Met de Drakenstaf op zijn knieën hing Rhand op z’n gemak op de Drakentroon. In ieder geval speelde hij dat hij gemakkelijk zat. Tronen waren niet voor het gemak ontworpen, deze voelbaar het allerminst, maar dat vormde slechts een deel van het probleem. Alanna te voelen maakte er ook deel van uit, omdat ze voortdurend in hem leek te porren. Als hij het de Speervrouwen vertelde, zouden ze... Nee, hoe haalde hij zoiets in zijn hoofd! Hij had haar genoeg angst ingeboezemd om haar op afstand te houden en ze had geen enkele poging gedaan de Binnenstad in te gaan. Hij zou het weten als ze dat deed. Nee, momenteel vormde Alanna een kleiner probleem dan het veel te dunne zitkussen. Ondanks dat de met zilver bewerkte blauwe jas tot aan zijn hals dichtgeknoopt was, deerde de hitte hem niet – hij kreeg eindelijk Taims kunstje goed onder de knie – maar als puur ongeduld zweet opleverde, zou hij hebben gedropen alsof hij uit een rivier kwam gekropen. Koel blijven leverde geen enkel probleem op. Zich kalm houden wel. Hij was van plan Elayne een ongeschonden Andor te geven en vanmorgen zou de eerste echte stap daartoe worden gezet. Als ze tenminste eens een keer kwamen opdagen.
‘... en daarbij toegevoegd,’ zei de lange magere man voor de troon op bijna vlakke toon, ‘eenduizend vierhonderddrieëntwintig vluchtelingen uit Morland, vijfhonderdzevenenzestig uit Altara en honderdennegen uit Illian. Voor zover de hoofdelijke telling binnen de eigenlijke stad tot op deze dag heeft opgeleverd, haast ik me eraan toe te voegen.’ De paar toefjes grijs haar die Halwin Norrij nog bezat, stonden net zo rechtop als de ganzenveren die hij achter zijn oren had gestoken. Dat paste wel bij Morgases voormalige hoofdklerk, ik heb nog eens drieëntwintig schrijvers aangenomen voor de tellingen, maar zelfs dan heb ik er niet genoeg om...’
Rhand luisterde niet langer. Hoe dankbaar hij ook was dat de man er niet zoals veel anderen vandoor was gegaan, hij betwijfelde of er voor Norrij een andere werkelijkheid bestond dan de cijfertjes in zijn boeken. Hij somde het aantal doden van een week op alsof het om de prijs van knolletjes die van het platteland werden aangevoerd, ging; op dezelfde stoffige toon. In zijn stem lag even weinig afgrijzen over de dagelijkse ter aarde bestellingen van berooide vluchtelingen zonder vrienden, als vreugde over het inhuren van steenwerkers voor het herstel van de stadsmuren. Voor hem was Illian gewoon een ander land, niet Sammaels verblijfplaats, en Rhand was gewoon een volgende heerser. Waar zijn ze? vroeg hij zich woest af. Waarom heeft Alanna niet op z’n minst geprobeerd me bij te staan? Moiraine zou zich nooit zo gemakkelijk laten afschrikken.
Waar zijn alle doden? fluisterde Lews Therin. Waarom zijn ze niet stil? Rhand grinnikte grimmig. Dat was vast en zeker een grap. Sulin zat in een gemakkelijke hurkzit aan een kant van de troonverhoging en de roodharige Urien zat aan de andere kant. Vandaag hielden samen met de Speervrouwen twintig Aethan Dor, Roodschilden, de wacht tussen de pilaren van de grote zaal. Sommigen droegen de rode haarband. Ze stonden, hurkten of zaten, een paar spraken stilletjes, maar leken als gewoonlijk klaar om in een oogwenk tot handelen over te gaan, zelfs de Speervrouw en de twee Roodschilden die aan het dobbelen waren. Minstens één paar ogen leek Norrij voortdurend in de gaten te houden; er waren maar weinig Aiel die een natlander nabij Rhand vertrouwden.
Opeens verscheen Bashere in de hoge deuropening van de zaal. Hij knikte en Rhand ging rechtop zitten. Eindelijk. Bloedvuur! Eindelijk. De groen-witte kwast zwierde heen en weer, terwijl hij met de met draken besneden Seanchaanse speerschacht zwaaide. ‘U hebt uitstekend werk verricht, meester Norrij. Uw verslag is zeer volledig. Ik zal ervoor zorgen dat u het noodzakelijke geld wordt verstrekt. Maar als u het niet erg vindt, moet ik me nu met andere zaken bezighouden.’ De man liet niets blijken van nieuwsgierigheid, of gekwetstheid dat hij zo plotseling werd onderbroken. Hij zweeg gewoon midden in een woord, boog met een droog ‘zoals de heer Draak beveelt’, en stapte drie passen achteruit voor hij zich omdraaide. Hij liep langs Bashere en keek hem niet eens aan. Niets was echt, alleen de boeken. Ongeduldig knikte Rhand naar Bashere en zette zich rechtop en met een stijve rug op de troon. De Aiel werden stil en leken nu tweemaal zo snel.
