11 Lessen en leraren

Rhand was amper buiten of Verin liet haar lang ingehouden adem ontsnappen. Ze had Siuan en Moiraine een keer verteld hoe gevaarlijk hij was. Geen van beiden had geluisterd en nu waren ze een klein jaar verder, was Siuan gesust en waarschijnlijk dood, terwijl Moiraine... De straten gonsden van de praatjes over de Herrezen Draak in het koninklijk paleis, de meeste heel ongeloofwaardig en geen enkel geloofwaardig gerucht noemde een Aes Sedai. Moiraine had misschien besloten hem het idee te geven dat hij op eigen benen stond, maar ze zou hem nooit de kans geven zo ver van haarzelf vandaan te komen, niet nu hij tot zo’n grote macht steeg. Niet op het moment wanneer het gevaar dat hij was zo groot was gegroeid. Had Rhand zich tegen haar gekeerd, met meer geweld dan hij zojuist had getoond? Sinds hun laatste ontmoeting was hij zichtbaar ouder geworden. Zijn gezicht toonde tekenen van strijd. Het Licht wist dat er reden genoeg voor was, maar kon het ook een gevecht zijn voor zijn geestelijk evenwicht? Goed. Moiraine dood, Siuan dood, de Witte Toren verdeeld en Rhand waarschijnlijk op het randje van krankzinnigheid. Verins tsk klonk vol ergernis. Als je voor gevaren stond, kreeg je soms de rekening op je neus wanneer je die het minst verwachtte, op de meest onverwachte manier. Wat haarzelf betrof, had ze bijna zeventig jaar heel fijntjes en nauwkeurig gehandeld, en dat alles kon nu door het optreden van één jongeman voor niets zijn geweest. Maar ze had al zo lang geleefd, al zoveel meegemaakt, dat ze zich niet aan wanhoop overgaf. De eerste dingen eerst: zorg voor wat je nu kunt doen, voordat je je te veel zorgen maakt over iets dat mogelijk nooit plaatsvindt. Die les had men in haar hoofd gestampt, maar ze had hem heel duidelijk ter harte genomen.

Het voornaamste was nu de meisjes te kalmeren. Ze stonden nog steeds als een kudde schapen bij elkaar, huilend en elkaar vasthoudend, terwijl ze hun gezichten verborgen hielden. Ze begreep het wel; zijzelf stond niet voor het eerst tegenover een geleider, nog wel de Herrezen Draak zelf, maar haar maag ging ook tekeer als een schip op zee. Ze begon met troostende woordjes, klopte de een op de schouder, streek een ander over de haren en probeerde heel moederlijk te praten. Ze probeerde hen ervan te overtuigen dat Rhand echt was weggegaan, wat in de meeste gevallen inhield dat ze hen ervan moest overtuigen hun ogen open te doen. Het duurde echter heel lang voor er een betrekkelijke kalmte ontstond en het gesnik minder werd. Maar Janse bleef op schrille toon vragen of iemand haar kon vertellen dat Rhand gelogen had, dat het allemaal een speelmanskunstje was geweest, terwijl Bode even snerpend haar broer wilde opzoeken en redden – Verin zou er heel wat voor over hebben gehad om te weten waar Mart was – en Larine snufte dat ze nu onmiddellijk uit Caemlin dienden te vertrekken.

Verin nam een van de dienstmeiden terzijde. Een vrouw met een gewoon gezicht, die minstens twintig jaar ouder was dan ieder van de meisjes. Ze had grote ogen, al moest ze die telkens met haar schort droogwrijven, en ze beefde. Nadat ze haar naam had gevraagd, zei Verin: ‘Breng ze allemaal een beker lekkere verse thee, Azril, heet en met veel honing, en doe er wat brandewijn in.’ Ze nam de jongere vrouw even nadenkend op en voegde eraan toe: ‘Doe maar meer dan een beetje. In elke beker een stevige scheut.’ Dat zou wel helpen de zenuwen tot bedaren te brengen. ‘En neem zelf met de andere dienstmeiden ook wat.’ Azril snoof, knipperde met haar ogen en veegde haar gezicht af, maar maakte wel een knix. Nu ze aan haar gebruikelijke dagelijkse werk werd gezet, leek er een eind aan haar tranen te komen, zelfs aan haar vrees.

‘Breng de thee naar hun kamers,’ zei Alanna en Verin knikte instemmend. Wat slaap zou wonderen verrichten. Ze waren nog maar enkele uren op, maar de brandewijn zou het na hun lange zware reis wel klaarspelen.

Het bevel deed veel opwinding ontstaan.

‘We kunnen ons hier niet verbergen,’ wist Larine tussen haar gesnuf en gesnik uit te brengen. ‘We moeten vertrekken! Nu! Hij gaat ons dood maken!’

Bodewins wangen glinsterden vochtig, maar haar gezicht stond strak en vastberaden. Die Tweewaterse koppigheid zou meerdere meisjes nog eens grote problemen bezorgen. ‘We moeten Mart vinden. We kunnen hem niet hier achterlaten bij... bij een man die kan... Dat kunnen we niet! Ook al is het Rhand, dat kan niet!’ ik wil Caemlin zien!’ piepte Janse, al beefde ze als een riet. De rest sloot zich meteen bij dit drietal aan. Een bevende handvol ondersteunde, ondanks hun vrees, Janse; de meerderheid gaf hardnekkig de voorkeur aan vertrekken. Een jonge vrouw uit Wachtheuvel, een lang leuk meisje dat Elle heette, met blond haar ondanks haar afkomst, begon weer uit alle macht luid te grienen.

