Mazrim Taim. In de eeuwen voor Rhand hadden ook andere mannen verklaard de Herrezen Draak te zijn. Vlak voordat Rhand zich had uitgesproken was er een ware plaag van valse Draken geweest, waarvan sommigen konden geleiden. Mazrim Taim was er één van en zijn leger was verwoestend door Saldea rondgetrokken voor hij gevangen was genomen. Basheres gezicht veranderde niet, maar zijn hand hield met witte knokkels zijn zwaardgevest vast, terwijl Tumad zijn bevelen afwachtte. Bashere was voornamelijk naar Andor gekomen vanwege Taims ontsnapping tijdens zijn reis naar Tar Valon waar hij gestild zou worden. Dat koningin Tenobia Bashere met een leger zo ver en zo langdurig achter de man had aangestuurd, om ervoor te zorgen dat Saldea nooit meer last van Taim zou hebben, gaf wel aan hoezeer Saldea Mazrim Taim vreesde en haatte.
De Speervrouwen wachtten kalm af, maar voor de Andoranen leek de naam een fakkel in droog hooi. Arymilla werd net overeind geholpen, maar haar ogen draaiden alweer naar boven. Ze zou opnieuw als een slap hoopje op de plavuizen zijn neergeploft als Karind haar niet zachtjes had laten zakken. Elegar verdween tussen de zuilen, boog zich voorover en braakte luid. De rest zuchtte en hijgde paniekerig, drukte doekjes tegen de lippen of sloeg de hand aan het zwaard. Zelfs de kordate Karind likte zenuwachtig haar lippen af.
Rhand trok zijn hand uit zijn jaszak. ‘Het pardon,’ zei hij en beide Saldeanen keken hem lang en nietszeggend aan.
‘En als hij nu eens niet daarvoor is gekomen?’ vroeg Bashere even later. ‘Stel dat hij nog steeds beweert de Herrezen Draak te zijn?’ De Andoranen schuifelden met hun voeten; iedereen wilde een heel eind weg zijn als de Ene Kracht in een tweegevecht werd gebruikt. ‘Als hij dat denkt,’ zei Rhand ferm, ‘zal ik hem van dat waanidee afhelpen.’ Hij had een bijzonder zeldzame angreaal in zijn zak, een voor mannen, een uitgesneden dik mannetje met een zwaard. Hoe sterk Taim ook mocht zijn, daar kon hij niet tegenop. ‘Maar als hij voor het pardon is gekomen, dan krijgt hij dat, net als iedere andere geleider.’ Wat Taim Saldea ook had aangedaan, hij kon het zich niet veroorloven een geleider weg te sturen, een man die de grondbeginselen al kende. Zo’n man had hij nodig. Afgezien van een Verzaker zou hij niemand wegsturen, tenzij hij daartoe werd gedwongen. Demandred en Sammael, Semirhage en Mesaana, Asmodean en... Rhand duwde Lews Therin weg; hij wilde zich niet laten afleiden.
Opnieuw was Bashere even stil, maar ten slotte knikte hij en liet zijn zwaard los. ‘Het pardon bestaat natuurlijk. Maar luister goed, Altor. Indien Taim het ooit waagt een voet in Saldea te zetten, zal hij het niet levend verlaten. Er bestaan te veel herinneringen. Geen enkel bevel van mij – of van Tenobia zelf – zal hem dan in leven houden.’
‘Ik zorg dat hij niet in Saldea komt.’ Taim had de keus: zich ofwel aan Rhand onderwerpen, of anders hier zijn dood vinden. Onbewust voelde Rhand aan zijn jaszak en aan het dikke mannetje onder de wol. ‘Laat hem hierheen komen.’
Tumad keek Bashere aan, maar Basheres knikje kwam zo snel dat Tumads buiging schijnbaar het antwoord was op Rhands bevel. Rhand was ook boos, maar hij zei niets, en Tumad haastte zich wijdbeens lopend weg. Bashere had zijn armen over elkaar geslagen en wachtte af: een toonbeeld van ontspanning. Hij hield zijn zwarte, schuin staande ogen zo strak gericht op de plek waar Tumad was verdwenen, dat hij leek op een man die zich gereedhoudt om iemand te doden. De Andoranen schuifelden weer heen en weer, deden aarzelend een stapje naar achter en naar voren. Ze ademden zo luid dat het leek of ze vele spannen hadden gehold. ‘Jullie mogen gaan,’ zei Rhand.
‘Ik wil u in ieder geval terzijde staan,’ begon Lir, terwijl Naean net scherp opmerkte: ‘Ik laat me niet verjagen voor...’ Rhand snoerde beiden de mond. ‘Ga!’