Toen de Saldeaan binnenkwam, was hij niet alleen. Twee mannen en twee vrouwen volgden hem op de voet. Ze waren niet jong, en gekleed in dure zijde en brokaat. Ze probeerden net te doen of Bashere er niet was en slaagden daar voor een groot deel in, maar de waakzame Aiel tussen de pilaren konden ze onmogelijk negeren. De hoogblonde Dyelin verstapte zich bijna, maar Abelle en Luan, beiden grijzend maar met harde gezichten, keken gefronst naar de in cadin’sor geklede gestalten en voelden onwillekeurig naar hun zwaarden die ze vandaag niet droegen. Ellorien, een gezette donkerharige vrouw die er heel lief zou uitzien als haar gezicht niet zo vastberaden en versteend was, bleef stokstijf staan en keek woest rond voor ze zich sterkte en zich met vlugge passen bij de anderen aansloot. Hun eerste blik op Rhand veroorzaakte bij alle vier een korte weifeling. Snelle verbaasde blikken werden uitgewisseld. Misschien hadden ze hem ouder gedacht. ‘Mijn heer Draak,’ verkondigde Bashere luid, staande voor de verhoging, ‘Heer van de Morgen, Prins van de Dageraad, Ware Verdediger van het Licht voor wie de wereld in ontzag neerknielt, mag ik u voorstellen: vrouwe Dyelin van Huis Taravin, heer Abelle van Huis Pendar, vrouwe Ellorien van Huis Traemane en heer Pelivar van Huis Coelan.
De vier Andoranen namen Bashere met strakke lippen en scherpe ogen van opzij op. Zijn stem had geklonken alsof hij Rhand vier paarden aanbood. Te zeggen dat hun ruggen zich verstrakten, zou hetzelfde zijn als beweren dat water natter werd, maar ze gaven wel die indruk toen ze naar Rhand keken. Vooral naar Rhand. Onwillekeurig werden hun ogen naar de glanzende en glinsterende Leeuwentroon op de verhoging achter hem getrokken.
Hij wilde lachen om hun woedende gezichten. Woedend, maar ook behoedzaam en desondanks een tikkeltje onder de indruk. Hij en Bashere hadden die rij titels samen bedacht, maar het stuk over de knielende wereld was nieuw en een late toevoeging van Bashere zelf. Moiraine had hem die raad gegeven. Hij hoorde het haar bijna met haar zilveren stem zeggen. Het eerste beeld dat mensen van je zien, vestigt zich stevig in ieders gedachten. Zo gaat het in de wereld nu eenmaal. Je kunt van een troon afstappen, maar zelfs met een gedrag als een boer in een varkensstal, zal een deel van hun geheugen weten dat je wél van een troon omlaag bent gestapt. Indien ze echter bij hun eerste blik een jongeman zien, een man van het platteland, zullen ze het afkeuren als hij later op de troon gaat zitten, welk recht of welke macht hij daartoe ook bezit. Nou ja, als enkele titels het verschil uitmaakten, zou alles een stuk gemakkelijker worden.
Ik was de Heer van de Morgen, mompelde Lews Therin. Ik ben de Prins van de Dageraad.
Rhand hield zijn gezicht effen, ik ga u niet verwelkomen – dit is uw land en het paleis van uw koningin – maar ik ben blij dat u mijn uitnodiging hebt aangenomen.’ Pas na vijf dagen. Hij had zich amper hierop kunnen voorbereiden, maar dat zei hij maar niet. Hij stond op, legde de Drakenstaf op de troon en sprong toen van de verhoging. Met een beheerste glimlach – Doe nooit vijandig tenzij je moet, had Moiraine gezegd, en wees vooral niet overdreven vriendelijk of al te gretig – wees hij naar de vijf gemakkelijke zachte stoelen met beklede ruggen die in een kring tussen de pilaren stonden. ‘Laten we gaan zitten. We zullen praten bij een glas koele wijn.’
Natuurlijk volgden ze, en ze namen de Aiel en hem amper verholen zowel nieuwsgierig als misschien afkerig op. Toen ze allemaal zaten, kwamen zwijgende gai’shain in witte kapmantels binnen, met wijn in gouden bokalen die reeds parelden van de damp. Andere dienaren stonden achter elke stoel met een veren waaier die zachtjes de lucht bewoog. Behalve achter die van Rhand. Ze merkten het op, zagen dat hij geen zweet op zijn gezicht had. Maar de gai’shain zweetten evenmin, zelfs in hun kledij niet, en de andere Aiel ook niet. Over zijn bokaal met wijn nam hij de gezichten van de edelen op. Andoranen waren er trots op dat ze oprechter spraken dan veel anderen en ze aarzelden nooit erover op te scheppen dat het Spel der Huizen in andere landen veel meer verwikkeld was dan in hun land, maar dat ze Daes Dae’mar indien nodig konden spelen. In zekere zin konden ze dat, maar eigenlijk vonden de Cairhienin en zelfs de Tyreners hen maar eenvoudig wanneer het aankwam op de verfijnde zetten en tegenzetten van het Grote Spel. Dit viertal gedroeg zich over het algemeen heel beheerst, maar voor iemand die door Moiraine was geschoold, verder had geleerd in Cairhien en Tyr, verrieden ze met elke oogbeweging, elke spierbeweging op het gezicht wel iets. Allereerst drong tot hen door dat er voor Bashere geen stoel stond. Opnieuw werden snelle blikken uitgewisseld, en ze monterden iets op toen ze beseften dat Bashere met grote passen de troonzaal uit beende. Alle vier keken hem openlijk met een heel zwak glimlachje van voldoening na. Ze moesten net zo’n hekel aan het Saldeaanse leger in Andor hebben als Naean en zijn stel. Nu waren hun gedachten duidelijk: misschien had die vreemdeling minder invloed dan ze hadden gevreesd. Bashere was toch niet heter behandeld dan de hoogste bediende? Dyelins ogen sperden zich iets, bijna tegelijk met die van Luan en bijna meteen gevolgd door die van de andere twee. Heel even keken ze Rhand zo strak aan dat duidelijk was dat ze slechts vermeden elkaar aan te kijken. Bashere was een buitenlander, maar ook maarschalkgeneraal van Saldea, driemaal een heer en oom van koningin Tenobia. Als Rhand hem als bediende gebruikte...
