35 In de Zaal van de Gezetenen

Egwene staarde Sheriam strak aan en vroeg zich af of ze in lachen uit zou barsten. Mogelijk had ze door die lange tijd bij de Aiel vergeten wat Aes Sedai grappig vonden. Sheriam keek strak terug met haar leeftijdloze, ondoorgrondelijke gezicht; de scheef staande groene ogen leken niet eens te knipperen. Egwene keek de anderen aan. Zeven uitdrukkingsloze gezichten, hoogstens wat afwachtend. Mogelijk dat Siuan wat flauwtjes glimlachte, maar die ‘glimlach’ kon net zo goed de natuurlijke boog van haar lippen zijn. Het flakkerende licht maakte hun gelaatstrekken opeens vreemd en onmenselijk. Egwenes hoofd voelde licht aan, haar knieën slap. Onnadenkend liet ze zich op de harde rechte stoel neerploffen. Ze stond meteen weer op. Daarmee maakte ze in ieder geval haar gedachten wat zuiverder, een beetje tenminste, ik ben nog niet eens Aes Sedai,’ zei ze ademloos. Dat leek afstandelijk genoeg. Het moest een of andere grap zijn... of... of... iéts!

‘Dat kan later uitgewerkt worden,’ zei Sheriam ferm, en ze schikte bij wijze van onderstreping de knoop in haar kamerjaskoord wat rechter. Beonins honingkleurige vlechten zwierden door haar geknik op en neer. ‘De Amyrlin Zetel is Aes Sedai. De wet is vrij duidelijk. Op verschillende plaatsen wordt verklaard: de Amyrlin Zetel als Aes Sedai, maar nergens staat dat men eerst Aes Sedai dient te zijn om Amyrlin Zetel te worden.’ Iedere Aes Sedai zou de wet van de Witte Toren kennen, maar als onderhandelaars moesten de Grijzen op de hoogte zijn van de wetten van elk land. Beonins stem kreeg een belerende toon, alsof ze iets uitlegde dat alleen zij door en door beheerste. ‘De wet waarin wordt beschreven hoe de Amyrlin dient te worden gekozen, stelt louter de vrouw die wordt opgeroepen, of zij die voor de Zaal staat en dergelijke omschrijvingen. Van begin tot eind wordt geen enkele keer Aes Sedai gebruikt. Geen enkele keer. Men zou kunnen zeggen dat de bedoeling van de opstellers dient te worden overwogen, maar wat die bedoelingen van de schrijfsters van deze wet ook waren, daarin komt zonneklaar naar voren, dat...’ Ze fronste toen Carlinya haar onderbrak.

‘Ongetwijfeld dachten zij dat dit boven elke twijfel verheven was, voor iedereen, zodat dit niet als zodanig beschreven diende te worden. Bij een nuchtere beschouwing echter betekent de wet wat er staat, welke gedachten of bedoelingen de opstellers ervan ook bezaten.’

‘Wetten trekken zich zelden wat van nuchtere en heldere overwegingen aan,’ zei Beonin bitter. ‘Maar in dit geval heb je volkomen gelijk,’ gaf ze na kort nadenken toe. Voor Egwene voegde ze eraan toe: ‘En de Zaal ziet dat net zo.’

Ze waren allen doodernstig, zelfs Anaiya, toen ze zei: ‘Je zult Aes Sedai zijn, kind, zodra je tot Amyrlin Zetel wordt verheven. Hoe je het ook draait of keert, daarop komt het neer.’ Ook Siuan was ondanks dat glimlachje ernstig. Het was een glimlach.

