke Ajah loslaten.
‘Die vrouw is tot alles in staat,’ zei Sheriam. ‘Misschien vindt hij de steun van de Witte Toren aantrekkelijk.’
‘Wellicht kunnen we de Aielvrouwen een boodschap naar Egwene laten sturen?’ stelde Mijrelle weifelend voor.
Siuan deed of ze hard moest hoesten, maar Elayne had er genoeg van. Egwene waarschuwen was natuurlijk heel belangrijk, want Elaida’s zusters zouden haar zeker naar de Toren terugslepen als ze haar in Cairhien zagen en ze zou daar niet vriendelijk worden ontvangen, maar verder... ‘Jullie denken toch niet dat Rhand ook maar één woord van Elaida gelooft? Denken jullie dat hij niet weet dat ze van de Rode Ajah was en wat dat betekent? Ze zullen hem zeker geen steun aanbieden en dat weten jullie. We moeten hem waarschuwen!’ Er zat iets tegenstrijdigs in en ze besefte dat, maar haar bezorgdheid overheerste nu. Als er iets met Rhand gebeurde, zou ze sterven. ‘En hoe stel je je voor, Aanvaarde, dat wij dat doen?’ vroeg Sheriam koeltjes.
Elayne was bang dat ze leek op een vis met een open mond. Ze had geen idee wat ze moest antwoorden. Ze werd gered door plotseling geschreeuw in de verte, gevolgd door onverstaanbaar geroep uit de voorkamer. Ze was al dicht bij de deur maar werd op de hielen gezeten door de anderen toen ze erheen holde.
Het vertrek was leeg, afgezien van de schrijftafel van de Hoedster vol stapels papieren en stapels met stukken en rollen en de rij stoelen tegen de muur waar de Aes Sedai konden wachten op Elaida. Anaiya, Morvrin en Carlinya waren verdwenen, maar een van de hoge gangdeuren zwaaide net dicht. Het woeste gegil van een vrouw schalde door de smaller wordende opening naar binnen. Sheriam, Mijrelle en Beonin stootten Elayne bijna om in hun haast de gang te bereiken. Ze leken misschien mistig maar ze voelden heel stevig. ‘Pas op,’ riep Elayne, al kon ze verder niets anders dan haar rok optillen en hen samen met Siuan zo snel mogelijk volgen. Ze stapten letterlijk een tafereel als uit een nachtmerrie binnen. Zo’n dertig pas rechts van hen verbreedde de met wandkleden behangen gang zich tot een rotsgrot die zich eindeloos ver leek uit te strekken. Schemerige lichtvlekken kwamen van de rossige gloed van enkele vuren en vuurbakken. Overal stonden Trolloks, grote mensachtige gestalten met bijna menselijke gezichten die waren verwrongen tot beestachtige bekken, snavels en snuiten, en hoorns droegen of veren-kammen. De monsters in de verte leken vager dan die dichtbij waren. Ze waren slechts half gevormd, maar de monsters dichtbij waren reuzen die wel tweemaal zo groot waren als mensen, zelfs nog groter dan een echte Trollok. Ze waren slechts gekleed in leer en met zwarte punten getooide maliën en hurkten jankend rond kookvuren, kookpotten, vleesroosters, vreemde puntroosters en metalen voorwerpen. Dit was echt een nachtmerrie, maar een vreselijkere dan Elayne ooit van Egwene of de Wijzen had gehoord. Als ze eenmaal vrij waren van de geest die hen geschapen had, zweefden deze dingen in de Dromenwereld rond en bleven soms op een bepaalde plek hangen. De Aiel-droomloopsters vernietigden ze altijd terloops wanneer ze er een tegenkwamen, maar de vrouwen – en Egwene – hadden haar gezegd hem maar beter te vermijden als ze er op een zouden stuiten. Jammer genoeg had Carlinya blijkbaar niet geluisterd naar Nynaeves raad. De Witte zuster hing met haar enkels aan een ketting die in de duisternis boven haar verdween. Elayne zag hoe de saidargloed haar nog steeds omhulde. De gillende Carlinya kronkelde woest, terwijl haar hoofd langzaam naar een grote ketel met borrelende, kokende olie omlaag zakte.