‘Voortreffelijke wijn.’ Starend in zijn bokaal aarzelde Luan voor hij eraan toevoegde: ‘Mijn heer Draak.’ Het leek met een touw uit hem getrokken te worden.
‘Uit het zuiden,’ zei Ellorien na een slokje. ‘Een klassewijn van de Tunaighan-heuvels. Een wonder dat u dit jaar in Caemlin ijs kunt vinden. Ik heb mensen dit al het jaar zonder winter horen noemen.’
‘Denkt u dat ik tijd en moeite aan ijs ga besteden,’ merkte Rhand op, ‘wanneer de wereld door zoveel moeilijkheden geteisterd wordt?’ Abelles hoekige gezicht verbleekte, en hij leek zichzelf te dwingen nog een slok te nemen. Luan daarentegen maakte zijn bokaal nadrukkelijk leeg en hield hem op, zodat hij gevuld kon worden door een gai’shain wiens groene ogen woedend flitsten, wat een heel vreemde tegenstelling opleverde met de verbeten zachtheid op zijn door de zon gebruinde gezicht. Het bedienen van de natlanders was bediendenwerk, en Aiel verachtten het idee van dienen. Hoe die afkeer strookte met de traditie van gai’shain had Rhand nooit kunnen uitvinden, maar het was zo. Dyelin hield haar bokaal stevig op haar knieën en negeerde hem verder. Van nabij kon Rhand de grijze haren in het blond zien. Ze was nog steeds knap, hoewel ze alleen met haar kapsel iets van Morgase en Elayne weg had. Ze was de volgende in de lijn voor de troonsopvolging en moest dus minstens een volle nicht zijn. Ze fronste kort en leek haar hoofd te willen schudden, maar zei in plaats daarvan: ‘We hebben onze zorgen over de problemen van de wereld, maar nog meer over dat wat Andor treft. Hebt u ons hier gevraagd voor een geneeswijze?’
‘Als u er een weet,’ antwoordde Rhand eenvoudig. ‘Zo niet, dan moet ik elders zoeken. Velen denken dat ze de juiste geneeswijze kennen. Als ik niet iets passends vind, zal ik de op een na beste manier moeten toepassen.’ Dat deed monden verstrakken. Onderweg had Bashere hen over een binnenplaats geleid, waar Arymilla, Lir en de anderen waren achtergelaten voor een rustig zitje. Schijnbaar maakten zij het zich gemakkelijk in het paleis, ik zou zeggen dat u wilt helpen Andor weer een te maken. U hebt mijn bekendmaking vernomen.’ Hij hoefde niet te zeggen welke; in deze omgeving kon hij er maar een bedoelen. ‘Een beloning voor nieuws over Elayne,’ zei Ellorien vlak en haar gezicht werd nog strakker, ‘die koningin wordt nu Morgase dood is.’ Dyelin knikte. ‘Dat leek me goed.’
‘Niet voor mij!’ snauwde Ellorien. ‘Morgase heeft haar vrienden verraden en haar oudste verwanten verworpen. Laten we zorgen dat er een eind komt aan het Huis Trakand op de Leeuwentroon.’ Ze leek Rhand te zijn vergeten. Zij allen.
‘Dyelin!’ zei Luan kort. Ze schudde het hoofd alsof ze dit reeds eerder had gehoord, maar hij vervolgde: ‘Ze heeft de meeste aanspraken, ik steun Dyelin.’
‘Elayne is de erfdochter,’ merkte de zonneblonde vrouw gladjes op. ik spreek me uit voor Elayne.’
‘Wat doet het ertoe voor wie wij ons uitspreken?’ wilde Abelle weten. ‘Als hij Morgase heeft gedood, zal hij...’ Met een grimas zweeg Abelle opeens, keek toen Rhand aan, niet zozeer tartend, maar hem zeer zeker uitdagend het ergste te doen. Met de verwachting dat hij dat zou doen.
‘Geloven jullie dat echt?’ Rhand keek bedroefd naar de Leeuwentroon op de verhoging. ‘Bij het Licht, waarom zou ik Morgase vermoorden om het land aan Elayne te overhandigen?’
‘Weinigen weten wat ze moeten geloven,’ zei Ellorien stijf. Nog steeds stonden er vuurrode vlekjes op haar wangen. ‘Mensen zeggen veel dingen, meestal dwaze.’
‘Zoals?’ Hij richtte zijn vraag tot haar, maar Dyelin gaf antwoord waarbij ze hem recht aankeek.