Ze wilden hem tonen dat ze onbevreesd waren, terwijl ze van angst bijna in hun broek plasten. Ze wilden weghollen, elke waardigheid vergeten die ze reeds aan zijn voeten hadden neergelegd. De keus was heel eenvoudig. Hij was de Herrezen Draak en hem ter wille zijn betekende gehoorzaamheid, en gehoorzaamheid betekende in dit geval iets doen dat ze graag wilden doen. Er werd opeens veel en overdreven gebogen en er werden diepe kniebuigingen gemaakt met wijde rokken, onder het haastig gemompel van: indien u me toestaat, mijn heer Draak,’
‘Zoals u beveelt, mijn heer Draak.’ Ze renden wel niet echt, maar liepen zo snel als mogelijk was zonder de indruk van haast te geven. In ieder geval gingen ze de andere kant op, weg van Taim. Ongetwijfeld wilden ze niet de kans lopen Mazrim Taim bij zijn aankomst tegen te komen. Het wachten duurde lang in de hitte – het kostte tijd een man van de poort door de lange paleisgangen hierheen te brengen – maar nadat de Andoranen waren vertrokken, bewoog niemand meer. Bashere hield zijn ogen strak op de plek gericht waar Taim zou verschijnen. De Speervrouwen hielden alles in het oog, maar dat deden ze altijd, en net als anders gaven ze de indruk zich in een oogwenk te kunnen sluieren. Afgezien van hun ogen konden het standbeelden zijn. Eindelijk weerkaatste het geluid van laarzen op de binnenhof. Rhand wilde naar saidin reiken maar hield zich toen in. Zodra de man de hof zou oplopen, zou hij kunnen voelen dat Rhand de Kracht gereedhield; Rhand kon zich niet veroorloven een bange indruk te maken. Tumad verscheen als eerste in het zonlicht. Een zwartharige man volgde hem, iets langer dan gemiddeld, met een donker gezicht, scheef staande ogen, een kromme neus en hoge jukbeenderen, waaruit zijn Saldeaanse afkomst viel op te maken, hoewel hij gladgeschoren was en gekleed als een vroeger welgestelde Andoraan die door zware tijden was getroffen. Zijn donkerblauwe jas was van fijne wol, afgezet met nog donkerder fluweel, maar versleten bij de polsen. Zijn broek toonde knieën, en er zat stof in de barstjes van zijn laarzen. Niettemin stapte hij trots naar voren, wat geen geringe prestatie was met vier man van Bashere vlak achter hem, die hem met hun bij de punt licht gekromde zwaarden bijna in de ribben staken. De hitte leek hem amper te deren. De ogen van de Speervrouwen volgden hem. Rhand nam Taim in zich op, terwijl de man met zijn bewakers de hof overstak. Minstens vijftien jaar ouder dan hij; dus ongeveer vijfendertig, wellicht iets ouder. Er was maar weinig bekend en nog minder geschreven over geleiders – de meeste beschaafde mensen vermeden dit onderwerp – maar Rhand had zoveel mogelijk te weten willen komen. Betrekkelijk weinig mannen hadden het voor zichzelf uitgezocht; dat was een van Rhands problemen. Na het Breken was het bij geleiders meestal een aangeboren eigenschap die zich liet blijken bij de eerste volwassenheid. Sommigen wisten de krankzinnigheid van zich af te houden tot de Aes Sedai hen vonden en stilden. Anderen waren reeds volkomen krankzinnig wanneer ze werden gevonden, soms al binnen een jaar nadat ze saidin voor het eerst hadden aangeraakt. Rhand had zich tot dusver bijna twee jaar aan zijn geestelijke gezondheid kunnen vastklampen. Maar voor hem stond een man die het minstens tien tot vijftien jaar volgehouden had. Dat alleen was al veel waard. Op een gebaar van Tumad bleven ze enkele passen voor hem staan. Rhand opende zijn mond, maar voor hij iets kon zeggen verhief Lews Therin als een waanzinnige zijn stem. Sammael en Demandred haatten me, hoeveel eer ik hun ook bewees. Hoe meer eer, hoe groter hun haat, tot ze hun ziel verkochten en overliepen. Vooral Demandred. Ik had hem moeten doden! Ik had hen allen moeten doden! De aarde moeten verschroeien om hen allen te doden! De aarde verschroeien! Met starre trekken leverde Rhand een zware strijd om zijn eigen geest. Ik ben Rhand Altor. Rhand Altor! Ik heb Sammael, Demandred of de andere Verzakers nooit gekend! Het Licht brande me, ik ben Rhand Altor! Als een zwakke echo dreef nog een gedachte van elders aan. Het Licht brande me. Het klonk als een verzoek. Toen was Lews Therin verdwenen, teruggedreven naar de een of andere schaduw waarin hij verbleef.
Bashere maakte gebruik van de stilte. ‘Je zegt dat je Mazrim Taim bent?’ Hij klonk twijfelend en Rhand keek hem verward aan. Was het Taim of niet? Alleen een gek zou die naam noemen als het niet de zijne was.