Verin kon zich nog net bedwingen om het hele stel geen enorme oorvijg te geven. De jongste mocht nog verontschuldigd worden, maar Larine en de anderen met vlechten in het haar werden geacht volwassen te zijn. De meesten waren niet eens aangeraakt en het gevaar was geweken. Aan de andere kant waren ze allemaal doodmoe. Rhands bezoek was een hele schok geweest en er stond hun in de naaste toekomst waarschijnlijk nog meer te wachten dus hield ze haar boosheid in toom.

Alanna niet. Zelfs in de Groene Ajah stond ze bekend om haar kwikzilveren karakter en dat was de laatste tijd nog erger geworden. ‘Jullie gaan nu naar je kamer,’ zei ze koel, maar dat was dan ook het enige koele aan haar uiterlijk. Verin zuchtte toen de ander Lucht en Vuur verweefde tot een droombeeld. In de gelagkamer snakte men naar adem en de reeds grote ogen leken uit hun kassen te rollen. Dit was eigenlijk helemaal niet nodig, maar de gewoonte stond amper toe dat je in het openbaar bij een medezuster ingreep en Verin vond de plotselinge stilte na de gierende uithalen van Elle wel een hele opluchting. Haar eigen zenuwen waren ook lang niet wat ze moesten zijn. De ongeoefende jonge vrouwen konden de stromen natuurlijk niet zien. Op hen maakte het de indruk dat Alanna met ieder woord groter werd. Haar stem nam ook in omvang toe, de toon bleef dezelfde, maar dreunde rond, passend bij haar zichtbare grootte. ‘Jullie zullen novices zijn en de eerste les die een novice dient te leren is een Aes Sedai te gehoorzamen. Onmiddellijk. Zonder te klagen en zonder tegen te stribbelen.’ Alanna stond onveranderd in het midden van de gelagkamer – voor Verin tenminste – maar het hoofd van het droombeeld raakte de plafondbalken. ‘En nu: snel! Wie niet in haar kamer is als ik bij vijf ben, zal het tot aan haar sterfdag betreuren. Een! Twee...’ Voor ze bij drie was, klauterden ze als gekken gillend de achtertrap op naar hun kamers. Het was een wonder dat niemand onder de voet werd gelopen. Alanna deed niet eens moeite hardop vier te zeggen. Terwijl het laatste meisje naar boven verdween, liet ze saidar los; het droombeeld verdween en ze knikte even voldaan. Verin verwachtte dat het nu veel moeite zou kosten de jonge vrouwen over te halen uit hun kamers te gluren. Dat was misschien maar goed ook. Zoals de zaken er nu bij stonden, wilde ze dat niemand de stad in glipte en weer teruggebracht moest worden.

Uiteraard had Alanna elders eveneens resultaten geboekt. Het was noodzakelijk de meiden te dwingen weer te voorschijn te komen vanonder de tafels waar ze zich hadden verborgen. De vrouw die in elkaar was gezakt toen ze probeerde naar de keuken terug te kruipen, moest weer overeind worden geholpen. Ze maakten geen geluid, ze beefden slechts als blaadjes in een harde wind. Verin moest elke vrouw een duwtje geven om hen in beweging te zetten en herhaalde haar opdracht over de brandewijn en de thee driemaal eer Azril haar niet meer aanstaarde alsof er een tweede hoofd uit haar schouder groeide. De kin van de herbergier hing op zijn borst en zijn ogen leken zo uit de kassen te kunnen vallen. Verin keek naar Tomas en maakte een gebaar naar de wankelende man.

Tomas keek haar scheef aan – dat deed hij altijd wanneer ze hem verzocht kleine klusjes te doen, maar hij vroeg zelden naar het waarom van haar bevelen -, sloeg toen een arm rond de schouders van baas Dilham en vroeg vriendelijk en gemoedelijk of hij niet enkele bekers van zijn beste wijn samen met de zwaardhand wilde heffen. Een goede man, Tomas, zeer kundig op onverwachte gebieden. Ihvon zat met zijn rug tegen de muur en zijn laarzen op tafel. Het lukte hem een oog op de voordeur te houden en de ander op Alanna. Een heel waakzaam oog op Alanna. Hij was nog meer bekommerd om haar, nadat Owein, haar andere zwaardhand, in Tweewater was gestorven. Hij was eveneens zo verstandig behoedzaam om te springen met haar grillen en nukken, hoewel het haar meestal lukte die op andere dagen beter te beheersen. Alanna toonde in het geheel geen belangstelling voor het opruimen van de rommel die ze had gemaakt. Ze stond midden in de gelagkamer in het niets te staren, met de armen over elkaar. Voor ieder ander dan een Aes Sedai leek ze de rustige kalmte zelf. Op Verin maakte Alanna de indruk elk ogenblik te kunnen ontploffen. Verin tikte haar op de arm. ‘We moeten praten.’ Alanna keek haar aan, er lag niets te lezen in haar ogen, en gleed zwijgend terug de eetkamer in.