‘Dat u de Laatste Slag gaat strijden en de Duistere zult doden. Dat u een valse Draak bent of een speelpop van de Aes Sedai, of allebei. Dat u Morgases bastaardzoon bent, een Hoogheer uit Tyr of een Aielman.’ Heel even fronste ze, maar ze sprak door. ‘Dat u de zoon bent van een Aes Sedai, verwekt door de Duistere. Dat u de Duistere bent, of anders de vleesgeworden Schepper. Dat u de wereld zult vernietigen, redden, onderwerpen, een nieuwe eeuw zult brengen. Evenveel verhalen als er monden zijn. De meesten zeggen dat u Morgase hebt gedood. Velen voegen er Elayne aan toe. Ze zeggen dat uw verkondiging een dekmantel is voor uw misdaden.’
Rhand zuchtte. Sommige uitspraken waren nog erger dan die hijzelf had gehoord, ik zal u niet vragen welke u gelooft.’ Waarom bleef ze hem fronsend aankijken? Ze was niet de enige. Luan deed het ook en Abelle en Ellorien wierpen hem het soort blikken toe dat hij geleidelijk was gaan verwachten van dat stel van Arymilla, wanneer ze meenden dat hij niet keek. Waakzaam. Waakzaam. Dat was Lews Therin, een schor giechelend gefluister. Ik zie je. Wie ziet mij? ‘Wilt u me in plaats daarvan helpen om Andor weer gezond en vredig te maken? Ik wil niet dat Andor een tweede Cairhien wordt of nog erger, een Tarabon of Arad Doman.’
‘Ik ken de Karaethon Reeks een beetje,’ sprak Abelle. ‘Ik geloof dat u de Herrezen Draak bent, maar daarin staat geen woord over uw heerschappij, alleen dat u in Tarmon Gai’don de Duistere bestrijdt.’ Rhands hand klemde zich zo stevig om zijn bokaal dat het donkere oppervlak van de wijn trilde. Het zou veel gemakkelijker zijn geweest wanneer dit viertal zou lijken op veel Tyreense Hoogheren of op de Cairhienin, maar geen van hen wilde een splintertje meer macht dan ze reeds bezaten. Hoe de wijn ook was gekoeld, hij betwijfelde of dit stel van de Ene Kracht onder de indruk zou komen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen ze me zeggen hen te doden, en nog bloedvuur verder te gaan’.
Bloedvuur, kaatste Lews Therin narrig terug.
‘Hoe vaak moet ik nog zeggen dat ik Andor niet wil regeren? Wanneer Elayne op de Leeuwentroon zit, verlaat ik Andor. En wat mij betreft kom ik er nooit meer terug.’
‘Zo de troon aan iemand behoort,’ zei Ellorien strak, ‘behoort die aan Dyelin. Als u meent wat u zegt, zorg dan dat zij gekroond wordt, en vertrek. Dan zal Andor weer één zijn, en ik twijfel er niet aan dat Andoraanse krijgslieden u naar de Laatste Slag zullen volgen, als daartoe een oproep wordt gedaan.’
‘Ik blijf bij mijn weigering,’ gaf Dyelin nadrukkelijk te kennen, en wendde zich toen tot Rhand. ik zal wachten en het overwegen, mijn heer Draak. Wanneer ik Elayne in leven zie en gekroond, en u Andor verlaat, zullen mijn krijgslieden u volgen of iemand anders in Andor dat nu doet of niet. Maar als de tijd verstrijkt en u nog steeds hier de heerschappij voert, of als uw Aielwilden hier doen wat zij naar verluidt in Cairhien en Tyr hebben gedaan,’ – ze keek boos naar de Speervrouwen en Roodschilden, en ook naar de gai’shain, alsof ze die al zag brandschatten en plunderen – ‘of als u hier de... mannen loslaat die u met uw pardon verzamelt, dan trek ik tegen u ten strijde, zonder of met anderen uit Andor.’
‘En ik rijd met je mee,’ merkte Luan ferm op. ik eveneens,’ beaamden Ellorien en Abelle bijna tegelijk. Rhand gooide zijn hoofd in de nek en moest onwillekeurig lachen, half uit vrolijkheid, half uit ergernis. Licht’. En ik dacht nog dat eerlijke tegenstand beter zou zijn dan het gevlei of het gekruip achter mijn rug’. Ze keken hem verontrust aan, ongetwijfeld met de gedachte dat ze krankzinnigheid zagen. Misschien was het dat. Hij wist het zelf niet meer.
‘Overdenk wat u moet doen,’ zei hij, opstaand om aan de ontvangst een eind te maken. ‘Ik meen wat ik zeg. Maar overweeg dit eveneens: Tarmon Gai’don nadert en nadert. Ik weet niet hoeveel tijd voor overdenken ons rest.’
Ze namen afscheid – een zorgvuldige hoofdbuiging, alsof ze gelijken waren en wat dat betreft met iets meer achting dan bij hun aankomst – maar terwijl ze zich omdraaiden, greep Rhand Dyelins mouw vast. ‘Ik heb een vraag voor u.’ De anderen bleven staan en keerden zich half naar hem toe. ‘Een persoonlijke vraag.’ Ze knikte en haar groep liep wat verder de troonzaal in. Ze keken nauwlettend toe, maar konden hem niet meer horen. ‘U hebt... op een vreemde manier naar me gekeken,’ zei hij. Jij en ieder andere persoon van adel die ik in Caemlin heb ontmoet. Iedere Andoraanse edelman tenminste. ‘Waarom?’ Dyelin keek naar hem op en knikte toen ietwat in zichzelf. ‘Hoe heette uw moeder?’