De mond van de gevangene vertrok in wat een eerste aanzet tot een glimlach zou kunnen zijn terwijl hij langs zijn kin streek. ‘Ik heb me geschoren, Bashere.’ Zijn toon bevatte meer dan een spoortje van spot. ‘Zo diep in het zuiden is het heet, of had je dat nog niet gemerkt? Heter dan het hoort te zijn, zelfs voor deze streken. Wil je bewijs? Zal ik voor je geleiden?’ Zijn donkere ogen flitsten naar Rhand en weer naar Bashere, wiens gezicht steeds roder aanliep. ‘Misschien maar niet, nu niet. Ik herinner me je. Ik had je bij Irinjavar verslagen tot dat visioen aan de hemel verscheen. Maar dat weet iedereen. Wat is iedereen onbekend, behalve jou en Mazrim Taim?’ Hij keek naar Bashere, en zijn bewakers of hun zwaarden die zijn ribben bijna aanraakten, leken niet tot hem door te dringen. ‘Ik heb gehoord dat je het lot van Musar, Hachari en hun vrouwen geheim hebt gehouden.’ De spot was verdwenen, hij verhaalde slechts wat er was gebeurd. ‘Ze hadden niet moeten proberen mij onder de witte vlag te vermoorden. Ik reken erop dat je een goede plek voor hen als dienaren hebt gevonden? Ze willen nu alleen nog dienen en gehoorzamen; anders voelen ze zich niet gelukkig. Ik had ze kunnen doden. Ze trokken alle vier een dolk.’
‘Taim,’ gromde Bashere en zijn hand schoot naar zijn gevest, ‘jij...’ Rhand ging voor hem staan en greep de pols beet die het zwaard reeds half had getrokken. De wapens van de bewakers, waaronder die van Tumad, raakten Taim nu aan, staken in zijn huid aan de punten op zijn jas te zien, maar hij week niet achteruit. ‘Kwam je voor mij?’ wilde Rhand weten, ‘of kwam je heer Bashere bespotten? Als je dat nog eens doet, mag hij jou van me doden. Mijn pardon vergeeft je alles wat je hebt gedaan, maar geeft je geen vrijbrief om op te scheppen over je misdaden.’
Taim nam Rhand even goed op voor hij verder sprak. Ondanks de hitte zweette de kerel amper. ‘Ik kwam voor jou. Jij was die man in het visioen aan de hemel. Men zegt dat je tegen de Duistere zelf vocht.’
‘Niet de Duistere,’ zei Rhand. Bashere verzette zich wel niet, maar Rhand kon de gespannen spieren in zijn arm voelen. Als hij losliet, zou het wapen in een oogwenk Taims hart doorboren. Tenzij hij de Kracht gebruikte. Of Taim. Dat moest als het kon voorkomen worden. Hij bleef Basheres pols stevig vasthouden. ‘Hij noemde zich Ba’alzamon, maar ik denk dat het Ishamael was. Ik heb hem later in de Steen van Tyr gedood.’
‘Ik heb gehoord dat je een aantal Verzakers hebt gedood. Moet ik heer Draak tegen je zeggen? Ik heb die titel al vaak opgevangen. Ben je van plan alle Verzakers te doden?’
‘Weet je dan een andere manier om met hen af te rekenen?’ vroeg Rhand. ‘Zij sterven of de wereld sterft. Tenzij je denkt dat ze overgehaald kunnen worden de Schaduw af te zweren zoals ze voorheen het Licht hebben verraden.’ Dit werd steeds belachelijker. Hier stond hij een gesprek te voeren met een man die zeker door vijf zwaarden tot bloedens toe onder zijn jas werd verwond, terwijl hij zelf een andere man tegenhield om er een zesde zwaard aan toe te voegen; een die nog wel meer wilde dan een paar druppels bloed. Gelukkig waren Basheres mannen te goed geoefend om zonder opdracht van hun generaal meer te doen en het was maar goed dat Bashere zweeg. Rhand had bewondering voor Taims koele houding en sprak zo snel mogelijk verder zonder de indruk van haast te willen wekken. ‘Welke misdaden jij ook hebt begaan, Taim, ze verbleken naast die van de Verzakers. Jij hebt nooit een hele stad gemarteld, duizenden mensen gedwongen elkaar langzaam en volkomen te breken, gedwongen hun geliefden en vrienden te breken. Semirhage heeft het gedaan. Alleen omdat ze die kracht had, alleen om te bewijzen dat ze het kon, voor de lol. Heb jij kinderen vermoord? Graendal wel. Ze noemde het vriendelijkheid, zodat ze niet zouden lijden, nadat hun ouders door haar in slavernij waren weggevoerd.’ Hij hoopte maar dat de andere Saldeanen minstens zo goed luisterden als Taim; de man had zich belangstellend naar hem toegebogen. Hij hoopte dat ze niet te veel vragen zouden stellen over de bron van zijn kennis. ‘Heb jij mensen als voedsel aan de Trolloks gegeven? Alle Verzakers hebben dat gedaan – gevangenen werden óf ter plekke vermoord óf, indien ze niet wilden overlopen, meteen aan de Trolloks gegeven – maar Demandred heeft twee steden ingenomen, met als enige reden dat hij vond dat de inwoners hem hadden vernederd voor hij naar de Schaduw was overgelopen en iedere man, iedere vrouw, ieder kind verdween in de kookpotten van de Trolloks. Mesaana richtte scholen op in de streken die zij bestuurde, scholen waar kinderen en jonge mensen de roem en eer van de Duistere werden bijgebracht, bijgebracht hoe ze vrienden en vriendinnen konden doden die dit alles niet goed of te traag leerden. Ik zou verder kunnen gaan. Ik zou bij de eerste op de lijst kunnen beginnen en alle dertien Verzakers kunnen afwerken, en bij ieder honderden even erge misdaden kunnen noemen. Wat jij ook misdaan hebt, het haalt het niet bij hen. En nu ben je hier vanwege het pardon, om in het Licht te lopen en je aan mij te onderwerpen. Je bent hier om de Duistere te bestrijden, in een strijd die feller is dan jij ooit hebt gevoerd. De Verzakers wankelen; ik ben van plan ze allen op te jagen, ze volkomen te vernietigen. En jij gaat me daarbij helpen. Alleen daarvoor zul je het pardon verdienen. Ik leg het je kristalhelder voor; waarschijnlijk zul je het honderdmaal of nog meer verdienen voor de Laatste Slag achter de rug is.’
