Er duwde iets tegen het schild dat Nynaeve tussen Logain en de Ware Bron had. Het werd sterker en sterker tot het schild doorboog en het weefsel begon te trillen, op de rand van openscheuren. Ze liet saidar door haar heen stromen, een zoetheid die de grens van pijn naderde, en geleidde elke draad Geest in het schild. ‘Ga, Elayne!’ Ze gaf er geen bliksem om dat het er piepend uitkwam. Elayne, het Licht schijne op haar, verspilde geen tijd aan vragen. Ze sprong op uit haar stoel en stoof weg.
Logain had geen spier vertrokken. Zijn ogen hielden die van Nynaeve vast; ze leken te glinsteren. Licht, wat was hij groot. Ze tastte naar haar mes en besefte toen hoe belachelijk dat was. Hij kon het waarschijnlijk van haar afpakken zonder een druppeltje meer te zweten. Zijn schouders leken ineens net zo breed als zij lang was. Ze leidde iets van haar weefsel naar Lucht in boeien rond zijn armen en benen. Hij was nog steeds groot, maar plotseling zag hij er gewoon uit, en heel handelbaar. Pas toen merkte ze dat ze de kracht van het schild verminderd had. Maar ze kon geen streng meer weven; de zuivere levensvreugde van saidar zat al zo sterk in haar dat ze bijna moest huilen. Hij glimlachte naar haar.
Een zwaardhand stak zijn hoofd om de deur. Het was een donkerharige man met een stevige neus en een diep, wit litteken op zijn smalle kaak. iets niet in orde? Die andere Aanvaarde rende weg of ze in de brandnetels had gelegen.’
‘Alles is prima,’ zei ze koel tegen hem. Zo koel als ze kon opbrengen. Niemand mocht het weten – niemand! – tot ze de kans had gekregen om met Sheriam te spreken, om haar aan haar kant te krijgen. ‘Elayne herinnerde zich plotseling dat ze iets had vergeten.’ Dat klonk ontzettend dwaas. ‘Je kunt ons alleen laten. Ik heb het druk.’ Tervail, ja, dat was zijn naam; Tervail Dura, gebonden aan Beonin. Wat kon haar in Lichtsnaam zijn naam schelen? Tervail schonk haar een grijns en een spottende buiging voor hij zich terugtrok. Zwaardhanden gaven Aanvaarden zelden de kans om voor Aes Sedai te spelen. Het kostte haar behoorlijk veel moeite om haar lippen niet af te likken. Ze bestudeerde Logain. Van buiten was hij kalm, alsof er niets was veranderd.
‘Dit is niet nodig, Nynaeve. Denk je dat ik besloten heb om een dorp aan te vallen waar honderden Aes Sedai zitten? Ze zouden me aan stukken hakken voor ik twee passen gedaan had.’
‘Hou je mond,’ zei ze onbewust. Ze tastte achter zich, vond een stoel en ging zitten. Haar ogen verlieten hem geen moment. Licht, waar bleef Sheriam? Sheriam moest begrijpen dat het een ongeluk was. Werkelijk! Alleen door een op haarzelf gerichte boosheid kon ze blijven geleiden. Hoe had ze zo onvoorzichtig kunnen zijn, zo’n blinde dwaas? ‘Wees niet bang,’ zei Logain. ‘Ik zal me nu niet tegen hen keren. Ze bereiken wat zij willen, of ze dat nou beseffen of niet. De Rode Ajah heeft afgedaan. Binnen een jaar durft geen enkele Aes Sedai meer toe te geven dat ze een Rode is.’
‘Ik zei dat je stil moest zijn!’ snauwde ze. ‘Denk je dat ik geloof dat je alleen de Roden haat?’
‘Weet je, ik heb eens een man gezien die meer moeilijkheden zal veroorzaken dan ik ooit deed. Misschien was het de Herrezen Draak wel, ik weet het niet. Het was toen ze door Caemlin voerden, nadat ik gevangen was genomen. Hij was op grote afstand, maar ik zag een... gloed, en ik wist dat hij de wereld zou doen beven. Ik zat in een kooi maar kon het niet helpen dat ik moest lachen.’ Ze verplaatste een klein deel van de Lucht die hem vasthield en dwong dat als een prop tussen zijn kaken. Zijn wenkbrauwen trokken zich samen tot donkere woede. Het was meteen weer verdwenen, maar ze gaf er niet om. Ze had hem nu vastgelegd. Tenminste... Hij had niet eens een poging gedaan om tegen te stribbelen, maar dat kon zijn omdat hij vanaf het begin al had geweten dat ze hem slechts zou vastbinden. Dat kon het zijn. Maar hoe hard had hij geprobeerd door haar schild heen te breken? Dat geduw was niet echt traag opgebouwd, maar ook zeker niet snel. Het had iets weg van een man die niet-gebruikte spieren uitrekt en ergens tegenaan duwt, niet met de bedoeling om het in beweging te brengen, maar gewoon om zijn spieren weer te voelen. Die gedachte maakte een ijsklomp van haar maag. Het was om nijdig van te worden, die pretrimpels rond Logains ogen, bijna alsof hij alles wist wat zich in haar hoofd afspeelde. Daar zat hij, met zijn dwaze, opengesperde mond, gebonden en afgeschermd, en hij voelde zich op zijn gemak. Hoe had ze zo stom kunnen zijn? Ze was niet goed genoeg om Aes Sedai te zijn, niet als haar schild het nu begaf. Ze was niet geschikt om in haar eentje los te lopen. Ze zouden Birgitte moeten zeggen heel goed voor Nynaeve te zorgen, zodat ze niet plat met haar gezicht in het stof viel bij het oversteken van een straat. Het was niet de bedoeling, maar de verwijten tegen haarzelf hielden haar boosheid tegen het kookpunt aan tot de deur openvloog. Het was niet Elayne.
Sheriam kwam achter Romanda aan naar binnen, met Mijrelle en Morvrin en Takima op haar hielen, gevolgd door Lelaine en Janya, Delana en Bharatine en Beonin, en anderen die naar binnen drongen tot de hele kamer vol stond. Nynaeve kon anderen door de deur zien, die niet meer dicht kon. Degenen die binnen waren, tuurden zo gespannen naar haar en haar stromen dat ze moest slikken en al haar fijne boosheid vervloog. En natuurlijk gebeurde dat ook met haar schild en de banden die Logain vasthielden.
Voordat Nynaeve iemand kon vragen hem opnieuw af te schermen, plantte Nisao zich voor haar. Nisao mocht dan klein zijn, ze slaagde erin dreigend boven haar uit te torenen. ‘Nou, wat is al die onzin over dat je hem geheeld hebt?’
‘Heeft ze dat gezegd?’ Logain slaagde er zowaar in verbaasd te klinken. Varilin drong zich naast Nisao. De slanke Grijze zuster torende ook boven haar uit, maar zij was even groot als Logain. ik was er al bang voor na al die schouderklopjes vanwege haar ontdekkingen. Zodra dat niet meer gebeurde, hielden de schouderklopjes ook op, en dus verkondigt ze nu iets wilds om weer wat lof te krijgen.’
‘Het kwam doordat ze zich bezig mocht houden met Siuan en Leane,’ zei Romanda ferm. ‘En met deze kerel. Men had haar moeten vertellen dat er dingen zijn die niet geheeld kunnen worden, en dat is dat!’
‘Maar ik heb het gedaan!’ wierp Nynaeve tegen, ik heb het gedaan! Alstublieft, scherm hem af. Alstublieft, u moet het doen!’ De Aes Sedai die voor haar stonden, draaiden zich om en keken naar Logain. Er was voor haar net genoeg ruimte om hem ook te zien staan. Hij beantwoordde hun blikken met een nietszeggend gezicht. Hij haalde zelfs de schouders op!
