Nynaeve vroeg zich af of ze haar vlecht zou uithalen of niet. Ze keek boos van onder een gerafelde, rood gestreepte handdoek naar haar jurk en onderhemd, die druipend op de schoongeveegde vloerplanken over stoelruggen hingen. Een veel grotere groen-wit gestreepte handdoek deed dienst als vervangende kleding. ‘Nu weten we dat een schok niet werkt,’ gromde ze tegen Theodrin, en ze kromp ineen. Haar kaak deed pijn en haar wang prikte nog steeds. Theodrin bewoog zich snel en had een sterke arm.
‘Ik kon ditmaal geleiden, maar eventjes was saidar wel het laatste waar ik aan dacht.’ Tijdens dat doorweekte moment waarin ze naar adem hijgde, toen gedachten vervlogen en gevoel het overnam.
‘Nou, geleid je dingen dan maar droog,’ bromde Theodrin. Nynaeve sloeg Theodrin gade die in een driehoekig stuk spiegelglas tuurde en haar oog bevoelde; dat maakte dat haar kaak minder pijn deed. Het vlees zag er al wat opgezwollen uit, en ze dacht dat Theodrins kneuzing er fantastisch uit zou zien als er niets aan gedaan werd. Haar eigen arm was nog niet zo zwak. Een kneuzing was wel het minste dat Theodrin verdiende!
Misschien dacht de Domaanse wel aan hetzelfde, want ze zuchtte: ‘Ik zal het niet meer proberen. Maar ik zal je hoe dan ook leren je over te geven aan saidar zonder dat je eerst zo boos bent dat je erin wilt bijten.’
Nynaeve keek lelijk naar haar druipende kleren en overdacht dat laatste. Ze had zoiets nooit eerder gedaan. Het verbod om allerlei werkjes met de Kracht op te knappen was sterk, en met reden. Saidar was verleidelijk. Hoe meer je geleidde, hoe meer je wilde geleiden, en hoe groter het risico dat je op een gegeven moment te veel eruittrok en je jezelf zou sussen of doden. Ze voelde zich vervuld met de zoete kracht van de Ware Bron en heerlijk. Theodrins emmer met water had daarvoor wel gezorgd, als de rest van de morgen al niet had meegewerkt. Een eenvoudig weefsel van Water liet al het vocht uit haar kleren in een plasje op de grond vallen, dat zich snel verspreidde en toevloeide naar de rest van het water dat uit de emmer was gemorst, ik geef me niet zo gemakkelijk over,’ zei ze. Tenzij het helemaal geen zin had om te vechten. Alleen een dwaas ging door wanneer ze kansloos was. Ze kon niet onder water ademen, ze kon niet vliegen door met haar armen te flapperen – en ze kon niet geleiden, behalve wanneer ze boos was.
Theodrin keek van het water naar Nynaeve en plantte haar vuisten in haar zij. ‘Dat ben ik me heel goed bewust,’ zei ze heel vlak. ‘Volgens alles wat mij geleerd werd, zou je helemaal niet kunnen geleiden. Ik heb geleerd dat je kalm moet zijn om te geleiden, koel en bedaard, open om je er geheel aan over te geven.’ De gloed van saidar omringde haar en stromen Water verzamelden de plas en maakten er een bol van die als iets ongerijmds gewoon op de vloer bleef liggen. ‘Je moet je overgeven voor je kunt leiden. Maar jij, Nynaeve... hoe goed je je ook probeert over te geven – en ik heb gezien hoe je het probeerde – je blijft je tot aan je nagels verzetten, tot je woedend genoeg bent om het te vergeten.’ Stromen van Lucht lichtten de trillende bol op. Even dacht Nynaeve dat ze hem naar haar toe wilde gooien, maar de waterige bol zweefde door de kamer het open raam uit. De val maakte een flinke spetter en een kat krijste in geschokte woede. Misschien hoefde je niet zuinig met water te zijn als je even hoog was als Theodrin.
‘Waarom laten we het hier niet bij?’ Nynaeve probeerde opgewekt te klinken, maar ze dacht dat het haar niet echt lukte. Ze wilde geleiden wanneer het haar uitkwam. Maar, zoals het oude gezegde zei: Als wensen varkens waren, zouden varkens vliegen. ‘Het heeft geen zin om tijd te verspillen...’
‘Laat dat,’ zei Theodrin, toen Nynaeve een weving van Water op haar haren wilde gebruiken. ‘Laat saidar gaan en laat je haar op natuurlijke wijze drogen. En trek je kleren aan.’
Nynaeve kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Je hebt toch geen nieuwe verrassing achter de hand?’
‘Nee. Bereid nu je geest voor. Je bent een bloemknop die de warmte van de Bron voelt, gereed om zich voor die warmte te openen. Saidar is de rivier; jij bent de oever. De rivier is machtiger dan de oever, maar de oever omvat en stuurt de rivier. Maak je geest leeg, behalve voor de bloemknop. Er is niets in je gedachten dan de bloemknop. Je bent de bloemknop...’
Nynaeve trok haar onderhemd over haar hoofd en zuchtte toen Theodrins stem slaapverwekkend voortkabbelde. Oefeningen voor novices. Als die bij haar gewerkt hadden, had ze al lang geleden kunnen geleiden, wanneer ze maar wilde. Ze ging ermee stoppen en eens nadenken over wat ze veel beter kon doen, zoals Elayne overhalen om naar Caemlin te gaan. Maar ze wilde dat Theodrin zou slagen, al kostte het tien emmers water. Aanvaarden liepen niet ergens van weg; Aanvaarden waren niet opstandig. Ze haatte het wanneer haar verteld werd wat ze moest doen, maar ze haatte het nog meer wanneer gezegd werd wat ze niét kon doen.
Er gingen uren voorbij, terwijl ze tegenover elkaar aan een tafel zaten die eruitzag alsof hij uit een of andere wrakkige boerenschuur was gehaald. Uren van herhalingsoefeningen, die de novices waarschijnlijk op dit moment ook deden. De bloemknop en de rivieroever. De zomerbries en het klaterende beekje. Nynaeve probeerde een zonnebloemzaadje te zijn dat op de wind zweefde, een stukje aarde dat de lenteregen dronk, een wortel die zijn weg zocht in de grond. Alles zonder gevolg, althans het gevolg dat Theodrin wenste. Ze suggereerde Nynaeve zelfs zich voor te stellen in de armen van een geliefde, wat uitdraaide op een ramp, aangezien het haar deed denken aan Lan. Hoe durfde hij zomaar te verdwijnen! En telkens wanneer de teleurstelling haar boosheid aanwakkerde als een heet kooltje in droog gras en saidar in haar greep bracht, moest ze van Theodrin weer loslaten en opnieuw beginnen, kalmerend, rustig. De manier waarop ze haar doel bleef nastreven, was om gek van te worden. Nynaeve geloofde dat Theodrin muilezels koppigheid kon bijbrengen. Ze werd nooit boos; haar kalmte was verheven tot een vorm van kunst. Nynaeve had graag een emmer water over haar hoofd willen leegkieperen om te zien hoe leuk zij dat vond. Maar denkend aan de pijn in haar kaak, was dit toch niet zo’n goed idee.