Eindelijk voelde hij hoe Bashere zijn arm ontspande, hoe het zwaard in de schede teruggleed. Rhand kon nog net voorkomen dat hij een opgeluchte zucht slaakte. ‘Ik zie geen reden meer om hem van zo nabij te bewaken. Steek je zwaard weg.’
Langzaam staken Tumad en de anderen hun zwaard weg. Langzaam maar het gebeurde wel. Toen nam Taim weer het woord. ‘Onderwerpen? Ik had meer aan een verdrag tussen ons beiden gedacht.’ De Saldeanen verstrakten; Bashere stond nog steeds achter Rhand, maar hij kon voelen hoe de man verstarde. De Speervrouwen bewogen geen spiertje, al gleed Jalani’s hand naar de sluier. Taim had het niet in de gaten en hield zijn hoofd schuin, ik zou natuurlijk als deelgenoot achter jou staan, maar ik heb meer jaren de kans gehad de Kracht te bestuderen dan jij. Ik zou je heel veel kunnen leren.’ Rhand voelde zich zo woedend worden dat het rood voor zijn ogen schemerde. Hij had dingen verhaald waarvan hij eigenlijk niets af kon weten, had waarschijnlijk bodem gegeven aan tientallen geruchten over hemzelf en de Verzakers, en dat alles om de daden van deze kerel wat minder erg te maken en de man had de onbeschaamdheid om over een bondgenootschap te praten? In zijn hoofd woedde de stem van Lews Therin. Dood hem! Dood hem nu! Dood hem! Voor deze keer deed Rhand geen moeite de stem te onderdrukken. ‘Geen overeenkomst,’ grauwde hij. ‘Geen deelgenoten. Ik ben de Herrezen Draak, Taim! Ik! Als jij over kennis beschikt die ik kan gebruiken, wil ik het weten, maar jij gaat waarhéén ik je zeg te gaan en wannéér ik jou dat zeg.’ In een oogwenk gleed Taim omlaag op zijn knie. ik onderwerp me aan de Herrezen Draak. Ik zal dienen en gehoorzamen.’ Bij het opstaan trilden zijn mondhoeken weer in die halve glimlach. Tumad keek de man met open mond aan.
‘Zo rap?’ vroeg Rhand zachtjes. De woede was nog niet verdwenen; hij was nog witheet. Als hij eraan toegaf, wist hij niet wat er zou gebeuren. Nog steeds sprak Lews Therin in de schaduwen van zijn hoofd. Dood hem! Moet hem doden! Rhand onderdrukte Lews Therin tot onverstaanbaar gemompel. Misschien zou hij er minder verbaasd over moeten zijn; er gebeurden vreemde dingen rond een ta’veren, vooral bij iemand die zo sterk was als hij. Dat een man binnen een tel van gedachten kon veranderen, zelfs als zijn lot in steen was uitgehouwen, mocht geen grote verrassing betekenen. Maar zijn kwaadheid, waarin een sterke achterdocht leefde, had hem nog steeds in de greep. ‘Je hebt jezelf de Herrezen Draak genoemd, overal in Saldea strijd geleverd; je bent alleen gevangengenomen doordat je bewusteloos werd geslagen en nu geef je jezelf zo snel over? Waarom?’
Taim schokschouderde, ik heb toch geen andere keus? Alleen door de wereld te zwerven, zonder vrienden, opgejaagd, terwijl jij naar roem en eer klimt? Dit alles in de veronderstelling dat Bashere of jouw Aielvrouwen me niet doden voor ik de stad kan verlaten. Zelfs als zij het niet doen, zullen de Aes Sedai mij vroeg of laat in de hoek drijven. Ik betwijfel of de Toren Mazrim Taim wil vergeten. Daarentegen kan ik je volgen en een deel van de roem zal de mijne zijn.’ Voor het eerst keek hij rond, naar zijn bewakers, naar de Speervrouwen, en hij schudde het hoofd alsof hij het niet kon geloven, ik had die ene kunnen zijn. Hoe kan ik er anders zo zeker van zijn? Ik kan geleiden, ben sterk. Wat heeft gezegd dat ik de Herrezen Draak niet was? Ik hoefde slechts een van die Voorspellingen waar te maken.’