Achter zich hoorde Verin baas Dilham bevend zeggen: ‘Denk je dat ik kan verkondigen dat de Herrezen Draak mijn herberg heeft bezocht? Hij is immers binnen geweest.’ Heel even glimlachte ze, met hem zou alles wel goed komen. Haar glimlach verdween bij het dichtvallen van de deur, waardoor zij en Alanna van iedereen waren afgesloten. Alanna ijsbeerde reeds heen en weer in het kleine vertrek en de zijde van haar rijrok fluisterde als zwaarden die uit scheden gleden. Nu was er niets van kalme waardigheid te zien. ‘De onbeschaamdheid van die man. Zo volkomen onbeschaamd! Ons vast te houden! Ons te beperken!’

Verin keek haar lange tijd aan voor ze iets zei. Het had haar tien jaar gekost voor ze over Balinors dood heen was gekomen en Ihvon had gebonden. Alanna’s gevoelens waren al rauw geweest na Oweins dood en ze had het veel te lang opgezouten. De huilbuien die ze zichzelf had toegestaan na haar vertrek uit Tweewater waren niet genoeg om er los van te komen.

‘Ik neem aan dat hij ons uit de Binnenstad kan weren met bewakers bij de poorten, maar hij kan ons niet echt in Caemlin vasthouden.’

Dat kreeg de vernietigende blik die het verdiende. Ze konden zonder problemen vertrekken, want Rhand had zich nooit zo goed kunnen scholen dat hij had ontdekt hoe een ban werkte. Het zou wel inhouden dat ze de meisjes uit Tweewater moesten opgeven. Geen enkele Aes Sedai had zo’n schatkamer als Tweewater gevonden sinds... Verin kon zich niet eens voorstellen hoe lang. Misschien wel niet sinds de Trollok-oorlogen. Zelfs jonge vrouwen van achttien – de grens die ze voor zichzelf hadden getrokken – vonden het vaak moeilijk de beperkingen van het noviciaat te aanvaarden, maar als ze die grens met zo’n vijf jaar hadden bijgesteld, hadden zij en Alanna wel tweemaal zoveel meisjes mee kunnen nemen, zo niet meer. Vijf van de meisjes hier – vijf! – hadden de vonk vanaf hun geboorte, waaronder Marts zuster, Elle en de jonge Janse. Zij zouden uiteindelijk geleiden, of iemand het hun nou bijbracht of niet, en heel sterk worden. Zij en Alanna hadden er nog twee achtergelaten die over een paar jaar opgehaald moesten worden, wanneer ze oud genoeg waren om het ouderlijk huis te verlaten. Dat was echt wel veilig; de kunde vertoonde zich bij een ongeoefend meisje met de aangeboren gave heel zelden voor haar vijftiende. De anderen waren veelbelovende beloftes, allemaal. Tweewater was een bron van puur goud.

Nu ze de aandacht van de ander had getrokken, veranderde Verin van onderwerp. Ze was in ieder geval niet van plan die jonge vrouwen in de steek te laten, noch maar iets verder van Rhand weg te reizen dan noodzakelijk was. ‘Denk je dat hij gelijk heeft met die opstandelingen?’

Alanna’s vuisten verstrakten even op haar rok. ‘De mogelijkheid wekt mijn afschuw op! Zijn we werkelijk zo ver afgezakt...’ Haar stem stierf weg en ze klonk verloren. Haar schouders zakten. Tranen brandden net onder het oppervlak en werden nauwelijks bedwongen. Nu de boosheid van de ander was weggezakt, moest Verin haar vragen stellen voor die woede weer aanscherpte. ‘Heb je enig idee of jouw vleeshouwer je meer kan vertellen over wat er in Tar Valon gaande is, als je goed doorvraagt?’ De vrouw hoorde eigenlijk niet bij Alanna. Ze was een faktoor van de Groene Ajah en alleen ontdekt doordat Alanna een of ander noodteken buiten haar nering had opgemerkt. Natuurlijk had Alanna Verin niet verteld wat dat teken was. Verin zou ook vast en zeker zo’n soort teken van de Bruine Ajah niet hebben verraden.

‘Nee. Ze weet niet méér dan de boodschap die ze me heeft gegeven en daarna was haar mond zo droog dat ze amper woorden kon vormen. “Alle trouwe Aes Sedai dienen naar de Toren terug te keren. Alles is vergeven.” Dat was trouwens in wezen de kern.’ Een flits boosheid lichtte op in Alanna’s ogen, maar heel kort en niet zo fel als eerst. ‘Als al die geruchten er niet waren geweest, zou ik je nooit hebben laten weten wie zij is.’ Daardoor en doordat haar gevoelens haar parten speelden. Ze ijsbeerde gelukkig niet meer.

‘Ik weet het,’ zei Verin, die aan tafel ging zitten, ‘en ik zal het vertrouwen niet beschamen. Goed. Je zult het met me eens zijn dat deze boodschap de geruchten een grond van waarheid geeft. De Toren is gebroken. Naar alle waarschijnlijkheid zijn er ergens opstandelingen. De vraag is wat we ermee doen.’