Terwijl Elayne de gang in rende, hielden Anaiya en Morvrin zich stil op de grens tussen gang en grot. Een oogwenk bleven ze staan en toen leken hun nevelige gestalten zich naar de grens te verlengen als rook die een schoorsteen wordt ingezogen. Ze hadden het amper aangeraakt of ze waren er al middenin. Morvrin schreeuwde terwijl twee Trolloks aan grote ijzeren wielen draaiden die haar steeds strakker aantrokken. Anaiya bungelde aan haar gebonden polsen, terwijl ronddansende Trolloks haar afranselden met zwepen vol metalen punten die haar kleren met lange halen kapotscheurden.
‘We moeten ons koppelen,’ zei Sheriam en haar omhullende gloed versmolt met die van Mijrelle en Beonin. Desondanks was de binding lang niet zo helder als bij één zuster in de wakende wereld, bij een vrouw die geen nevelige droom was.
‘Nee!’ schreeuwde Elayne doordringend. ‘Jullie moeten het niet als echt zien. Je moet het aanpakken als...’ Ze greep Sheriam bij de arm, maar de door het drietal geweven stroom Vuur, zelfs gekoppeld nog ijl, raakte al de grenslijn tussen droom en nachtmerrie. Het weefsel verdween, alsof de nachtmerrie het opslokte, en meteen werden de drie Aes Sedai uitgerekt als mist in een harde wind. Ze konden nog net geschrokken gillen, voor ze de grens raakten en verdwenen. Sheriam dook op en haar hoofd stak uit een donkere metalen klokvorm. Trolloks draaiden aan hendels en verzetten hefbomen aan de buitenkant en Sheriams rode haren zwierden wild rond, terwijl ze steeds harder krijste. De andere twee waren niet te zien, maar Elayne meende nog meer gekrijs in de verte te horen, iemand die telkens weer ‘Nee!’ huilde en een ander die om hulp gilde.
‘Herinner je je wat ons verteld is over het verjagen van nachtmerries?’ vroeg Elayne.
Met haar ogen strak op het tafereel voor haar gericht knikte Siuan. ‘De werkelijkheid ervan ontkennen. Probeer alles in je geest vast te houden zoals het zonder nachtmerrie zou zijn.’ Dat was Sheriams fout geweest, de fout van alle Aes Sedai waarschijnlijk. Door hun poging de Ene Kracht tegen de nachtmerrie te geleiden, hadden ze hem aanvaard als echt en die aanvaarding had hen er even sterk in getrokken alsof ze erin waren gewandeld. Ze waren nu hulpeloos, tenzij ze dachten aan wat ze vergeten hadden. Waarvan niets viel te bespeuren. Het steeds hardere gegil trilde in Elaynes oren.
‘De gang,’ mompelde ze en ze probeerde een beeld in haar hoofd te vormen van de laatste keer dat ze die had gezien. ‘Denk aan de gang zoals je hem herinnert.’
‘Ik probeer het al, meisje,’ gromde Siuan. ‘Het werkt niet.’ Elayne zuchtte. Siuan had gelijk. Geen enkel lijntje in het tafereel voor hen vervaagde. Sheriams hoofd trilde bijna boven het metalen omhulsel waar haar lichaam in opgesloten was. Morvrin huilde met kreunend gehijg; Elayne meende bijna te kunnen horen hoe haar gewrichten uit elkaar werden getrokken. Carlinya’s omlaag hangende haren raakten al bijna het ziedende oppervlak van de hete olie. Twee vrouwen waren niet genoeg. De nachtmerrie was te groot. ‘We hebben er meer nodig,’ zei ze.
‘Leane en Nynaeve? Ook al zouden we ze kunnen vinden, meisje, Sheriam en de anderen zullen reeds dood zijn voor...’ De woorden stierven weg en ze staarde Elayne met grote ogen aan. ‘Je bedoelt Leane en Nynaeve helemaal niet, hè? Je bedoelt Sheriam en...’ Elayne knikte slechts, ze was te bang om iets te zeggen, ik denk niet dat ze ons van hun plek kunnen horen of zien. Die Trolloks hebben geen enkele keer onze kant opgekeken. Dat betekent dat we het vanbinnen uit moeten proberen.’ Elayne knikte opnieuw. ‘Meisje,’ zei Siuan toonloos, ‘je hebt de moed van een leeuw en misschien het verstand van een visvogel.’ Met een diepe zucht voegde ze eraan toe: ‘Maar ik zie ook geen enkele andere manier.’