‘Zoals je geboorte op de helling van de Drakenberg?’ zei Rhand koud. ‘Dat was de eerste Voorspelling die uit diende te komen.’ Weer krulden Taims lippen zich iets. Eigenlijk was het helemaal geen glimlach; zijn ogen deden niet mee. ‘Overwinnaars schrijven de geschiedenis. Als ik de Steen van Tyr had veroverd, zou de geschiedenis hebben aangetoond dat ik op de Drakenberg was geboren, of uit een vrouw die nog nooit door een man was bekend. De stralende hemelen zouden zich hebben geopend om mijn komst aan te kondigen. Het soort dingen dat ze nu over jou vertellen. Maar jij hebt de Steen met je Aiel ingenomen en de wereld eert nu jou, de Herrezen Draak. Ik weet wel beter dan me daartegen te verzetten; jij bent het. Nou, en als ik het hele brood niet kan krijgen, stel ik me tevreden met de sneetjes die op mijn bord belanden.’
‘Misschien zul je eer gewinnen, Taim, misschien niet. Als je je daarover druk gaat maken, bedenk dan wat er met de anderen is gebeurd die gedaan hebben wat jij hebt gedaan. Logain is gevangen en gestild; volgens de geruchten in de Toren gestorven. Een man zonder naam is in Haddon Mirk door de Tyreners onthoofd. Weer een ander in Morland op de brandstapel beland. Levend verbrand, Taim! Dat hebben de Illianers vier jaar geleden eveneens met Gorin Rogad gedaan.’
‘Dat lot zou ik liever niet het mijne willen noemen,’ zei Taim effen. ‘Vergeet de eer dan en denk aan de Laatste Slag. Al mijn daden zijn gericht op Tarmon Gai’don. Alles wat ik je opdraag, zal daarop gericht zijn. Jij zult erop gericht zijn.’
‘Natuurlijk.’ Taim spreidde zijn armen uit. ‘Jij bent de Herrezen Draak. Daaraan twijfel ik niet; ik erken het openlijk. Wij trekken op naar Tarmon Gai’don. Die jij volgens de Voorspellingen zult winnen. En de geschiedenis zal verhalen hoe Mazrim Taim naast je stond.’
‘Misschien,’ gaf Rhand hem kortaf te kennen. Hij had te veel Voorspellingen meegemaakt om te geloven dat ze precies aangaven wat erin stond. Zelfs niet dat iets zeker zou gebeuren. Volgens hem omschreef een Voorspelling alleen de voorwaarden waaraan voldaan moest worden, zodat iets kón gebeuren. De vervulling van die voorwaarden betekende niet dat het zóu gebeuren. De voorwaarden in de Voorspellingen van de Draak bevatten enkele punten die maar al te duidelijk maakten dat hij diende te sterven, als hij enige kans op de overwinning wilde maken. Die gedachte maakte zijn boosheid niet echt minder. ‘Het Licht geve dat je kans niet te gauw komt. Goed. Over welke kennis beschik je die ik nodig heb? Kun je mannen leren geleiden? Kun je een man zó op de proef stellen dat je weet of hij het kan leren?’ In tegenstelling tot een vrouw kon een geleider de kundigheid niet zomaar in een man aanvoelen. In de Ene Kracht bestonden er tussen mannen en vrouwen even grote verschillen als gewoonlijk. Soms was het verschil haarfijn, soms zo groot als rots tegenover zijde. ‘Je pardon? Zijn er echt enkele dwazen aan komen draven om te leren hoe ze als jou en mij kunnen zijn?’
Bashere staarde Taim slechts minachtend aan, met de armen over elkaar en de laarzen wijd uiteen. Tumad en de bewakers bewogen zich echter zichtbaar niet op hun gemak. De Speervrouwen stonden doodstil. Rhand had geen enkel idee wat zij vonden van het aantal mannen dat zijn oproep had beantwoord; ze lieten nooit iets merken. Met de nog levende herinnering aan Taim als valse Draak konden weinig Saldeanen hun onrust verborgen houden.
‘Geef me gewoon antwoord, Taim. Als jij kunt doen wat ik wil, zeg dat dan. Zo niet...’ Dat laatste kwam voort uit zijn boosheid. Hij kon de man niet wegsturen, niet als iedere dag een strijd met hem zou betekenen. Taim leek echter te denken van wel.
“Ik kan het allebei,’ zei hij snel. ‘Ik heb er de afgelopen jaren vijf gevonden – niet dat ik er echt naar zocht – maar slechts één man bezat de moed na de proeven verder te gaan.’ Hij aarzelde en voegde er toen aan toe: ‘Na twee jaar werd hij krankzinnig. Ik moest hem doden voor hij mij doodde.’
Twee jaar. ‘Je houdt het al veel langer vol. Hoe?’
‘Bezorgd?’ vroeg Taim zacht en hij haalde zijn schouders op. ik kan je niet helpen. Ik weet niet hoe; ik doe het gewoon. Ik ben even goed bij mijn verstand als...’ Zijn ogen flitsten kort naar Bashere en negeerden zijn vlakke blik, ‘... als heer Bashere.’
