12 Vragen en antwoorden

‘En?’ zei Nynaeve zo geduldig als ze kon. Ze zat stil op haar bed en hield met moeite haar handen in de schoot. Ze onderdrukte een geeuw. Het was erg vroeg en ze had de laatste drie nachten niet best geslapen. De rieten kooi was leeg, de zangmus in vrijheid gesteld. Zij wilde ook graag vrij zijn. ‘En?’

Elayne zat geknield op haar eigen bed met haar hoofd en schouders uit het venster aan het steegje achter het huis. Van daaruit kon ze nog net de achterzijde van de Kleine Toren zien, waar de meeste Gezetenen deze vroege ochtend de gezant van de Toren ontvingen. Er was niet veel te zien, maar genoeg om iets van de ban rond de herberg te ontwaren. Het was het soort weving dat iedere poging tot afluisteren met behulp van de Kracht verhinderde. Dat was de prijs van het delen van kennis.

Na een tijdje ging Elayne weer op haar hielen zitten. De teleurstelling viel van haar gezicht af te lezen. ‘Niets. Je zei dat die stromen er ongemerkt doorheen kunnen glippen. Ik geloof niet dat ik ben opgemerkt, maar ik hoorde helemaal niets.’

Dat laatste was gericht tot Moghedien die op het wankele krukje in de hoek zat. De afwezigheid van zweet op haar gezicht ergerde Nynaeve mateloos. Ze beweerde dat je lange tijd met de Kracht moest werken voor je zó los van alles stond dat je hitte of kou kon vergeten. Dat klonk niet veel beter dan de vage beloften van de Aes Sedai dat het ‘uiteindelijk’ zou komen. Nynaeve en Elayne dropen van het zweet. Moghedien zag er even koel uit als op een vroege lentedag en Licht, dat was ergerlijk!

‘Ik zei dat dat zou moeten.’ Moghediens donkere ogen schoten verdedigend heen en weer, hoewel ze haar blik het meest op Elayne gericht hield; ze keerde zich altijd naar degene die de a’dam droeg. ‘Zóu moeten. Er zijn duizenden manieren om een ban te spinnen. Het kan dagen duren om daar een gat in te maken.’

Nynaeve kon nog net haar tong bedwingen. Ze waren het al dagen aan het proberen. Dit was de derde dag na Tarna Feirs aankomst, en de Zaal hield de boodschap van de Rode zuster en Elaida nog steeds geheim. Nou ja, Sheriam en Mijrelle en hun groepje wisten het wel – het zou Nynaeve niet verbazen indien ze het nog voor de Zaal hadden geweten – maar zelfs Siuan en Leane waren van de dagelijkse ontmoetingen uitgesloten. Dat zeiden ze tenminste. Nynaeve merkte dat ze aan haar rok zat te plukken en dwong haar handen tot rust. Ze moesten er op een of andere manier achter zien te komen wat Elaida wilde – en belangrijker nog, wat het antwoord van de Zaal was. Dat moest, hoe dan ook.

‘Ik moet gaan,’ zuchtte Elayne. ik moet nog een paar zusters laten zien hoe ik ter’angrealen maak.’ Er waren maar weinig Aes Sedai in Salidar die deze kunst verstonden, maar ze wilden het allemaal leren, en de meesten dachten dat ze het konden als Elayne het maar vaak genoeg voordeed. ‘Je kunt net zo goed deze nemen,’ voegde ze eraan toe en ze maakte de armband los. ik wil iets nieuws uitproberen als de zusters met me klaar zijn, en daarna heb ik een novicenklas.’ Ze klonk niet tevreden, niet zoals bij de eerste keer. Na elke klas kwam ze zo boos terug dat ze als een kat zat te blazen. De jongste meisjes waren te ijverig en vlogen al op iets af, terwijl ze er nog geen idee van hadden hoe ze ermee om moesten springen. De oudsten waren wat voorzichtiger, maar kibbelden vaker, of maakten er bezwaar tegen een opdracht van een zes of zeven jaar jongere vrouw uit te voeren. De laatste tijd mopperde Elayne over ‘dwaze novices’ en ‘koppige dwazen’ alsof ze al tien jaar Aanvaarde was. ‘Je hebt de tijd om vragen te stellen. Misschien heb je meer geluk met uitvinden hoe je een geleider kunt ontdekken dan ik.’

Nynaeve schudde haar hoofd, ik word geacht om vanmorgen Janya en Delana te helpen met hun aantekeningen.’ Onwillekeurig trok ze een gezicht. Delana was een Gezetene voor de Grijze Ajah en Janya voor de Bruine, maar Nynaeve kreeg helemaal niets uit hen los. ‘En dan heb ik weer een lés van Theodrin.’ Nog meer tijdverspilling. Iedereen in Salidar verkwistte tijd. ‘Draag hem,’ zei ze tegen Elayne, die de armband aan een haak naast hun kleren wilde hangen. De ander zuchtte gemaakt, maar deed de armband weer om. Volgens Nynaeve vertrouwde Elayne veel te veel op de a’dam, al kon iedere geleidster met een armband Moghedien vinden en beheersen zolang de halsband om haar nek zat. Als niemand de armband droeg, kon ze er slechts een tiental passen vandaan lopen voor ze brakend op haar knieën viel. Hetzelfde gebeurde als ze de armband maar een paar duimbreedten verschoof van de plaats waar hij was neergelegd, of probeerde de halsband zelf los te maken. Misschien zou de armband haar ook beheersen als die aan een haak hing, maar wellicht kon een Verzaker een manier verzinnen om dat te overwinnen, als je haar de kans bood. Ooit had Nynaeve in Tanchico Moghedien heel even alleen gelaten, afgeschermd en met de Kracht gebonden, en toen was ze erin geslaagd om te ontsnappen. Hoe dat kon, was Nynaeves allereerste vraag geweest nadat Moghedien weer gepakt was, hoewel ze zowat haar nek eraf had moeten wringen om het antwoord los te krijgen. Blijkbaar was een verknoopt schild kwetsbaar als de afgeschermde vrouw tijd kreeg en geduldig was. Elayne hield vol dat het bij de a’dam niet ging – er was geen knoop om te ontwarren, en met de halsband om kon Moghedien niet eens probéren om zonder toestemming saidar aan te raken – maar Nynaeve wilde elk gevaar vermijden. ‘Schrijf langzaam over,’ zei Elayne. ‘Ik heb dat al eerder gedaan voor Delana. Ze haat inktvlekken of fouten. Als het moet, laat ze het je vijftig keer overdoen om een net blad te krijgen.’

Nynaeve zei een lelijk woord. Haar handschrift mocht niet zo fraai en sierlijk zijn als dat van Elayne, ze was geen sufferd die net had geleerd welk eind van de pen in de inktpot moest. De ander sloeg er geen acht op en glipte met een laatste glimlach de kamer uit. Misschien had ze alleen maar behulpzaam willen zijn. Als de Aes Sedai er ooit achter kwamen hoezeer Nynaeve overschrijven haatte, zouden ze het aan haar lijstje straffen toevoegen.

‘Misschien moet je naar Altor toegaan,’ zei Moghedien opeens. Ze zat anders nu, meer rechtop. Haar ogen hielden die van Nynaeve vast. Waarom?

‘Wat bedoel je?’ vroeg Nynaeve.

‘Jij en Elayne zouden naar Caemlin moeten gaan, naar Rhand. Zij kan dan koningin zijn, en jij...’ Moghediens glimlach was beslist niet plezierig. ‘Vroeg of laat mag je braaf plaatsnemen zodat zij in je kunnen spitten naar hoe je al die prachtige ontdekkingen doet, terwijl je nog steeds bibbert als een bang meisje dat gepakt wordt met een gestolen koekje wanneer je bij hen probeert te geleiden.’ ik bibber niet...’ Ze ging het niet uitleggen, niet aan deze vrouw. Waarom was Moghedien ineens zo bereidwillig? ‘Onthoud maar dat, wat er ook met mij gebeurt als ze de waarheid uitvinden, jouw hoofd nog voor de week om is op het hakblok ligt.’