Rhand knipperde met zijn ogen. ‘Mijn moeder?’ Kari Altor was zijn moeder. Zo dacht hij er zelf over. Zij had hem tot haar dood van jongs af aan opgevoed. Maar hij besloot haar de kille waarheid te vertellen die hij in de Woestenij had vernomen. ‘De naam van mijn moeder was Shaiel. Ze was een Maagd van de Speer. Mijn vader was janduin, stamhoofd van de Taardad.’ Haar wenkbrauwen rezen twijfelend omhoog, ik wil het met elke eed van uw keus zweren. Wat heeft dat te maken met wat ik wil weten? Ze zijn beiden allang dood.’ Er gleed opluchting over haar gezicht. ‘Blijkbaar een toevallige gelijkenis, verder niets. Ik wil niet zeggen dat u niet weet wie uw ouders zijn, maar u spreekt de taal van het westen van Andor.’
‘Een gelijkenis? Ik ben opgegroeid in Tweewater, maar mijn ouders waren wie ik zei. Op wie lijk ik dan dat jullie me zo aanstaren?’ Ze aarzelde en zuchtte toen. ‘Ik vermoed dat het er niet meer toe doet. Op een dag moet u me vertellen hoe u Aielouders hebt en toch in Andor bent opgevoed. Nu ruim vijfentwintig jaar geleden verdween de erfdochter van Andor midden in de nacht. Ze heette Tigraine. Ze liet een echtgenoot achter, Taringael, en een zoon, Galad. Ik weet dat het slechts toeval is, maar ik herken Tigraine in uw gezicht. Het was een schok voor me.’
Rhand zelf was ook geschokt. Hij voelde zich koud worden. Gedeelten van een verhaal van de Wijzen tolden rond in zijn hoofd... een goudblonde, jonge natlandervrouw, in zijde... zoon van wie ze hield; een echtgenoot van wie ze niet hield... Shaiel was de naam die ze aannam... nooit een andere naam genoemd... jij hebt iets van haar in je gezicht... ‘Hoe kwam het dat Tigraine verdween? Ik heb belangstelling voor de geschiedenis van Andor.’
‘Ik zou het prettig vinden als u het geen geschiedenis wilt noemen, mijn heer Draak. Ik was een meisje toen het gebeurde, maar ouder dan een kind en vaak hier in het paleis. Op een ochtend was Tigraine niet in het paleis aanwezig en ze werd nooit weer gezien. Sommigen zagen er Taringaels hand in, maar hij was half gek van verdriet. Taringael Damodred wilde niets liever ter wereld zien dat zijn dochter koningin van Andor zou worden en zijn zoon koning van Cairhien. Hij was een Cairhienin, Taringael. Dat huwelijk was bedoeld om een eind aan de Cairhiense oorlogen te maken en dat gebeurde. Tigraines verdwijning gaf hun echter het idee dat Andor het verdrag niet wilde nakomen, waardoor ze als echte Cairhienin van alles gingen bedenken wat uiteindelijk leidde tot Lamans Trots. U kent het gevolg uiteraard,’ voegde ze er droogjes aan toe. ‘Mijn vader zei dat Gitara Sedai het spoor echt bijster was.’
‘Gitara?’ Wonder boven wonder klonk zijn stem niet verstikt. Hij had die naam meermalen gehoord. Er was een Aes Sedai geweest met de naam Gitara Moroso, een vrouw die kon voorspellen, die had aangekondigd dat de Draak was wedergeboren op de helling van de Drakenberg, waardoor Moiraine en Siuan aan hun lange zoektocht waren begonnen. Het was Gitara Moroso geweest die jaren eerder aan Shaiel had verteld dat, als ze niet in het diepste geheim naar de Woestenij zou vluchten en Maagd van de Speer zou worden, Andor en de wereld door een grote ramp zouden worden getroffen. Dyelin knikte, een tikkeltje ongeduldig. ‘Gitara was de raadgeefster van koningin Modrellein,’ zei ze bruusk, ‘maar ze bracht meer tijd door met Tigraine en Luc, Tigraines broer, dan met de koningin. Nadat Luc naar het noorden was gereden en nooit meer terugkeerde, fluisterde men dat Gitara hem ervan had overtuigd dat zijn roem of zijn lot in de Verwording lag. Anderen zeiden dat het was, omdat hij daar de Herrezen Draak zou aantreffen, of dat de Laatste Slag van zijn tocht afhing. Dat was ongeveer een jaar voordat Tigraine verdween. Zelf betwijfel ik of Gitara iets met haar of Luc te maken had. Ze bleef tot Modrelleins dood de raadgeefster van de koningin. Men zei dat haar hart gebroken was nadat na Luc ook Tigraine spoorloos was verdwenen. En daarmee begon de Opvolging.’ Ze wierp een blik op de anderen die met hun voeten schuifelend, fronsend, achterdochtig en ongeduldig toekeken, maar wilde niettemin nog één ding kwijt. ‘U zou, als dat niet gebeurd was, een ander Andor hebben aangetroffen. Tigraine zou koningin zijn geweest, Morgase slechts de Hogezetel van Huis Trakand, Elayne niet geboren. Morgase trouwde met Taringael nadat ze de troon had gewonnen, ziet u. Wie kan zeggen wat er nog meer anders zou zijn geweest?’