‘Ik neem aan dat we hem in elk geval kunnen afschermen tot we er helemaal zeker van zijn,’ stelde Sheriam voor. Romanda knikte en ineens ontstond er een schild dat sterk genoeg was om een reus vast te houden, terwijl de gloed van saidar bijna iedere vrouw in de kamer omgaf. Romanda herstelde de orde enigszins door er snel zes op te dragen om een kleiner, maar bruikbaar schild te handhaven. Mijrelles hand sloot zich om Nynaeves arm. ‘Vergeef ons, Romanda; we moeten met Nynaeve onder vier ogen spreken.’ Sheriams hand sloot zich om haar andere arm. ‘Het is het beste als we daar niet te lang mee wachten.’
Romanda knikte afwezig en keek nadenkend naar Logain, net als de meeste andere Aes Sedai. Niemand verliet de kamer. Sheriam en Mijrelle trokken Nynaeve overeind en duwden haar naar de deur.
‘Wat doet u?’ vroeg ze ademloos. ‘Waar brengt u me naartoe?’ Buiten drongen ze zich door een menigte Aes Sedai heen. Verschillenden keken haar scherp, zelfs beschuldigend aan. Ze duwden haar recht langs Elayne, die verontschuldigend grimaste. Nynaeve keek om, terwijl de twee Aes Sedai haar zo snel meetrokken dat ze bleef struikelen. Niet dat ze verwachtte dat Elayne haar kon helpen, maar het kon wel de laatste keer zijn dat ze haar zag. Beonin zei iets tegen Elayne, die door de menigte wegsprong. ‘Wat gaat u met me doen?’ klaagde Nynaeve. ‘We zouden je de rest van je leven potten kunnen laten schuren,’ zei Sheriam luchtig.
Mijrelle knikte. ‘Je zou de hele dag in de keuken kunnen werken.’
‘Of we zouden je in plaats daarvan elke dag een pak slaag geven.’
‘Je vel in reepjes snijden.’
‘Je in een ton spijkeren en je door het spongat te eten geven.’
‘Maar alleen moes. Stinkende smerige moes.’
Nynaeves knieën knikten. ‘Het ging per ongeluk! Ik zweer het! Ik bedoelde het niet zo!’
Sheriam schudde haar flink door elkaar zonder in te houden. ‘Doe niet dwaas, kind. Je zou weleens juist het onmogelijke kunnen hebben gedaan.’
‘U gelooft me? U gelooft me! Waarom zei u niets toen Nisao en Varilin en... Waarom zei u niets?’
‘Ik zei “zou kunnen”, kind.’ Sheriams stem klonk teleurstellend vaag. ‘Een andere mogelijkheid,’ zei Mijrelle, ‘is dat je hersens door al die inspanning gezwollen zijn.’ Haar half toegeknepen ogen namen Nynaeve op. ‘Je zou verbaasd zijn over het aantal Aanvaarden, en zelfs novices, dat beweert een of andere verloren Gave te hebben herontdekt, of een nieuwe te hebben gevonden. Toen ik novice was, was er een Aanvaarde die Echiko heette; zij was er zo van overtuigd dat ze wist hoe ze kon vliegen dat ze van de top van de Toren sprong.’ Nynaeves hoofd tolde. Ze keek van de een naar de ander. Geloofden ze haar of niet? Dachten ze echt dat haar géést met haar op de loop was? Wat gaan ze in Lichtsnaam met me doen? Ze probeerde woorden te vinden om hen te overtuigen – ze loog niet, ze was niet gek, ze had Logain geheeld – maar uit haar mond kwam geen geluid toen ze haar haastig de Kleine Toren in duwden.
Pas in een lange kamer – vroeger een kleine eetkamer, waar nu een smalle tafel met stoelen eromheen tegen een muur stond – besefte Nynaeve dat er een hele stoet achter haar liep. Ruim tien Aes Sedai volgden haar op de hielen. Nisao sloeg haar armen grimmig over elkaar en Dagdara had haar kin naar voren gestoken alsof ze van plan was door een muur heen te lopen. Shanelle en Therva en... Allemaal van de Gele Ajah, behalve Sheriam en Mijrelle. De tafel leek op een gerechtshof; die rij grimmige gezichten duiden op een geding. Nynaeve slikte moeizaam.
Sheriam en Mijrelle lieten haar staan en liepen naar de tafel om met hun rug naar haar toe zacht te overleggen. Toen ze zich weer omdraaiden, waren hun gezichten uitdrukkingsloos. ‘Je beweert dat je Logain hebt geheeld?’ Er klonk iets smalends door in Sheriams stem. ‘Je beweert dat je met Heling een gestilde man hebt geheeld?’
‘U moet me geloven,’ riep Nynaeve. ‘U zei dat u dat deed.’ Ze sprong op toen iets onzichtbaars hard in haar zij porde.
‘Neem jezelf in acht, Aanvaarde,’ zei Sheriam koud. ‘Blijf je bij deze bewering?’
Nynaeve staarde haar aan. Sheriam was degene die krankzinnig was, die elke kant op sprong. Ze slaagde erin een eerbiedig ‘ja, Aes Sedai’ uit te brengen. Dagdara snoof als een scheurend zeildoek. Sheriam bracht met een gebaar het opklinkend gemurmel onder de Gelen tot zwijgen. ‘En je deed het per ongeluk, zei je. Als dat het geval is, veronderstel ik dat er geen kans is dat je het bewijst door het nog eens te doen.’
‘Dat kan ze toch niet?’ zei Mijrelle met een vermaakte blik. Vermaakt! ‘Als ze zich blindelings struikelend een weg heeft gezocht, hoe kan ze het dan nu nog eens doen? Maar het doet er niet toe, als ze het zojuist niet gedaan heeft.’
‘Antwoord me!’ snauwde Sheriam, en ze werd weer in de zij gepord. Deze keer kon Nynaeve voorkomen dat ze omhoogschoot. is er een kans dat je je zelfs maar voor een gedeelte voor de geest kunt halen wat je deed?’
‘Ik herinner het me, Aes Sedai,’ zei ze gemelijk, en ze zette zich schrap tegen nog een por. Die kwam niet, maar ze kon nu de gloed van saidar om Sheriam heen zien. Die gloed leek dreigend. Bij de deur ontstond enige beroering, waarna Carlinya en Beonin zich door de rij Gele zusters naar voren drongen. De een schoof Siuan voor zich uit, de ander Leane. ‘Ze wilden niet komen,’ verkondigde Beonin geërgerd. ‘Willen jullie geloven dat ze ons probeerden wijs te maken dat ze het te druk hadden?’ Leanes gezicht was even onverstoorbaar als van de andere Aes Sedai, maar Siuan wierp iedereen koppige, boze blikken toe, vooral Nynaeve.
Eindelijk begreep Nynaeve het. Eindelijk voegde zich alles bijeen. De aanwezigheid van de Gele zusters. Sheriam en Mijrelle die haar geloofden, en dan weer niet geloofden, haar bedreigden en haar toesnauwden. Het had slechts één enkel doel: haar zo boos maken dat ze Siuan en Leane kon helen, en zichzelf voor de Gelen kon bewijzen. Nee. Aan hun gezichten te zien, wilden ze haar zien falen, niet zien slagen. Ze deed geen poging om te verbergen dat ze haar vlecht een stevige ruk gaf. Ze deed het zelfs nog een keer, voor het geval iemand het de eerste keer gemist had. Ze wilde al die koppen tegen elkaar slaan. Ze wilde hen allemaal een kruidenmengsel toedienen waardoor ze huilend als kinderen op de grond zouden ploffen vanwege de stank. Ze wilde haar haren uitrukken en hen ermee wurgen, om... ‘Moet ik me die onzin laten aanleunen?’ gromde Siuan. ik heb belangrijk werk te doen, zelfs het ontkoppen van vis is nog belang...’
