Graendal slaagde erin niet te staren toen ze de kamer betrad, maar haar strelen gewaad werd een doods zwart, voordat ze zichzelf beheerste en het weer in een blauwe mist veranderde. Sammael had genoeg gedaan om iedereen eraan te laten twijfelen dat deze kamer in de Grote Raadszaal in Illian lag. Maar ze zou dan ook zeer verbaasd zijn geweest als er iemand anders dan hijzelf ongenood zo ver wist door te dringen in de verblijven van ‘heer Brend’.
De lucht was aangenaam koel; in een hoek rees de holle staf van een wisselaar op. Gloeibollen in zware gouden kandelaars straalden zonder te trillen, wat enigszins merkwaardig aandeed. Ze verspreidden een veel beter licht dan kaarsen of olielampen ooit konden geven. Op de marmeren schoorsteenmantel stond een speeldoosje dat uit zijn geheugen de zachte klanken van een geluidsbeeld voortbracht dat behalve in deze kamer naar alle waarschijnlijkheid in zo’n drieduizend jaar niet meer gehoord was. Ze herkende een paar van de kunstwerken aan de muur.
Ze bleef staan bij Ceran Tols De maat van de eeuwigheid. Het was geen namaak. ‘Je zou bijna denken dat je een museum hebt beroofd, Sammael.’ Het was moeilijk om de naijver uit haar stem te houden, en toen ze zijn dunne glimlach zag, wist ze dat ze daar niet in geslaagd was.
Hij vulde twee roemers van gedreven zilver met wijn en gaf haar er een. ‘Slechts een stasiskist. Ik neem aan dat de mensen in die laatste dagen trachtten te redden wat er te redden viel.’ Zijn glimlach vertrok dat afschuwelijke litteken in zijn gezicht, terwijl hij tevreden rondkeek. Zijn blik rustte met bijzondere voorliefde op het zara-speelbord dat zijn veld van nog steeds doorzichtige doosvormen in de lucht afbeeldde; hij had altijd een voorkeur voor de meer gewelddadige spelen gehad. Een zara-bord betekende natuurlijk dat zijn stasiskist gevuld was door iemand die de Grote Heer volgde. Het bezit van slechts een enkel speelstuk van menselijke herkomst, zou aan de andere kant op zijn minst gevangenschap hebben betekend. Wat had hij nog meer gevonden?
Ze nipte van haar wijn en onderdrukte een zucht; hij was van hier en nu. Ze had gehoopt op een verfijnde Satare of op een uitnemende Comolades. Ze streek met beringde vingers over haar gewaad en zei: ik heb er ook een gevonden, maar behalve de streel bevatte het alleen maar een afschuwelijke verzameling onbruikbare rommel.’ Nu hij haar hier had uitgenodigd en dit liet zien, was het tijd voor vertrouwelijkheden. Kleine vertrouwelijkheden.
‘Wat naar voor je.’ Opnieuw die dunne glimlach. Hij had meer gevonden dan speeldingetjes en aardigheidjes. ‘Aan de andere kant moet je ook bedenken,’ ging hij door, ‘hoe erg het geweest zou zijn als je een stasiskist had geopend en een nest cafars of een jumara had verstoord, of een van Aginors andere kleine schepseltjes. Wist je dat jumara’s in de Verwording loslopen? Geheel volwassen, hoewel ze nu nooit meer veranderen. Ze noemen hen Wormen.’ Hij schudde van het lachen. Graendal glimlachte behoorlijk veel warmer dan ze zich vanbinnen voelde. Als haar gewaad van kleur veranderde was het maar heel weinig. Ze had een onplezierige, in feite bijna fatale ervaring met een van Aginors schepsels gehad. De man was op zijn manier geweldig geweest, maar ook krankzinnig. Alleen een krankzinnige zou de gholam hebben gemaakt. ‘Je schijnt een goede bui te hebben.’
‘Waarom niet?’ zei hij opgeruimd, ik heb bijna een verborgen verzameling angrealen in handen, en wie weet wat nog meer. Kijk niet zo verbaasd. Natuurlijk wist ik dat jullie hebben geprobeerd stiekem mee te kijken, in de hoop dat ik jullie ernaartoe zou leiden. Nou, dat helpt je niets. O, ik zal delen, maar pas als ik het in handen heb, en nadat ik de eerste keuze heb gemaakt.’ Hij lag lui breeduit in een zwaar vergulde stoel – misschien was die wel van massief goud; dat zou net iets voor hem zijn -, hield een laars op de neus van de andere in evenwicht en streek over zijn goudblonde baard. ‘Bovendien heb ik een gezant naar Altor gestuurd. En het antwoord was gunstig.’ Graendal morste bijna haar wijn. ‘Was dat zo? Ik heb gehoord dat hij jouw boodschapper heeft gedood.’ Als hij geschokt was doordat ze dat wist, hield hij het verborgen. Hij glimlachte zelfs. ‘Altor heeft niemand gedood. Andris ging erheen om te sterven; dacht je dat ik op boodschappers wilde wachten? Of duiven? Zijn manier van sterven gaf mij Altors antwoord.’