Rhand zag haar zich bij de anderen voegen en weggaan, en hij bedacht één ding dat anders zou zijn. Hij zou niet in Andor zijn geweest, want hij zou nooit geboren zijn. Alles keerde naar zichzelf terug, in eindeloze cirkels. Tigraine vertrok in het geheim naar de Woestenij, waardoor Laman Damodred Avendoraldera, een geschenk van de Aiel, had omgehakt om een troon te maken. Daardoor waren de Aiel de Rug van de Wereld over getrokken om hem te doden. Dat was hun enige doel geweest, hoewel de naties het de Aieloorlog noemden. Met die Aiel trok een Speervrouw mee die Shaiel heette, en die stierf bij zijn geboorte. Zoveel levens waren veranderd en geëindigd, opdat zij hem op de juiste plaats en op de juiste tijd het leven kon schenken, waarbij ze zelf stierf. Kari Altor was de moeder die hij zich herinnerde, zij het vaag, maar hij had graag Tigraine of Shaiel of hoe ze zich ook noemde, gekend, al was het maar voor korte tijd. Enkel om haar te hebben gezien.
Zinloze dagdromerij. Ze was allang dood. Het was voorbij en gedaan. Maar waarom stak het hem dan nog steeds?
Het Rad des Tijds en het rad van een mannenleven draaien hetzelfde, zonder medelijden of genade, mompelde Lews Therin. Besta je echt daar? dacht Rhand. Als er meer is dan een stem en enkele oude herinneringen, geef me dan antwoord! Ben je daar? Stilte. Hij had nu goede raad van Moiraine of van iemand anders kunnen gebruiken.
Opeens besefte hij dat hij naar de wit marmeren zaalmuur staarde, naar het noordwesten. Naar Alanna. Ze was niet meer in Culains Hond. Nee! Bloedvuur! Hij wilde Moiraine niet vervangen door een vrouw die hem op die manier in de val had laten lopen. Hij kon geen enkele vrouw vertrouwen die met de Toren te maken had. Drie uitgezonderd: Elayne, Egwene en Nynaeve. Hij hoopte hen te kunnen vertrouwen. Al was het maar een beetje.
Om de een of andere reden keek hij op naar het grote ronde zoldergewelf met de gekleurde vensters met afwisselend beelden van veldslagen, koninginnen en de Witte Leeuw. De meer dan levensgrote vrouwen leken hem afkeurend en vol verbazing over zijn aanwezigheid aan te staren. Verbeelding natuurlijk, maar waarom? Omdat hij iets over Tigraine te weten was gekomen? Verbeelding of krankzinnigheid? ‘Er is iemand aangekomen die je volgens mij dient te ontvangen,’ merkte Bashere bij zijn elleboog op, en Rhand wendde met een ruk zijn ogen af van de vrouwen boven hem. Had hij echt woest naar die schilderingen staan kijken? Bashere had een ruiter bij zich, een langere man – wat naast Bashere niet echt moeilijk was – met een zwarte snorren-baard en scheve, groene ogen.
‘Alleen als het Elayne is,’ zei Rhand ruwer dan hij bedoelde, ‘of iemand met het bewijs dat de Duistere dood is. Ik ga vanmorgen naar Cairhien.’ Hij was het helemaal niet van plan geweest tot de woorden werden uitgesproken. Daar was Egwene. En de koninginnen boven hem niet. ‘Het is al weken geleden dat ik daar voor het laatst was. Als ik er geen oogje op houd, zal een of andere heer of vrouwe achter mijn rug aanspraak maken op de Zonnetroon.’ Bashere keek hem bevreemd aan. Hij legde te veel dingen uit.
‘Wat je zegt, maar je zult deze man wel eerst willen zien. Hij zegt dat hij van heer Brend komt en ik denk dat hij de waarheid spreekt.’ In een flits kwamen de Aiel overeind; zij wisten wie die naam gebruikte. Wat Rhand betrof: hij staarde Bashere verrast aan. Een bode van Sammael was wel het laatste dat hij verwachtte. ‘Breng hem naar binnen.’
‘Hamad,’ zei Bashere met een ruk van zijn hoofd, en de jongere Saldeaan draafde weg.
Even later keerde Hamad terug met een groep Saldeanen die behoedzaam een kerel in hun midden bewaakten. Bij een eerste blik was er niets aan de man te zien wat hun waakzaamheid rechtvaardigde. De man, met een stompe neus boven een brede grijnzende mond, droeg geen zichtbaar wapen, was gekleed in een lange grijze jas met een hoge kraag en had naar Illiaanse gewoonte een krulletjesbaard, maar geen snor. Toen hij dichterbij kwam, besefte Rhand echter dat in die grijns geen spiertje bewoog. Het hele gezicht leek verstard in opgetogenheid. In tegenstelling daarmee staarden zijn donkere ogen waterig van angst uit dat masker.