Alanna keek haar aan of ze gek was geworden. En dat was geen wonder. Siuan moest door de Zaal van de Toren zijn afgezet, volgens de wetten van de Toren. Zelfs de aanduiding tegen de wetten van de Toren in te gaan, was ondenkbaar. Maar ja, een verdeelde Toren was eveneens ondenkbaar.

‘Als je nu geen antwoord hebt, denk er dan over na. En denk ook hieraan: Siuan Sanche was al vanaf het begin betrokken bij het zoeken naar de jonge Altor.’ Alanna wilde wat zeggen – ongetwijfeld wilde ze vragen hoe Verin dat wist en of zij er ook bij betrokken was geweest – maar Verin gaf haar niet de kans. ‘Alleen een simpele dorpszot zou geloven dat het geen rol heeft gespeeld bij haar ondergang. Zo’n grote samenloop van omstandigheden bestaat niet. Dus bedenk wat Elaida van Rhand vindt. Ze was van de Rode Ajah, weet je nog? Terwijl je erover nadenkt, moet je me vertellen wat je bedoeling is met hem te binden.’

De vraag had Alanna niet mogen verrassen, maar dat was wel het geval. Ze aarzelde, trok toen een stoel naar achter en ging zitten, waarbij ze haar rok schikte voor ze antwoord gaf. ‘Het was verstandig dat te doen, nu hij zo vlak bij ons stond. Het had al heel lang geleden moeten gebeuren. Jij kon het niet of wilde het niet.’ Net als de meeste Groenen vond ze het licht vermakelijk dat de andere Ajahs volhielden dat iedere zuster maar één zwaardhand mocht hebben. Wat de Groenen vonden van de Roden, die er geen hadden, kon maar beter niet hardop gezegd worden. ‘Ze zouden bij de eerste de beste gelegenheid allemaal gebonden moeten worden. Ze zijn te belangrijk om los te laten lopen, hij op de eerste plaats.’ Opeens bloeide een rode blos op haar wangen op; het zou nog behoorlijk lang duren voor ze weer volledig haar gevoelens beheerste.

Verin wist wat de blos veroorzaakte. Alanna had zich duidelijk versproken. Ze hadden Perijn vele lange weken onder ogen gehad, terwijl zij de meisjes uit Tweewater de proef afnamen, maar Alanna had al heel snel het onderwerp van hem te binden, niet meer aangesneden. De reden was even eenvoudig als Failes verhitte belofte dat als Alanna ooit zoiets deed, zij Tweewater niet levend zou verlaten. Faile had het wel ver buiten het gehoor van Perijn uitgesproken. Als Faile meer had geweten van de band tussen een Aes Sedai en een gaidin, zou het dreigement niets hebben uitgehaald. Niettemin had haar onwetendheid, zo niet iets anders, Alanna’s handen gebonden. Heel waarschijnlijk was het haar ergernis hierover; plus de wankele toestand van haar zenuwen, wat tot haar binding van Rhand had geleid, zonder zijn toestemming nog wel. Dat was al honderden jaren niet meer gebeurd. Nou ja, dacht Verin grimmig. In mijn tijd heb ik ook enkele gebruiken gebroken. ‘Verstandig?’ vroeg ze glimlachend om de doorn uit haar woorden te halen. ‘Je praat als een Witte zuster. Goed. Nu je hem hebt, wat ga je met hem doen? Als ik aan zijn lessen aan ons denk, herinner ik me dat ik als klein meisje een verhaal bij het kampvuur hoorde over een vrouw die een leeuw zadelde en hem een teugel aanlegde. Ze vond het een heerlijk en prachtig ritje, maar ontdekte dat ze nooit meer af kon stijgen en nooit meer slapen.’

Rillend wreef Alanna over haar armen, ik kan nog steeds niet geloven dat hij zo sterk is. Hadden we ons maar eerder gekoppeld. En ik probeerde het... het lukte me niet... Hij is zo sterk!’ Verin voorkwam met moeite dat ze ook huiverde. Ze hadden zich niet eerder kunnen koppelen, tenzij Alanna een koppeling had voorgesteld voor ze hem bond. Verin wist niet wat dat voor gevolgen zou hebben gehad. In ieder geval was het een reeks nare ogenblikken geweest. Vanaf de ontdekking dat ze hem niet van de Ware Bron konden afsnijden tot het minachtende gemak waarmee hij hen had afgeschermd en hun verbindingen met saidar als een wollen draadje had doorgesneden. Van allebei. Tegelijk. Opmerkelijk. Hoeveel zusters zouden er nodig zijn om hem af te schermen en in bedwang te houden? Alle dertien? Dat was slechts de gewoonte, maar bij hem zou het nodig kunnen zijn. Dat was in ieder geval een overweging voor een andere keer. ‘En dan hebben we nog de zaak van het pardon.’

Alanna’s ogen werden groter. ‘Dat geloof je toch zeker niet! Bij iedere valse Draak waren er verhalen dat hij geleiders bijeenriep en die waren allemaal even vals. Ze wilden de macht alleen voor zichzelf, niet hem met anderen delen.’