‘En dat was?’ vroeg ze voorzichtig. ‘Een wapenstilstand tussen ons.’
IJsvingers leken in haar hoofdhuid te duwen. Het kon niet waar zijn. Maar hij zag er meer op zijn gemak uit dan ze hem ooit na het ontwaken gezien had. ‘Lews Therin zou nooit...’
‘Lews Therin is al heel lang dood, Graendal!’ Hij onderbrak haar vermaakt, spottend zelfs. Helemaal niet kwaad.
Ze verborg een diepe zucht door net te doen of ze een slok nam. Kon het waar zijn? ‘Zijn leger verzamelt zich nog steeds in Tyr. Ik heb het gezien. Dat lijkt me nauwelijks te duiden op een wapenstilstand.’ Sammael lachte luid. ‘Het kost tijd om een leger van richting te doen veranderen. Geloof me, het zal nimmer tegen mij optrekken.’
‘Geloof je dat? Een of twee vriendjes vertellen me dat hij je wil doden, omdat je een paar van zijn lievelingetjes, die Speervrouwen, hebt vermoord. Als ik jou was, zou ik aan een ietwat minder opvallende plaats denken, iets waar hij je niet vindt.’ Hij knipperde niet eens met zijn ogen. Het leek alsof alle draden die hem gewoonlijk deden bewegen, doorgesneden waren.
‘Het maakt toch niets uit als er een paar Speervrouwen sneuvelen?’ Zijn gezicht stond werkelijk verrast. ‘Het was een veldslag; soldaten sneuvelen in een veldslag. Altor mag dan een boer zijn, maar hij heeft generaals die zijn veldslagen voeren en alles uitleggen. Volgens mij heeft hij die paar doden niet eens opgemerkt.’
‘Je hebt nooit goed naar die mensen gekeken. Ze zijn al net zo sterk veranderd als het land, Sammael. Niet alleen de Aiel. Op een bepaalde manier is de rest nog sterker veranderd. Die krijgslieden waren vrouwen, en dat maakt voor Rhand Altor verschil.’ Hij haalde achteloos de schouders op en zij onderdrukte een trek van minachting en hield haar streel rustig, in een stille nevel. Hij had nooit begrepen dat je mensen moest doorgronden als je wilde dat ze deden wat je wenste. Het gebruik van wilsdwang was allemaal goed en wel, maar je kon geen wilsdwang op een hele wereld gebruiken. Ze vroeg zich af of de stasiskist die verborgen verzameling bevatte die hij ‘bijna in handen had’. Zelfs met één angreaal... Als hij die had, zou ze het merken, maar pas als hij het toestond. ‘Ik veronderstel dat we wel zullen zien hoeveel verstandiger de barbaarse Lews Therin is geworden.’ Ze trok een twijfelende wenkbrauw op en wist een glimlach op te brengen. Geen reactie. Waar had hij de teugel voor zijn buien gevonden? Lews Therins naam was al genoeg om hem los te laten barsten. ‘Als hij er niet in slaagt om je uit Illian te jagen als een cosa die een boom in vlucht, zal hij misschien...’
‘Dat wachten kan te lang duren,’ onderbrak hij haar gladjes. ‘Althans, voor jou.’
‘Is dat bedoeld als dreigement, Sammael?’ Haar gewaad ging over in lichtroze, maar ze liet het zo. Hij mocht zien dat ze boos was. ik dacht dat je lang geleden al geleerd had dat het een vergissing is om mij te bedreigen.’
‘Geen dreigement, Graendal,’ zei hij kalm. Al zijn drukpunten waren gevoelloos; niets scheen die vermaakte koelheid te verstoren. ‘Slechts de feiten. Altor valt mij niet aan en ik val hem niet aan. En natuurlijk heb ik erin toegestemd om een andere Uitverkorene niet te helpen als Altor ze mocht vinden. Geheel in lijn met de bevelen van de Grote Heer, denk je niet?’
‘Natuurlijk.’ Ze hield haar gezicht in de plooi, maar de streel werd donkerroze en verloor iets van zijn neveligheid. Voor een deel gaf de kleur nog steeds boosheid aan. Hier zat meer achter, maar hoe kon ze uitvinden wat?
‘Wat betekent,’ ging hij door, ‘dat ik op de Dag van de Wederkeer als enige tegenover Altor zal staan.’