‘Terwijl jij veel langer zult lijden. Semirhage heeft eens een man vijf jaar lang elk uur dat hij wakker was laten schreeuwen. Ze zorgde ervoor dat hij niet gek werd, maar op het laatst kon zelfs zij zijn hart niet meer laten slaan. Ik betwijfel of die kinderen hier maar een tiende van Semirhages vaardigheden hebben, maar je zult dan uit de eerste hand ontdekken hoe vaardig ze zijn.’

Hoe kon die vrouw dit allemaal zo zeggen? Haar gewone, onderdanige angst had ze afgeschud als een slangenhuid. Ze konden twee gelijken zijn die terloops iets bespraken. Nee, erger nog. Moghediens houding verried dat het voor haar van weinig belang, maar voor Nynaeve van enorm groot belang was. Ze wenste dat ze de armband had. Het zou een geruststelling zijn. Moghediens gevoel kon nooit zo kalm zijn als haar gezicht of stem aangaven.

Nynaeves adem stokte. De armband. Dat was het. De armband was niet in de kamer. Diep in haar maag vormde zich een ijsklomp; plotseling leek ze nog erger bezweet. De rede zei dat het geen verschil maakte of de armband er wel of niet was. Elayne had hem om – Licht, alsjeblieft, laat haar hem niet afdoen! - en de andere helft van de a’dam zat stevig om Moghediens hals. Alleen had haar verstand er niets mee te maken. Nynaeve was zelden zonder armband met de vrouw alleen geweest, en die paar keren dat het gebeurd was, waren bijna een volslagen ramp geworden. Toen had Moghedien de a’dam niet gedragen, maar dat maakte geen verschil. Ze was een Verzaker, ze waren alleen, en Nynaeve had geen manier om haar te beheersen. Ze greep haar rok beet om te voorkomen dat ze naar het mes in haar riem tastte. Moghediens glimlach werd breder, alsof ze haar gedachten had gelezen. ‘Wat dit betreft, kun je er zeker van zijn dat je belangen mij na aan het hart liggen.’ Ze hield haar hand even bij de ketting maar zorgde er terdege voor die niet aan te raken, en zei: ‘Dit zal mij in Caemlin even goed vasthouden als hier. Slavernij daar is beter dan de dood hier. Maar wacht niet te lang met je beslissing. Als deze zogenaamde Aes Sedai besluiten om naar de Toren terug te keren, dan is een vrouw die Rhand Altor zo na staat toch een uitmuntend geschenk voor de Amyrlin Zetel? En Elayne. Als hij maar half voor haar voelt wat zij voor hem voelt, zal het vasthouden van Elayne hem binden aan een touw zo sterk dat hij het nooit zal kunnen doorsnijden.’ Nynaeve kwam overeind en dwong zich rechtop te staan. ‘Je kunt de bedden opmaken en de kamer schoonmaken. Ik verwacht dat het hier vlekkeloos schoon is als ik terug ben.’

‘Hoeveel tijd heb je?’ vroeg Moghedien voor ze bij de deur was. Het was of de vrouw vroeg of het theewater al kookte. ‘Hooguit een paar dagen voor ze hun antwoord terugsturen naar Tar Valon? Een paar uur? Hoe zwaar laten zij Rhand Altor en zelfs Elaida’s veronderstelde misdaden wegen tegen de eenwording van hun geliefde Toren?’

‘Let vooral op de kamerpotten,’ zei Nynaeve zonder zich om te draaien.

‘Ik wil dat ze deze keer schoon zijn.’ Ze verdween voor Moghedien nog iets kon zeggen, en sloot de deur stevig achter zich dicht. Ze leunde tegen de ruw houten planken en ademde zwaar in het smalle vensterloze gangetje. Ze dook in haar buidel, haalde een zakje te voorschijn en schoof twee droge ganzenmuntblaadjes in haar mond. Het duurde even voor ganzenmunt haar brandende maag zou kalmeren, maar ze kauwde en slikte alsof haast de munt sneller kon laten werken. Elk ogenblik zojuist had een klap geleken. Moghedien had elke zekerheid van Nynaeve kapotgeslagen. Ze vertrouwde haar voor geen penner, maar had echt gedacht dat ze de Verzaker had getemd. Vals. O Licht, vals. Ze had werkelijk gedacht dat Moghedien net zo weinig van Rhand en Elayne af wist als de Aes Sedai. Vals. En nu stelde zij voor om naar hem... Ze hadden te openhartig in haar aanwezigheid gepraat. Wat was hun nog meer ontglipt en hoe kon Moghedien er gebruik van maken?

Een Aanvaarde kwam vanuit de voorkamer van het huisje de vaag verlichte gang in. Nynaeve rechtte haar rug, stak de ganzenmunt weg en streek haar kleren glad. Behalve de voorkamer was elke ruimte een slaapvertrek geworden, met drie tot vier bedienden of Aanvaarden in kamers die niet groter waren dan Nynaeves kamer. Soms moesten ze een bed delen. Emara was een Illiaanse, en dus had ze een hekel aan Siuan en Leane, wat Nynaeve makkelijk kon begrijpen. Ze vond dat ze weggestuurd hadden moeten worden – heel netjes, zei ze – zoals gesuste vrouwen altijd waren weggezonden. Afgezien daarvan was ze aardig, en niet eens gebelgd over het feit dat Elayne en Nynaeve ‘meer ruimte’ hadden of dat ‘Marigan’ hun huishoudelijke taken opknapte. Veel Aanvaarden waren dat wel.

‘Ik hoor dat je moet schrijven voor Janya en Delana,’ zei ze met haar hoge stemmetje, en ze gleed langs Nynaeve naar haar eigen kamer. ‘Neem mijn raad aan en schrijf zo snel als je kunt. Janya heeft liever dat alles met een paar vlekken is opgeschreven, dan dat het werk niet af is.’

Nynaeve keek boos naar Emara’s rug. Schrijf langzaam voor Delana. Schrijf snel voor Janya. Mooie raadgevingen. Hoe dan ook, ze moest zich nu geen zorgen maken over vlekkerige teksten, of zelfs over Moghedien, tot ze de kans had om met Elayne te praten. Ze schudde haar hoofd en beende in zichzelf mopperend naar buiten. Misschien had ze te veel zomaar aangenomen en dingen laten glippen. Het werd tijd dat ze zich eens flink door elkaar schudde en er een eind aan maakte. Ze wist wie ze wilde vinden.

De laatste paar dagen was er rust over Salidar neergedaald, al waren de straten nog even vol. Om maar iets te noemen: de smidsen buiten het dorp bleven stil. Iedereen was verteld om vanwege Tarna hun tong in bedwang te houden, en te zwijgen over het gezantschap naar Caemlin, over Logain die veilig uit het zicht was in een van de legerkampen, en zelfs over de soldaten zelf en waarom ze hier waren. Er was een soort angst om iets meer te doen dan te fluisteren. In het gemompel was ongerustheid te horen.