Rhand vroeg het zich echter opeens af. De helft van de Speervrouwen hield de rest van het plein weer in het oog; ze zouden zich nooit zo sterk op één mogelijk gevaar richten dat ze het andere negeerden. Die mogelijke bedreiging was Taim, en de overige Speervrouwen hielden hem nog steeds in het oog, lettend op het kleinste teken van dreiging. Iedere man voelde hun aanwezigheid, zag een onverwachtse dood in hun ogen en handen. Rhand voelde het, en zij vormden nog wel zijn bescherming. Bovendien hielden Tumad en de andere bewakers nog steeds hun handen aan het gevest, klaar om opnieuw te trekken. Als Basheres mannen en de Aielvrouwen besloten Taim te doden, zou het voor de man heel moeilijk zijn om dit binnenplein levend te verlaten, hoeveel hij ook geleidde, tenzij Rhand hem hielp. Uiterlijk besteedde Taim echter even weinig aandacht aan de krijgslieden en de Speervrouwen als aan de zuilenrij of de plavuizen onder zijn laarzen. Was het dapperheid, echt of voorgewend, of nog iets anders? Een soort krankzinnigheid? Na een korte stilte nam Taim weer het woord. ‘Jij vertrouwt me nog niet. Er is ook geen reden voor. Nog niet. Dat komt wel over enige tijd. Als teken van dat komende vertrouwen heb ik een geschenk voor je meegenomen.’ Van onder zijn versleten jas trok hij een in doeken gehuld ding te voorschijn dat slechts iets groter was dan twee mannenvuisten tegen elkaar.
Met gefronst voorhoofd nam Rhand het aan en de adem stokte in zijn keel toen hij de harde vorm voelde. Haastig trok hij de fleurige lappen weg, waardoor een schijf ter grootte van een handpalm zichtbaar werd, half wit en half zwart, net als op de scharlakenrode banier boven het paleis, het oeroude symbool van de Aes Sedai vóór het Breken van de Wereld. Hij streek met zijn vingers over de kronkelende lijn tussen de twee helften. Er waren maar zeven cuendillar gemaakt. Zegels op de kerker van de Duistere, zegels die de Duistere buiten deze wereld hielden. Zelf had hij twee andere schijven die Moiraine had bewaard, zorgvuldig verstopt. Heel zorgvuldig. Niets kon cuendillar breken, zelfs de Ene Kracht niet – de rand van een dun hartstenen bekertje kon krassen in staal of diamant – maar drie van de zeven waren wel gebroken. Hij had er een in scherven gezien. En hij had gezien hoe Moiraine van de rand van een andere een dunne krul had afgesneden. De zegels verzwakten en alleen het Licht wist waarom en waardoor dat gebeurde. De schijf in zijn hand bezat de harde gladheid van cuendillar, als een soort mengsel van fijn porselein en geslepen staal, maar hij wist zeker dat het zou breken als hij het op de plavuizen liet vallen. Verscheidene waren er gebroken. Waar waren de andere gebleven? Slechts vier zegels stonden tussen de mensheid en de Duistere. Vier, als die tenminste nog heel waren. Vier stonden er tussen de mensheid en de Laatste Slag. Hoe sterk waren die nog, hoe zwak waren die al? Lews Therins stem onderbrak donderend zijn gedachten. Breek het breek ze allemaal moet ze breken moet moet moet ze allemaal breken en breken en toeslaan moet snel toeslaan nu snel toeslaan en bet breken en breken en breken.
Rhand trilde van de inspanning die stem te onderdrukken, de nevel te verjagen die als een spinnenweb om zijn hersens kleefde. Zijn spieren deden pijn alsof hij met een echte man, een reus, had geworsteld. Beetje bij beetje stopte hij de mist die Lews Therin vormde in de diepste kloven en schaduwen die hij in zijn geest kon vinden. Opeens hoorde hij zichzelf schor mompelen: ‘Moet het nu breken ze allemaal breken en breken en breken.’ En plotseling besefte hij dat hij zijn handen met het zegel boven zijn hoofd hield om het op de witte plavuizen in scherven te smijten. Hij werd alleen nog tegengehouden door Bashere die op zijn tenen staand Rhands armen vastgreep. ‘Ik weet niet wat het is,’ zei Bashere kalm, ‘maar ik denk dat je wellicht beter even kunt wachten voor je besluit het kapot te maken. Waar of niet?’ Tumad en de anderen keken niet meer naar Taim; ze staarden met open mond en grote ogen naar Rhand. Zelfs de Speervrouwen hadden hun ogen op hem gericht, een en al zorg. Sulin wilde al min of meer naar het groepje mannen toestappen en Jalani had onbewust haar hand naar Rhand uitgestrekt.