Op tien pas afstand hief Bashere zijn hand op en bleef de wacht staan. De Illianei; starend naar Rhand, leek het niet te merken tot Hamad de punt van zijn zwaard tegen de borst hield, waardoor hij moest stilstaan of doorboord worden. Hij wierp slechts één blik op de licht gebogen kling en staarde vervolgens Rhand weer aan met die doodsbange ogen in het grijnzende gezicht. Zijn handen hingen slap omlaag, maar schokten even heftig als zijn gezicht verstard was. Rhand wilde dichter bij de man gaan staan, maar opeens stelden Sulin en Urien zich zodanig voor hem op dat ze hem niet echt tegenhielden, maar hij zich wel tussen hen door zou moeten persen, ik vraag me af wat er met hem is gebeurd,’ zei Sulin, de man opnemend. Een aantal Speervrouwen en Roodschilden was tussen de pilaren vandaan gekomen, sommigen zelfs gesluierd. ‘Misschien geen Schaduwgebroed, maar wel door de Schaduw beroerd.’
‘Zoiets kan misschien dingen doen die we niet eens kennen,’ merkte Urien op. Het was een Aiel met een rode doek om het hoofd gebonden. ‘Met één aanraking doden, wellicht. Dat zou een leuke boodschap zijn om naar je vijand te sturen.’
Geen van beiden keek Rhand rechtstreeks aan, maar hij knikte. Ze hadden wellicht gelijk. ‘Hoe heet je?’ vroeg hij. Sulin en Urien gingen een stap opzij toen ze zagen dat hij daar zou blijven staan, ik kom inderdaad van... van Sammael,’ zei de man houterig door de grijns heen. ik breng inderdaad een boodschap voor... voor de Herrezen Draak. Voor u.’
Nou dat was rechtstreeks genoeg. Was het een Duistervriend of enkel een arme stakker die Sammael had verwikkeld in een van die nare weefsels waarover Asmodean had verteld? ‘Welke boodschap?’ vroeg Rhand.
De mond van de Illianer bewoog, deed alle mogelijke moeite. Wat eruit kwam, had niets te maken met zijn eerdere stem. Deze stem was lager, vol vertrouwen, had een andere tongval. ‘Wij, jij en ik, zullen op de komende Dag van de Wederkeer van de Grote Heer tegenover elkaar staan, maar waarom zouden we elkaar nu doden en Demandred en Graendal de kans geven om over onze botten heen om de wereld te strijden?’ Rhand herkende de stem in een van de flarden van Lews Therin die zich in zijn geheugen hadden vastgezet. De stem van Sammael. Lews Therin snauwde zwijgend. ‘Je hebt al veel te verteren,’ vervolgde de Illianer, of eigenlijk Sammael. ‘Waarom nog grotere brokken? Dat betekent moeizaam kauwen, ook zonder een aanval van Semirhage of Asmodean in je rug terwijl je druk bezig bent. Ik stel een wapenstilstand tussen ons beiden voor, een wapenstilstand tot de Dag van de Wederkeer. Als je niet tegen mij ten strijde trekt, doe ik dat niet tegen jou. Ik zal zweren dat ik niet oostelijker kom dan de Vlakte van Maredo en niet verder naar het noorden dan Lugard in het oosten of Jehanna in het westen. Zie je dat ik verreweg het grootste stuk aan jou overlaat? Ik beweer niet dat ik namens de andere Uitverkorenen spreek, maar je weet nu tenminste dat je van mij of van de landen waarover ik heers, niets te vrezen hebt. Ik zal zweren hen niet te helpen bij wat ze ook tegen je willen doen en hen evenmin tegen jou verdedigen. Je bent tot dusver aardig succesvol met het uitschakelen van Uitverkorenen op het slagveld. Ik koester geen enkele twijfel dat je zo goed zult doorgaan, nog beter dan eerst, nu je weet dat je zuidelijke flank veilig is en de anderen zonder mijn hulp strijden. Ik vermoed dat op de Dag van de Wederkeer, alleen jij en ik er zullen staan, zoals het ook behoort. Zoals het ook bedoeld is.’ De tanden van de man klapten klakkend op elkaar, verborgen achter die bevroren grijns. Zijn ogen leken waanzin uit te stralen.
Rhand staarde. Een wapenstilstand met Sammael? Zelfs als hij erop vertrouwde dat de man zich eraan zou houden, zelfs als het inhield dat er één gevaar opzij werd geschoven tot al het andere was afgehandeld, betekende het ook dat ontelbare duizenden aan Sammaels welwillendheid waren overgelaten, een eigenschap die de man nooit had bezeten. Hij voelde woede langs het oppervlak van de leegte glijden en besefte dat hij saidin had gegrepen. Die vloedgolf van verschroeide zoetheid en bevroren smerigheid leek zijn boosheid te weerkaatsen. Lews Therin. Het leek hem terecht dat de man krankzinnig was met zijn krankzinnigheid. Dezelfde boosheid trilde mee met zijn eigen woede tot hij er geen verschil meer tussen voelde.