Iedereen was erdoor aangestoken. Dienaren die zich gewoonlijk haastten, liepen nu weifelend rond en keken angstig om zich heen. Zelfs de Aes Sedai leken onder hun kalmte voorzichtig te zijn en keken elkaar berekenend aan. Er waren nu maar weinig krijgslieden op straat, alsof Tarna er niet genoeg gezien had op de eerste dag en haar gevolgtrekkingen al had getrokken. Een verkeerd antwoord in de Zaal kon een strop om ieders nek leggen. Zelfs heersers en edelen die zich buiten de moeilijkheden rond de Toren wilden houden, zouden iedere krijgsman ophangen die ze konden oppakken, om zelfs het idee van een opstand de kop in te drukken. Die paar krijgslieden buiten die de onzekerheid voelden, hielden hun gezichten strak of keken bezorgd. Behalve Garet Brin, die geduldig voor de Kleine Toren wachtte. Hij was er elke dag, vóór het ogenblik waarop de Gezetenen aankwamen tot wanneer ze weer weggingen. Ze dacht dat hij ervoor wilde zorgen dat ze zich hem herinnerden, en wat hij voor hen deed. Ze had de Gezetenen één keer naar buiten zien komen, en ze waren blijkbaar niet blij hem daar te zien.

Alleen de zwaardhanden schenen niet te veranderen door de komst van de Rode zuster. De zwaardhanden en de kinderen. Nynaeve schrok toen drie kleine meisjes als kwartels voor haar opdoken. Ze hadden linten in het haar, waren stoffig en bezweet en renden lachend verder. De kinderen wisten niet waarop Salidar wachtte, en als ze het zouden weten zouden ze het niet begrijpen. Elke zwaardhand volgde zonder een spier te vertrekken zijn Aes Sedai, wat ze ook besloot en waar ze ook naartoe ging.

De meeste gedempte gesprekken leken over het weer te gaan. Of verhalen van elders te zijn, over vreemde gebeurtenissen, pratende tweekoppige kalveren en mensen die stikten onder zwermen vliegen, over hoe alle kinderen in een dorp midden in de nacht verdwenen waren, en over mensen die in het volle licht door iets onzichtbaars werden getroffen en dood neervielen. Wie maar een beetje bij zijn verstand was, wist dat de droogte en de ongewone hitte in dit jaargetijde het werk van de Duistere waren, die de wereld beroerde, maar zelfs de meeste Aes Sedai twijfelden aan Elaynes en Nynaeves bewering dat de andere gebeurtenissen even echt waren, dat er bellen van kwaad oprezen uit de kerker van de Duistere, waarvan de zegels verzwakten. Bellen die als moerasgas opstegen en in het Patroon rondzweefden, tot ze openbarstten. De meeste mensen konden niet helder nadenken. Sommigen gaven Rhand de schuld van alles. Anderen zeiden dat dit alles het ongenoegen van de Schepper toonde, omdat de wereld zich niet verzameld had achter de Herrezen Draak, of Zijn toorn omdat de Aes Sedai hem nog niet hadden gevangen en gestild, of Zijn onvrede dat er Aes Sedai waren die zich keerden tegen een Amyrlin Zetel in de Witte Toren. Nynaeve had mensen horen zeggen dat alles weer goed zou komen als de Toren weer één was. Ze drong zich door de menigte heen. ‘... zweer dat het waar is,’ mompelde een kokkin met bloem tot aan haar ellebogen. ‘Aan de andere kant van de Eldar ligt een leger Witmantels, dat slechts op bericht van Elaida wacht om aan te vallen.’ Behalve het weer en de tweekoppige kalveren, gingen de meeste andere verhalen over Witmantels, maar Witmantels die wachtten op bevelen van Elaida? De hersens van die vrouw waren in de zon gesmolten! ‘Het Licht is mijn getuige dat het waar is,’ mompelde een grijsharige voerman tegen een fronsende vrouw, wier goed gesneden wollen kleren vertelden dat ze de dienstmeid van een Aes Sedai was. ‘Elaida is dood. De Rode is hier om Sheriam op te roepen om de nieuwe Amyrlin te worden.’ De vrouw knikte. Ze geloofde elk woord, ik zeg dat Elaida een goede Amyrlin is,’ zei een man in een grove jas, die een takkenbos op zijn schouder verschoof. ‘Zo goed als wie dan ook.’ Hij wilde niet tegen zijn kameraad mompelen, maar sprak hardop en probeerde nadrukkelijk niet rond te kijken wie hem gehoord mocht hebben.

Nynaeves mond vertrok in een zure streep. Hij wilde gehoord worden.

Hoe had Elaida Salidar zo snel ontdekt? Tarna moest al vrij gauw na de aankomst van de Aes Sedai in dit dorp uit Tar Valon vertrokken zijn. Siuan had somber opgemerkt dat een flink aantal Blauwe zusters nog steeds vermist werd. De oorspronkelijke boodschap om zich in Salidar te verzamelen was voor de Blauwen bedoeld, maar Alviarin kon heel bekwaam vragen stellen. Haar maag draaide zich om, maar het maakte haar toch minder misselijk dan de meest gehoorde verklaring: geheime medestanders van Elaida, hier in Salidar. Iedereen keek iedereen tersluiks aan, en de man met de takkenbos was niet de eerste die Nynaeve iets dergelijks met die woorden had horen zeggen. De Aes Sedai zouden het niet uitspreken, maar Nynaeve vermoedde dat sommigen dat best wilden. Dit alles maakte Salidar tot een ziedende kookpot met een niet bepaald smakelijke inhoud. Wat zij deed, was daarom des te meer gerechtvaardigd.

Het kostte tijd om Birgitte te vinden. Ze zocht naar groepjes spelende kinderen en er waren niet zoveel kinderen in Salidar. Inderdaad keek Birgitte naar vijf hollende jongens op straat. Ze wierpen een zak met kiezeltjes naar elkaar en lachten allemaal met enorm veel kabaal als er eentje werd geraakt, met inbegrip van het slachtoffer zelf. Ook van dit jongensspelletje snapte ze geen steek. Van mannenspelletjes evenmin. Natuurlijk was Birgitte niet alleen. Dat was ze zelden, tenzij ze het wilde. Areina stond naast haar en depte het zweet van haar gezicht, waarbij ze trachtte haar verveling bij dit kinderspel niet te laten merken. Areina was een jaar of twee jonger dan Nynaeve en droeg haar donkere haar in een vlecht, net zo gevlochten als Birgittes goudblonde haar. Die van haar viel net onder de schouder, terwijl Birgittes vlecht tot haar middel reikte, zoals het hoorde. Haar kleren leken ook op die van Birgitte – een lichtgrijze jas tot aan het middel en een ruime bruingele broek, die boven de korte, hooggehakte laarzen bij de enkels was samengebonden. Dat gold ook voor haar boog en de pijlkoker aan haar middel. Nynaeve dacht dat Areina voor haar ontmoeting met Birgitte nog nooit een boog had vastgehouden. Ze negeerde de vrouw, ik moet met je praten,’ zei ze tegen Birgitte. ‘Alleen.’ Areina keek haar aan en haar blauwe ogen stonden bijna minachtend, ik had gedacht dat je op zo’n mooie dag je stola zou dragen, Nynaeve. Ach, je lijkt te zweten als een paard. Hoe komt dat?’ Nynaeves gezicht verstrakte. Ze had vriendschap met haar gesloten voor Birgitte dat had gedaan, maar die was in Salidar weggesmolten. Toen ze hoorde dat Nynaeve geen volwaardige Aes Sedai was, had dat meer veroorzaakt dan teleurstelling. Slechts Birgittes verzoek had Areina ervan weerhouden aan de Aes Sedai te vertellen dat Nynaeve zich als zuster had voorgedaan. Bovendien had Areina de eed gezworen van een Jager naar de Hoorn, en Birgitte was toch zeker een beter voorbeeld dan Nynaeve. En als ze bedacht dat ze op die boot de kneuzingen van die vrouw zo erg had gevonden!