‘Nee.’ Rhand slikte en zijn keel deed pijn. ‘Ik denk niet dat ik het moet doen.’ Bashere deed langzaam een stap achteruit en Rhand liet even traag het zegel weer zakken. Misschien had Rhand Taim onverstoorbaar gevonden, maar nu zag hij het bewijs van het tegendeel. Taims gezicht werd getekend door een enorme schok. ‘Weet je. wat dit is, Taim?’ wilde Rhand weten. ‘Dat moet wel, anders zou je het niet voor me hebben meegenomen. Waar heb je het gevonden? Heb je er nog een? Weet je of er ergens nog een is?’
‘Nee,’ zei Taim met bevende stem. Eigenlijk niet van angst, meer als een man die een rotshoogte opeens onder zich voelde vergruizelen maar op de een of andere manier weer vaste grond vindt. ‘Dat is het enige dat... Ik heb allerlei geruchten gehoord, nadat ik aan de Aes Sedai was ontsnapt. Over monsters die zomaar uit het niets opdoemen. Over vreemde beesten. Over mensen die met dieren praten en dieren die terugpraten. Over Aes Sedai die krankzinnig worden zoals van mannen gedacht wordt. Over hele dorpen die gek worden en elkaar ombrengen. Iets ervan zou waar kunnen zijn. De helft van de volgens mij ware dingen is niet minder waanzinnig. Ik heb gehoord dat enkele zegels waren gebroken. Met een hamer kun je dit zegel stukslaan.’ Bashere fronste, staarde naar het zegel in Rhands handen en snakte naar adem. Hij begreep het nu.
‘Waar heb je het gevonden?’ herhaalde Rhand. Als hij de anderen kon vinden... Ja, wat dan? Lews Therin roerde zich maar hij weigerde te luisteren.
‘Op de laatste plaats waar je zoiets zou verwachten,’ antwoordde Taim, ‘zodat ik aanneem dat anderen daar als eerste zouden gaan kijken. Een vervallen boerderijtje in Saldea. Ik stapte af om te drinken en de boer gaf het aan me. Hij was oud, had geen kinderen of kleinkinderen aan wie hij het kon doorgeven en hij dacht dat ik de Herrezen Draak was. Hij beweerde dat zijn familie het meer dan tweeduizend jaar had bewaard. Beweerde dat zij koningen en koninginnen in de tijd van de Trollok-oorlogen waren geweest en edelen onder Artur Haviksvleugel. Zijn verhaal zou waar kunnen zijn. Het is even onwaarschijnlijk als het vinden van een zegel in een hut op enkele dagen rijden van de Verwordingsgrens.’
Rhand knikte en bukte zich om de doeken op te rapen. Hij was eraan gewend dat het onwaarschijnlijke om hem heen gebeurde; het moest soms ook elders gebeuren. Haastig wikkelde hij het zegel erin en overhandigde het aan Bashere. ‘Bewaak dit heel goed.’ Breek het! Hij onderdrukte de stem genadeloos. ‘Er mag niets mee gebeuren.’ Bashere nam het pakje eerbiedig met beide handen aan. Rhand wist niet eens of de buiging van de man voor hem dan wel voor het zegel was bedoeld. ‘Of het voor één dag is of voor tien jaar, het zal veilig zijn tot je het nodig hebt.’
Heel even nam Rhand hem op. iedereen lijkt op mijn krankzinnigheid te wachten, is er bang voor, maar jij niet. Je moet hebben aangenomen dat ik het zojuist eindelijk werd, maar zelfs toen was je niet bang.’ Bashere trok zijn schouders op en vertoonde een grijns achter zijn grijs wordende snor. ‘Toen ik voor het eerst in m’n zadel sliep, was Muad Cheade maarschalk-krijgsheer. De man was zo gek als een haas in de lentedauw. Minstens tweemaal per dag zocht hij de kleren van zijn lijfknecht af op gif en hij dronk alleen azijn en water. Hij beweerde dat zoiets uitstekend hielp tegen het gif dat die man hem toediende, maar voor zover ik weet, at hij wel alles wat de man voor hem klaarmaakte. Hij heeft een keer een stel eiken laten omhakken omdat die hem aankeken. En daarna stond hij erop dat ze behoorlijk ter aarde werden besteld; hij sprak de lijkrede uit. Heb je enig idee hoe lang het duurt voor je drieëntwintig eiken ten grave hebt gelegd?’
‘Waarom greep niemand in? Zijn familie bijvoorbeeld?’
‘Zij die niet even gek waren als hij, of nog gekker, waren te bang om hem van opzij te begluren. Van Tenobia’s vader mocht niemand trouwens Cheade te na komen, niemand. Misschien was hij gek tot in z’n botten, maar hij was beter dan iedere krijgsheer die ik ooit ben tegengekomen. Hij heeft geen enkele keer een veldslag verloren. Hij verkeerde zelfs nooit op het randje van verlies.’
Rhand lachte. ‘Dus jij volgt me omdat ik de Duistere te slim af zal zijn?’ ik volg je omdat je bent wie je bent,’ zei Bashere kalm. ‘De wereld dient je te volgen, anders zullen de overlevenden liever willen dat ze dood zijn.’