‘O, hou je mond,’ onderbrak Nynaeve haar getergd. In één stap was ze bij Siuan en greep haar hoofd tussen beide handen alsof ze van plan was haar nek te breken. Ze had die onzin allemaal geloofd, zelfs dat van die ton! Ze hadden haar bewerkt als een speelpop! Saidar vervulde haar, en ze geleidde het zoals ze met Logain gedaan had, waarbij ze alle vijf Krachten vervlocht. Ditmaal wist ze waarnaar ze moest kijken, dat bijna niet aanwezig zijnde gevoel van iets dat afgesneden was. Geest en Vuur om de breuk te helen, en... Siuan staarde een moment uitdrukkingsloos voor zich uit. Toen werd ze omgeven door de gloed van saidar. Overal in de kamer hoorde ze gehijg. Heel langzaam boog Siuan zich voorover en kuste Nynaeve op elke wang. Een traan biggelde over haar wang, toen nog een, en ineens huilde Siuan. Ze omarmde zichzelf en rilde; de lichte gloed om haar heen vervaagde. Vervolgens nam Sheriam haar snel in haar armen; ook zij leek op het punt te staan in huilen uit te barsten. De anderen staarden naar Nynaeve. De schok die door al die Aes Sedai-kalmte heendrong, was behoorlijk bevredigend, net als de ontevredenheid. Shanelles bleekblauwe ogen leken uit haar lieve donkere gezicht te vallen. Nisao’s mond hing open tot ze Nynaeve zag kijken, waarna ze hem dichtklapte.
‘Hoe kwam je erop om Vuur te gebruiken?’ vroeg Dagdara met verstikte stem, die veel te hoog klonk voor zo’n grote vrouw. ‘En Aarde? Je hebt Aarde gebruikt. Helen is Geest, Water en Lucht.’ Daarmee werden alle spraakwatervallen geopend en uit elke mond kwamen vragen. Het was eigenlijk steeds dezelfde vraag, alleen anders verwoord, ik weet het niet,’ zei Nynaeve, toen ze een opening vond. ‘Het leek gewoon juist te zijn. Ik heb bijna altijd alles gebruikt.’ Wat haar een rondje vermaningen opleverde. Een Heling was Geest, Water en Lucht. Het was gevaarlijk om Heling uit te proberen; bij een vergissing kon je niet alleen jezelf, maar ook de zieke doden. Ze gaf geen antwoord, maar de waarschuwingen gingen snel over in berouwvolle blikken en het gladstrijken van rokken. Ze had niemand gedood, en ze had iets geheeld waarvan men zei dat het niet geheeld kon worden. Leanes glimlach was zo hoopvol dat het bijna pijn deed. Nynaeve benaderde haar met een eigen glimlach, die haar smeulende geprikkeldheid verborg. De Gele Ajah met al die kennis over Heling, waarop ze zo prat gingen, en waarvoor Nynaeve op haar knieën had willen smeken er wat van te delen. Ze wist meer van Heling dan wie van hen ook! ‘Kijk nu goed. U krijgt niet gauw een tweede kans om het te zien gebeuren.’
Toen ze geleidde, voelde ze het samenvoegen heel duidelijk, hoewel ze weer niet kon zeggen wat ze samengevoegd had. Het was anders dan bij Logain – dat was ook met Siuan het geval geweest – maar mannen en vrouwen waren verschillend, hield ze zichzelf voor. Licht, ik heb geluk gehad dat het bij hen net zo goed werkte als bij hem! Dat bracht een ongemakkelijke reeks gedachten op gang. Stel dat sommige dingen bij mannen toch anders geheeld werden dan bij vrouwen? Misschien wist ze toch niet zo veel meer dan de Gelen. Leanes reactie was anders dan die van Siuan. Geen tranen. Ze omhelsde saidar, glimlachte verzaligd en liet het toen gaan, hoewel haar glimlach bleef. Toen sloeg ze haar armen om Nynaeve heen, omhelsde haar tot haar ribben kraakten en fluisterde steeds maar weer: ‘Dank je, o dank je, dank je.’
Onder de Gelen steeg een gemompel op en Nynaeve bereidde zich voor om zich te koesteren in hun gelukwensen. Ze zou hun verontschuldigingen sierlijk aanvaarden. Toen hoorde ze hun opmerkingen. ‘... gebruikt Vuur en Aarde alsof ze een gat in een rots wil boren.’ Dat was Dagdara.
‘Een kalmere toets zou beter zijn,’ stemde Shanelle in.
‘... zie waar Vuur nuttig kan zijn in moeilijkheden van het hart,’ zei Therva en ze tikte tegen haar lange neus. Beldemaine, een gezette Arafelse met zilveren belletjes in haar haren, knikte nadenkend.
‘... als de Aarde op die manier met Lucht zou worden samengebracht, zie je...’
‘... Vuur dat in Water wordt geweven...’
‘... Aarde met Water verweven...’
Nynaeve keek met open mond toe. Ze waren haar geheel vergeten. Ze dachten dat ze konden doen wat zij hen zojuist had laten zien, alleen beter dan zij!
Mijrelle klopte op haar arm. ‘Je hebt het erg goed gedaan,’ mompelde ze. ‘Maak je geen zorgen; later zullen ze allemaal vol lof zijn. Nu zijn ze nog steeds een beetje overweldigd.’
Nynaeve snoof hard, maar geen enkele Gele leek het op te merken. ‘Ik hoop dat dit in ieder geval betekent dat ik geen potten meer hoef te schuren.’
Sheriam keek verrast om. ‘Kind, wie bracht je op dat idee?’ Ze had nog steeds een arm om Siuan heen, die behoorlijk beschaamd met een kanten doekje haar ogen droogde. ‘Als iedereen naar believen maar een regel overtreedt en doet wat ze leuk vindt en denkt de straf te ontlopen door iets goeds te doen, zou de wereld een en al verwarring zijn.’ Nynaeve zuchtte diep. Ze had het kunnen weten. Nisao stapte van de andere Gelen weg en schraapte haar keel. De blik die ze Nynaeve in het voorbijgaan toewierp, kon slechts beschuldigend genoemd worden. ‘Ik neem aan dat we Logain opnieuw zullen moeten stillen.’ Ze klonk alsof ze wilde ontkennen dat er ook maar iets was voorgevallen.
Hoofden begonnen te knikken, en toen sprak Carlinya als een ijspegel die in de kamer werd geworpen: ‘Kunnen we dat?’ Ieder oog richtte zich op haar, maar ze ging kalm en koel door: ‘Kunnen wij rechtmatig en eerlijk overwegen om een geleider te steunen, een man die andere geleiders probeert te verzamelen, en tegelijkertijd blijven doen wat we altijd deden; elke geleider stillen? Praktisch gesproken: welk gevolg heeft dat voor hem als hij erachter komt? Hoe jammerlijk het ook mag zijn, zoals de zaken er nu voorstaan ziet hij ons als gescheiden van de Toren en, belangrijker nog, van Elaida en de Rode Ajah. Als we ook maar één man stillen, kunnen we dat onderscheid verliezen, en daarmee onze kans om greep op hem te krijgen voor Elaida dat doet.’ Toen ze zweeg, leek een deken van stilte over de kamer te vallen. Aes Sedai wisselden bezorgden blikken uit, en de blikken op Nynaeve maakten die van Nisao tot een lofprijzing. Er waren zusters gestorven bij de gevangenname van Logain. Zelfs als hij weer veilig was afgeschermd, was het haar schuld dat ze dat weer helemaal opnieuw moesten doen. Deze keer zou het moeilijker zijn. ‘Ik geloof dat je moet gaan,’ zei Sheriam zacht.
Nynaeve ging daar niet over redetwisten. Ze maakte haar knix zo snel en goed als ze kon en deed haar best niet weg te hollen bij haar vertrek.
Buiten krabbelde Elayne van de stenen trap overeind. ‘Het spijt me, Nynaeve,’ zei ze, en ze klopte haar rok af. ‘Ik was zo opgewonden dat ik er bij Sheriam alles uit gooide voordat ik in de gaten kreeg dat Romanda en Delana er ook waren.’
‘Het geeft niet,’ zei Nynaeve moeizaam, en ze begon de drukke straat af te lopen. ‘Vroeg of laat zou het toch bekend zijn geworden.’ Maar het was niet eerlijk. Ik heb iets gedaan waarvan ze zeiden dat het niet kon, en ik moet nog steeds potten schuren! ‘Elayne, het kan me niet schelen wat je zegt: we moeten gaan. Carlinya praatte over een “greep” op Rhand krijgen. Dit stel is niet beter dan Elaida. Thom of Juilin kunnen paarden voor ons versieren, en Birgitte mag haar nagels verder opvreten.’