‘Aan je gezicht te zien,’ zei Birgitte met een bezwete grijns, ‘ben je bereid om iemand te wurgen – waarschijnlijk Areina hier – of anders is je jurk midden in een troep krijgslieden afgezakt en had je geen onderkleren aan.’ Areina proestte het uit, maar leek geschokt. Nynaeve begreep niet waarom; de vrouw had alle tijd gehad om aan Birgittes vreemde grapjes te wennen, die meer pasten bij een ongeschoren kerel met zijn neus in een kroes en zijn buik vol bier.

Nynaeve keek een tijdje naar het spel van de jongens, zodat haar ergernis kon zakken. Het had geen zin boos te worden als je om een gunst kwam vragen.

Sevé en Jaril waren bij de jongens die de zak wierpen of ontweken. De Gele zusters hadden gelijk gehad met hen; de tijd genas vele wonden. Na bijna twee maanden in Salidar, bij andere kinderen en zonder angst, lachten en schreeuwden ze net zo hard als de rest. Een plotselinge gedachte trof haar als een moker. ‘Marigan’ zorgde nog steeds voor hen, zij het met tegenzin. Ze zorgde ervoor dat ze gewassen werden en eten kregen, maar nu ze weer praatten, konden ze elk ogenblik vertellen dat die vrouw hun moeder niet was. Misschien hadden ze dat al gedaan. Dat hoefde nog geen vragen op te roepen, of juist wel, en vragen kon hun huisje van twijgjes op hun hoofd doen neerkomen. De ijsklomp verscheen weer in Nynaeves maag. Waarom had ze daar niet eerder aan gedacht?

Ze schrok op toen Birgitte haar arm aanraakte. ‘Wat is er mis, Nynaeve? Je ziet eruit alsof je beste vriendin gestorven is en jou met haar laatste adem vervloekt heeft.’

Areina schreed met stijve schouders weg en keek even om. Ze vond het niet erg en vertrok geen spier wanneer Birgitte met mannen dronk en minnekoosde. Ja, ze probeerde haar zelfs na te doen. Maar als Birgitte alleen wilde zijn met Elayne of Nynaeve, stonden haar haren recht overeind. Mannen waren geen bedreiging; volgens Areina konden alleen vrouwen vriendinnen zijn, en alleen zij kon Birgittes vriendin zijn. Het idee van twee vriendinnen leek haar volkomen vreemd. Maar ze had er nu genoeg over gedacht, weg ermee.

‘Zou jij paarden voor ons kunnen krijgen?’ Nynaeve probeerde haar stem kalm te houden. Dat had ze niet willen vragen, maar het zien van Sevé en Jaril maakte het een voortreffelijke vraag. ‘Hoeveel tijd heb je nodig?’

Birgitte trok haar van de straat weg, een smal steegje tussen twee verweerde huizen in. Ze keek zorgvuldig om zich heen voor ze antwoord gaf. Er was niemand dichtbij genoeg om af te luisteren en niemand lette op hen. ‘Een dag of twee. Uno heeft me net verteld...’

‘Uno niet! We houden hem hierbuiten. Alleen jij, ik, Elayne en Marigan. Tenzij Thom en Juilin op tijd terug zijn. En Areina, neem ik aan, als je erop staat.’

‘Areina is soms een dwaas,’ zei Birgitte langzaam, ‘maar het leven zal dat eruit slaan, of ze zal zelf verslagen worden. Je weet dat ze van mij niet mee hoeft als jij en Elayne dat niet willen.’ Nynaeve zweeg. De vrouw gedroeg zich alsof zij jaloers was! Het waren haar zaken niet als Birgitte met iemand aanpapte die zo onbetrouwbaar was als Areina.

Birgitte wreef met een knokkel langs haar lippen en dacht na. ‘Thom en Juilin zijn goede mannen, maar moeilijkheden vermijd je het best door te zorgen dat niemand je moeilijkheden wil bezorgen. Een stuk of tien Shienaranen in wapenrusting – of zonder – doet al veel. Ik begrijp jou en Uno niet. Hij is een taaie en hij volgt jou en Elayne tot in de Doemkrocht.’ Plotseling bloeide er een glimlach op haar gezicht. ‘Bovendien is hij een goedgebouwde kerel.’

‘We hebben niemand nodig om ons aan de hand te houden,’ zei Nynaeve stijfjes. Goedgebouwd? In haar geest flitste die walgelijke geverfde ooglap op, en die littekens. Birgitte had de vreemdste smaak wat mannen betreft. ‘We kunnen alles aan wat ons in de weg staat. Ik denk dat we dat al bewezen hebben, als we al bewijs nodig hebben.’ ik weet dat we het kunnen, Nynaeve, maar we trekken moeilijkheden aan als vliegen naar een mesthoop. Altara kookt zowat over. Elke dag brengt weer een nieuw verhaal over de draakgezworenen, en ik verwed er mijn beste zijden jurk tegen jouw oudste onderhemd onder dat de helft uit schurken bestaat, die vier vrouwen alleen een smakelijk brokje vinden. We zullen elke dag moeten bewijzen dat we dat niet zijn. Morland is nog erger, heb ik gehoord, dat zit vol draakgezworenen, bandieten en vluchtelingen uit Cairhien, die bang zijn dat de Herrezen Draak zich elke dag op hen kan storten. Ik neem aan dat je niet van plan bent om naar Amadicia over te steken. Ik neem aan dat het je om Caemlin gaat.’ Haar ingewikkelde vlecht zwaaide zachtjes opzij toen ze haar hoofd schuinhield en een vragende wenkbrauw optrok, is Elayne het met je eens, wat Uno betreft?’

‘Dat zal ze wel zijn,’ mompelde Nynaeve.

‘Juist, ja. Nou, in dat geval kom ik met evenveel paarden op de proppen als we nodig hebben. Maar ik wil dat zij me vertelt waarom we Uno niet meenemen.’

Ze klonk zo onverzettelijk dat Nynaeves gezicht rood aanliep. Als ze Elayne heel lief zou vragen Birgitte te zeggen dat Uno hier moest blijven, maakten ze een beste kans hem verderop onderweg tegen te komen, waarna Birgitte zich stomverbaasd zou afvragen hoe hij toch wist van hun vertrek en waarheen ze gingen. Ze mocht dan Elaynes zwaardhand zijn, maar soms vroeg Nynaeve zich af wie van de twee het echt voor het zeggen had. Wanneer zij Lan vond – wanneer, niet als! – was ze van plan hem eden te laten zweren waar zijn haren van krulden, dat hij zich bij haar beslissingen zou neerleggen. Ze haalde een paar keer diep adem om te kalmeren. Het had geen zin om ruzie te maken met een stenen muur. Ze kon het net zo goed nu hebben over de reden waarom ze Birgitte eigenlijk had opgezocht. Ze stapte terloops nog wat verder het steegje in, zodat de ander moest volgen. Onder haar voeten voelde ze de bruine wortels, die waren overgebleven toen de struiken waren weggehaald. Ze probeerde zo achteloos mogelijk naar de drukte op straat te kijken. Nog steeds merkte niemand hen op. Toch liet ze haar stem dalen. ‘We moeten te weten komen wat Tarna de Zaal vertelt, en wat zij haar vertellen. Elayne en ik hebben het geprobeerd, maar ze schermen de ontmoeting van luistervinken af met een ban. Maar alleen met de Kracht. Ze zijn er zo mee bezig dat iemand op die manier kan luisteren, dat ze blijkbaar vergeten dat je ook een oor tegen de deur kunt drukken. Als iemand...’ Birgitte onderbrak haar met vlakke stem. ‘Nee.’

‘Denk er tenminste over na. Elayne of ik zal waarschijnlijk tien keer eerder gesnapt worden dan jij.’ Ze dacht dat het handig was Elaynes naam toe te voegen, maar Birgitte snoof.