Theodrin heelde de pijn voordat Nynaeve wegging; wat het beste was dat ze met haar Talent kon bereiken. Even later heelde Nynaeve haar. Theodrins oog was prachtig purper, en ze had het eigenlijk veel liever als herinnering laten zitten, zodat ze in de toekomst wat voorzichtiger zou zijn. Maar een ruil was niet meer dan eerlijk, en Theodrins rillend gehijg toen Geest, Lucht en Water door haar heen stroomden, was een soort vergelding voor Nynaeves zucht toen die emmer boven haar werd leeggestort. Zelf huiverde ze ook van haar eigen heling, maar je kon niet alles hebben.
Buiten was de zon halverwege de westelijke einder. Aan het eind van de straat ging er een golf van buigingen en knixen door de menigte, en toen opende de massa zich om Tarna Feir door te laten, die voorbijschreed als een koningin door een varkenskot, met de rood gerande stola over haar armen als een overduidelijke banier. Zelfs op vijftig pas was haar hooghartige houding duidelijk zichtbaar aan de manier waarop ze haar hoofd hield en haar rok uit het stof tilde. Maar ook aan de manier waarop zij zelfs de mensen die haar eerbied bewezen negeerde. De eerste dag waren er heel wat minder buigingen en ging het er stormachtiger aan toe, maar een Aes Sedai was een Aes Sedai, in ieder geval voor de zusters in Salidar. Om dat goed duidelijk te maken waren twee Aanvaarden, vijf novices en een tiental bedienden bezig in hun vrije tijd keukenafval en de inhoud van kamerpotten naar de bossen te brengen om dat te begraven.
Toen Nynaeve wegglipte om op haar beurt niet door Tarna gezien te worden, speelde haar maag luid genoeg op om een kerel met een mand raapjes op zijn rug verbaasd naar haar te doen kijken. Het ochtendmaal was erbij ingeschoten toen Elayne probeerde door de luisterban heen te komen, en het middagmaal door Theodrins oefeningen. En ze was voor vandaag nog niet klaar. Theodrins opdracht had geluid om niet te slapen. Misschien zou uitputting werken, waar schok niet geholpen had. leder blok kan gebroken worden, had Theodrin gezegd, en ik zal het jouwe breken. Het hoeft maar één keer te gebeuren. Eén keer geleiden zonder boosheid, en saidar behoort jou toe. Het enige dat Nynaeve nu het hare wilde noemen, was een beetje eten. Uiteraard waren de keukenhulpjes al bezig om op te ruimen, en ze zouden bijna klaar zijn, maar de geur van een stoofpot met schapenvlees en geroosterd varkensvlees deed haar watertanden. Ze moest het stellen met twee zielige appels, een beetje geitenkaas en een broodkorst. De dag werd er niet beter op.
Terug in haar kamer vond ze Elayne languit op haar bed liggen. Ze keek Nynaeve aan zonder het hoofd op te tillen en richtte haar ogen weer op de gebarsten zoldering, ik heb een allervreselijkste dag gehad, Nynaeve,’ zuchtte ze. ‘Escaralde staat erop om te leren hoe je ter’angrealen maakt, terwijl ze niet sterk genoeg is, en Vareiin heeft iéts gedaan – ik weet niet wat – en de steen waarop ze werkte veranderde midden in haar handen in een bol... nou, het waren niet echt vlammen... Als Dagdara er niet was geweest, was ze misschien doodgegaan; niemand anders had haar kunnen helen, en ik denk niet dat er tijd was om iemand erbij te halen die het wel kon. Toen begon ik aan Marigan te denken – als we niet kunnen leren hoe we een geleider kunnen ontdekken, kunnen we misschien leren wat hij gedaan heeft; ik kan me herinneren dat Moiraine liet doorschemeren dat het kon. Dat geloof ik tenminste – hoe dan ook, ik dacht aan haar en iemand raakte mijn schouder aan en ik krijste alsof ik met een naald gestoken werd. Het was een of andere arme voerman die me iets wilde vragen over een dwaas gerucht, maar ik liet hem zo schrikken dat hij er bijna vandoor ging.’
Eindelijk haalde ze adem, en Nynaeve liet het idee vallen om haar laatste klokhuis naar haar toe te gooien en gebruikte de ingevallen stilte: ‘Waar is Marigan?’
‘Ze was klaar met opruimen – daar heeft ze nogal de tijd voor genomen – dus heb ik haar naar haar kamer gestuurd. Ik draag de armband nog steeds. Zie je?’ Ze wuifde haar arm in de lucht en liet die toen weer op de matras vallen, maar haar woordenstroom stopte niet. ‘Ze bleef maar op die vreselijk zeurderige toon vragen waarom we er niet vandoor zouden gaan naar Caemlin, en ik kon het gewoon geen tel meer verdragen, niet naast al dat andere. Mijn novicenklas was een ramp. Die vreselijke Katlin – die met die neus, weet je wel? – bleef maar mopperen dat ze zich thuis nooit door een méisje wat zou laten zeggen en Faolain kwam binnenvallen en wilde weten waarom ik Nicola in de klas had – hoe kon ik nou weten dat Nicola boodschappen voor haar moest doen? – en toen besloot Ibrella om te laten zien dat ze een grote vlam kon maken en toen zette ze bijna de hele klas in brand, en Faolain gaf me een schrobbering waar iédereen bij was, omdat ik mijn klas niet onder de duim hield, en Nicola zei dat zij...’ Nynaeve gaf het op om haar rustig te onderbreken – misschien had ze dat klokhuis toch moeten gooien – en schreeuwde: ‘Ik denk dat Moghedien gelijk heeft!’
Die naam deed Elaynes mond dichtklappen. Ze ging overeind zitten en staarde haar aan. Nynaeve kon het niet helpen; ze keek gauw om zich heen of niemand haar had gehoord, zelfs al waren ze in hun eigen kamer.
‘Dat is dwaas, Nynaeve.’
Nynaeve wist niet of Elayne doelde op Moghediens voorstel of op het schreeuwen van Moghediens naam, en dat wilde ze ook niet weten. Ze ging op haar eigen bed tegenover Elayne zitten en schikte haar rok. ‘Nee, dat is het niet. Het kan nu elke dag gebeuren dat Jaril en Sevé aan iemand vertellen dat Marigan hun moeder niet is, als ze dat al niet gedaan hebben. Ben je klaar voor de vragen die dat oproept? Ik niet. Elke dag kan een Aes Sedai zich afvragen hoe ik eigenlijk iets kan ontdekken zonder voortdurend van zonsopgang tot zonsondergang woest te zijn. Bijna iedere Aes Sedai die ik spreek, heeft het erover, en Dagdara kijkt me de laatste tijd heel raar aan. Bovendien blijven ze hier gewoon lui zitten. Tenzij ze beslissen om naar de Toren terug te gaan. Ik ben onder een raam gekropen en heb Tarna horen praten met Sheriam...’