Langzaam knikte Rhand. De Voorspellingen zeiden dat hij de naties zou breken en hen dan zou verbinden. Niet dat hij het wilde, maar de Voorspellingen waren zijn enige leidraad over hoe hij de Laatste Slag diende te strijden en die te winnen. Zelfs zonder die Voorspelling was de eenwording volgens hem noodzakelijk. De Laatste Slag zou niet alleen gaan tussen hem en de Duistere, dat kon hij niet geloven. Misschien werd hij krankzinnig, maar hij was nog niet zo gek dat hij zich beter vond dan ieder ander. Het zou de mensheid zijn tegen Trolloks en Myrddraal. Ook tegen ieder soort schaduwgebroed dat de Verwording zou uitbraken en tegen Duistervrienden die uit hun verborgen schuilplekjes te voorschijn zouden komen. Er zouden andere gevaren opdoemen op het pad naar Tarmon Gai’don en als de wereld niet verenigd was... ]e doet wat je doen moet... Hij wist niet zeker of het zijn idee was of dat van Lews Therin, maar het was, voor zover hij het kon zien, de waarheid.
Hij liep snel naar de zuilenrij en zei over zijn schouder tegen Bashere: ik breng Taim naar de boerderij. Wil je mee?’
‘De boerderij?’ vroeg Taim.
Bashere schudde het hoofd. ‘Nee, dank je,’ zei hij droogjes. Misschien wilde hij geen zenuwen tonen, maar Rhand en Taim samen was zowat alles wat hij kon verdragen. Hij zou de boerderij zeker vermijden. ‘Mijn mannen worden week van het bewaren van de orde in de straten. Ik wil enkelen weer een paar uur recht in het zadel krijgen. Je zou ze vanmiddag komen nazien. Zijn je plannen veranderd?’
‘Welke boerderij?’ vroeg Taim.
Rhand zuchtte, opeens voorzichtig. ‘Nee, ze zijn niet veranderd. Ik zal er zijn als het kan.’ Het was te belangrijk om te veranderen, hoewel alleen Bashere en Mart wisten waarom. Hij mocht niet iemand anders het idee geven dat het meer was dan iets alledaags, een nutteloos gebeuren, passend bij een man die aan de versierselen van zijn nieuwe stand hing, de Herrezen Draak die toegejuicht zou worden door zijn krijgslieden. Vandaag moest hij ook nog een ander bezoek afleggen, waarvan iedereen zou denken dat hij het geheim wilde houden. Misschien bleef het wel geheim – voor de meesten – maar hij wist zeker dat de mensen die het wilden weten, het zouden horen. Hij pakte zijn zwaard dat tegen een van de smalle zuilen stond en gespte de riem om zijn openhangende jas. Die was van onversierde donkere everzwijnhuid, net als de schede en het lange gevest; de gesp was fraai versierd, een fraai uitgewerkte draak van gehard staal, ingelegd met goud. Hij moest die gesp zien kwijt te raken, iets eenvoudigers zien te vinden. Hij kon het echter niet opbrengen, want de gesp was een geschenk van Aviendha. Dat was de reden waarom hij hem niet kwijt wilde. Hij kon dit kringetje nooit doorbreken. Er lag nog iets anders dat van hem was: een lansschacht van twee voet lang met een groen-witte pluim onder de scherpe punt. Hij tilde het op voor hij zich weer naar de binnenhof omkeerde. Een Speervrouw had de korte schacht besneden met draken. Er waren al mensen die het de Drakenstaf noemden, vooral Elenia met haar stel. Rhand hield het ding altijd bij zich om voortdurend te beseffen dat hij misschien meer vijanden had dan hij dagelijks om zich heen zag. ‘Over welke boerderij heb je het?’ Taims stem werd harder. ‘Waar wil je me heen brengen?’
Rhand nam de man heel lang op. Hij mocht Taim niet. Hij voelde een afkeer van iets in zijn manier van doen. Misschien van iets in hemzelf. Hij was al zo lang de enige geleider die niet bang om zich heen keek, bij wie niet het angstzweet uitbrak voor een Aes Sedai. Nou ja, het leek al een heel lange tijd en de Aes Sedai zouden hem wellicht niet willen stillen, nu ze wisten wie hij was. Kon het zo eenvoudig zijn? Was hij jaloers omdat hij niet meer de enige was? Hij dacht van niet. Afgezien van al het andere, zou hij meer geleiders willen verwelkomen die ongehinderd over de wereld wilden rondwandelen. Eindelijk hoefde hij zich geen vreemde vogel meer te voelen. Nee, zo ver zou het niet gaan, niet nu Tarmon Gai’don naderde. Hij was de enige Herrezen Draak. Welke reden hij er ook voor had, hij mocht de man gewoon niet. Dood hem! krijste Lews Therin. Dood ze allemaal! Rhand onderdrukte de stem. Hij hoefde Taim niet aardig te vinden, alleen maar te gebruiken. En hem te vertrouwen. Dat was het moeilijke deel. ik breng je naar een plek waar je mij van dienst kunt zijn.’ zei hij kil. Taim kromp niet in elkaar en fronste niet; hij keek slechts afwachtend toe en zijn mondhoeken bewogen tot iets wat bijna een glimlach werd.