‘Ik ben bang dat het te laat is,’ zei Elayne neerslachtig. ‘De praatjes verspreiden zich al.’
Van twee kanten doken Larissa Lindel en Zenare Ghodar als haviken op Nynaeve af. Larissa was een knokige vrouw, die er zo gewoon uitzag dat de leeftijdloosheid van de Aes Sedai erbij in het niet verdween. Zenare was een beetje gezet en hooghartig genoeg voor twee koninginnen. Hun gezichten stonden vol verwachting. Ze waren van de Gele Ajah, hoewel geen van beiden bij de Heling van Siuan en Leane aanwezig was geweest.
‘Ik wil dat je alles stap voor stap doorneemt, Nynaeve,’ zei Larissa, en ze greep haar arm vast.
‘Nynaeve,’ zei Zenare, die de andere arm greep, ‘ik durf te wedden dat ik wel honderd dingen vind waar je nooit aan gedacht hebt, als je het weven maar vaak genoeg herhaalt.’
Vanuit het niets leek Salita Toranes op te duiken, een Tyreense die er net zo donker uitzag als iemand van het Zeevolk. ‘Anderen zijn me voor, zie ik. Het Licht hale me als ik op mijn beurt moet wachten.’ ik was hier eerst, Salita,’ zei Zenare beslist, en ze verstevigde haar greep.
‘Ik was eerst,’ zei Larissa, die haar greep ook versterkte. Nynaeve wierp Elayne een blik van zuiver afgrijzen toe, en kreeg een blik vol medelijden terug. En een schouderophalen. Dat bedoelde Elayne met ‘te laat’. Ze zou vanaf nu geen enkel wakend ogenblik meer voor zichzelf hebben.
‘... boos?’ zei Zenare. ik schud zo vijftig manieren uit mijn mouw om haar boos genoeg te maken om stenen te kauwen.’ ik kan wel honderd manieren bedenken,’ zei Larissa. ik ben van plan om haar blok te doorbreken, al is het het laatste dat ik doe.’ Magla Daronos worstelde zich de groep in; daar had ze ook wel de schouders voor. Ze zag eruit alsof ze met een zwaard of een smidshamer kon werken. ‘Jij gaat die breken, Larissa? Ha! Ik heb al wat manieren bedacht om het uit haar te trekken.’ Nynaeve wilde alleen nog maar schreeuwen.
Alleen de gedachte dat ze opnieuw zou gaan huilen, weerhield Siuan ervan om saidar te omvatten en vast te houden. Dat kon ze niet doen. Bovendien zou het lijken op het gepronk van een novice, bij de vrouwen die haar in de wachtkamer omringden. Elke uitdrukking van verwondering en verrukking, elk warm welkom – alsof ze jaren weg was geweest – leek wel balsem, vooral van diegenen die haar vriendinnen waren voordat ze de Amyrlin was geworden, voordat tijd en verplichting hen uit elkaar hadden gedreven. Lelaine en Delana sloegen hun armen om haar heen, wat ze in jaren niet gedaan hadden. Moiraine was de enige geweest die haar nader had gestaan, de enige die ze na de Amyrlin stola naast Leane had kunnen behouden. Hun verplichtingen hadden ook geholpen om bij elkaar te blijven. ‘Het is zo goed om je weer terug te hebben,’ lachte Lelaine. ‘Zo ontzettend goed,’ mompelde Delana.
Siuan lachte, en moest de tranen van haar wangen vegen. Licht, wat was er met haar aan de hand? Ze had niet meer zo gehuild sinds ze een kind was!
Misschien kwam het door de vreugde om het herwinnen van saidar, door de warmte die haar omgaf. Het Licht wist dat dit alles tezamen iedereen van haar stuk zou brengen. Ze had nooit van zo’n dag durven dromen, en nu het gebeurd was, maakte ze deze vrouwen geen enkel verwijt. Niet hun koude afstandelijkheid van gisteren, niet hun drang dat zij haar plaats goed diende te beseffen. Het verschil tussen een Aes Sedai en iemand die dat niet was, was duidelijk – ze had er zelf op gestaan voordat ze gesust was, en vanzelfsprekend zou ze dat weer doen – en ze wist hoe je met gesuste vrouwen moest omgaan. Het was voor hun eigen bestwil en voor het bestwil van degenen die nog steeds konden geleiden. Ermee om moeten gaan. Hoe vreemd was het dat het nooit meer zo zou zijn.
Uit haar ooghoeken zag ze Garet Brin de trap op komen, aan de zijkant van de kamer. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, en ze haastte zich achter hem aan.
Maar ondanks haar haast moest ze elke twee, drie stappen stilstaan om een gelukwens te aanvaarden. Dat ging zo door tot aan de trap, zodat ze hem niet eerder kon inhalen dan toen hij de gang op de tweede verdieping af liep. Ze vloog vooruit en plantte zichzelf voor hem. Zijn grijzige haar was door de wind in de war, zijn vierkante gezicht en versleten leren jas waren stoffig. Hij zag er even betrouwbaar uit als steen.
Hij hield een stapeltje papier op. ik moet dit afleveren, Siuan,’ en hij probeerde langs haar heen te lopen.
Ze hield hem met een gebaar tegen, ik ben geheeld. Ik kan weer geleiden.’
Hij knikte. Hij knikte slechts! ik heb zoiets gehoord. Ik neem aan dat het betekent dat je nu mijn hemden met geleiden kunt schoonmaken. Misschien worden ze dan ook echt schoon. Ik heb er spijt van gehad dat ik Min zo gemakkelijk heb laten gaan.’
Siuan staarde hem aan. De man was geen dwaas. Waarom deed hij alsof hij het niet begreep? ‘Ik ben weer een Aes Sedai. Verwacht je echt dat een Aes Sedai jouw was doet?’
Alleen maar om het te onderstrepen, omhelsde ze saidar – die verloren zoetheid was zo wonderbaarlijk dat ze ervan huiverde -, wikkelde hem in stromen Lucht en tilde hem op. Probeerde dat. Haar mond viel open. Ze trok meer saidar aan, probeerde het harder en harder tot de zoetheid met duizend weerhaakjes aan haar trok. Zijn laarzen kwamen nog geen duim van de vloer.
Het was onmogelijk. Weliswaar was iemand optillen met geleiden een van de zwaarste dingen, maar ze was ooit in staat geweest om bijna drie keer haar eigen gewicht te tillen.
‘Word ik geacht hiervan onder de indruk te zijn?’ zei Brin kalm, ‘of moet ik bang worden? Sheriam en haar groepje gaven hun woord, de Zaal gaf haar woord en, belangrijker nog, jij gaf het jouwe, Siuan. Ik zou je niet laten gaan, al was je de Amyrlin zelf. Nou, maak ongedaan wat je gedaan hebt, anders zal ik je, eenmaal bevrijd, ondersteboven keren en je als een klein kind een pak slaag geven. Je bent zelden kinderachtig, dus denk niet dat ik je er zomaar mee weg laat komen.’ Bijna duizelig liet ze de Bron los. Niet vanwege zijn bedreiging – hij was ertoe in staat en had het al eens eerder gedaan; nee, niet daarom – en ook niet door de schok dat ze niet in staat was geweest om hem op te tillen. De tranen leken als een fontein in haar op te wellen. Ze hoopte dat het loslaten van saidar ook de tranen zou stoppen. Maar hoe vaak ze ook met haar ogen knipperde, er druppelden er nog steeds een paar over haar wangen.
Voor ze er erg in had, had Garet haar gezicht tussen zijn handen genomen. ‘Licht, vrouw, vertel me niet dat ik je heb laten schrikken. Volgens mij schrik je nog niet als je samen met een troep luipaarden in een kuil wordt gegooid.’
‘Ik ben niet geschrokken,’ zei ze stijfjes. Goed, ze kon nog steeds liegen. Tranen welden in haar op.
‘We moeten iets bedenken dat we elkaar niet de hele tijd naar de keel vliegen,’ zei hij rustig.