Elayne was het geheel met haar eens, alleen niet met die moed. Als ze niet krampachtig haar knieën strak hield, zou ze als een slap hoopje op de vloertegels zijn gezakt. Ze besefte dat ze een zwaard in haar hand hield, een groot glimmend, lang stuk staal, volkomen nutteloos, zelfs als ze had geweten hoe ze het moest gebruiken. Ze liet het vallen, en het verdween voor het de grond raakte. ‘Wachten helpt niet,’ mompelde ze. Als ze nog langer wachtten, zou het beetje moed dat ze bij elkaar had geschraapt zeker in het niets verdwijnen. Samen stapten ze naar de grens. Elaynes voet raakte de grenslijn en opeens voelde ze hoe ze erin werd getrokken als water in een buis. Het ene ogenblik stond ze in de gang, starend naar de verschrikkingen, het volgende lag ze op haar buik op een ruwe grijze steen, met de polsen en enkels strak samengebonden achter haar rug; ze zag alle gruwel om haar heen. De grot strekte zich eindeloos naar alle kanten uit. De Torengang leek niet meer te bestaan. Overal hoorde ze gegil dat weerkaatste van de rotswand en de druipende pegels boven hen. Een paar pas verder dampte een enorme zwarte kookketel boven een laaiend vuur. Een Trollok met een eversnuit en slagtanden gooide er stukken onherkenbare knollen in. Een kookpot. Trolloks aten alles. Ook mensen. Ze dacht aan losse handen en voeten, maar het ruwe touw sneed nog in haar huid. Zelfs de lichte saidarschaduw was verdwenen. De Ware Bron bestond niet meer voor haar, niet hier tenminste. Het was een ware nachtmerrie en ze zat er volkomen in gevangen. Siuans stem sneed met pijnlijk gekreun dwars door het gegil. ‘Sheriam, luister naar me!’ Het Licht mocht weten wat haar werd aangedaan en Elayne zag ook niemand van de anderen. Ze hoorde hen alleen. ‘Dit is een droom! Au... Aaauuuwww! D... denk hoe het hoort te zijn!’ Elayne sloot zich er bij aan. ‘Sheriam, Anaiya, iedereen, luister! Je moet denken aan de gang zoals die was! Zoals die echt is! Dit is alleen echt als je erin gelooft!’ Ze vormde ferm in gedachten het beeld van de gang, de gekleurde tegels in nette rijen, vergulde staande lampen en geweven wandtapijten met felle kleuren. Er veranderde niets. Nog steeds kaatsten het gegil en geschreeuw heen en weer. ‘Jullie moeten aan de gang denken! Hou die vast, en hij wordt echt. Je kunt dit verslaan als je het probeert!’ De Trollok keek naar haar en had nu een scherp mes in de hand. ‘Sheriam! Anaiya! Je moet er hard aan denken! Mijrelle, Beonin, denk alleen aan de gang!’ De Trollok rolde haar op haar zij; ze probeerde weg te kronkelen maar een dikke knie hield haar moeiteloos vast, terwijl het monster haar kleren opensneed als een jager die een hertenkarkas vilt. Wanhopig hield ze het beeld van de gang vast. ‘Carlinya, Morvrin! Bij de liefde van het Licht, denk aan de gang! Aan de gang! De gang! Jullie allemaal! Denk hard!’ Grommend in een ruwe taal die nooit voor een menselijke keel was bedoeld, gooide de Trollok haar weer op de buik en knielde op haar neer. Zijn dikke knieën drukten haar armen tegen haar rug. ‘De gang!’ krijste ze. Het beest greep met dikke vingers haar haren en rukte haar hoofd omhoog. ‘De gang!’ krijste ze. ‘Denk aan de gang!’ Het Trollok-mes raakte haar blote hals onder haar linkeroor aan. ‘De gang! De gang!’ Het mes sneed. Opeens staarde ze naar de kleurige vloertegels onder haar neus. Ze tastte naar haar keel, blij verrast dat ze eruit waren. Ze voelde wat vocht en hield haar vingers voor haar ogen. Bloed, maar slechts een klein beetje. Haar hele lichaam huiverde. Als die Trollok haar keel had opengesneden... Heling zou niet meer helpen. Ze rilde opnieuw en duwde zich langzaam op. Ze was weer in de gang, vlak voor de werkkamer van de Amyrlin en nergens waren Trolloks of grotten te zien.