‘Je kunt de Drie Geloften afleggen zodra we in de Witte Toren terug zijn,’ deelde Sheriam haar mee. ‘We hebben overwogen of je die hier al zou uitspreken, maar zonder de Eedstaf zou dat als een schijnvertoning uitgelegd kunnen worden. We kunnen beter wachten.’ Egwene ging weer bijna zitten maar voorkwam het nog net. Misschien hadden de Wijzen gelijk, misschien had de reis in haar lichaam door Tel’aran’rhiod iets met haar geest gedaan. ‘Dit is waanzin,’ sprak ze hen tegen, ik kan geen Amyrlin zijn. Ik ben... Ik ben...’ Bezwaren stapelden zich op en verlamden haar tong zo dat ze niets kon zeggen. Ze was te jong. In al die eeuwen was Siuan al de jongste Amyrlin geweest, en die was bij haar verheffing dertig. Zij was nog amper met haar oefenlessen begonnen en wat ze van de Dromenwereld wist, deed er niet veel toe. Een Amyrlin wist overal wat van en had ervaring. Ze was wijs; ze werden in ieder geval geacht wijs te zijn, maar zij voelde zich slechts overdonderd en in de war. De meeste zusters waren minstens tien jaar novice en tien jaar Aanvaarde geweest. Al hadden sommigen het wel sneller gedaan, of zelfs veel sneller, zoals Siuan. Maar zij was amper Aanvaarde geweest en nog maar net een jaar novice. ‘Het is onmogelijk,’ was het beste wat ze uiteindelijk kon stamelen. Morvrins gesnuif herinnerde haar aan Sorilea. ‘Kalmeer kind, of ik ga ervoor zorgen. Je mag nu niet zenuwachtig gaan worden of voor onze neus flauwvallen.’

‘Maar ik zou niet weten wat ik moet doen! Het eenvoudigste niet eens!’

Egwene haalde diep adem. Haar razend kloppende hart sloeg niet langzamer, maar het hielp een beetje. Aielhart. Wat ze ook deed, die vrouwen zouden haar niet gaan koeioneren. Ze keek naar Morvrins openhartige harde gezicht en dacht: ze kunnen me villen maar niet koeioneren. Ze zei: ‘Dit is op z’n minst volkomen belachelijk. Ik word bij iedereen voor gek gezet, dat gebeurt zeker. Als dit de reden voor de oproep van de Zaal is, zeg ik nu al nee.’

‘Ik vrees dat je geen keus hebt,’ zuchtte Anaiya, haar kamerjas gladstrijkend, een verrassend frutselig geval van roze zijde met heel fijn roomwit kant langs de randen. ‘Je kunt een oproep om Amyrlin Zetel te worden evenmin afwijzen als een oproep voor een gerecht. Zelfs de woorden van de oproep zijn hetzelfde.’ Nou, dat was moedgevend, o ja, dat was het zeker.

‘De keus ligt nu bij de Zaal.’ Mijrelle klonk wat treurig, wat Egwenes moed er niet groter op maakte.

Sheriam sloeg opeens glimlachend een arm om Egwenes schouders. ‘Maak je geen zorgen, kind. We zullen je helpen en leiden. Daarom zijn we hier.’

Egwene zei niets. Ze wist niets te zeggen. Misschien was gehoorzaamheid aan de wet geen koeioneren, maar het voelde wel zo aan. Ze vatten haar zwijgen op als instemming en ze nam dat ook maar aan. Siuan werd onverwijld weggestuurd, mopperend over waarom zij persoonlijk alle Gezetenen diende te wekken om Egwenes komst aan te kondigen.

Een wervelstorm trok door het huis voor Siuan de deur uit was. Egwenes rijkleding werd onderwerp van langdurig overleg, waaraan zij geen woord bijdroeg. Een plompe dienstmeid werd van haar tukje op een stoel in een achterkamer beroofd en voor kleding weggestuurd, onder de zwaarste bedreigingen niets los te laten. Zij moest bij de Aanvaarden op zoek gaan naar elk geschikt gewaad dat Egwene naar alle waarschijnlijkheid zou passen. Ze probeerde er acht, in aanwezigheid van de vrouwen, voor ze er een vonden dat enigszins paste. Het zat te strak om haar borsten, maar was gelukkig ruim rond de heupen. Terwijl de dienstmeid de kleding binnenbracht en Egwene die probeerde, gingen Sheriam en de anderen zich om de beurt omkleden, terwijl ze haar intussen leerden wat er stond te gebeuren en wat ze moest doen en zeggen.