‘Er is geen reden om wat dan ook te bedenken.’ Ze kwamen. O Licht, ze kon hem niet laten merken dat ze moest huilen. ‘Laat me gewoon alleen, alsjeblieft. Alsjeblieft, ga nu maar.’ Hij aarzelde even voor hij deed wat hem gevraagd werd.
Met het geluid van zijn laarzen achter haar, slaagde ze erin de hoek om te lopen voor in de zijgang de dam brak. Ze zonk op haar knieën en begon treurig te huilen. Nu wist ze wat het was. Alric, haar zwaardhand. Haar zwaardhand die was gedood toen Elaida haar onttroond had. Ze kon liegen – de Drie Eden waren nog steeds weg – maar een gedeelte van haar binding met Alric, een binding van vlees tot vlees en geest tot geest, was weer tot leven gebracht. De pijn van zijn dood, de pijn die eerst werd onderdrukt door de schok van Elaida’s plannen en vervolgens begraven door haar sussing, die pijn vervulde haar nu helemaal. Jammerend en ineengekrompen tegen de muur kon ze slechts blij zijn dat Garet dit niet zag. Drakenvuur, ik heb geen tijd om verliefd te worden!
Die gedachte was als een emmer koud water in haar gezicht. De pijn bleef, maar de tranen hielden op en ze krabbelde weer overeind. Liefde? Dat was al even onmogelijk als... als... Ze kon niets bedenken wat onmogelijk genoeg was. De man was onmogelijk! Plotseling besefte ze dat Leane nog geen twee passen verder stond en toekeek. Siuan deed een enkele poging om haar tranen weg te vegen en gaf het toen op. Op Leanes gezicht stond slechts medeleven. ‘Hoe heb jij Anjens dood verwerkt, Leane?’ Dat was nu vijftien jaar terug, ik huilde,’ zei Leane. ‘Een maand lang beheerste ik me overdag en bracht de nacht door als een rillende bol van tranen in mijn bed. Nadat ik de lakens aan stukken had gescheurd. Drie maanden lang sprongen ineens zonder waarschuwing de tranen in mijn ogen. Het duurde meer dan een jaar voordat de pijn ophield. Daarom heb ik nooit meer een ander gebonden. Ik geloofde niet dat ik dit nog een keer kon doormaken. Het gaat voorbij, Siuan.’ Ergens vond ze een schelmse glimlach. ‘Nu denk ik dat ik wel twee of drie zwaardhanden aankan, zo niet vier.’ Siuan knikte. Ze kon ’s nachts huilen. En als die vreselijke Garet Brin... Er was geen ‘als’. Die was er niet! ‘Denk je dat ze er klaar voor zijn?’ Ze hadden maar weinig tijd om beneden te praten. Deze haak moest snel geplant worden of het zou helemaal niet meer lukken. ‘Misschien. Ik had niet veel tijd en ik moest voorzichtig zijn.’ Leane hield even op. ‘Weet je zeker dat je hiermee door wilt gaan, Siuan? Het zal alles waarvoor we gewerkt hebben veranderen, zonder waarschuwing, en... Ik ben niet zo sterk meer als ik was, Siuan, en jij ook niet. De meeste vrouwen hier kunnen meer geleiden dan jij of ik. Ik denk dat sommige Aanvaarden ook sterker zijn, zelfs als we Elayne of Nynaeve niet meetellen.’
‘Ik weet het,’ zei Siuan. Ze moesten het gevaar nemen. Het andere plan was slechts een lapmiddel geweest, omdat ze niet langer een Aes Sedai was. Maar nu was ze er weer een, en ze was afgezet met slechts een leeg buiginkje naar de wet van de Toren. Als ze weer Aes Sedai was, was ze dan niet ook weer Amyrlin?
Ze rechtte haar rug en ging naar beneden om het gevecht met de Zaal aan te gaan.
Elayne lag in haar onderhemd op bed, onderdrukte een geeuw en ging weer verder met het insmeren van haar handen met de zalf die Leane haar gegeven had. Het scheen iets te helpen; ze voelden tenminste zachter aan. Een avondbriesje kwam door het raam en liet de eenzame kaars flikkeren. Maar het leek de kamer alleen maar warmer te maken.
Nynaeve wankelde naar binnen en gooide de deur dicht. Ze wierp zich op bed en staarde Elayne aan. ‘Magla is de verachtelijkste, hatelijkste, laagste vrouw in de hele wereld,’ schold ze. ‘Nee, het is Larissa. Nee, Romanda.’
‘Ik maak eruit op dat ze je boos genoeg maakten om te kunnen geleiden.’ Nynaeve gromde, haar gezicht was vertrokken van afschuw, en Elayne ging haastig door: ‘Voor hoeveel zusters heb je het voorgedaan? Ik had je al een tijd terug verwacht. Ik heb je voor het avondeten gezocht, maar ik kon je niet vinden.’
‘Ik kreeg een broodje voor het avondeten,’ bromde Nynaeve. ‘Eén broodje! Ik heb het iedereen voorgedaan, iedere Gele zuster in Salidar. Maar ze zijn niet tevreden. Ze willen me een voor een. Ze hebben een schema opgesteld. Larissa heeft me morgenochtend, nog voor het ontbijt!, en meteen daarna moet ik naar Zenaire, en dan... Ze bespraken hoe ze me boos konden maken, alsof ik er niet bij stond!’ Ze tilde haar hoofd van het kussen en keek gejaagd. ‘Elayne, ze kibbelen onder elkaar wie mijn blok gaat breken. Het zijn net jongens die proberen om een ingevet varken te grijpen, en ik ben het varken!’ Elayne gaapte en gaf haar de pot met zalf. Even later rolde Nynaeve op haar andere zij en begon haar handen te bewerken. Zij moest ook nog steeds pannen schrobben.
‘Het spijt me dat ik niet gedaan heb wat je dagen geleden al wilde, Nynaeve. We hadden een vermomming kunnen weven, zoals die van Moghedien, en dan hadden we gewoon langs iedereen kunnen weglopen.’ Nynaeves handen vielen stil. ‘Wat is er, Nynaeve?’
‘Daar heb ik helemaal niet aan gedacht. Ik heb er niet eens aan gedacht!’
‘Nee? Ik was ervan overtuigd dat je dat gedaan had. Jij hebt het immers als eerste geleerd.’
‘Ik wilde niet eens denken aan wat we de zusters niet kunnen vertellen.’ Nynaeves stem was zo vlak als ijs, en minstens even hard en koud. ‘En nu is het te laat. Ik ben te moe om te geleiden, al stak je mijn haar in brand; en als zij hun zin krijgen, zal ik voor altijd te moe zijn. De enige reden waarom ze me vannacht lieten gaan was dat ik geen saidar meer kon vinden, zelfs niet toen Nisao...’ Ze huiverde, waarna ze haar handen bewoog en de zalf inwreef.
Elayne slaakte onhoorbaar een zuchtje. Ze had bijna dwars moeten liggen. Ook zij was moe. Je ongelijk toegeven liet de ander zich altijd beter voelen, maar het was niet haar bedoeling geweest om te zeggen dat ze saidar voor een vermomming konden gebruiken. Vanaf het begin was ze bang geweest dat Nynaeve dat zou gaan doen. Hier konden ze tenminste een oogje houden op de plannen van de Aes Sedai van Salidar. Misschien konden ze met hulp van Egwene aan Rhand een berichtje toespelen, als ze weer zou terugkeren naar Tel’aran’rhiod. Als er geen andere manier was, konden ze nog wat invloed uitoefenen via Siuan en Leane.
Alsof die gedachte een oproep was, ging de deur open en stapten juist deze twee naar binnen. Leane droeg een houten blad met brood en een kom soep, een rode aardewerken beker en een wit geglazuurde kan. Er was zelfs een takje groen in een klein blauw vaasje. ‘Siuan en ik dachten dat je wel honger zou hebben, Nynaeve. Ik heb gehoord dat de Gelen je flink aangepakt hebben.’