‘Je hebt wat?’
‘Ik heb luistervink gespeeld,’ zei Nynaeve vlak. ‘De boodschap die ze naar Elaida sturen is dat ze meer tijd nodig hebben om erover na te denken. Dat betekent dat ze minstens overwegen om alles over de Rode Ajah en Logain te vergeten. Hoe ze dat kunnen, weet ik niet, maar ze moeten wel. Als we hier nog langer blijven, draait het er misschien op uit dat we als een geschenk aan Elaida worden gegeven. Als we nu gaan, kunnen we Rhand tenminste vertellen dat hij niet op enige steun van de Aes Sedai hoeft te rekenen. We kunnen hem zeggen dat hij geen enkele Aes Sedai moet vertrouwen.’
Elayne fronste fraai haar wenkbrauwen en sloeg haar benen onder zich. ‘Als ze zich nog steeds beraden, betekent het dat ze nog niet besloten hebben. Ik vind dat we moeten blijven. Misschien kunnen we hen helpen de juiste beslissing te nemen. Bovendien breek je als we gaan nooit je blok, tenzij je Theodrin overhaalt om mee te gaan.’ Nynaeve sloeg daar geen acht op. Theodrin had tot dusver nog steeds weinig goeds verricht. Emmers met water. Niet slapen vannacht. Wat nog meer? Het is zo goed als zeker dat die vrouw had gezegd dat ze werkelijk alles zou proberen, tot ze erachter was gekomen wat werkte. Dat was wel wat te veel naar Nynaeves smaak. ‘Hen helpen om te beslissen? Ze luisteren toch niet naar ons. Siuan luistert al nauwelijks naar ons, en misschien heeft zij ons bij ons nekvel, maar wij hebben haar bij het oor.’
‘Ik geloof nog steeds dat we moeten blijven. Op z’n minst totdat de Zaal beslist. Als dan het ergste mocht gebeuren, kunnen we Rhand feiten vertellen, geen vermoedens.’
‘En hoe worden we geacht erachter te komen? Je kunt er niet vanuit gaan dat ik nogmaals een goed raam vind om af te luisteren. Als we wachten tot ze het aankondigen, worden we misschien bewaakt. Ik zeker. Er is geen enkele Aes Sedai die niet weet dat Rhand en ik allebei uit Emondsveld komen.’
‘Siuan zal het ons vertellen vóór er iets wordt aangekondigd,’ zei Elayne kalm. ‘Je denkt toch niet dat zij en Leane gedwee terug willen naar Elaida?’
Dat was waar. Elaida zou Siuans en Leanes hoofd op een piek hebben voor ze de kans kregen een knix te maken. ‘Maar dan hebben we nog steeds het probleem van Jaril en Sevé!’ hield ze aan. ‘We bedenken wel wat. Trouwens, het zijn niet de eerste gevluchte kinderen voor wie iemand die geen familie is zorgt.’ Elayne dacht zeker dat de kuiltjes in haar wangen van haar glimlach haar geruststelden. ‘We moeten er in elk geval goed over nadenken. Bovendien moeten we wachten tot Thom terug is uit Amadicia. Ik kan hem niet achterlaten.’
Nynaeve wierp haar handen in de lucht. Als karakter iemands uiterlijk vormde, moest Elayne op een in steen gehouwen muilezel lijken. Ze had Thom Merrilin tot een vervanger voor haar vader gemaakt, die gestorven was toen zij nog klein was. Ze leek soms ook te denken dat hij de eettafel niet kon vinden, tenzij ze zijn hand vasthield. De enige waarschuwing die Nynaeve kreeg, was het gevoel dat er iemand ergens dichtbij saidar omhelsde. Toen zwaaide de deur op een stroom Lucht open en betrad Tarna Feir de kamer. Nynaeve en Elayne schoten overeind. Een Aes Sedai was een Aes Sedai, en een stel zielenpoten die afval begroeven, waren daar alleen door het woord van Tarna.
De zuster keek hen vorsend aan, met een gezicht als van hooghartig wintermarmer. ‘Wel, wel. De koningin van Andor en de gebrekkige wilder.’
‘Nog niet, Aes Sedai,’ antwoordde Elayne met koele beleefdheid. ‘Niet tot ik gekroond ben in de Grote Zaal. En alleen als mijn moeder overleden is,’ voegde ze eraan toe.
Tarna’s glimlach kon een sneeuwstorm bevriezen. ‘Natuurlijk. Ze probeerden jou geheim te houden, maar geruchten doen altijd de ronde.’ Haar blik nam de smalle bedden op, het wankele krukje, de kleren aan de muurhaken en het gebarsten pleisterwerk, ik dacht dat je betere kamers zou hebben, als je al die wonderbaarlijke verrichtingen in aanmerking neemt. Als je in de Witte Toren zou zijn, waar je behoort, zou ik niet verbaasd zijn als jullie niet beiden de proef voor de stola hadden afgelegd.’
‘Dank u,’ zei Nynaeve, om aan te geven dat ze net zo beleefd kon zijn als Elayne. Tarna keek haar aan. Die ijsblauwe ogen maakten de rest van dat gezicht warm. ‘Aes Sedai,’ voegde Nynaeve er haastig aan toe. Tarna wendde zich weer tot Elayne. ‘De Amyrlin heeft een speciaal plekje in haar hart voor jou, en voor Andor. Je zou niet willen geloven wat voor omvangrijke speurtocht naar jou op touw is gezet. Ik weet dat het haar zeer veel plezier zal doen als jij met me terugkeerde naar Tar Valon.’
‘Mijn plaats is hier, Aes Sedai.’ Elaynes stem klonk nog steeds vriendelijk, maar haar kin kwam omhoog en stak Tarna’s hooghartigheid naar de kroon, ik zal naar de Toren terugkeren als de rest ook gaat.’
‘Juist,’ zei de Rode vlak. ‘Het zij zo. Laat ons nu alleen. Ik wil met de wilder spreken.’
Nynaeve en Elayne wisselden een blik uit, maar Elayne kon niets anders doen dan een knix maken en weggaan.
Toen de deur dichtviel, veranderde Tarna op slag. Ze ging op Elaynes bed zitten en trok haar benen onder zich. Ze leunde tegen het haveloze hoofdeinde en vouwde de handen op haar schoot. Haar gezicht verzachtte, en ze glimlachte zowaar.
‘Je voelt je niet op je gemak. Niet nodig. Ik zal je niet bijten.’ Nynaeve zou dat geloofd hebben als de blik van de ander ook veranderd was, maar de glimlach bereikte haar ogen niet: integendeel, ze leken tien keer zo hard en honderd keer zo koud. Het geheel gaf haar kippenvel. ‘Dat ben ik wel,’ zei ze stijfjes, en ze plantte haar voeten naast elkaar om niet te gaan wiebelen.