‘Ik betwijfel het of hij erin zal slagen ons allemaal te doden,’ zei ze bijtend, maar ook haar maagzuur speelde op. Te veel Uitverkorenen waren gestorven. Sammael had een manier gevonden om tot het laatste ogenblik afzijdig te blijven; dat was de enige verklaring. ‘Denk je van niet? Zelfs niet als hij te weten komt waar jullie allemaal zitten?’ Zijn glimlach werd breder, ik weet zeker op welke plannen Demandred zit te broeden, maar waar verbergt hij zich? Waar is Semirhage? Mesaana? En Asmodean en Lanfir? Moghedien?’ Die kille vingers kwamen terug en boorden zich in haar schedel. Hij zou hier niet zo breeduit liggen en op die manier praten – hij zou niet durven opperen wat hij opperde – tenzij... ‘Asmodean en Lanfir zijn dood, en ik ben er zeker van dat Moghedien dat ook is.’ Ze hoorde verrast dat haar eigen stem hees en onzeker klonk. ‘En de anderen?’ Het was maar een vraag; zijn stem drong helemaal niet aan. Het veroorzaakte een huivering, ik heb je verteld wat ik weet, Sammael.’
‘En dat is niets. Als ik Nae’blis ben, zal ik kiezen wie er onmiddellijk onder mij zal staan. Die persoon zal nog in leven moeten zijn om de hand van de Grote Heer te voelen.’
‘Probeer je me te vertellen dat je naar Shayol Ghul geweest bent? Dat de Grote Heer jou beloofd heeft...?
‘Je zult alles weten als de tijd gekomen is, en niet eerder. Toch, een kleine raadgeving, Graendal. Bereid je nu voor. Waar zijn ze?’ Haar geest werkte koortsachtig. Het moest hem zijn beloofd. Dat moest wel. Maar waarom hij? Nee, er was geen tijd voor bespiegelingen. De Grote Heer verkoos zoals hij wenste. En Sammael wist in ieder geval waar zij huisde. Ze kon Arad Doman ontvluchten, zich elders vestigen; het zou niet moeilijk zijn. Het zou maar een klein verlies zijn om haar spelletjes daar op te geven, of haar grootsere plannen te laten varen. Beter dan de mogelijkheid dat Altor – of Lews Therin – achter haar aan kwam. Ze was niet van plan hem rechtstreeks uit te dagen. Als Ishamael en Rahvin door hem waren gevallen, wilde ze zijn kracht niet op de proef stellen, niet rechtstreeks. Sammael móést die belofte hebben gekregen. Als hij nu zou sterven... Hij hield beslist saidin vast – het was anders krankzinnig om al die dingen te zeggen – en hij zou het onmiddellijk voelen als ze saidar omhelsde. Zij zou degene zijn die zou sterven. Hij moest die belofte gekregen hebben. ‘Ik... weet niet waar Demandred en Semirhage zijn. Mesaana... Mesaana is in de Witte Toren. Dat is alles wat ik weet. Ik zweer het.’ Toen hij knikte, viel de beklemming rond haar borst weg. ‘Je zult de anderen voor me vinden.’ Het was geen vraag. ‘Allemaal, Graendal. Als je me ervan wilt overtuigen dat er een dood is, laat me dan een lichaam zien.’
Ze wenste vurig dat ze de durf had hem in een lijk te veranderen. Felle rode tinten vergleden over haar gewaad en weerspiegelden de angst, de vrees en de schaamte die onbeheerst door haar heen golfden. Goed, hij mocht denken dat hij haar op dit moment angst had aangejaagd. Hij mocht Mesaana aan Rhand Altor geven, mocht hen allemaal aan Altor geven zolang dat Altor weghield van haar keel. ‘Ik zal het proberen.’
‘Doe meer dan dat, Graendal. Meer dan dat.’
Na Graendals vertrek, toen de poort naar haar paleis in Arad Doman gesloten was, liet Sammael de glimlach van zijn gezicht glijden. Zijn kaken deden er pijn van. Graendal dacht te veel na; ze was het zo gewend dat anderen dingen voor haar afhandelden dat ze er niet eens aan dacht iets zelf te doen. Hij vroeg zich af wat ze zou zeggen als ze er ooit achter zou komen dat hij haar even handig had bewerkt als zij vroeger met al die dwazen had gedaan. Hij wilde er alles om verwedden dat ze zijn werkelijke doel nimmer had gezien. Zo, dus Mesaana was in de Witte Toren. Mesaana in de Toren en Graendal in Arad Doman. Als Graendal nu zijn gezicht had kunnen zien, zou ze werkelijk vrees gekend hebben. Wat er ook zou gebeuren, Sammael was vast van plan om degene te zijn die op de Dag van de Wederkeer nog steeds overeind stond, om Nae’blis genoemd te worden en de Herrezen Draak te verslaan.