‘Breng deze boodschap terug naar Sammael,’ zei hij kil. ‘Elke dode die hij na zijn ontwaken heeft veroorzaakt, leg ik voor hem neer om rekenschap te vragen. Elke moord die hij ooit heeft begaan of uitgelokt, leg ik voor hem neer om rekenschap te vragen. Hij is de gerechtigheid ontkomen in de Rorn M’doi, in Nol Caimaine en Shoadra...’ Wederom herinneringen van Lews Therin, maar de pijn van wat daar was voorgevallen, de doodsangst die Lews Therins ogen daar hadden gezien, schroeiden de leegte alsof ze van Rhand zelf stamden. ‘... Nu echter wil ik dat gerechtigheid geschiedt. Zeg hem dat. Geen wapenstilstand met de Verzakers. Geen wapenstilstand met de Schaduw.’ De bode tilde een schokkende hand op om het zweet van zijn gezicht te vegen. Nee, geen zweet. Zijn hand viel rood omlaag. Vuurrode druppels persten zich door zijn huid heen en hij trilde van top tot teen. Hamad snakte naar adem en deed een stap naar achteren, en hij was niet de enige. Bashere streek, star grijnzend, met z’n knokkels langs zijn snor, en zelfs de Aiel keken met open mond toe. Bloedrood stortte de Illianer in een schokkende hoop neer. Het bloed verspreidde zich om hem heen als een donkere, glinsterende plas vol vegen en strepen door zijn geschok en gebeef.
Rhand keek toe hoe de man stierf, diep begraven in de leegte, niets voelend. De leegte schermde gevoel af en hij kon er trouwens toch niets tegen doen. Zelfs als hij had kunnen helen, zou het niet gestopt kunnen worden.
‘Ik denk,’ zei Bashere langzaam, ‘dat Sammael al een antwoord heeft, wanneer deze man niet terugkeert. Ik heb gehoord van het doden van een boodschapper die slecht nieuws heeft gebracht, maar nog nooit van het doden van een boodschapper die je slecht nieuws gaat brengen.’
Rhand knikte. De dood veranderde niets; het veranderde even weinig als de gegevens van Tigraine deden. ‘Zorg dat iemand hem ter aarde bestelt. Een mooie gedachte zal geen kwaad doen, en evenmin helpen.’ Waarom leken die koninginnen in de vensters hem nog steeds beschuldigend aan te kijken? Ze moesten in hun eigen leven ook erge dingen hebben meegemaakt, misschien wel in deze ruimte. Hij kon Alanna nog steeds aanwijzen, haar voelen; de leegte was geen schild. Kon hij Egwene vertrouwen? Ze hield dingen achter. ‘Misschien breng ik de nacht in Cairhien door.’
‘Een vreemd einde – voor een vreemde man,’ zei Aviendha die om de verhoging aan kwam lopen. Kleine deuren erachter leidden naar kleedkamers en vandaar naar de gangen.
Rhand wilde tussen haar en wat er op de rood en witte tegels lag stappen, maar bleef toch staan. Na een nieuwsgierige blik negeerde Aviendha het lijk. Toen ze Speervrouw was geweest had ze zeker evenveel mannen zien sterven als hij zijn hele leven had gezien. Tegen de tijd dat ze de speer had opgegeven, had ze er waarschijnlijk evenveel gedood als hij had zien doodgaan.
Ze richtte al haar aandacht op hem, liet haar ogen over hem heen gaan om er zeker van te zijn of hij niet ergens gewond was. Sommige Speervrouwen glimlachten haar toe en ze maakten een pad vrij naar Rhand, Roodschilden opzij duwend als dat nodig was, maar ze bleef staan, schikte haar omslagdoek goed en bleef hem opnemen. Het was goed dat wat de Speervrouwen ook bedachten, ze alleen bij hem bleef omdat de Wijzen haar die opdracht hem in het oog te houden hadden gegeven, want hij merkte dat hij daar ter plekke zijn armen om haar heen wilde slaan. Maar goed dat ze hem niet wilde. Hij had haar de ivoren armband gegeven die ze droeg, met rozen en doorns, wat bij haar aard paste. Het was haar enige sieraad, afgezien van een zilveren ketting met de ingewikkelde vormen die de Kandori sneeuwvlokken noemden. Hij wist niet wie die aan haar had gegeven.
Licht! dacht hij walgend. Zowel verlangen naar Aviendha als Elayne, terwijl hij wist dat hij geen van beiden kon hebben. Je bent nog erger dan Mart ooit bedacht heeft. Zelfs Mart had genoeg gezond verstand om uit de buurt van een vrouw te blijven als hij dacht dat hij haar kwaad kon doen.
‘Ik moet ook naar Cairhien,’ zei ze.
Rhand grijnsde. Het aantrekkelijke van een nacht in Cairhien was dat het een nacht zou zijn zonder haar in zijn slaapkamer. ‘Het heeft niets te maken met...’ begon ze scherp, en ze beet toen in haar onderlip met vonken schietende blauwgroene ogen. ik moet met de Wijzen praten. Met Amys.’
‘Natuurlijk,’ zei hij tegen haar. ‘Er is geen reden dat je het niet zou doen.’ Er bestond altijd een kans dat het hem zou lukken haar in Cairhien achter te laten.
Bashere tikte hem op de arm. ‘Je zou vanmiddag komen kijken naar de wapenschouw van mijn ruiters.’ Het klonk terloops, maar zijn schuine ogen benadrukten de woorden.
Het was belangrijk, maar Rhand voelde meer noodzaak uit Caemlin weg te zijn, uit Andor. ‘Morgen. Of overmorgen.’ Hij moest weg van die koninginnen met in hun ogen de vraag of iemand van hun bloed – Licht! Dat was hij! – hun land in stukken zou scheuren zoals hij al met zoveel andere naties had gedaan. Weg van Alanna. Al was het maar voor één nacht. Hij moest weg.