‘Ah, beledigd, hè? Waarom? Omdat ik je wilder noemde? Ik ben ook een wilder, weet je. Galina Casban heeft zelf het blok bij mij verbroken. Ze wist al welke Ajah ik zou kiezen voordat ik het zelf wist, en ze stelde persoonlijk belang in mij. Dat doet ze altijd bij degenen van wie ze denkt dat die Rood zullen kiezen.’ Ze schudde haar hoofd en lachte, en haar ogen waren als ijzig kille messen, ik heb vele uren met jammeren en huilen doorgebracht, voordat ik saidar kon vinden zonder mijn ogen stijf dicht te hoeven knijpen; je kunt niet weven als je de stromen niet ziet. Ik begrijp dat Theodrin bij jou zachtere manieren gebruikt.’
Nynaeves voeten bewogen onwillekeurig. Zoiets zou Theodrin toch niet gaan proberen! Zeker niet! Ze hield haar knieën stijf, maar dat hielp niet tegen een opspelende maag. Zo, ze werd niet geacht beledigd te zijn. Moest ze dan ‘gebrekkig’ ook maar vergeten? ‘Waarover wilde u me spreken, Aes Sedai?’
‘De Amyrlin wenst dat Elayne veilig is, maar jij bent op veel gebieden minstens zo belangrijk. Misschien nog wel meer. Wat jij je van Rhand Altor herinnert en wat Egwene Alveren nog weet, kan van onschatbare waarde zijn. Weet jij waar ze is?’
Nynaeve wilde het zweet van haar gezicht vegen maar ze hield haar handen langs haar zij. ik heb haar een hele tijd niet gezien, Aes Sedai.’ In geen maanden, na hun laatste ontmoeting in Tel’aran’rhiod. ‘Mag ik vragen, wat...’ Niemand in Salidar noemde Elaida de Amyrlin, maar ze werd geacht beleefd te zijn. ‘... wat de Amyrlin voor heeft met Rhand?’
‘Voor heeft, kind? Hij is de Herrezen Draak. De Amyrlin weet dat, en ze is van plan hem elke eer te betonen die hem toekomt.’ Er kwam iets heftigs in Tarna’s stem. ‘Denk eens in, kind. Deze groep zal eens terugkeren, als volledig doordringt wat ze aan het doen zijn, maar elke dag kan van het grootste belang zijn. Drieduizend jaar heeft de Witte Toren de heersers van deze wereld geleid; er zouden meer en ergere oorlogen geweest zijn zonder onze raadgevingen. De wereld staat een ramp te wachten als Altor die leiding niet krijgt. Maar je kunt net zomin iets onbekends leiden, als ik kan geleiden met mijn ogen dicht. Voor hem is het veel beter als jij met mij terugkeert en al je kennis over hem nu aan de Amyrlin doorgeeft, in plaats van over weken of maanden. Het is ook het beste voor jou. Je kunt hier nimmer tot Aes Sedai worden verheven. De Eedstaf is in de Toren. De proef kan alleen in de Toren worden afgelegd.’
Het zweet prikte in Nynaeves ogen, maar ze weigerde te knipperen. Dacht die vrouw dat ze kon worden omgekocht? ‘Feitelijk heb ik nooit veel tijd met hem doorgebracht. Ik woonde in het dorp, ziet u, en hij in een boerderij in het Westwoud. Ik herinner me vooral een jongen die nooit naar rede wilde luisteren. Hij moest gedwongen of er nadrukkelijk bijgehaald worden. Dat was natuurlijk toen hij een jongen was. Hij kan best veranderd zijn. De meeste mannen zijn gewoon een groot geworden jongen, maar hij kan veranderd zijn.’ Een tijdlang bleef Tarna haar slechts aankijken. Een hele tijd, met die kille blik. ‘Wel,’ zei ze, en ze stond zo vlot weer op haar voeten dat Nynaeve bijna een stap terugweek, hoewel daar in de kleine kamer geen ruimte voor was. De vreselijke glimlach bleef. ‘Er is hier zo’n vreemde groep verzameld. Ik heb ze geen van beiden gezien, maar ik heb begrepen dat Siuan Sanche en Leane Sharif Salidar met hun aanwezigheid verblijden. Niet het soort waar een wijze vrouw mee hoort om te gaan. En misschien nog ander vreemd volk? Je doet er veel beter aan om met me mee te komen. Ik vertrek morgenochtend. Laat me vanavond weten waar ik je onderweg kan verwachten.’ ik ben bang van niet...’
‘Denk erover na, kind. Dit zou weleens de belangrijkste beslissing kunnen zijn die je ooit moest maken. Denk heel goed na.’ Het vriendelijke masker verdween en Tarna schreed de kamer uit. Nynaeves knieën begaven het en ze plofte op bed neer. Die vrouw wekte zoveel verschillende gevoelens in haar op, dat ze niet wist wat ze ermee aan moest. Onbehaaglijkheid en boosheid vermengden zich met uitzinnigheid. Ze wenste dat de Rode zuster een manier had om te praten met de Aes Sedai in de Toren die naar Rhand zochten. Wat zou ze graag een vlieg op de muur zijn wanneer ze Nynaeves beoordeling overwogen. Haar proberen om te kopen. Haar angst aan te jagen. Dat laatste was hun niet slecht afgegaan. Tarna was er zo zeker van dat de Aes Sedai hier voor Elaida zouden knielen. Het was onvermijdelijk; alleen het tijdstip was nog onzeker. En was dat een verwijzing naar Logain geweest? Nynaeve verdacht Tarna ervan meer van Salidar te weten dan de Zaal of Sheriam verwachtte. Misschien had Elaida hier ook mensen die haar steunden.
Nynaeve dacht dat Elayne terug zou komen, maar nadat een flinke tijd was verstreken zonder dat ze was komen opdagen, ging ze naar haar op zoek. Eerst holde ze de stoffige straten af, daarna liep ze gewoon. Ze klom op wagenbokken of een rechtopstaande ton of een stenen stoep om over de hoofden van de menige te kijken. De zon was al bijna achter de boomtoppen verdwenen toen ze mopperend terugstampte naar haar kamer. Waar ze Elayne trof die kennelijk ook net was aangekomen.
‘Waar zat je? Ik dacht dat Tarna je ergens had vastgebonden!’ ik heb deze van Siuan gekregen.’ Elayne opende haar hand. Er lagen twee gedraaide stenen ringen in haar handpalm, is eentje de echte ring? Het is een goed idee om ze mee te nemen, maar je had moeten proberen de echte te pakken te krijgen.’
‘Er is niets gebeurd waardoor ik van gedachten veranderd ben, Nynaeve. Ik geloof nog steeds dat we moeten blijven.’
‘Tarna...’
‘... heeft me alleen maar overtuigd. Als wij gaan, verkiezen Sheriam en de Zaal zeker de Toren boven Rhand. Ik weet het gewoon.’ Ze legde haar handen op Nynaeves schouders en drukte haar zachtjes op het bed. Elayne ging op het andere bed zitten en leunde gespannen naar voren. ‘Weet je nog wat je me zei over de noodzaak om iets in Tel’aran’rhiod te vinden? Wat we nodig hebben is een manier om de Zaal ervan te overtuigen niet naar Elaida te gaan.’