Siuan was er in gescheurde kleren en leek bont en blauw. De Aes Sedai waren nevelige gestalten die op het punt van instorting stonden. Carlinya was er nog het best aan toe. Ze stond met grote ogen rillend aan haar donkere haren te voelen die kroezig op een paar duim boven haar hoofd eindigden. Sheriam en Anaiya leken huilende hoopjes vodden. Mijrelle zat in elkaar gehurkt, lijkbleek, naakt en vol lange rode schrammen en met opgezette huid. Morvrin kreunde bij elke beweging en bewoog onnatuurlijk, alsof haar gewrichten niet goed werkten. Beonins gewaad leek aan flarden te zijn geklauwd, en ze keek zuchtend op haar knieën, met grotere ogen dan ooit, voor zich uit, zich vasthoudend aan de muur om niet om te vallen.
Opeens besefte Elayne dat haar eigen gewaad en ondergoed los aan haar schouders hingen, van voren recht opengesneden. Een jager die een hertenkarkas vilde. Ze beefde zo hevig dat ze bijna viel. Alles herstellen was simpel, een kwestie van denken, maar ze wist niet zeker hoe lang het zou duren voor haar herinneringen waren hersteld. ‘We moeten terug,’ zei Morvrin, en ze knielde onhandig tussen Sheriam en Anaiya neer. Ondanks haar stijfheid en kreunen klonk ze even zeker als anders. ‘Er dient enige Heling te worden verricht en niemand hier kan dat in deze toestand aan.’
‘Ja.’ Carlinya voelde weer aan haar korte haren. ‘Ja, het is beter als we naar Salidar terugkeren.’ Haar stem was een onvaste nabootsing van haar gebruikelijke koelheid.
‘Ik blijf nog even, als niemand er bezwaar tegen heeft,’ zei Siuan. Ze stelde het nogal bescheiden voor, wat slecht bij haar paste. Haar kleren waren weer goed, maar de zere plekken bleven. ‘Wellicht steek ik nog iets nuttigs op. Ik heb alleen last van wat bulten en ben bij een val in een boot weleens erger gewond geraakt.’
‘Het lijkt er meer op of er een boot op jou is gevallen,’ merkte Morvrin op, ‘maar het is jouw keus.’
‘Ik blijf ook,’ zei Elayne. ik kan Siuan helpen en heb helemaal niets.’ Steeds wanneer ze slikte, voelde ze de snee in haar hals. ik heb geen hulp nodig,’ antwoordde Siuan terwijl Morvrin met nog strakkere stem opmerkte: ‘Je hebt je hoofd er vannacht goed bijgehouden, kind. Bederf het nu niet en kom met ons mee.’ Elayne knikte mopperig. Tegenstribbelen zou haar alleen met haar armen in het zeepsop brengen. Je zou bijna denken dat de Bruine zuster hier de lerares was en Elayne de leerlinge. Ze dachten waarschijnlijk dat ze op dezelfde manier als de anderen erin was gevallen. ‘Denk eraan, je kunt recht uit je droom in je eigen lichaam stappen. Je hoeft niet eerst naar Salidar.’ Ze kon niet zien of ze haar hadden gehoord. Morvrin had zich na haar knikje al omgedraaid. ‘Voorzichtig, Sheriam,’ zei de stevige vrouw kalmerend. ‘We zijn in een paar tellen terug in Salidar. Voorzichtig, Anaiya.’ Sheriam huilde gelukkig niet meer, hoewel ze nog steeds pijnlijk kreunde. ‘Carlinya, kun jij Mijrelle helpen? Ben je klaar, Beonin? Beonin?’ De Grijze zuster keek op en staarde Morvrin even aan voor ze knikte. De zes Aes Sedai verdwenen.