Elayne wist niet goed of ze op moest staan of niet. Het waren enkel Siuan en Leane. Ze waren echter weer Aes Sedai. Dat dacht ze tenminste. De twee losten het vraagstuk op door te gaan zitten; Siuan aan het voeteneind van Elaynes bed en Leane op dat van Nynaeve. Die keek hen allebei achterdochtig aan voordat ze overeind kwam, met haar rug tegen de muur ging zitten en het blad op haar knieën nam. ik hoorde een gerucht dat je de Zaal hebt toegesproken, Siuan,’ zei Elayne voorzichtig. ‘Hadden we een knix moeten maken?’
‘Bedoel je omdat we weer Aes Sedai zijn, meisje? Dat zijn we. Ze kijfden als viswijven op een feestdag, maar dat stonden ze ons toe.’ Siuan en Leane keken elkaar aan en Siuans wangen kleurden lichtjes. Elayne vermoedde dat ze wel nooit zou weten wat ze niet hadden toegestaan.
‘Mijrelle was zo aardig om me op te zoeken en het me te laten weten,’ zei Leane in de ontstane stilte, ik denk dat ik Groen kies.’ Nynaeve verslikte zich in haar hap. ‘Wat bedoel je? Kun je van Ajah veranderen?’
‘Nee,’ zei Siuan. ‘Maar de Zaal heeft besloten dat we een tijdlang geen Aes Sedai waren, hoewel we dat wel waren. En aangezien ze geloven dat die onzin in de Toren volgens de wet was, zijn al onze banden, bindingen, verbindingen en titels overboord gegooid.’ Haar stem was droog genoeg om hout mee te vijlen. ‘Morgen zal ik de Blauwen vragen of ze me terug willen hebben. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een Ajah iemand afwijst – tegen de tijd dat je verheven bent tot Aanvaarde, ben je naar de juiste Ajah geleid, of je het weet of niet – maar zoals de zaken nu staan, zou ik niet echt verbaasd zijn als ze de deur voor mijn neus dichtslaan.’
‘Hoe staat alles er dan voor?’ vroeg Elayne. Er was iets aan de hand. Siuan bekte je af, porde je op, trok je arm uit het lid, maar kwam je geen soep brengen, ging niet op je bed zitten en babbelde niet als een vriendin, ik dacht dat alles naar verwachting verliep.’ Nynaeve gaf haar een blik die zowel ongelovig als ontdaan was. Nou ja, Nynaeve zou moeten weten wat ze ermee bedoelde.
Siuan draaide zich om en keek haar aan, maar haar woorden golden ook Nynaeve. ‘Ik kwam langs Logains huis. Zes zusters houden zijn schild in stand, net als toen hij gegrepen werd. Hij probeerde vrij te komen toen hij erachter kwam dat wij wisten dat hij geheeld was, en ze zeiden dat als er slechts vijf het schild hadden gehouden, het hem gelukt zou zijn. Hij is dus even sterk als hij eerst was, of daar zo dichtbij dat het geen verschil maakt. Maar ik niet. En Leane ook niet. Ik wil dat je het nog eens probeert, Nynaeve.’
‘Ik wist het!’ Nynaeve gooide haar lepe] op het blad. ik wist dat je hiervoor een reden had! Nou, ik ben te moe om te geleiden, en ook al zou ik niet moe zijn... Je kunt niet helen wat al geheeld is. Eruit, en neem die smerige soep maar mee!’ Er was minder dan de helft van die smerige soep over, en het was een grote kom.
‘Ik weet dat het niet zal werken!’ snauwde Siuan terug. ‘Vanmorgen wist ik dat stillen en sussen niet geheeld konden worden!’
‘Wacht even, Siuan,’ zei Leane. ‘Nynaeve, besef je welk gevaar we lopen door hier bij elkaar te komen? Dit is geen kamer in een straatje waar jouw boogschutter de wacht houdt; dit hele huis zit vol vrouwen die met hun ogen kijken en met hun tongen praten. Als men erachter komt dat Siuan en ik met iedereen een spel gespeeld hebben – zelfs al is dat over tien jaar – nou, laten we volstaan met de opmerking dat Aes Sedai straffen opgelegd kunnen krijgen. We zouden dan waarschijnlijk nog steeds op een boerderij kool moeten schoffelen tot onze haren wit zijn geworden. We zijn gekomen vanwege wat je voor ons gedaan hebt, om een nieuw begin te maken.’
‘Waarom ging je niet naar een Gele zuster?’ vroeg Elayne. ‘De meesten moeten nu wel net zoveel weten als Nynaeve.’ Nynaeve keek haar woest over de lepel aan. Smerige soep?
Siuan en Leane wisselden blikken uit, en uiteindelijk zei Siuan met tegenzin: ‘Als we naar een zuster gaan, weet vroeg of laat iedereen het. Als Nynaeve het doet, zal iedereen die erin geslaagd is om ons vandaag in te schatten, geloven dat ze zich vergist hebben. Men veronderstelt dat alle zusters gelijk zijn, maar er waren Amyrlins die maar net genoeg konden geleiden om de stola te ontvangen. Als je hen en de hoofden van de Ajahs buiten beschouwing laat, verwacht men dat je een ander, die sterker in de Kracht is dan jij, voor laat gaan.’
‘Ik begrijp het niet,’ zei Elayne. Hier stak ze behoorlijk wat van op. Die rangorde leek verstandig, maar ze nam aan dat het een van die dingen was die je pas leerde als je zelf Aes Sedai was. Ze had her en der genoeg opgestoken om te vermoeden dat je opleiding pas begon als je de stola omdeed. ‘Als Nynaeve je weer kan helen, ben je sterker.’ Leane schudde haar hoofd. ‘Niemand is ooit eerder van het sussen geheeld. Misschien zullen de anderen het als een soort wilder zien. Daarmee sta je iets lager in je kracht. Misschien telt het wel als je zwakker geweest bent. Als Nynaeve ons de eerste keer niet helemaal kon helen, kan ze ons misschien tot twee derde of tot de helft terugbrengen. Zelfs dat is al beter dan nu, maar de meesten hier zijn even sterk, en een behoorlijk aantal zelfs sterker.’
Elayne staarde haar aan en was meer dan ooit in de war. Nynaeve keek of ze tussen haar ogen was geraakt.
‘Alles heeft ermee te maken,’ legde Siuan uit. ‘Wie het snelste leerde, wie de kortste tijd novice of Aanvaarde was. Er zijn alle mogelijke vormen en soorten. Je kunt nooit precies zeggen hoe sterk iemand is. Twee vrouwen kunnen even sterk lijken; misschien wel, misschien niet, maar de enige manier om het met zekerheid te zeggen zou een tweegevecht zijn, en gezegend zij het Licht, daar staan we boven. Tenzij Nynaeve ons op volle sterkte terugbrengt, lopen we het risico om vrij laag te staan.’
Leane nam het weer over. ‘Die rangorde wordt niet geacht overal geldig te zijn, behalve bij de alledaagse dingen, maar dat is niet waar. De raad van iemand die hoger staat, krijgt meer aandacht dan die van iemand die lager staat. Het maakte niets uit toen we gesust waren. We hadden toen helemaal geen aanzien; wat we zeiden werd slechts beoordeeld op de eigen waarde. Dat wordt nu anders.’ ‘Ik begrijp het,’ zei Elayne zwakjes. Geen wonder dat de mensen dachten dat de Aes Sedai het Spel der Huizen hadden uitgevonden. Daarbij vergeleken was Daes Dae’mar eenvoudig.
‘Het is aardig om te zien dat deze Heling iemand méér problemen heeft bezorgd dan mij,’ gromde Nynaeve. Ze tuurde in de kom, zuchtte en veegde met het laatste stukje brood de bodem schoon. Siuans gezicht werd donkerder, maar ze slaagde erin haar stem vlak te houden. ‘Je kunt zien dat we onszelf helemaal blootgeven. En niet alleen om je over te halen opnieuw Heling op mij te gebruiken. Je hebt me... mijn leven teruggegeven. Zo eenvoudig ligt dat. Ik heb mezelf aangepraat dat ik niet dood was, maar dat leek zeker zo te zijn, als je het hiermee vergelijkt. Laten we dus met Leanes schone lei beginnen. Vriendinnen, als je mij als zodanig wilt hebben. Zo niet, dan roeiers in dezelfde boot.’