‘Hoe? Wat dan? Als Logain niet genoeg is...’
‘We zullen het weten wanneer we het vinden,’ zei Elayne beslist. Verstrooid speelde Nynaeve met haar polsdikke vlecht. ‘Stem je ermee in om te vertrekken als we niets vinden? Ik ben niet dol op de gedachte om hier te blijven zitten tot ze besloten hebben ons te laten bewaken.’ ik stem ermee in, op voorwaarde dat jij ermee instemt dat we blijven als we iets bruikbaars vinden. Nynaeve, hoe graag ik hem ook wil zien, we kunnen hier veel meer goeds doen.’
Nynaeve aarzelde even en mompelde uiteindelijk: ‘Afgesproken.’ Het leek veilig genoeg. Zonder enig idee naar wat ze zochten, kon ze zich niet indenken echt iets te vinden.
De dag was al heel traag verstreken, maar leek nu te kruipen. Ze gingen bij een van de keukens in de rij staan voor een bord met ham, koolraap en erwten. Het leek wel of de zon een eeuwigheid boven de boomtoppen bleef hangen. De meeste mensen in Salidar gingen met de zon naar bed, maar in een paar vensters verschenen lichten, vooral in de grootste gebouwen. De Zaal had voor Tarna vanavond een feest voorbereid. Uit de vroegere herberg dreven flarden harpmuziek; de Aes Sedai hadden een soort harpspeler onder de krijgslieden gevonden en hem geschoren en wel in een livrei gehesen. Mensen die voorbij de herberg kwamen, keken er ofwel vluchtig naar voordat ze zich verder haastten, ofwel negeerden het zo overduidelijk dat ze zowat trilden. Opnieuw was Garet Brin de uitzondering. Hij at zijn maaltijd midden op straat, op een houten kist; iedereen kon hem vanuit de vroegere herberg zien. Steeds trager zakte de zon achter de bomen. De duisternis kwam plotseling op, zonder enige schemering van betekenis, en de straten raakten leeg. De harpmuziek begon weer. Garet Brin zat nog steeds op zijn kist aan de rand van een lichtkring. Nynaeve schudde haar hoofd; ze wist niet of ze hem moest bewonderen of uitlachen. Een beetje van allebei, nam ze aan.
Pas toen ze in bed lag met de gevlekte stenen ter’angreaal aan het koord om haar hals bij Lans zware gouden zegelring, en na het doven van de kaars herinnerde ze zich Theodrins opdracht. Nou, daar was het nu te laat voor. Theodrin zou trouwens toch nooit te weten komen of ze geslapen had of niet. Waar was Lan?
Het geluid van Elaynes adem werd trager, Nynaeve vlijde zich met een lichte zucht in haar kleine kussen en...
... stond aan het voeteneind van haar lege bed en keek naar een mistige Elayne in de half lichte nacht van Tel’aran’rhiod. Niemand kon hen hier zien. Sheriam of iemand van haar groep kon in de buurt zijn, of Siuan of Leane. Zij tweeën hadden weliswaar het recht om de Dromenwereld te bezoeken, maar bij de tocht van vanavond had geen van beiden zin in vragen te beantwoorden. Elayne zag het kennelijk als een jacht; ze had zich, opzettelijk of niet, uitgedost als Birgitte, in een groene jas en een witte broek. Ze knipperde toen ze de zilveren boog in haar hand ontdekte, en hij verdween tegelijk met de pijlkoker. Nynaeve keek haar eigen kleren na en zuchtte. Een blauwzijden dansgewaad, geborduurd met gouden bloemen rond de lage halslijn en met verstrengelde ranken over de lange rok. Ze kon fluwelen dansmuiltjes aan haar voeten voelen. Wat je in Tel’aran’rhiod droeg, deed er niet echt toe, maar wat voor domme gedachte had dit gekozen? ‘Je beseft toch dat dit misschien niet werkt,’ zei ze, terwijl ze de kleding verving door eenvoudige, goede Tweewaterwol en stevige schoenen. Elayne had het recht niet om zo te grijnzen. Een zilveren boog. Pfff! ‘We moeten op z’n minst een idee hebben waarnaar we zoeken, al is het maar iets.’
‘We zullen het ermee moeten doen, Nynaeve. Volgens jou zeiden de Wijzen dat de noodzaak de sleutel is, en hoe sterker de noodzaak, hoe beter het is. We hebben zeker iets nodig, anders verdwijnt de hulp die wij Rhand hebben beloofd, en blijft datgene waartoe Elaida bereid is over. Dat laat ik niet gebeuren, Nynaeve. Nooit!’
‘Doe je kin omlaag. Ik ook niet, als we er maar iets aan kunnen doen. We kunnen er nu net zo goed mee beginnen.’ Nynaeve schoof haar hand in die van Elayne en sloot haar ogen. Noodzaak. Ze hoopte dat een deel van haar enig idee had over wat ze nodig hadden. Misschien zou er niets gebeuren. Noodzaak. Plotseling leek alles om haar heen weg te glijden; ze voelde Tel’aran’rhiod om zich heen draaien en schommelen.
Onmiddellijk gingen haar ogen open. Elke stap die de noodzaak gebruikte, werd blind genomen – ook dat was een eis – en terwijl iedere stap je dichterbij het gezochte bracht, kon je bij elke stap in een kuil vol met adders belanden. Of kon een leeuw die bij zijn jacht gestoord werd, je been afbijten.
Er waren geen leeuwen, maar wat er was, was verontrustend. Het was een stralende middag, maar daar gaf ze niets om; de tijd verstreek hier anders. Zij en Elayne stonden hand in hand in een kasseienstraat tussen huizen van steen en baksteen. De huizen en winkels waren versierd met verfijnde kroonlijsten en friezen. Bewerkte koepeltjes verfraaiden de pannendaken, en boven de straat welfden hier en daar ter hoogte van de derde of vierde verdieping bruggen van steen of hout. Op straathoeken lagen vuilnishopen, oude kleren en kapotte meubels torenhoog opgestapeld. Er scharrelden tientallen ratten rond die soms even stopten om onbevreesd en uitdagend te piepen. Mensen die zichzelf tot aan de rand van Tel’aran’rhiod droomden, flikkerden aan en uit. Een man viel krijsend van een brug en verdween voor hij de keien kon raken. Een huilende vrouw in een gescheurde jurk rende een tiental passen naar hen toe voor ook zij wegflitste. Afgebroken kreten en gillen weerkaatsten door de straten, en soms een ruw gelach met een ondertoon van krankzinnigheid.