Met een laatste blik op Siuan volgde Elayne een tel later, maar ze ging niet naar Salidar. Waarschijnlijk zou iemand pas later de schram op haar hals komen helen, als ze die tenminste hadden gezien. Voorlopig zouden ze druk bezig zijn met de zes Aes Sedai die er bij het ontwaken zouden uitzien alsof ze door een vleesmolen waren gehaald. Elayne had dus even tijd en een andere bestemming in gedachten. De grote zaal in het paleis van haar moeder in Caemlin doemde niet gemakkelijk rond haar op. Ze voelde iets van weerstand voor ze op de rood-witte tegels stond onder het hoge tongewelf tussen de rijen dikke witte pilaren. Opnieuw leek het licht overal en nergens vandaan te komen. De enorme vensters boven haar hoofd met de afbeeldingen van de Witte Leeuw van Andor, afgewisseld met de eerste koninginnen van het rijk en taferelen van grote Andoraanse overwinningen, waren onduidelijk in het nachtelijk duister.
Onmiddellijk zag ze het verschil met wat ze kende, wat haar komst had bemoeilijkt. Op de verhoging aan het eind van de zaal waar de Leeuwentroon hoorde, stond een indrukwekkende, monsterlijke zetel van fonkelend goud met rode Draken in verguldsel en email, met zonnestenen als ogen. Haar moeders troon was niet uit de ruimte verwijderd, maar rees op een soort verhoging achter het monsterachtige ding op.
Elayne liep langzaam de zaal door en beklom de witmarmeren treden om naar de vergulde troon van de Andoraanse koninginnen te kijken. De Witte Leeuw van Andor in maanstenen in een vlak van robijnen in de rug zou boven het hoofd van haar moeder uitsteken. ‘Wat ben je aan het doen, Rhand Altor?’ fluisterde ze hees. ‘Wat ben je in Lichtsnaam aan het doen?’
Ze was verschrikkelijk bang dat hij de zaken verpestte, nu zij er niet was om hem tussen de valkuilen door te leiden. Hij had weliswaar de Tyreners heel goed aangepakt en blijkbaar ook de Cairhienin, maar haar volk was anders; haar volk was eerlijk, recht door zee en had een afkeer van leiding of dwang. Wat in Tyr of in Cairhien werkte, kon hier in zijn gezicht ontploffen als het vuurfeest van een Vuurwerker. Kon ze maar bij hem zijn. Kon ze hem maar waarschuwen voor dat gezantschap van de Toren. Elaida moest een kunstje in haar mouw hebben verborgen dat hem zou pakken wanneer hij dat het minst verwachtte. Zou hij slim genoeg zijn om het te doorzien? Eigenlijk had ze geen enkel idee van de opdracht aan het gezantschap uit Salidar. Ondanks al Siuans pogingen leken de meeste Aes Sedai in Salidar nog steeds innerlijk verdeeld te zijn over Rhand Altor. Hij was de Herrezen Draak, de voorspelde redder van de mensheid, maar hij was ook een. geleider, gedoemd tot krankzinnigheid, dood en verwoesting. Zorg voor hem, Min, dacht ze. Wees zo snel mogelijk bij hem en zorg voor hem.
Er schoot een steek van jaloezie door haar heen omdat Min er kon zijn om te doen wat zij wilde doen. Misschien moest ze hem delen, maar ze zou zéker een deel van hem voor zichzelf hebben. Ze ging hem echt binden als haar zwaardhand, hoe moeilijk dat ook zou zijn. ‘Het zal gedaan worden.’ Ze strekte haar hand naar de Leeuwentroon om te zweren zoals koninginnen van Andor al sinds de vroegste tijden hadden gezworen. ‘Het zal gedaan worden.’
Ze had geen tijd meer. Een Aes Sedai zou haar in Salidar komen wekken om dat zielige krasje in haar hals te helen. Zuchtend stapte ze uit de droom.
Demandred stapte achter een pilaar in de grote zaal vandaan en keek van de twee tronen naar de plek waar het meisje was verdwenen. Elayne Trakand, tenzij hij er volkomen naast zat, en ze gebruikte aan haar vaagheid te zien een minderwaardige ter’angreaal, een voor beginnende leerlingen. Hij zou er veel om gegeven hebben als hij haar gedachten had gekend, maar de woorden en haar gezicht waren al veelzeggend. Ze was niet blij met wat Altor hier uitspookte, helemaal niet blij, en ze was van plan er iets aan te doen. Een vastberaden jonge vrouw, vermoedde hij. In ieder geval weer een draadje in het net om aan te trekken, hoe zwak het misschien ook was.
‘Laat de Heer van de Chaos heersen,’ zei hij tegen de tronen, en hij had graag geweten waarom dat zo moest zijn. Hij opende een doorgang om Tel’aran’rhiod te verlaten.