‘Ik zei nee! Ik heb je op veel verschillende manieren leren kennen, Nynaeve, maar nog nooit als een dwaas. Licht, ze gaan het over een dag of twee aan iedereen verkondigen.’

‘We moeten het nu weten,’ siste Nynaeve en ze slikte het woord ‘mannengek’ in. Dwaas? Natuurlijk was ze nooit een dwaas! Ze moest niet kwaad worden. Als ze Elayne kon overtuigen dat ze moesten gaan, zouden ze over een dag twee hier helemaal niet meer zijn. Ze kon maar beter niet meer in die slangenkuil stappen.

Birgitte leunde op haar boog, huiverde – een tikkeltje overdreven, dacht Nynaeve – en zei: ik ben een keer gesnapt toen ik Aes Sedai bespiedde. Ze hebben me er drie dagen later uitgegooid, en ik heb Shaemal zo snel verlaten als een paard me dragen kon. Ik ga dat niet nog eens doen om jou een dag te geven die je niet nodig hebt.’ Nynaeve bleef kalm. Ze poogde een effen gezicht te hiouden, niet haar tanden op elkaar te persen en niet aan haar vlecht te rukken. Ze was kalm. ik heb nog nooit een verhaal gehoord waarin jij de Aes Sedai bespiedt.’ Zodra ze de woorden gezegd had, had ze die weer willen inslikken. De kern van Birgittes geheim was dat zij de Birgitte van de verhalen was. Er mocht nooit iets worden genoemd wat dat verband legde.

Even leek Birgittes gezicht op een steen die alles verborg. Dat was al voldoende om Nynaeve te doen huiveren; Birgittes geheim ging met te veel pijn gepaard. Toen werd de steen weer vlees, en Birgitte zuchtte. ‘De tijd verandert alles. Ik herken nauwelijks de helft van de verhalen, en de andere helemaal niet. We spreken hier niet meer over.’ Dat was heel duidelijk geen voorstel.

Nynaeve deed haar mond open, hoewel ze niet wist wat ze moest zeggen – haar eigen ereschuld aan Birgitte betekende dat ze de pijn niet wilde verergeren, maar twee eenvoudige verzoeken waren nu geweigerd! Opeens klonk een vrouwenstem uit de ingang van de steeg. ‘Nynaeve, Janya en Delana willen je nu hebben.’ Nynaeve sprong bijna de lucht in; haar hart trachtte in haar keel te schieten.

In de ingang van de steeg leek Nicola in haar novicekleding even geschrokken. Net als Birgitte, maar die bestudeerde vervolgens vermaakt haar boog.

Nynaeve moest twee keer slikken voor ze een woord kon uitbrengen. Hoeveel had Nicola gehoord? ‘Als je denkt dat dit de juiste manier is om een Aanvaarde aan te spreken, Nicola, kun je maar beter snel een juistere manier Ieren, of het zal je geleerd worden.’ Het was echt iets voor een Aes Sedai om dat te zeggen, maar de donkere ogen van Nicola gleden schattend en onderzoekend over Nynaeve. ‘Het spijt me, Aanvaarde,’ zei ze toen, en ze maakte een knix. ik zal zorgvuldiger zijn.’

De knix was tot op de duim diep genoeg voor een Aanvaarde, en al klonk het koel, het was niet koel genoeg voor een berisping. Areina was niet de enige reisgenote geweest die teleurgesteld de waarheid over Elayne en Nynaeve had vernomen. Nicola had er echter mee ingestemd om het geheim te houden. Ze leek verbaasd te zijn dat het tweetal meende dat nog te moeten vragen. Nadat de proeven hadden uitgewezen dat zij kon geleiden, was het afwegen en schatten in haar ogen verschenen.

Nynaeve begreep het maar al te goed. Het ontbrak Nicola aan de ingeboren vonk – zonder lessen zou ze saidar nooit hebben aangeraakt – maar er werd al gesproken over haar belofte, over de kracht die ze op een dag zou bezitten als ze zich ertoe zette. Twee jaar terug zou ze vanwege haar grotere mogelijkheden dan enig andere novice sinds eeuwen, échte opwinding hebben veroorzaakt. Maar dat was vóór Elayne, Egwene, en Nynaeve zelf. Nicola zei er nooit iets over, maar Nynaeve was er zeker van dat ze vastbesloten was om Elayne en Nynaeve te evenaren, zo niet te overtreffen. Ze deed nooit iets ongepasts, maar het was vaak op het randje.

Nynaeve knikte haar kort toe. Haar begrip weerhield haar niet van de wens om die dwaze meid een driedubbele lading schapentongwortel te geven vanwege haar onnozelheid. ‘Zorg ervoor. Zeg de Aes Sedai dat ik zo bij ze ben.’ Nicola maakte wederom een knix, maar toen ze zich omdraaide, zei Nynaeve: ‘Wacht.’ Nicola bleef onmiddellijk staan. Het was er nu niet, maar Nynaeve was ervan overtuigd dat ze een flits had gezien, van... voldoening? ‘Heb je me alles verteld?’ ‘Ik werd gestuurd om u te zeggen om te komen, Aanvaarde, en dat heb ik gedaan.’ Zo nietszeggend als water van een week oud in een kan.

‘Wat zeiden zij? Hun precieze woorden.’

‘Precieze woorden, Aanvaarde? Ik weet niet of ik me de precieze woorden kan herinneren, maar ik zal het proberen. U moet bedenken dat zij het zeiden; ik herhaal het alleen maar. Janya Sedai zei iets van: “Als die dwaas niet gauw komt opdagen, zweer ik dat ze pas weer lekker zit als ze oud genoeg is om grootmoeder te zijn.” En Delana Sedai zei: “Ze zal al zo oud zijn voor ze besloten heeft om hier te komen. Als ze hier niet heel snel is, verwerk ik haar vel tot stofdoekjes.”’ Haar ogen waren de onschuld zelf, maar tegelijk heel oplettend. ‘Dat was iets meer dan een kwart uur geleden, Aanvaarde. Misschien iets langer.’

Nynaeve slikte bijna weer. Dat Aes Sedai nooit logen, betekende niet dat elk dreigement letterlijk moest worden genomen, maar niet veel mensen zouden het verschil kunnen zien. Bij iedereen, behalve bij Nicola, zou ze: ‘O Licht!’ hebben gejammerd en zich haastig uit de voeten hebben gemaakt. Maar niet onder die blik. Niet voor een vrouw die kennelijk een lijst van haar zwakheden opstelde, in dat geval hoef je niet voor me uit te rennen. Ga verder met je werk.’ Ze draaide haar rug naar Nicola’s knix alsof ze nergens over inzat, en zei tegen Birgitte: ik praat nog met je. Ik stel voor dat je tot dan de zaak laat rusten.’ Met wat geluk zou dat haar bij Uno vandaan houden. Met een heleboel geluk.

‘Ik zal je voorstel overwegen,’ zei Birgitte ernstig, maar er lag niets ernstigs in de mengeling van medeleven en vermaak op haar gezicht. Die vrouw kende de Aes Sedai. In zekere zin wist ze meer over hen dan de Aes Sedai zelf.

Er zat niets anders op dan dat maar te aanvaarden en het beste ervan te hopen. Toen Nynaeve de straat op stapte, sloot Nicola zich bij haar aan. ik zei dat je met je werk door kon gaan.’