‘Dit bevalt me helemaal niet,’ zei Elayne bezorgd. In de verte rees een grote, bot-witte toren hoog boven de stad uit en overvleugelde met gemak de andere torens, waarvan er vele door bruggen met elkaar waren verbonden. De torens die zichtbaar waren, leken kleiner. Ze waren in Tar Valon, in de wijk waar Nynaeve de laatste keer een glimp van Leane had opgevangen. Leane was niet erg scheutig geweest met haar verhaal. Ze had met een glimlach beweerd dat ze het ontzag en de legenden over de Aes Sedai aan het versterken was. ‘Het maakt niet uit,’ zei Nynaeve dapper, in Tar Valon kent niemand de Dromenwereld. We lopen niemand tegen het lijf.’ Haar maag draaide zich om toen er plotseling een man met een bebloed gezicht naar hen toe strompelde. Hij had geen handen, alleen maar bloed spuitende stompen.
‘Dat was niet wat ik bedoelde,’ mompelde Elayne.
‘Laten we verder gaan.’ Nynaeve sloot haar ogen. Noodzaak. Verplaatsing.
Ze stonden in de Toren, op een van de omlopen, behangen met wandtapijten. Een dik meisje in de kleren van een novice dook op nog geen drie pas van hen vandaan op. Haar grote ogen werden nog groter toen ze hen zag. ‘Alstublieft,’ fluisterde ze. ‘Alstublieft?’ Ze was verdwenen. Plotseling zuchtte Elayne. ‘Egwene!’
Nynaeve draaide zich razendsnel om, maar de gang was leeg. ik zag haar,’ hield Elayne vol. ik weet dat ik haar zag.’
‘Ik neem aan dat ze, net als iedereen, Tel’aran’rhiod kan aanraken in een gewone droom,’ zei Nynaeve. ‘Laten we maar verder gaan.’ Ze begon zich meer dan onbehaaglijk te voelen. Ze grepen elkaars hand weer. Noodzaak. Verplaatsing.
Het was geen gewone opslagkamer. De muren waren van planken voorzien, waarop netjes hele rijen kistjes waren geplaatst. Sommige waren van gewoon hout, andere uitgevoerd in houtsnijwerk of gelakt, waar in doek gewikkelde dingen in zaten. Beeldjes, figuurtjes en vreemde vormen, die uit metaal of glas schenen te bestaan, of uit kristal, steen of geglazuurd porselein. Nynaeve wist zo wel dat het voorwerpen van de Ene Kracht waren, waarschijnlijk ter’angrealen, misschien een paar angrealen en sa’angrealen. Zo’n grote verzameling en zo netjes bewaard, kon je nergens anders dan in de Toren aantreffen.
‘Ik geloof niet dat het zin heeft om verder te gaan,’ zei Elayne neerslachtig. ik zou niet weten hoe we hier ooit iets uit kunnen halen.’ Nynaeve trok even aan haar vlecht. Als er hier echt iets was dat ze konden gebruiken – dat moest wel, tenzij de Wijzen gelogen hadden – dan moest er een manier zijn om er in de echte wereld bij te komen. Angrealen en dat soort zaken werden niet zwaar bewaakt; toen zijzelf nog in de Toren was, bestond de bewaking gewoonlijk uit een slot en een novice. De deur was vervaardigd van zware planken met een al even zwaar zwart ijzeren slot. Het slot was ongetwijfeld dicht, maar ze opende het in haar geest en duwde.
De deur zwaaide open naar een vertrek van bewaarders. Tegen een muur stonden smalle bedden boven elkaar, en tegen de andere muur hellebaarden in een rek. Voorbij een zware beschadigde tafel met krukken eromheen bevond zich een andere, met ijzer beslagen deur, waarin een klein rooster zat.
Toen ze zich weer tot Elayne wendde, besefte ze ineens dat de deur weer dicht was. ‘Als we hier dat noodzakelijke niet vinden, kunnen we het ergens anders misschien halen. Ik bedoel: iets anders kan er ook voor gebruikt worden. We hebben nu tenminste een aanwijzing. Ik denk dat dit ter’angrealen zijn waarvan nog niemand ontdekt heeft hoe ze gebruikt kunnen worden. Dat is de enige reden waarom ze op deze manier bewaakt worden. Het kan gevaarlijk zijn om in hun buurt te geleiden.’
Elayne keek haar wrang aan. ‘Maar als we het opnieuw proberen, worden we dan niet naar dezelfde plek teruggebracht? Tenzij... Tenzij de Wijzen je verteld hebben hoe je een plek van de zoektocht kunt uitsluiten.’
Dat hadden ze niet – ze waren er helemaal niet happig op geweest en hadden veel liever niéts verteld – maar op een plek waar je een slot kon openen door te denken dat het open was, kon van alles mogelijk zijn. ‘Dat is precies wat we gaan doen. We zetten in ons hoofd vast dat wat we willen niét in Tar Valon is.’ Ze keek nadenkend naar de planken en voegde eraan toe: ‘En ik durf te wedden dat het een ter’angreaal is, waarvan niemand weet hoe die gebruikt kan worden.’ Hoe dat de Zaal echter kon overtuigen Rhand te steunen, kon ze zich niet voorstellen.
‘We hebben een ter’angreaal nodig dat niet in Tar Valon is,’ zei Elayne, als om zichzelf te overtuigen. ‘Goed dan. We gaan door.’ Ze stak haar handen uit en Nynaeve greep ze vast. Ze wist eigenlijk niet hoe het kwam dat zij degene was die door wilde gaan. Ze wilde weg uit Salidar, en geen nieuwe reden vinden om te blijven. Maar als het zou helpen om de Aes Sedai in Salidar Rhand te laten steunen... Noodzaak. Een ter’angreaal. Niet in Tar Valon. De noodzaak. Verplaatsing.
Waar ze ook terecht waren gekomen, deze stad bij dageraad was zeker niet Tar Valon. Nog geen twintig passen verder werd de brede, geplaveide straat een wit stenen brug met aan weerszijden standbeelden, die over een gracht lag tussen stenen wallen. Vijftig pas terug was nog zo’n brug. Overal stonden slanke torens met ringvormige balkons, als speren die door een rond afgesneden versierd stuk suikerwerk waren gestoken. Elk gebouw was wit; de deuren en ramen hadden hoge puntbogen, soms wel twee- of driedubbel. Aan de grotere gebouwen keken lange balkons van wit geschilderd smeedijzer uit op de straten en grachten. Ze hadden druk bewerkte smeedijzeren schermen om de bewoners aan het oog te onttrekken. Witte koepels met scharlaken of gouden banden rezen op tot punten die zo scherp waren als de torens. Noodzaak. Verplaatsing.
Het had net zo goed een andere stad kunnen zijn. De straat was smal en hobbelig, en aan beide kanten rezen gebouwen op van vier tot vijf verdiepingen hoog. Op veel plaatsen was het witte pleisterwerk afgeschilferd en lagen de bakstenen eronder bloot. Hier waren geen balkons. Er zoemden vliegen rond, en het was moeilijk te zeggen of het nog steeds dageraad was vanwege de schaduwen op de grond. Ze keken elkaar aan. Hier zouden ze waarschijnlijk geen ter’angreaal vinden, maar ze waren te ver gegaan om er nu mee te stoppen. De noodzaak. Verplaatsing.