‘Hij is geen valse Draak,’ zei Verin kalm, ‘en dat kan weleens alles op z’n kop zetten. Als één gerucht waar is, dan kan een ander dat ook zijn en het pardon lag na Wittebrug op ieders tong.’

‘Zelfs als het zo is, dan is er misschien niemand gekomen. Geen enkele nette man wil geleiden. Als het er meer zijn dan een handjevol, zouden we elke week valse Draken hebben gehad.’

‘Hij is ta’veren, Alanna. Hij trekt aan wat hij nodig heeft.’ Alanna’s mond bewoog heftig en haar handen lagen gebald met witte knokkels op tafel, leder draadje Aes Sedai-kalmte was verdwenen en ze beefde zichtbaar. ‘We kunnen nooit toestaan dat... Geleiders los in de wereld! Als het waar is, moeten we het tegenhouden. Dat moeten we!’ Ze stond op het punt met flitsende ogen weer op te springen. ‘Voor we kunnen beslissen wat we eraan doen,’ zei Verin kalm, ‘dienen we te weten waar hij ze heeft ondergebracht. Het koninklijk paleis lijkt me, maar het kan moeilijk zijn dat vast te stellen, nu de Binnenstad voor ons verboden gebied is. Ik stel me het zo voor...’ Alanna boog zich gespannen naar haar toe.

Er moest veel worden uitgewerkt, hoewel het meeste later aan bod kon komen. Heel wat vragen moesten nog beantwoord worden... later. Was Moiraine dood en zo ja, hoe was ze gestorven? Waren er opstandelingen en welk standpunt moesten zij en Alanna tegenover hen innemen? Moesten ze proberen Rhand aan Elaida uit te leveren of aan die opstandelingen? Waar bevonden die zich? Die kennis zou waardevol zijn, los van die eerdere vragen. Hoe zouden ze gebruikmaken van de zeer breekbare strop die Alanna om Rhands nek had gelegd? Moest een van hen of moesten ze beiden Moiraines rol overnemen? Voor het eerst sinds Alanna’s gevoelens over Owein naar het oppervlak waren gekropen, was Verin blij dat ze die zo lang had onderdrukt dat ze ijl waren geworden. In haar verwarde toestand was Alanna meer geneigd haar leiding te volgen en Verin wist precies hoe sommige vragen moesten worden beantwoord. Ze dacht niet dat Alanna enkele antwoorden graag wilde horen. Het was het beste dat ze die pas vernam als het te laat was om ze te wijzigen.

Rhand galoppeerde als een razende naar het paleis terug en liep zelfs langzaam uit op de rennende Aiel. Hij negeerde hun geroep, zoals hij de opgestoken vuisten negeerde van mensen die gedwongen waren uit Jeade’ens pad te springen en de wirwar van omgevallen draagstoelen en koetsen die in zijn spoor met de wielen van de marktkarren in aanraking waren gekomen. Bashere en de Saldeanen konden hem op hun kleinere paardjes net bijhouden. Hij wist niet eens goed waarom hij zo’n haast had – het nieuws dat hij gehoord had was niet zo dringend – maar terwijl zijn armen en benen wat minder beverig werden, besefte hij meer en meer dat hij zich nog steeds van Alanna bewust was. Hij kon haar vóélen. Het leek of ze zijn hoofd was binnengekropen en zich daar gevestigd had. Als hij haar kon voelen, kon zij hem dan net zo voelen? Wat kon ze nog meer doen? Wat nog meer? Hij moest uit naar buurt zien te komen.

Trots, kakellachte Lews Therin en ditmaal bracht Rhand de stem niet tot zwijgen.

Hij had een andere bestemming dan het paleis in gedachten, maar reizen vereiste dat je de plek die je verliet zelfs nog beter kende dan de plek waar je heen ging. Bij de zuidstal gooide hij de teugels van de hengst naar de in een leren vest gestoken paardenknecht en rende verder. Door zijn lange benen liep hij uit op de Saldeanen in de gangen, waar bedienden hem met open mond aankeken, bogen en stilstonden terwijl hij langssnelde. In de Grote Zaal greep hij saidin aan, opende het gat in de lucht en sprong het open veld bij de boerderij op, waarna hij de Bron losliet.

Eindelijk kon hij rustig ademhalen. Hij zakte door zijn knieën op de dode bladeren. De hitte onder de kale takken beukte op hem neer; hij had de noodzakelijke aandacht ervoor al een hele tijd vergeten. Hij kon haar nog steeds voelen, maar het was hier zwakker – als je de zekerheid dat zij zich daar in die richting bevond, zwak kon noemen. Hij had haar met gesloten ogen kunnen aanwijzen. Heel even greep hij saidin weer aan, die woede van vuur, ijs en bitter slijm. Hij hield een zwaard in zijn handen, een zwaard gemaakt van vuur, van Vuur, met een zwarte reiger op de licht gebogen kling, al herinnerde hij zich niet daaraan te hebben gedacht. Vuur, maar het lange gevest lag koel en stevig in zijn handpalmen. De leegte maakte geen verschil, de Kracht maakte geen verschil. Nog steeds was Alanna daar, ineengedoken in een hoekje van zijn gedachten, hem in de gaten houdend.