‘Ze zeiden dat ik terug moest komen als ik u gevonden had, Aanvaarde. Is dat een van uw kruiden. Waarom gebruikt u kruiden. Is het omdat u niet kunt...? Vergeef me, Aanvaarde. Dat had ik niet mogen zeggen.’ Nynaeve keek met knipperende ogen naar de zak met ganzenmunt in haar hand – ze herinnerde zich niet die te hebben gepakt – en propte alles terug in haar beurs. Ze had de hele zak wel kunnen opkauwen. Ze lette niet op de verontschuldiging en aanleiding ervan; de eerste was beslist net zo vals als de ander opzet was. ik gebruik kruiden omdat Heling niet altijd nodig is.’ Zouden de Gelen het afkeuren als ze dat hoorden? Ze minachtten kruiden; ze leken alleen maar belangstelling te hebben voor ziekten die met Heling genezen konden worden. Zeker voor ziekten waar de Heling niet vergeleken mocht worden met een voorhamer die een walnoot kraakte. Waarom maakte ze zich trouwens zorgen over haar woorden, voor het geval Nicola die aan de Aes Sedai zou overbrengen? De vrouw was een novice, wat ze ook van haar en Elayne vond. Het maakte niet uit wat zij van hen vond. ‘Hou je mond,’ zei ze geërgerd. ‘Ik wil nadenken.’

Nicola zweeg terwijl ze zich een weg baanden door de drukke straat, maar het leek Nynaeve of ze treuzelde. Het kon verbeelding zijn, maar Nynaeves knieën begonnen te steken van de pogingen om niet voor haar uit te gaan lopen. Ze zou Nicola onder geen voorwaarde laten merken dat ze haast leek te hebben.

De hele toestand begon langzaam op haar in te werken. Van iedereen die gestuurd kon worden om haar te halen, was het moeilijk om je een erger persoon voor te stellen dan Nicola en haar ogen. Birgitte was waarschijnlijk al weggerend om Uno te zoeken. De Gezetenen hadden Tarna waarschijnlijk gezegd dat ze bereid waren om te knielen en Elaida’s ring te kussen. Sevé en Jaril vertelden Sheriam waarschijnlijk dat ze ‘Marigan’ nog niet van een wilde gans konden onderscheiden. Het was zo’n soort dag, en de laaiende zon stond slechts op een kwart van haar baan aan de wolkeloze hemel.

Janya en Delana wachtten haar op in de voorkamer van een klein huis dat zij deelden met nog drie andere Aes Sedai. Elk had een eigen slaapkamer, natuurlijk. Iedere Ajah had een huis voor haar bijeenkomsten, maar de Aes Sedai waren over het hele dorp verspreid, afhankelijk van wanneer ze aangekomen waren. Janya keek met gespitste lippen nadenkend naar de vloer en scheen zich niet bewust van hun aankomst. Maar Delana met haar bleek blonde haren – zo fijn dat je niet kon zeggen of er witte in zaten – richtte haar al even bleekblauwe ogen op hen zodra ze door de deur kwamen. Nicola schrok onwillekeurig op en daarover zou Nynaeve zich beter hebben gevoeld als ze zelf niet hetzelfde gedaan had. Gewoonlijk verschilden de ogen van de Aes Sedai niet van de anderen, maar als ze zich helemaal op jou richtten was het alsof er niets anders bestond dan jij alleen. Sommigen zeiden dat Delana zo goed was in onderhandelingen omdat beide partijen het met elkaar eens wilden worden, alleen maar om haar op te laten houden hen met die blik aan te staren. Je begon te denken over wat je verkeerd gedaan had, zelfs als je helemaal niets gedaan had. De lijst die in Nynaeves hoofd opdook, deed haar een net zo diepe knix maken als Nicola, voor ze er erg in had.

‘Aha,’ zei Janya, en ze knipperde met de ogen alsof ze uit de vloer zelf waren gesprongen, ‘daar ben je.’

‘Vergeef me dat ik laat ben,’ zei Nynaeve haastig. Laat Nicola horen wat ze wilde. Delana staarde haar aan, niet Nicola. ik verloor de tijd uit het oog en...’

‘Het maakt niet uit.’ Delana’s stem was laag voor een vrouw. Haar uitspraak was een kelige weerklank van Uno’s Shienaraans. Voor zo’n omvangrijke vrouw klonk het vreemd melodieus, maar Delana was ook even vreemd sierlijk voor iemand die zo stevig was. ‘Nicola, weg met jou. Je doet werk voor Faolain tot je volgende les.’ Nicola verspilde geen tijd aan een knix en haastte zich naar buiten. Misschien had ze willen horen wat de Aes Sedai zouden zeggen over Nynaeves late komst, maar niemand stapte bij Aes Sedai over een grens. Het had Nynaeve niet kunnen schelen als Nicola ineens vleugels had gekregen. Ze was er net achter gekomen dat er geen inktpot stond op de tafel waar de Aes Sedai aan aten, geen zandpotje, geen pen, geen papier. Niets van wat ze nodig had. Werd ze verondersteld dat mee te nemen? Delana staarde haar nog steeds aan. De vrouw staarde niemand zo lang aan. Ze staarde nooit, tenzij ze een reden had. ‘Wil je misschien wat koele muntthee?’ vroeg Janya, en nu was het Nynaeves beurt om met de ogen te knipperen, ik geloof heus dat thee heel plezierig is. Ik vind altijd dat het gesprekken gemakkelijker maakt.’ De vogelachtige, kleine Bruine zuster wachtte niet op een antwoord maar liep naar een zijtafel om thee uit een blauw gestreepte pot in een paar niet bij elkaar passende kopjes te schenken. Een van de poten van het tafeltje was vervangen door een stuk steen. Aes Sedai mochten dan meer ruimte hebben, hun meubels waren net zo haveloos. ‘Delana en ik hebben besloten dat onze aantekeningen kunnen wachten tot een andere gelegenheid. Honing? Zelf geef ik de voorkeur aan zonder. Al die zoetigheid bederft de smaak. Jonge vrouwen willen altijd honing. Je hebt zulke geweldige dingen gedaan. Jij en Elayne.’ Een luid schrapen van de keel deed haar vragend naar Delana opzien. ‘O ja,’ zei Janya even later.

Delana had een van de stoelen bij de tafel tot midden op de kale vloer geschoven. Een stoel met een rieten zitting. Vanaf het moment dat Janya het woord gesprekken had laten vallen, had Nynaeve geweten dat het helemaal niet daarop zou lijken. Delana gebaarde naar de stoel. Nynaeve ging op het randje zitten en nam een kopje op een geschilferd schoteltje van Janya aan met een gemurmeld ‘dank u, Aes Sedai’. Ze hoefde niet lang te wachten.

‘Vertel ons over Rhand Altor,’ zei Janya. Ze had meer willen zeggen, maar Delana schraapte opnieuw haar keel. Janya knipperde, zweeg en nipte van haar thee. Delana keek haar even aan, zuchtte toen en geleidde de derde kop naar haarzelf toe. De kop zweefde door de kamer. Delana richtte haar blik weer op haar, op een manier alsof ze gaten in je hoofd kon boren. Janya leek in gedachten verzonken en haar niet eens te zien.

‘Ik heb u alles verteld wat ik weet,’ zei Nynaeve zuchtend. ‘Nou ja, aan de Aes Sedai.’ Ze had wel gemoeten. Niets van wat ze wist kon hem kwaad doen – niet meer dan weten wat hij was – en het kon helpen als ze de zusters kon tonen dat hij gewoon een man was. Niet een man die kon geleiden; alleen een man. Geen gemakkelijke taak, als het om de Herrezen Draak ging. ‘Meer weet ik niet.’

‘Zit niet te pruilen,’ zei Delana scherp, ‘En zit stil.’ Nynaeve zette het kopje op het schoteltje en veegde haar pols aan haar rok af.