‘Vriendinnen,’ zei Elayne. ‘Dat klinkt mij beter in de oren.’ Leane schonk haar een glimlach, maar zij en Siuan keken nog steeds naar Nynaeve.
Nynaeve keek van de een naar de ander. ‘Elayne heeft een vraag gesteld, dus mag ik dat ook doen. Wat hebben Sheriam en de anderen gisteravond van de Wijzen opgestoken? Zeg me niet dat je het niet weet, Siuan. Voor zover ik het zie, weet jij wat ze denken binnen een uur nadat het bij hen opgekomen is.’
Siuan klemde haar kaken koppig op elkaar; die diepblauwe ogen deden hun best om vrees aan te jagen. Plotseling piepte ze en boog zich voorover om over haar enkel te wrijven.
‘Vertel,’ zei Leane, en ze trok haar voet terug, ‘anders doe ik het. Alles, Siuan.’
Siuan staarde Leane woest aan en blies zich op tot Elayne dacht dat ze zou barsten. Maar toen raakte haar blik die van Nynaeve en liep ze leeg. De woorden kwamen alsof ze eruit getrokken werden, maar ze kwamen. ‘Het gezantschap van Elaida heeft Cairhien bereikt. Rhand heeft hen ontmoet, maar het lijkt erop dat hij probeen met hen te spelen. Laten we dat tenminste hopen. Sheriam en de anderen zijn tevreden omdat ze er nu eens een keer in geslaagd zijn om zichzelf bij de Wijzen niét voor gek te zetten. En Egwene komt bij de volgende ontmoeting mee.’ Dat laatste leek er om een of andere reden het moeilijkst uit te komen.
Nynaeve fleurde op en ging rechter zitten. ‘Egwene? O, dat is geweldig! Zo, ze zijn eindelijk eens niet als dwazen tekeergegaan. Ik vroeg me al zo’n beetje af waarom ze niet hier zijn om ons weg te slepen voor een volgende les.’ Ze keek Siuan met samengeknepen ogen aan, maar zelfs die blik zag er opgewekt uit. ‘Een boot, zei je? Wie is de kapitein?’
‘Dat ben ik, kleine donderstr...’ Leane schraapte haar keel en Siuan haalde diep adem. ‘Goed, een bemanning op gelijke voet, met gelijke stemmen. Maar iemand moet aan het roer staan,’ voegde ze eraan toe, toen Nynaeve begon te glimlachen, ‘en die iemand ben ik.’
‘Goed,’ zei Nynaeve na een lange stilte. Ze aarzelde opnieuw terwijl ze met de lepel speelde; vervolgens zei ze met een stem die zo achteloos klonk dat Elayne haar handen in de lucht had willen steken: is er een kans dat je mij... ons uit de keuken kunt krijgen?’ Hun gezichten zagen er niet ouder uit als dat van Nynaeve, maar ze waren een hele tijd Aes Sedai geweest; hun ogen herinnerden zich die Aes Sedai-blik. Nynaeve beantwoordde die kalmer dan Elayne had verwacht – ze schuifelde alleen wat met haar voeten – maar het was geen verrassing toen ze uiteindelijk mompelde: ik neem aan van niet.’
‘We moeten weg,’ zei Siuan, en ze stond op. ‘Leane heeft de prijs van ontdekking heel laag ingeschat. Wij kunnen de eerste Aes Sedai zijn die in het openbaar gevild worden, en ik ben al eens de eerste geweest.’ Tot Elaynes verrassing boog Leane zich voorover om haar te omarmen en fluisterde: ‘Vriendinnen.’ Elayne beantwoordde de omarming en het woord met warmte.
Leane omarmde ook Nynaeve en mompelde iets dat Elayne niet kon opvangen, waarna Siuan volgde met een bedankje dat nors en weifelend was.
Zo klonk het haar tenminste in de oren, maar toen ze eenmaal vertrokken waren, zei Nynaeve: ‘Ze stond op het punt om te gaan huilen, Elayne. Misschien meende ze dit alles echt. Ik veronderstel dat ik zou moeten proberen om haar vriendelijker te bejegenen.’ Ze zuchtte, wat overging in een geeuw en een gedempt: ‘Vooral nu ze weer een Aes Sedai is.’ En met die woorden viel ze in slaap terwijl het blad nog op haar knieën lag.
Elayne onderdrukte zelf een geeuw, kwam overeind en ruimde alles netjes op, waarbij ze het blad onder Nynaeves bed schoof. Het kostte wat tijd om Nynaeve uit haar kleren te krijgen en ietwat gemakkelijk op bed te laten liggen, maar zelfs dat maakte haar niet wakker. Toen Elayne eenmaal de kaars gedoofd had en in haar kussens lag, bleef ze wakker, staarde in de duisternis en dacht na. Rhand wilde onderhandelen met Aes Sedai die door Elaida waren gestuurd? Ze zouden hem levend verorberen. Ze wenste bijna dat ze Nynaeves suggestie had opgevolgd toen die nog een kans van slagen had. Ze wist zeker dat ze hem door alle valstrikken kon leiden die zij voor hem hadden opgezet – Thom had een heleboel toegevoegd aan wat haar moeder haar geleerd had – en hij zou naar haar geluisterd hebben. Bovendien had ze hem op die manier kunnen binden. Ze had immers ook niet gewacht tot ze de stola droeg om Birgitte te binden; waarom zou ze met Rhand wel wachten?
Ze schoof wat dieper in de kussens. Hij moest wachten. Hij was in Caemlin, niet in Salidar. Hé, Siuan had gezegd dat hij in Cairhien was. Hoe...? Ze was te moe; de gedachte dreef weg. Siuan. Siuan hield nog steeds iets verborgen, daar was ze zeker van.
De slaap kwam aandrijven en daarmee een droom. Een boot met Leane op de boeg, minnekozend met een man die steeds een ander gezicht had als Elayne naar haar keek. Op de achtersteven worstelden Nynaeve en Siuan, die elk een andere kant op wilden sturen – tot Elayne opstond en het bevel op zich nam. Een kapitein met geheimen was reden genoeg voor muiterij als dat nodig mocht blijken. In de ochtend kwamen Siuan en Leane terug, nog voor Nynaeve haar ogen open had. Dat was meer dan voldoende om haar zo boos te maken dat ze kon geleiden. Maar het werkte niet. Wat reeds geheeld was, kon niet nogmaals geheeld worden.
‘Ik zal doen wat ik kan, Siuan,’ zei Delana, en ze leunde naar voren om de ander op de arm te kloppen. Ze zaten alleen in de zitkamer. De theekopjes op het tafeltje tussen hen in waren onaangeraakt. Siuan zuchtte en zag er verslagen uit, hoewel Delana niet snapte wat zij nog verwachten kon na haar uitbarsting in de Zaal. Het vroege ochtendlicht straalde door het raam, en ze dacht aan haar komende ontbijt, maar dit was Siuan. De omstandigheden waren verwarrend en Delana hield niet van verwarring. Ze had zichzelf aangewend haar oude vriendin niet in dit gezicht te zoeken, wat niet moeilijk was, aangezien ze helemaal niet leek op de Siuan Sanche die Delana zich herinnerde. Maar om Siuan weer te zien, een Siuan die jong en aantrekkelijk was, was slechts de eerste schok. De tweede was een Siuan die bij haar aanklopte voor hulp, terwijl de zon nog niet op was; Siuan had nooit om hulp gevraagd. En ten slotte kwam de grootste schok van allemaal, de schok die zich telkens wanneer ze Siuan zag herhaalde, nadat die Almaeren haar onmogelijke wonder had verricht. Zij, Delana, was sterker dan Siuan, veel sterker. Dat was altijd andersom geweest. Siuan had al in hun dagen als novice de leiding genomen, nog voor ze Aanvaarden waren. Maar ze was Siuan, en ze was van streek, wat Delana zich nooit had kunnen voorstellen. Siuan kon van streek zijn, maar ze liet dat nooit merken. Het deed haar pijn dat ze niet meer kon doen voor de vrouw, die ooit samen met haar honingkoekjes had gestolen en meer dan eens de schuld op zich had genomen voor streken die ze samen hadden uitgehaald.