Verbitterd lachend liet hij de Kracht weer los en knielde neer. Hij was er zo zeker van geweest. Slechts twee Aes Sedai. Natuurlijk kon hij hen aan. Hij had Egwene en Elayne ook samen aangepakt. Wat konden ze hem aandoen? Hij besefte dat hij nog steeds lachte en leek niet te kunnen stoppen. Nou ja, het was leuk. Zijn domme trots. Overmoed. Hij was er al eerder door in problemen geraakt en anderen eveneens. Hij was er zo zeker van geweest dat hij en de Honderd Gezellen de Bres veilig konden dichten...

Bladeren ritselden toen hij zichzelf overeind dwong. ‘Dat was ik niet!’ zei hij schor. ‘Dat was ik niet. Ga m’n hoofd uit! Jullie allebei: donder op uit m’n hoofd!’ Lews Therins stem mompelde vaag in de verte. Alanna wachtte zwijgend af, geduldig, ergens achter in zijn hoofd. De stem leek bang van haar te zijn.

Opzettelijk sloeg Rhand de knieën van zijn broek schoon. Hij ging zich niet aan hen overgeven. Vertrouw geen enkele Aes Sedai; van nu af aan zou hij eraan denken. Een man zonder vertrouwen kan net zo goed dood zijn, giechelde Lews Therin. Hij zou zich niet overgeven. Rond de boerderij was niets veranderd. Niets en alles. De boerderij en de schuur waren hetzelfde; de kippen, geiten en koeien ook. Sora Gradi had hem met een kil nietszeggend gezicht vanuit een venster zien aankomen. Ze was nog maar de enige vrouw. Alle andere vrouwen en vriendinnen waren met de mannen die de proef van Taim niet hadden doorstaan meegegaan. Taim had de leerlingen in een vrijgemaakt stuk van harde, rode klei en armzalig onkruid achter de schuur bij elkaar gezet. Alle zeven. Afgezien van Sora’s man, Jur, waren na de eerste proeven slechts Damer Flinn, Eben Hopwil en Fedwin Mor overgebleven. De anderen waren nieuw en leken bijna even jong als Fedwin en Eben.

Behalve de witharige Damer zaten de leerlingen in een rij naast elkaar met hun gezicht de andere kant op. Damer stond fronsend voor hen, terwijl hij naar een steen keek van een hoofd groot die op dertig pas afstand lag.

‘Nu,’ zei Taim, en Rhand voelde hoe Damer saidin aangreep en onhandig Vuur en Aarde verweefde.

De steen ontplofte en Damer en de andere leerlingen gooiden zich plat op de grond om de rondvliegende scherven te ontwijken. Taim niet. De steensplinters kaatsten terug van het schild van Lucht dat hij op het laatste moment had opgericht. Terwijl Damer zijn hoofd behoedzaam ophief, veegde hij wat bloed weg van een lichte schram onder zijn linkeroog. Rhands mond verstrakte; het was slechts geluk dat hij door geen enkele rotssplinter was getroffen. Hij keek om naar de boerderij. Sora stond nog steeds naar hem te kijken en was blijkbaar niet verwond. De kippen waren amper gestopt met het rondkrabben in de aarde; ze leken eraan gewend te zijn.

‘Misschien zul je de volgende keer denken aan wat ik heb gezegd,’ zei Taim kalm, en hij liet zijn weefsel verdwijnen. ‘Scherm op als je toeslaat, anders kun je jezelf doden.’ Hij wierp een blik op Rhand alsof hij zich al die tijd van diens aanwezigheid bewust was geweest. ‘Ga hiermee door,’ zei hij de leerlingen en hij liep naar Rhand toe. Zijn gezicht met de haviksneus leek vandaag een gemeen trekje te hebben. Terwijl Damer in de rij ging zitten, stond de bolwangige Eben op. Hij trok zenuwachtig aan een groot oor, toen hij met Lucht een nieuwe steen van een stapel aan de rand van het veld optilde. Zijn stromen warrelden en hij liet de steen eenmaal vallen voor hij hem op zijn plaats had.

‘Is het wel veilig ze daarmee alleen te laten?’ vroeg Rhand toen Taim bij hem stond.

De tweede steen ontplofte net als de eerste, maar ditmaal hadden alle leerlingen schilden geweven. Evenals Taim die met het zijne ook Rhand omhulde. Zwijgend greep Rhand saidin weer aan, vormde zijn eigen schild en duwde dat van Taim weg. Taims mond vertrok tot die glimlach die geen glimlach was.

‘U hebt gezegd, mijn heer Draak, hun achter de broek te zitten, dus dat doe ik. Ik laat ze alles met de Kracht doen, de werkjes rond het huis, alles. De laatste nieuweling had gisteravond zijn eerste warme maaltijd. Als zij het eten niet zelf kunnen verhitten, eten ze het koud. De meeste dingen duren nu tweemaal zo lang als gewoon met de hand, maar ze leren de Kracht zo snel als ze kunnen, geloof me maar. Natuurlijk hebben we er nog niet zo erg veel.’