Ze lieten haar alles herhalen. De Wijzen vonden dat eenmaal voldoende was en wee de onoplettende leerlinge die niet luisterde. Egwene herinnerde zich enkele dingen die ze moest zeggen van haar novicelessen en ze had die de eerste keer al goed, maar de Aes Sedai liepen alles woord voor woord nogmaals door en daarna nog eens. Egwene begreep het niet. Bij andere vrouwen zou ze aan zenuwen hebben gedacht, maar deze Aes Sedai met hun kalme gezichten en zo... Ze begon zich af te vragen of ze niet iets heel doms deed en begon opzettelijk andere woorden nadruk te geven.

‘Spreek het uit zoals het je gezegd is,’ beet Carlinya haar als een knappende ijspegel toe, en Mijrelle die amper minder kil klonk, voegde eraan toe: ‘Je kunt je geen fout veroorloven, kind. Geen enkele!’ Ze lieten het haar nog vijfmaal doen. Toen ze zich verzette en zei dat ze elk woord foutloos had herhaald, had opgesomd wie waar zou staan, wie wat zou zeggen, op de manier die ze haar hadden voorgedaan, verwachtte ze een draai om haar oren van Morvrin of anders van Beonin of Carlinya. Allengs werd hun gefrons vermanend en Sheriam keek haar aan of ze een dreinende novice was. Egwene zuchtte en begon weer opnieuw, ik ga naar binnen, drie begeleiden me en...’ Het was een stille stoet die door de bijna lege, maanlichte straten op weg ging. Er waren slechts weinig mensen op straat en die keken amper. Zes Aes Sedai met één Aanvaarde in hun midden was wellicht wel of geen alledaags tafereel, maar blijkbaar niet zo vreemd om een opmerking aan hen te ontlokken. Vensters waarachter licht had geschenen, waren nu donker. Het dorp was in stilte gehuld, zodat hun voetstappen op het harde zand duidelijk hoorbaar waren. Egwene voelde aan de Grote Serpent-ring, die nu weer stevig aan haar linkerhand was geschoven. Haar knieën beefden. Ze had zich op alles voorbereid, maar dit had op haar lijstje ontbroken.

Voor een rechthoekig gebouw van twee verdiepingen bleven ze staan. De ramen waren volkomen zwart, maar in het maanlicht leek het op een herberg. Carlinya, Beonin en Anaiya zouden bij haar blijven. De eerste twee waren daar in ieder geval niet zo blij mee. Ze klaagden niet zoals ze eerder in het huis hadden gedaan, maar ze verschikten wat overbodig hun rok en hielden het hoofd stijf rechtop, waarbij ze Egwene niet aankeken.

Anaiya streelde Egwene troostend over het haar. ‘Het zal best goed gaan, kind.’ Ze had een pak onder haar arm, het gewaad dat Egwene zou aantrekken als alles achter de rug was. ‘Je leert snel.’ In het gebouw klonk een gong heel diep, eenmaal, tweemaal, een derde maal. Egwene maakte bijna een sprongetje van schrik. Een hartenklop lang bleef het stil, waarna de gong zijn trillend lied herhaalde. Onbewust streek Mijrelle haar kleren goed. Opnieuw werd het stil en ten slotte klonk de derde oproep.

Sheriam opende de deur en Egwene volgde haar, met Mijrelle en Morvrin vlak achter zich. Op deze wijze hadden ze haar omsingeld. Onwillekeurig vergeleek Egwene hen met bewakers die dienden te zorgen dat ze er niet vandoor ging.

Het grote vertrek met het hoge plafond was niet donker, verre van dat. Op de mantels van de vier brede stenen haarden stonden rijen lampen, nog meer op de trap naar boven en op de leuning van de overloop boven het vertrek. Vier grote meerdelige lampen met spiegeltjes om het licht te versterken, verlichtten de hoeken. Voor de ramen hingen dekens die het licht binnenhielden.

Negen stoelen vormden aan iedere zijde van het vertrek een rij, opgesteld in groepjes van drie, met de rugleuningen naar de muur. De vrouwen die erop zaten, de Gezetenen van de zes Ajahs die in Salidar waren vertegenwoordigd, droegen stola’s en kleren in de kleur van hun Ajah. Hun hoofden wendden zich naar Egwene, hun gezichten toonden slechts koele, waardige rust.