‘Siuan, ik kan in ieder geval dit wel voor je doen. Romanda zou die droomter’angrealen heel graag aan de zorg van de Zaal willen toevertrouwen. Ze heeft niet genoeg Gezetenen achter haar om het te laten lukken, maar als Sheriam denkt van wel, of als ze denkt dat je het door jouw invloed op Leane en mij tegen hebt gehouden, zal ze het jou niet kunnen weigeren. Ik weet dat Leane ermee zal instemmen. Hoewel het mij een raadsel is waarom je die Aielvrouwen wilt ontmoeten. Romanda glimlacht als een kat in de boterton, als ze ziet hoe Sheriam na zo’n ontmoeting nijdig rondstampt. Met jouw karakter zul je waarschijnlijk iets kapotgooien.’ Wat een verandering. Vroeger zou ze er nooit aan gedacht hebben om Siuans stemming te benoemen; nu deed ze het zonder nadenken.
Op Siuans betrokken gezicht brak een glimlach door. ik had gehoopt dat je zoiets zou doen. Ik zal met Lelaine spreken. En Janya; ik geloof dat Janya wil helpen. Maar je moet ervoor zorgen dat Romanda het niet echt doet. Van het weinige dat ik weet, heeft Sheriam tenminste iets bedacht voor de omgang met die Aiel. Ik ben bang dat Romanda vanaf het begin zou moeten beginnen. Dat hoeft de Zaal natuurlijk niet belangrijk te vinden, maar ik ben er bepaald niet op gebrand om een eerste blik op hen te werpen als iedereen een haak in haar kieuwen heeft.’
Delana verborg haar glimlach terwijl ze Siuan naar de voordeur begeleidde en haar omarmde. Ja, het zou heel belangrijk voor de Zaal zijn om de Wijzen tevreden te stellen, hoewel Siuan dat niet kon weten. Ze keek Siuan na, die zich de straat uit haastte, en ging weer naar binnen. Het zag ernaar uit dat zij nu de beschermende hand was. Ze hoopte dat ze het even goed zou doen als haar vriendin had gedaan. De thee was nog warm en ze besloot om Miesa, haar dienstmeisje, erop uit te sturen voor wat broodjes en fruit. Toen er bedeesd op de deur werd geklopt, was het niet Miesa maar Lucilde, een novice die ze van de Toren hadden meegebracht.
Het spichtige meisje maakte een zenuwachtige knix, maar Lucilde was altijd zenuwachtig. ‘Delana Sedai? Er is vanmorgen een vrouw aangekomen, en Anaiya Sedai heeft gezegd dat ik haar naar u moest brengen? Haar naam is Halima Saranov. Ze zegt dat ze u kent?’ Delana opende haar mond om te zeggen dat ze nog nooit van Halima Saranov had gehoord, toen er een vrouw op de drempel verscheen. Onwillekeurig staarde Delana haar aan. De vrouw slaagde erin om zowel slank als weelderig te lijken. Ze droeg grijze rijkleding, die belachelijk laag was uitgesneden; lang, weelderig zwart haar omlijstte een gezicht met groene ogen, waar iedere man met open mond naar zou kijken. Maar dat was niet de reden waarom Delana zo staarde. De vrouw hield haar handen in haar zij, met de duimen tussen wijs- en middelvinger gestoken. Delana had zoiets nooit verwacht van een vrouw die geen stola droeg, en deze Halima Saranov kon niet eens geleiden. Ze was dichtbij genoeg om daar zeker van te zijn. ‘Ja,’ zei Delana, ‘ik meen me haar te herinneren. Laat ons alleen, Lucilde. En onthoud, kind, dat niet elke zin vragend hoeft te eindigen.’ Lucilde maakte zo snel een diepe knix dat ze bijna omviel. Onder andere omstandigheden zou Delana een zucht hebben geslaakt; ze had nooit goed om kunnen gaan met novices, hoewel ze niet wist waarom. Terwijl de novice de kamer verliet, schreed Halima reeds naar de stoel die Siuan had gebruikt, en ging onuitgenodigd zitten. Ze pakte een niet-gebruikt kopje op, sloeg haar benen over elkaar, nipte en keek Delana over de rand aan.
Delana wierp haar een harde blik toe. ‘Wie denk je wel dat je bent, vrouw? Hoe hoog je ook denkt te staan, geen staat hoger dan de Aes Sedai. En waar heb je dat teken geleerd?’ Voor het eerst in haar leven haalde haar blik niets uit.
Halima glimlachte spottend. ‘Denk je echt dat de geheimen van de... zullen we zeggen, dónkerder Ajah zo geheim zijn? En wat je hoogte betreft, je weet heel goed dat je zelfs een bedelaar zou gehoorzamen als hij het juiste teken laat zien. Mijn verhaal is dat ik een tijdje de reisgenote was van een zekere Cabriana Mecandes, een Blauwe zuster. Ongelukkigerwijze overleed Cabriana door een val van haar paard; haar zwaardhand weigerde om nog onder zijn dekens uit te komen of iets te eten. Hij ging ook dood.’ Halima glimlachte, alsof ze Delana vroeg of ze het allemaal nog kon volgen. ‘Cabriana en ik hebben veel gepraat voor ze stierf, en ze vertelde me over Salidar. Ze heeft me ook een aantal dingen gezegd die ze had opgestoken, over de plannen die de Witte Toren met jullie heeft. En met de Herrezen Draak.’ Weer een glimlach, een snelle flits van witte tanden, en ze richtte zich weer op de thee en keek toe.
Delana was nooit een vrouw geweest die het gemakkelijk opgaf. Ze had koningen gedwongen om vrede te sluiten terwijl ze oorlog wensten, en koninginnen aan hun nekvel naar de ondertekening van verdragen gesleept. Het was waar: ze zou de veronderstelde bedelaar gehoorzaamd hebben als hij de juiste tekens had gegeven en de juiste dingen had gezegd, maar Halima’s hand had het teken van de Zwarte Ajah gegeven, wat ze overduidelijk niet was. Misschien dacht de vrouw dat het de enige manier was waarop Delana haar zou erkennen, en misschien had ze met haar verboden kennis willen pralen. Delana hield niet van deze Halima. ‘En ik word verondersteld ervoor te zorgen dat de Zaal jouw inlichtingen aanvaardt,’ zei ze nors. ‘Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang je genoeg van Cabriana weet om jouw verhaal te ondersteunen. Daar kan ik je niet in helpen; ik heb haar niet meer dan twee keer ontmoet. Ik neem aan dat er geen kans is dat ze verschijnt om jouw verhaal te ontkrachten?’
‘Geen enkele kans.’ Opnieuw die snelle, spottende glimlach. ‘En ik zou heel Cabriana’s leven kunnen vertellen. Ik weet dingen die ze zelf vergeten was.’
Delana knikte slechts. De dood van een zuster was te betreuren, maar wat gebeuren moest, moest gebeuren. ‘Dan is er geen probleem. De Zaal zal je als gast ontvangen, en ik kan ervoor zorgen dat ze luisteren.’
‘Een gast was niet wat ik in gedachten had. Iets dat behoorlijk wat langer duurt. Jouw schrijfster, of beter nog, jouw gezellin. Ik moet er zeker van zijn dat de Zaal zorgvuldig wordt gestuurd. Behalve het verhaal van Cabriana’s nieuws, zal ik ook van tijd tot tijd opdrachten voor je hebben.’
‘Luister eens goed naar me! Ik...’
Halima sneed haar af zonder haar stem te verheffen. ‘Mij is opgedragen om je een naam te noemen. Een naam die ik soms gebruik. Aran’gar.’
Delana ging met een plof zitten. Die naam was in haar dromen genoemd. Voor het eerst sinds jaren was Delana Mosalaine doodsbang.