Rhand negeerde de daarin opgesloten vraag en keek rond. ‘Waar is Haslin? Toch niet opnieuw dronken? Ik heb je gezegd dat hij alleen ’s avonds wijn mag hebben.’ Henre Haslin was zwaardmeester geweest in de koninginnengarde, belast met de opleiding van nieuwe mannen, tot Rahvin de garde opnieuw was gaan indelen en iedere getrouwe van Morgase had weggezonden of naar de strijd in Cairhien had gestuurd. Haslin was te oud geweest voor nieuwe veldtochten, had zijn geld gekregen en was buiten de poorten gezet. Toen het nieuws van Morgases dood zich door Caemlin had verspreid, had hij een wijnvat opgezocht. Maar hij meende dat Rahvin – Gaebril voor hem – Morgase had gedood, niet Rhand, en hij kon hun leren vechten. Wanneer hij nuchter was.

‘Ik heb hem weggestuurd,’ zei Taim. ‘Wat heb je aan zwaarden?’ Een volgende rotssteen ontplofte. ‘Ik kan nog net voorkomen dat ik mezelf doodsteek, en ik heb zwaarden nooit gemist. Ze beschikken nu over de Kracht.’

Dood hem! Dood hem nu! Lews Therins stem weerkaatste hol door de leegte. Rhand onderdrukte de stem, maar hij kon de boosheid niet weerstaan die opeens een schelp leek te vormen rond de leegte waarin hij zich ophield. De leegte gaf zijn stem natuurlijk geen enkel gevoel. ‘Zoek hem op, Taim, en haal hem terug. Zeg hem dat je van mening bent veranderd. Zeg dat ook tegen de leerlingen. Zeg ze alles wat je verkiest, maar ik wil hem hier hebben om elke dag les te geven. Zij dienen deel uit te maken van de wereld, niet er los van te staan. Wat worden ze geacht te doen als ze niet kunnen geleiden? Toen jij afgeschermd was door de Aes Sedai, had je mogelijk nog steeds kunnen ontsnappen als je had geweten hoe je een zwaard moest gebruiken of met je handen moest vechten.’

‘Ik ben ontsnapt. Ik ben hier.’

‘Enkele volgelingen van jou hebben je bevrijd, heb ik gehoord, anders zou jij ook zijn gestild, net als Logain. Deze mannen krijgen geen volgelingen. Breng Haslin terug.’

De ander boog gladjes. ‘Zoals mijn heer Draak beveelt. Was dat het wat de heer Draak hierheen bracht? Haslin en zwaarden?’ Heel ver klonk er iets minachtends in door, maar Rhand negeerde het. ‘Er zijn Aes Sedai in Caemlin, dus geen uitstapjes naar de stad meer, noch van jou noch van de leerlingen. Het Licht mag weten wat er gebeurt als een van hen op een Aes Sedai stuit en zij ziet dat hij een geleider is.’ Of, wanneer hij haar herkende, zoals hij zeker zou doen. Hij zou waarschijnlijk willen vluchten of in paniek uithalen en beide dingen zouden hem verraden en tot zijn ondergang leiden. Voor zover Rhand kon zien, waren Verin en Alanna in staat elke leerling als een klein kind in te pakken.

Taim trok zijn schouders op. ‘Ze kunnen nu al het hoofd van een Aes Sedai op dezelfde manier aanpakken als die steen. Het weven wijkt maar een beetje af.’ Hij keek om en verhief zijn stem. ‘Aandacht, Adlie. Meer aandacht!’ De magere kerel die voor de andere leerlingen stond en bijna geheel uit armen en benen leek te bestaan, schrok, verloor de greep op saidin en greep opnieuw toe. Een volgende rotssteen ontplofte terwijl Taim zich tot Rhand wendde. ‘Trouwens, ik kan ze zelf voor je... verwijderen, als jij er niet toe in staat bent.’

‘Als ik hun dood wenste, zou ik hen wel hebben gedood.’ Hij meende het te kunnen, als ze probeerden hem te doden of te sussen. Hij hoopte van wel. Maar zouden ze zoiets proberen nu ze hem gebonden hadden? Dat was in ieder geval iets wat hij Taim niet wilde vertellen. Zelfs zonder het gemompel van Lews Therin stelde hij niet genoeg vertrouwen in de man om welke heimelijke zwakheid van hem dan ook toe te geven. Licht, wat voor soort greep heb ik me door Alanna laten opleggen? ‘Als de tijd komt om een Aes Sedai te doden, zal ik het je laten weten. Tot dan waagt niemand het ook maar te gaan schreeuwen, tenzij er een probeert hem te onthoofden. Feitelijk dienen jullie allemaal zo ver mogelijk van de Aes Sedai weg te blijven. Ik wil geen ongelukken en niets wat hen tegen me inneemt.’

‘En dat zijn ze nog niet, volgens jou?’ mompelde Taim. Opnieuw negeerde Rhand hem. Ditmaal omdat hij zelf het antwoord ook niet wist. ‘En ik wil niemand dood zien of gestild omdat zijn hoofd te groot was voor zijn pet. Druk ze dat op het hart. Ik hou jou voor hen verantwoordelijk.’