Aan de andere kant van de ruimte stond maar één stoel, op een verhoging die veel weg had van een grote platte kist. Het was een hoge zware stoel waarvan de spiraalpoten en spijlen donkergeel waren geverfd om het op goud te laten lijken. Over de armleuningen lag een stola in zeven kleuren. Van de plek waar Egwene stond, leek de zetel eindeloos ver weg te staan.

‘Wie verschijnt voor de Zaal van de Toren?’ vroeg Romanda met een harde heldere stem. Ze zat vlak voor de gouden stoel, tegenover de drie Blauwe zusters. Sheriam stapte vlot opzij waardoor Egwene zichtbaar werd.

‘Een die komt in gehoorzaamheid en in het Licht,’ zei Egwene. Haar stem had moeten beven. Ze gingen dit toch zeker niet doorzetten? ‘Wie verschijnt voor de Zaal van de Toren?’ vroeg Romanda wederom.

‘Een die komt in nederigheid en in het Licht.’ Elk ogenblik kon dit overgaan in een rechtszitting, omdat ze net had gedaan of ze een Aes Sedai was. Nee, dat niet. In dat geval zouden ze haar hebben afgeschermd en opgesloten tot een beter tijdstip. Maar ze zouden toch zeker...

‘Wie verschijnt voor de Zaal van de Toren?’

‘Een die verschijnt na een oproep van de Zaal, gehoorzaam, nederig en in het Licht, slechts pogend de wens van de Zaal in te willigen.’ Tussen de Grijzen voor Romanda stond een donkere slanke vrouw op. Als jongste Gezetene sprak Kwamesa de vormelijke vraag die terugging tot het Breken van de Wereld. ‘Zijn hier alleen vrouwen aanwezig?’

Romanda sloeg nadrukkelijk haar stola terug en legde die over de stoelrug, terwijl ze opstond. Als oudste behoorde zij het eerst te antwoorden. Even nadrukkelijk maakte ze haar gewaad open en trok het met haar onderhemd omlaag tot haar middel. ‘Ik ben een vrouw,’ verklaarde ze.

Zorgvuldig legde Kwamesa haar eigen stola over de stoel en ontkleedde zich tot aan haar middel, ik ben een vrouw,’ zei ze. Daarna stonden alle anderen op en begonnen zich te ontbloten, waarbij ieder verkondigde dat ze een vrouw was en het bewijs toonde. Egwene had wat moeite met het strakke lijfje van het Aanvaardegewaad dat ze hadden gevonden, waardoor Mijrelle met de knoopjes moest helpen. Al snel stonden ze er echter even bloot bij als de andere vrouwen.

‘Ik ben een vrouw,’ zei Egwene de anderen na. Kwamesa liep langzaam de kamer rond, bleef met een bijna beledigend onderzoekende blik voor iedere vrouw staan, waarna ze weer voor haar eigen stoel verkondigde dat hier slechts vrouwen aanwezig waren. De Aes Sedai gingen zitten en de helft begon hun kleren weer goed te doen. Niet echt haastig, maar er werd ook weinig getreuzeld. Egwene schudde bijna het hoofd. Zij mocht zich pas veel later in de plechtigheid weer bedekken. Lang geleden zou Kwamesa’s vraag meer bewijs hebben geëist. In die dagen gebeurden de vormelijke plechtigheden ‘gekleed in het Licht’, wat inhield dat ze alleen hun eigen huid droegen. Wat zouden deze vrouwen zeggen van een Aielzweettent of een Shienaraanse wasruimte? Er was geen tijd voor verdere gedachten. ‘Wie staat er voor deze vrouw,’ zei Romanda, ‘en pleit ten gunste, hart voor hart, ziel voor ziel, leven voor leven.’ Ze zat rechtop en uiterst waardig, terwijl haar volle boezem nog steeds ontbloot was. ik pleit aldus,’ zei Sheriam ferm, even later beurtelings gevolgd door de krachtige stemmen van Morvrin en Mijrelle. ‘Treed naar voren, Egwene Alveren,’ beval Romanda scherp. Egwene deed drie stappen naar voren en knielde neer, ze voelde zich verdoofd. ‘Waarom bent gij hier, Egwene Alveren?’