‘Kind,’ zei Janya vol medeleven, ‘ik weet dat je gelooft alles wat je weet te hebben verteld, maar Delana... Ik kan niet geloven dat je iets met opzet zou achterhouden.’

‘Waarom niet?’ blafte Delana. ‘Geboren in hetzelfde dorp. Hem zien opgroeien. Ze kan hem meer trouw zijn dan de Witte Toren.’ Haar scherpe blik richtte zich weer op Nynaeve. ‘Vertel ons iets dat je niet eerder verteld hebt. Ik heb al je verhalen gehoord, meisje, dus ik zal het weten.’

‘Probeer het, kind. Ik weet zeker dat je Delana niet boos wilt maken. Waarom...’ Janya zweeg door een schrapende keel. Nynaeve hoopte dat haar kletterende theekopje de Aes Sedai duidelijk maakte dat ze net zo erg van streek was. Ze was hier angstig naartoe gesleept – nee, niet angstig, maar minstens bezorgd over hoe boos ze wel mochten zijn, en nu dit. Als je met Aes Sedai te maken had, leerde je heel goed te luisteren. Je mocht mogelijk nog steeds niet vatten wat ze echt bedoelden, maar je kansen waren beter als je niet met een half oor luisterde, zoals de meeste mensen gewoon waren. Geen van beiden had echt gezegd dat ze dachten dat Nynaeve iets achtergehouden had. Ze waren er gewoon op uit om haar bang te maken, in de hoop dat ze misschien iets anders konden losmaken. Ze was niet bang van hen. Niet erg. Ze was woedend.

‘Als jongen,’ zei ze nadenkend, ‘slikte hij straf zonder tegenstribbelen, als hij dacht dat hij die verdiende. Maar als hij dat niet dacht, bleef hij ertegen vechten.’

Delana snoof. ‘Dat heb je aan iedereen verteld die maar wou luisteren. Iets anders. Snel!’

‘Je kunt hem ergens toe brengen, of hem ergens van overtuigen, maar hij laat zich niet opdrijven. Hij zet zich schrap als hij denkt dat...’

‘Dat ook.’ Delana boog zich met de handen in de heupen voorover tot haar hoofd op gelijke hoogte was. Nynaeve wenste bijna dat het weer Nicola was die haar aanstaarde, iets dat je niet aan iedere kok en wasvrouw in Salidar verteld hebt.’

‘Probeer het, kind,’ zei Janya. Wonder boven wonder liet ze het daarbij.

Ze drongen diep in haar door. Janya was meelevend en gaf voorzichtige duwtjes; Delana boorde meedogenloos diep. Nynaeve bracht iedere flard naar boven die ze zich kon herinneren. Het schonk haar geen uitstel; ieder beetje was al zo vaak verteld dat ze het aan de toon al herkende. Wat Delana haar vriendelijk duidelijk maakte. Nou, niet zo vriendelijk. Tegen de tijd dat Nynaeve eindelijk een slokje thee kon nemen, proefde het verschaald aan, en de zoetheid liet haar tong bijna krullen. Janya geloofde kennelijk echt dat jonge vrouwen van veel honing hielden. De ochtend ging langzaam voorbij, heel langzaam. ‘Dit brengt ons nergens,’ zei Delana ten slotte. Ze keek dreigend naar Nynaeve alsof het allemaal haar schuld was.

‘Mag ik dan gaan?’ vroeg Nynaeve vermoeid. Ieder druppeltje zweet op haar huid en in haar kleren leek uit haar te zijn gewrongen. Ze voelde zich slap. Ze wilde die twee koele Aes Sedai-gezichten graag een mep geven.

Delana en Janya keken elkaar aan. De Grijze haalde haar schouders op en liep naar het tafeltje voor nog een kop thee. ‘Natuurlijk mag je dat,’ zei Janya.

‘Ik weet dat het moeilijk voor je is, maar het is echt nodig dat wij Rhand Altor beter kennen dan hij zichzelf kent, als we moeten beslissen wat het beste is. Anders kan alles in een grote ramp eindigen. O ja, natuurlijk. Je hebt het heel goed gedaan, kind. Maar ja, ik verwachtte ook niet minder van je. Iedereen die met jouw belemmering zulke ontdekkingen doet... Ja, ik verwacht van jou niet anders dan het beste. En dan te bedenken...’

Het kostte haar veel tijd om alles op te noemen, waarna Nynaeve eindelijk naar buiten mocht strompelen. Wat ze met knikkende knieën klaarspeelde. Iedereen had het over haar. Natuurlijk. Ze had naar Elayne moeten luisteren en al die zogenaamde ontdekkingen aan haar moeten overlaten. Moghedien had gelijk. Vroeg of laat zouden ze gaan onderzoeken hoe ze het voor elkaar kreeg. Dus ze moesten beslissen wat het beste was. Ze had nergens uit kunnen opmaken wat zij met Rhand van plan waren.

Een blik op de zon, die bijna recht boven haar stond, zei haar dat ze al laat was voor haar afspraak met Theodrin. Deze keer had ze tenminste een goede verontschuldiging.

Theodrins huis – van haar en meer dan twintig andere vrouwen – lag achter de Kleine Toren. Nynaeve vertraagde haar pas toen ze ter hoogte van de vroegere herberg kwam. Het groepje zwaardhanden aan de voorzijde, bij Garet Brin, gaf aan dat de bijeenkomst nog steeds voortduurde. Een restje van haar boosheid stelde haar in staat om de ban te zien; een bijna vlakke koepel die voor het grootste deel uit Vuur en Lucht bestond, met iets van Water, en in haar ogen over het hele gebouw trilde, met een knoop die het geheel bijeenhield op een zo uitnodigende manier. Als ze die knoop aanraakte zou ze net zo goed haar huid aan een leerlooier kunnen aanbieden; er waren meer dan genoeg Aes Sedai in de drukke straten. Zo nu en dan liepen een paar zwaardhanden door de trillende koepel heen, die voor hen onzichtbaar was, als er een groepje opbrak en zich een ander vormde. Dezelfde waakban waar Elayne niet doorheen kon dringen. Een schild tegen afluisteren. Met de Kracht.

Theodrins huis stond een honderd pas verder in de straat, maar Nynaeve liep een erf op naast een huis met rieten dak, twee huizen voorbij de vroegere herberg. Daarachter lag een klein stukje grond vol verdord onkruid, omgeven door een gammele houten schutting, maar er zat een poort in die aan een enkel, bijna doorgeroest scharnier hing. Dat knarste onheilspellend toen ze het poortje openduwde. Ze keek haastig om zich heen – er stond niemand in het raam en niemand kon haar vanaf de straat zien – hield haar rok bijeen en schoot het nauwe steegje in dat naar het kamertje leidde dat zij met Elayne deelde. Even aarzelde ze; ze veegde haar bezwete handpalmen aan haar rok af en herinnerde zich Birgittes woorden. Ze wist dat ze diep vanbinnen een bangerik was, hoezeer ze dat ook haatte. Eens had ze gedacht dat ze dapper genoeg was. Geen heldin als Birgitte, maar dapper genoeg. De wereld had haar anders geleerd. Alleen al de gedachte aan wat de zusters zouden doen als ze haar snapten, deed haar zowat omdraaien en naar Theodrin rennen. De kans dat ze echt een raam zou vinden in de kamer van de Gezetenen werd steeds kleiner. Onmogelijk klein. Ze probeerde haar mond te bevochtigen – hoe kon haar mond zo droog zijn als al het andere zo vochtig was? – en kroop dichterbij. Op een dag zou ze willen weten hoe het was om, in plaats van een bangerik, dapper te zijn als Birgitte of Elayne.