‘Zoals u wenst,’ zei Taim opnieuw schokschouderend. ‘Sommigen zullen vroeg of laat toch sterven, tenzij je van plan bent ze eeuwig in dit hokje te houden. Ook dan zullen sommigen waarschijnlijk sterven. Het is bijna onvermijdelijk, tenzij ik meer tijd voor de lessen neem. Je hoeft niet zo voorzichtig met hen om te springen wanneer je mij laat zoeken.’

Voor de zoveelste keer. Rhand keek naar de leerlingen. Een zwetende, lichtblonde jongeman met blauwe ogen had er veel moeite mee de rotssteen op de goede plek te plaatsen. Steeds weer verloor hij zijn greep op saidin en de rots bewoog met kleine sprongetjes over de grond. Over een paar uur zou de wagen met nieuwkomers uit het paleis aankomen. Ditmaal waren het er vier. Sommige dagen slechts drie, of twee, al waren de aantallen geleidelijk groter geworden. Achttien sinds hij Taim zeven dagen geleden hierheen had gebracht, en slechts drie van hen konden leren geleiden. Taim hield vol dat het er opmerkelijk veel waren als je bedacht dat ze gewoon Caemlin binnenliepen en zochten naar hun juiste kans. Hij had er ook verscheidene malen op gewezen dat ze zich met deze stroom pas over een jaar of zes met de Witte Toren konden meten. Rhand hoefde er niet aan herinnerd te worden dat ze geen zes jaar meer hadden. En hij had ook geen tijd om ze langer over de lessen te laten doen. ‘Hoe zou jij het doen?’

‘Doorgangen gebruiken.’ Taim had dat meteen geleerd. Hij had alles wat Rhand hem had getoond heel snel door. ik kan elke dag twee, zelfs drie dorpen bezoeken. In het begin zal een dorp gemakkelijker zijn dan kleine stadjes. Ik laat Flinn hier voor de lessen. Hij is het verst, ondanks wat je hebt gezien. Ik neem Gradi, Hopwil of Mor mee. Je zult me wat goede paarden moeten verschaffen. Die knol van de kar is waardeloos.’

‘Maar wat ben je dan van plan? Gewoon naar binnen rijden en verkondigen dat je geleiders zoekt? Je hebt geluk, als de dorpelingen je niet meteen op willen hangen.’

‘Ik kan best wat omzichtiger zijn als ik wil,’ zei Taim droog, ik zal zeggen dat ik mannen kom halen die de Herrezen Draak willen volgen.’ Iets omzichtiger? Een heel klein ietsje. ‘Dat zal mensen net voldoende afschrikken om me niet aan te vliegen en dat geeft mij de kans de mannen die willen mee te nemen. Bovendien wordt dan iedereen uitgeschift die niet bereid is je te steunen. Ik neem niet aan dat je van plan bent mannen op te leiden die zich bij de eerste de beste gelegenheid tegen je keren.’ Hij trok vragend een wenkbrauw omhoog, maar wachtte niet op een overbodig antwoord. ‘Als ik ze eenmaal veilig uit het dorp weg heb, kan ik ze door een poort hierheen brengen. Misschien zullen enkelen in paniek raken, maar daarna zullen ze ook niet al te moeilijk zijn om aan te pakken. Als ze er eenmaal mee hebben ingestemd een geleider te volgen, kunnen ze niet dwars gaan liggen en me beletten hen te beproeven. De mannen die het niet halen, kan ik naar Caemlin doorsturen. Het wordt tijd dat je een eigen leger opricht en niet meer van anderen afhankelijk bent. Bashere kan van gedachten veranderen en dat zal hij doen als koningin Tenobia hem dat opdraagt. En niemand weet wat die zogenaamde Aiel zullen uitspoken.’ Ditmaal wachtte hij even maar Rhand hield zijn mond stijf dicht. Hij had diezelfde gedachten al gekoesterd maar daarbij zeker niet aan de Aiel gedacht. Dat hoefde Taim echter niet te weten. Na een korte stilte ging de man door alsof hij het hele onderwerp nooit had genoemd: ik sluit een weddenschap met je af. Jij bepaalt de inzet. De eerste dag dat ik mannen werf, vind ik er evenveel die het kunnen leren als er in een maand uit zichzelf Caemlin binnenlopen. Als Flinn en enkele anderen gereed zijn om er ook zonder mij op uit te trekken...’ Hij stak beide handen op. ik evenaar de Witte Toren binnen een jaar. En iedere man zal een wapen zijn.’

Rhand aarzelde. Het was gevaarlijk Taim eropuit te laten trekken. De man was veel te driftig. Wat zou hij doen als hij op een wervingstocht een Aes Sedai tegenkwam? Zou hij zich wel aan zijn belofte houden en haar leven sparen? En wat zou er gebeuren als zij ontdekte wie hij was? Stel dat ze hem afschermde en gevangennam? Dat was een verlies dat Rhand zich niet kon veroorloven. Hij kon geen leerlingen oefenen en daarnaast ook nog al het andere afhandelen. Zes jaar, om er evenveel te krijgen als de Witte Toren. Tenzij de Aes Sedai deze plek eerder vonden, alles zouden vernietigen en de leerlingen zouden stillen voor die zich goed konden verdedigen. Of minder dan een jaar. Eindelijk knikte hij. Lews Therins stem was een razend gezoem in de verte. ‘Je krijgt je paarden.’

Загрузка...