Nynaeve niesde voor ze haar ogen open kon doen, en nog een keer toen zij ze open had. Elke beweging van haar voeten wierp grote stofwolken op. Deze opslagkamer leek helemaal niet op die in de Toren. De kamer was volgestouwd met kisten, kratten en tonnen, die op alle mogelijke manieren opgestapeld waren, met nauwelijks wat loopruimte ertussen. Alles zat onder een dikke laag stof. Nynaeve niesde zo hard dat ze dacht dat haar schoenen uitvlogen... en het stof verdween. Helemaal. Elayne had een voldaan glimlachje. Nynaeve zei niets, maar legde de kamer goed vast in haar geest, zónder stof. Daar had ze aan moeten denken.
Ze keek over de rommel heen en zuchtte. De kamer was niet groter dan die in Salidar, waar hun lichamen sliepen, maar om dit allemaal te doorzoeken... ‘Dat kost ons weken.’
‘We kunnen het nog een keer proberen. Het kan ons misschien tonen welke dingen we moeten nakijken.’ Elayne klonk net zo weifelend als Nynaeve zich voelde. Maar ze kon toch niets beters bedenken. Nynaeve sloot haar ogen, en nogmaals volgde een verplaatsing. Toen ze weer keek, stond ze aan het eind van de doorloop, aan de andere kant van het vertrek, vlak voor een vierkante houten kist die tot ruim boven haar middel reikte. Het ijzerbeslag leek een en al roest, en de kist zelf zag eruit alsof die de laatste twintig jaar aan een stuk met hamers bewerkt was. Nynaeve kon zich nauwelijks een minder geschikte bewaarplaats voor iets bruikbaars voorstellen, laat staan een ter’angreaal. Maar Elayne stond pal naast haar en staarde naar dezelfde kist.
Nynaeve legde een hand op het deksel – de scharnieren móésten ditmaal gemakkelijk opengaan – en duwde het omhoog. Niet het minste gepiep was hoorbaar. In de kist lagen twee zwaar verroeste zwaarden en een al even roestbruin borstkuras, waarin een gat was geslagen, boven op een verwarde verzameling in stof verpakte voorwerpen, dingen die de restanten van iemands oude klerenpers leken te zijn, en iets dat afkomstig was uit een paar keukens.
Elayne bevoelde een keteltje met een gebroken tuit. ‘Geen weken, maar zeker de rest van de nacht.’
‘Nog een keer?’ stelde Nynaeve voor. ‘Het kan geen kwaad.’ Elayne haalde de schouders op. Ogen gesloten. Noodzaak. Nynaeve stak haar hand uit, die neerkwam op iets hards en ronds dat bedekt was met een lap vergane stof. Toen ze haar ogen opende, lag Elaynes hand naast de hare. Elaynes glimlach spleet haar gezicht zowat in tweeën.
Het was niet gemakkelijk om het voorwerp eruit te krijgen. Het was behoorlijk groot en ze moesten rafelige jassen en gedeukte potten en pakken opzijschuiven. Die vielen uit elkaar en onthulden beeldjes en in hout gesneden dierfiguren. Toen ze het eruit hadden, moesten ze het samen vasthouden. Het was een brede, platte schotel die in een vergane lap was verpakt. Nadat de stof was weggescheurd, bleek het een ondiepe schaal van zwaar kristal te zijn, met een doorsnede van ruim twee voet. De binnenkant was diep uitgesneden met wat voortjagende wolken leken.
‘Nynaeve,’ zei Elayne langzaam, ‘ik geloof dat dit...’ Nynaeve schrok en liet bijna haar kant van de schaal vallen, toen die plotseling veranderde in een waterige, bleekblauwe kleur en de wolken langzaam bewogen. Een hartslag later was het kristal weer helder en hingen de uitgesneden wolken stil. Maar ze was ervan overtuigd dat de wolken nu anders waren.
‘Dit is het,’ riep Elayne. ‘Het is een ter’angreaal. En ik wil er alles om verwedden dat het iets te maken heeft met het weer. Maar ik ben niet sterk genoeg om het alleen te laten werken.’
Nynaeve slikte en probeerde haar bonzende hart tot rust te laten komen. ‘Laat dat! Besef je niet dat je jezelf kan sussen als je met een ter’angreaal rommelt, terwijl je niet weet wat het doet?’ Die dwaze meid had nog de moed om haar verbaasd aan te staren. ‘Dit is wat we zoeken. En denk je dat er iemand is die meer van ter’angrealen af weet dan ik?’
Nynaeve snoof. Elayne mocht dan wel gelijk hebben, maar daarom had ze haar wel even kunnen waarschuwen.
‘Ik zeg niet dat het geweldig is, als het iets aan het weer kan doen – maar ik zie niet in waarom dit ding hier hetgeen is wat we nodig hebben. Dit zal de mening van de Zaal over Rhand hoegenaamd niet veranderen.’
‘Wat je nodig hebt, is niet altijd hetzelfde als wat je verlangt,’ zei Elayne. ‘Dat placht Lini te zeggen als ik niet mocht paardrijden of in bomen klimmen, maar misschien gaat het hier ook op.’ Nynaeve snoof nog eens. Misschien, maar op dit moment wilde ze alleen maar wat ze wilde. Was dat te veel gevraagd?
De schaal vervaagde in hun handen en nu was het Elaynes beurt om te schrikken, waarbij ze bromde dat ze er nooit aan gewend raakte. De kist was ook dicht.
‘Nynaeve, toen ik in de schaal geleidde, voelde ik... Nynaeve, het is niet de enige ter’angreaal in deze kamer. Ik denk dat er ook angrealen zijn, misschien zelfs wel sa’angrealen.’
‘Hier?’ zei Nynaeve ongelovig, en ze staarde om zich heen in het volgepropte kamertje. Maar ja, als er eentje was, waarom dan geen twee? Of tien, of honderd? ‘Licht, ga niet weer geleiden! Stel dat je er een iets per ongeluk laat doen? Je kan jezelf...’
‘Ik weet wat ik doe, Nynaeve. Heus waar. Het volgende wat wij moeten doen is uitzoeken waar deze kamer precies is.’ Dat bleek geen gemakkelijke opgave. Hoewel de hengsels helemaal vastgeroest leken, vormde de deur geen hindernis, niet in Tel’aran’rhiod. De moeilijkheden begonnen daarna. De vaag verlichte smalle gang had maar één raam aan het eind, en dat liet slechts een gebladderde pleistermuur aan de andere kant van de straat zien. Ze liepen een smalle, stenen trap af, maar dat hielp niet veel. De straat buiten had dezelfde kunnen zijn als de eerste straat die ze in deze wijk van de onbekende stad hadden gezien. De gebouwen leken zoveel op elkaar dat het geen verschil maakte. De winkeltjes hadden geen uithangborden, en het enige dat herbergen aangaf, waren blauw geverfde deuren. Rood leek een taveerne aan te duiden.