De ban prikte niet toen ze erdoorheen stapte. Ze voelde hem helemaal niet. Dat wist ze nu. Een ban aanraken deed geen kwaad. Ze drukte zichzelf plat tegen de ruwe stenen muur. Klimoptakjes die in de scheurtjes nestelden, sliertten langs haar gezicht. Langzaam schoof ze verder tot aan het dichtstbijzijnde raam, en draaide zich vervolgens bijna om om weg te sluipen. Het was potdicht. Al het glas was verdwenen en vervangen door oliedoek dat wat licht zou doorlaten, maar haar beslist niets zou tonen. Of iets laten horen; als er iemand aan de andere kant was, liet die in ieder geval niets horen. Ze haalde diep adem en schoof door naar het volgende raam. Ook hier was de ruit voor een deel vervangen, maar de rest toonde haar een sjofele tafel, die ooit fraai bewerkt was, vol papieren en inktpotten, een paar stoelen en een overigens lege kamer.

Ze mompelde een verwensing die ze ooit van Elayne had opgestoken – die meid kende een verrassende hoeveelheid – en tastte verder langs de ruwe steen. Het derde raam stond open. Ze drukte haar neus ertegenaan. En schoof met een ruk terug. Ze had niet echt geloofd iets te vinden, maar daarbinnen zat Tarna. Niet met de Gezetenen, maar met Sheriam en Mijrelle en de rest. Als haar hart niet zo had gebonsd, zou ze al voor het kijken hun mompelende stemmen hebben opgevangen. Ze knielde neer en schoof zo dicht mogelijk naar het openstaande raam zonder gezien te worden. De onderkant van het venster raakte haar hoofd.

‘... zeker van dat dit de boodschap is die jullie me mee willen geven?’ Die harde stem moest van Tarna zijn. ‘Je wilt meer tijd om erover na te denken? Waarover dan?’

‘De Zaal...’ begon Sheriam.

‘De Zaal’, zei de gezant van de Toren minachtend. ‘Denk niet dat ik blind ben voor waar de macht ligt. Die zogenaamde Zaal denkt dat wat jullie zes hun vertellen te denken.’

‘Het is de Zaal die om meer tijd gevraagd heeft,’ zei Beonin op besliste toon. ‘Wie kan zeggen tot welk besluit zij komen?’

‘Elaida zal moeten wachten op hun besluit,’ zei Morvrin, in een redelijke nabootsing van Tarna’s ijzige stem. ‘Kan ze niet nog een korte tijd wachten om te zien of de Toren niet weer één kan worden?’ Tarna’s antwoord was echter nog kouder, ik zal de boodschap van jullie... van de Zaal... aan de Amyrlin doorgeven. We zullen zien wat ze ervan denkt.’ Een deur ging open en met een harde klap weer dicht. Nynaeve had kunnen gillen van teleurstelling. Nu wist ze het antwoord, maar niet de vraag. Als Janya en Delana haar maar wat eerder hadden laten gaan. Nou ja, het was beter dan niets. Beter dan: ‘We zullen terugkeren en Elaida gehoorzamen.’ Het had geen zin hier te blijven en te wachten tot iemand naar buiten zou kijken en haar opmerken. Ze begon al weg te schuiven toen Mijrelle zei: ‘Misschien moeten we alleen maar een boodschap sturen. Misschien moeten we haar gewoon ontbieden.’ Nynaeve fronste de wenkbrauwen en bleef waar ze was. Wie?

‘De vormen moeten worden nageleefd,’ zei Morvrin grommend. ‘De juiste vormelijkheden moeten in acht worden genomen.’ Onmiddellijk daarop sprak Beonin ferm: ‘We moeten de letter van de wet naleven. De kleinste misstap zal tegen ons gebruikt worden.’

‘En als we een vergissing hebben gemaakt?’ Voor misschien het eerst van haar leven klonk Carlinya verhit. ‘Hoe lang moeten we nog wachten? Hoe lang durven we te wachten?’

‘Zo lang als nodig is,’ zei Morvrin.

‘Zo lang als we moeten.’ Dat was Beonin. ik heb niet al die tijd op een gezeglijk kind gewacht om nu alle plannen te laten varen.’ Op een of andere manier veroorzaakte dat een stilte, hoewel Nynaeve iemand opnieuw ‘gezeglijk’ hoorde mompelen, alsof ze het woord zelf onderzocht. Welk kind? Een novice of een Aanvaarde? Ze kon er geen touw aan vastknopen. Zusters wachtten nimmer op novices of Aanvaarden.

‘We zijn te ver gegaan om erop terug te komen, Carlinya,’ zei Sheriam ten slotte. ‘Of we brengen haar hier en zorgen ervoor dat ze doet wat ze doen moet, of we laten alles aan de Zaal over en hopen dat die ons niet tot rampspoed brengt.’ Uit haar toon viel op te maken dat ze dat laatste als een dwaze hoop beschouwde.

‘Eén foutje,’ zei Carlinya koud, kouder nog dan gewoonlijk, ‘en we eindigen allemaal met ons hoofd op een staak.’

‘Maar wie zal ze erop steken?’ vroeg Anaiya nadenkend. ‘Elaida, de Zaal, of Rhand Altor?’

De stilte duurde voort. Vervolgens ritselden er kleren, de deur ging open en weer dicht. Nynaeve waagde een snelle blik. De kamer was leeg. Ze maakte een geërgerd geluid. Dat ze van plan waren om te wachten was een schrale troost; het uiteindelijke antwoord kon van alles zijn. Anaiya’s opmerking gaf aan dat ze nog steeds net zozeer voor Rhand op hun hoede waren als voor Elaida. Misschien wel meer. Elaida verzamelde geen geleiders om zich heen. En wie was dat ‘gezeglijke’ kind? Nee, dat was niet belangrijk. Ze konden wel vijftig plannen hebben beraamd waar ze niets van wist.

De ban knipperde weg en Nynaeve sprong op. Ze had hier allang weg moeten zijn. Ze kroop overeind en klopte heftig al het stof van haar knieën toen ze van de muur wegstapte. Ze deed niet meer dan een enkele stap. Ze stond stil, nog steeds voorovergebogen met haar handen doodstil over de vlekken op haar rok, en staarde naar Theodrin. De Domaanse vrouw met haar appelwangen ontmoette haar blik en bleef zwijgen.

Haastig overwoog en verwierp Nynaeve de dwaze smoes dat ze zocht naar iets wat ze verloren was. In plaats daarvan richtte ze zich op en liep langzaam langs de ander, alsof er niets uitgelegd hoefde te worden. Theodrin liep zwijgend met haar mee, de handen gevouwen op haar middel. Nynaeve overwoog haar mogelijkheden. Ze kon Theodrin op het hoofd slaan en wegrennen. Ze kon weer op haar knieën vallen en smeken. Volgens haar waren beide ideeën waanzin, maar ze kon niets anders bedenken.

‘Heb je je kalm gehouden?’ vroeg Theodrin, recht voor zich uit kijkend.

Nynaeve schrok op. Dat was Theodrins opdracht geweest na de pogingen van gisteren om haar blok te doorbreken. Blijf kalm; denk alleen rustige, beheerste gedachten. ‘Natuurlijk,’ lachte ze zwakjes. ‘Wat kan er zijn om me van mijn stuk te brengen?’

‘Dat is goed,’ zei Theodrin rustig. ‘Vandaag wil ik iets meer proberen, iets meer... recht op het doel.’

Nynaeve keek haar even aan. Geen vragen? Geen beschuldigingen? Gezien de manier waarop de dag gegaan was, kon ze niet geloven dat ze er zo makkelijk van af kon komen.

Ze keek niet om naar het stenen gebouw, en dus zag ze niet de vrouw die haar en Theodrin vanuit een raam op de tweede verdieping gadesloeg.

Загрузка...