Ze was echt verdoofd, ze kon niets voelen. Ze kon zich evenmin de antwoorden herinneren, maar op de een of andere wijze rolden die van haar tong. ‘Ik werd opgeroepen door de Zaal van de Toren.’

‘Wat zoekt gij, Egwene Alveren?’

‘De Witte Toren te dienen, niets meer en niets minder.’ Licht, ze gingen er echt mee door! ‘Hoe zult gij dienen, Egwene Alveren?’

Egwene haalde diep adem. Ze kon een eind maken aan deze dwaasheid. Ze kon toch onmogelijk klaar zijn om... in de Amyrlin Zetel, als het de Zaal van de Toren behaagt.’

Haar adem stopte. Te laat om terug te keren. Misschien was het in het Hart van de Steen al te laat geweest.

Delana stond als eerste op, gevolgd door Kwamesa. Janya en anderen volgden tot er negen Gezetenen voor hun stoel stonden, waarmee ze hun instemming lieten blijken. Romanda bleef nog steeds stijf in haar stoel zitten. Negen van de achttien. De aanvaarding diende eensgezind te zijn; de Zaal zocht altijd eendracht. Uiteindelijk was er altijd eenstemmigheid, al moest er soms heel wat gepraat worden om zover te komen. Maar vannacht zou er niet worden gepraat, afgezien van de vormelijke vragen en antwoorden; dit was een soort onuitgesproken afwijzing. Sheriam en de anderen hadden Egwenes vraag, of dit kon gebeuren, wat weggelachen. Ze hadden dat zo snel gedaan dat zij mogelijk bezorgd zou zijn geweest, als de hele zaak al niet zo belachelijk was geweest. Wat terloops hadden ze haar gewaarschuwd dat het kon voorkomen. Niet zozeer bedoeld als afwijzing, maar als verklaring dat de Gezetenen die in hun stoel bleven zitten, geen gehoorzame huisdiertjes wilden zijn. Slechts een gebaar, een teken volgens Sheriam, maar nu ze Romanda’s strenge gezicht en dat van Lelaine goed bekeek, dat boven haar ontblote borst al net zo streng was, wist Egwene dat niet zo zeker. Ze hadden ook gezegd dat het er drie of vier konden zijn. Zwijgend gingen de staande vrouwen weer zitten. Niemand sprak, maar Egwene wist wat ze moest doen. Haar verdoving was verdwenen.

Ze stond op en liep naar de meest nabije Gezetene, een Groene met een scherp gezicht die Samalin heette en was blijven zitten. Toen Egwene voor Samalin neerknielde, knielde Sheriam naast haar met een groot waterbekken in haar handen. Het oppervlak van het water rimpelde. Sheriam leek koel en droog, terwijl Egwene glom van het zweet, maar Sheriams handen trilden. Morvrin knielde neer en overhandigde Egwene een doek, terwijl Mijrelle naast haar wachtte met nog meer handdoeken over haar arm. Om de een of andere reden keek Mijrelle boos.

‘Sta me alstublieft toe te dienen,’ zei Egwene. Samalin keek recht voor zich uit en trok haar rok op tot de knieën. Ze had blote voeten. Egwene waste elke voet, wreef ze droog en bewoog toen naar de volgende Groene, een wat gezette vrouw die Malind heette. Sheriam en de anderen hadden haar de namen van alle Gezetenen genoemd. ‘Sta me alstublieft toe te dienen.’ Malind had een mooi gezicht met volle lippen en donkere ogen die leken te willen glimlachen, iets dat ze nu niet deed. Ze was een van de zusters die was opgestaan, maar ook zij had blote voeten.

Net als elke Gezetene in het vertrek. Terwijl Egwene hun voeten waste, vroeg ze zich af of de Gezetenen op de hoogte waren geweest van het aantal zittenblijvers. Waarschijnlijk wel, en dus wisten ze ook dat deze dienstverlening nodig zou zijn. Zij wist weinig meer van de Zaal dan wat ze van haar novicelessen had meegekregen, maar de gebruikelijke gang van zaken kende ze helemaal niet. Ze kon slechts doorgaan.