Nynaeve liep wat verder, op zoek naar een of ander herkenningsteken, iets dat deze plek zou kunnen aanduiden. Iets dat kon vertellen welke stad dit was. Elke straat waar ze voorbijkwam, leek op de voorgaande, maar ze vond al snel een brug. Deze was anders als ze gezien had, van gewone steen en zonder standbeelden. Vanaf het midden van de boog zag ze alleen maar het kanaal, dat andere in beide richtingen kruiste, nog meer bruggen, meer gebouwen met kapot wit pleisterwerk. Ineens besefte ze dat ze alleen was. ‘Elayne?’ Stilte, behalve haar galmende stem. ‘Elayne? Elayne!’
Elayne kwam te voorschijn bij een hoek aan de voet van de brug. ‘Daar ben je,’ zei ze. ‘Vergeleken met deze plaats is een konijnenhol overzichtelijk. Ik draaide mijn hoofd even om en je was weg. Iets gevonden?’
‘Niets.’ Nynaeve keek nog even over het kanaal voor ze zich bij Elayne voegde. ‘Helemaal niets wat we kunnen gebruiken.’
‘We weten tenminste waar we zijn. Het moet Ebo Dar zijn.’ Elaynes korte jas en wijde broek werden een groenzijden gewaad met kantwerk dat tot over haar handen hing. Het had een hoge, geborduurde kraag en een smalle halslijn, die diep genoeg was om behoorlijk wat inkijk te geven, ik kan me geen andere stad voor de geest halen met zoveel kanalen, behalve Illian, en dit is zeker Illian niet.’ ik mag hopen van niet,’ zei Nynaeve zwakjes. Het was nooit bij haar opgekomen dat zo’n blinde zoektocht naar Sammaels legerkamp zou kunnen leiden. Ze merkte dat haar eigen kleren veranderd waren in iets van diepblauwe zijde, dat geschikt was om in te reizen, plus een linnen stofmantel. Ze liet de mantel verdwijnen maar behield de rest. ‘Je zou Ebo Dar leuk vinden, Nynaeve. De Wijzevrouwen van Ebo Dar weten meer van kruiden dan wie dan ook. Ze kunnen alles genezen. Dat moet ook, want de inwoners gaan al een tweegevecht aan over een niesbui, of het nu edelen of gewone lieden zijn, mannen of vrouwen.’ Elayne giechelde. ‘Thom zegt dat hier luipaarden waren, maar dat ze weggetrokken zijn omdat ze de bewoners te geprikkeld vinden om mee te leven.’
‘Dat kan dan wel zo wezen,’ zei Nynaeve, ‘maar wat mij betreft steken ze elkaar net zo vaak overhoop als ze willen. Elayne, we hadden net zo goed de ringen kunnen wegleggen en gaan slapen. Ik zou van hier die kamer niet kunnen terugvinden, al zou ik daarvoor de stola krijgen. Als er maar een manier was om een soort kaart te maken...’ Haar gezicht vertrok. Dat was hetzelfde als vragen om vleugels in de echte wereld; als ze een kaart uit Tel’aran’rhiod konden meenemen, hadden ze de schaal ook kunnen meenemen.
‘Dan zullen we gewoon naar Ebo Dar moeten gaan om te zoeken,’ zei Elayne beslist, in de echte wereld. We weten nu in welk deel van de stad we moeten kijken.’
Nynaeve fleurde op. Ebo Dar lag vanaf Salidar slechts een paar honderd span verder aan de Eldar. ‘Dat klinkt goed. En dan zijn we weg voor alles over ons heenvalt.’
‘Nynaeve! Is dat nog steeds het belangrijkste voor jou?’
‘Het is één belangrijk ding. Kun je nog iets bedenken dat we hier kunnen doen?’ Elayne schudde haar hoofd. ‘Dan kunnen we net zo goed teruggaan. Ik zou vannacht graag wat echte slaap willen.’ Je kon nooit weten hoeveel tijd er verstreken was in de wakkere wereld terwijl je in Tel’aran’rhiod was; soms was een uur daar een uur hier, soms een dag of meer. Gelukkig leek het niet de andere kant op te werken, waardoor je dood zou hongeren in je slaap. Nynaeve stapte uit de droom...
... en haar ogen vlogen open terwijl ze in haar kussen staarde, dat net zo vochtig van het zweet was als zijzelf. Er kwam geen zuchtje wind door het open raam. Over Salidar was een stilte gevallen; het meeste lawaai waren de ijle kreten van de nachtreigers. Ze ging overeind zitten, maakte het koord om haar hals los en haalde de gedraaide stenen ring eraf. Ze hield haar hand even tegen Lans zware gouden ring aan. Elayne bewoog en kwam gapend overeind. Ze geleidde een stompje kaars aan.
‘Denk je dat het ons zal helpen?’ vroeg Nynaeve zacht, ik weet het niet.’ Elayne geeuwde achter haar hand. Hoe kon die vrouw er zo leuk blijven uitzien? Ze geeuwde, haar haren zaten in de war en haar wang toonde een rode streep door een vouw in het kussen. Dat was een geheim dat de Aes Sedai zouden moeten onderzoeken. ‘Wat ik wel weet, is dat de schaal in staat is om misschien iets aan het weer te doen. Ik weet dat een verzameling ter’angrealen en angrealen in de juiste handen terecht moet komen. Het is onze plicht om ze de Zaal te overhandigen. In ieder geval aan Sheriam. Ik weet dat als dit hen niet aanzet tot steun aan Rhand, ik verder zal jagen tot ik iets vind dat hen wél zal bewegen. En ik weet dat ik wil slapen. Kunnen we er morgen verder over praten?’ Zonder op antwoord te wachten doofde ze de kaars, rolde zich op en ademde de diepe, langzame ademtochten van de slaap, voor haar hoofd het kussen raakte. Nynaeve strekte zich weer uit en staarde naar de donkere wolken. Ze konden tenminste binnenkort op weg zijn naar Ebo Dar. Misschien morgen. Hooguit over een dag of twee, nadat ze de reis hadden voorbereid en een langsvarende rivierboot aangehouden. Eindelijk... Plotseling herinnerde ze zich Theodrin. Als het twee dagen kostte om zich voor te bereiden, zou Theodrin haar twee zittingen willen hebben, net zo zeker als een eend veren had. En ze verwachtte dat Nynaeve vannacht niet zou slapen. Ze kon het niet weten, maar toch... Diep zuchtend klom ze het bed uit. Er was weinig ruimte om heen en weer te lopen, maar ze deed het toch, terwijl ze bozer en bozer werd. Ze wilde alleen maar weg zien te komen. Ze had gezegd dat ze zich nooit goed had kunnen overgeven, maar misschien werd ze wel goed in weglopen. Het zou zo geweldig zijn als ze kon geleiden wanneer ze maar wilde. Ze voelde niet eens hoe de tranen langs haar wangen begonnen te druppelen.