Ze waste en droogde de laatste voet; van Janya die fronste alsof ze aan iets heel anders dacht, maar gelukkig wel was opgestaan. Ze liet de doek in het waterbekken vallen, keerde terug naar haar plekje voor de rijen en knielde neer. ‘Sta me alstublieft toe te dienen.’ De volgende kans.

Opnieuw stond Delana als eerste op, maar Samalin volgde haar ditmaal meteen. Niemand sprong overeind, maar de een na de ander stond op, tot alleen Lelaine en Romanda nog zaten, elkaar, maar niet Egwene aankijkend. Eindelijk gaf Lelaine de indruk haar schouders op te trekken. Ze deed traag het lijfje van haar gewaad goed en stond op. Romanda wendde haar hoofd af en keek naar Egwene. Ze bleef haar zo lang en strak aankijken dat Egwene voelde hoe steeds meer zweet tussen haar borsten en over haar ribben omlaag druppelde. Eindelijk, statig en langzaam, kleedde Romanda zich volledig aan en volgde het voorbeeld van de anderen. Egwene hoorde een zucht van opluchting achter haar, waar Sheriam en de anderen wachtten. Natuurlijk was het nog niet voorbij. Romanda en Lelaine kwamen samen naar voren om haar naar de goud geverfde stoel te leiden. Ze bleef ervoor staan, terwijl de twee Gezetenen haar lijfje goed deden en de stola van de Amyrlin Zetel over haar schouders legden, terwijl zij en de andere Gezetenen zeiden: ‘Gij zijt verheven tot de Amyrlin Zetel, in de glorie van het Licht dat de Witte Toren voor eeuwig mag genieten. Egwene Alveren, Hoedster van de Zegels, Vlam van Tar Valon, Amyrlin Zetel.’ Lelaine trok de Grote Serpent-ring van haar linker ringvinger en overhandigde hem aan Romanda, die hem aan de vinger van Egwenes rechterhand schoof. ‘Moge het Licht de Amyrlin Zetel en de Witte Toren verlichten.’

Egwene lachte. Romanda knipperde met haar ogen, Lelaine schrok op en zij waren niet de enigen, ik moest aan iets denken,’ zei ze en ze voegde er toen aan toe: ‘Dochters.’

Zo noemde de Amyrlin Zetel de Aes Sedai. Waar ze aan dacht was de harde houten stoel, en dat die de prijs was voor haar gemakkelijke tocht door Tel’aran’rhiod. Egwene Alveren, Hoedster van de Zegels, Vlam van Tar Valon, Amyrlin Zetel, slaagde erin te blijven zitten, terwijl ze niet heel behoedzaam omlaag was gezakt en niet ineen was gekrompen. Ze beschouwde het allebei als een overwinning van haar wil. Sheriam, Mijrelle en Morvrin gleden naar voren – van de plechtige gezichten kon niet worden afgelezen wie er tevoren zo had gezucht – en de Gezetenen stelden zich achter hen op in een rij tot aan de deur. Ze stonden op leeftijd, met Romanda helemaal achteraan. Sheriam spreidde haar rok voor een diepe knix. ‘Sta mij alstublieft toe te dienen, Moeder.’

‘Je mag de Toren dienen, Dochter,’ antwoordde Egwene zo ernstig als ze kon. Sheriam kuste haar ring en stapte opzij, terwijl Mijrelle haar knix maakte. Vervolgens kwamen de anderen aan de beurt. Er waren enige verrassingen in de volgorde. Geen enkele Gezetene was ondanks hun Aes Sedai-gezicht echt jong, maar de lichtharige Delana, die volgens Egwene even oud was als Romanda, stond niet eens halverwege de rij, terwijl Lelaine en Janya, beiden heel knappe vrouwen zonder één grijze lok in het donkere haar, vlak voor de witharige Gele zuster stonden. Ieder maakte een knix en kuste Egwenes ring zonder dat er iets van hun gezicht viel te lezen, hoewel sommigen een blik op de zevenkleurige zoomband van Egwenes rok wierpen. Zwijgend verlieten ze het vertrek door de achterdeur. Gewoonlijk zou er nog meer gebeuren, maar de rest van de plechtigheid moest tot de volgende ochtend wachten.

Ten slotte was Egwene alleen met de drie vrouwen die haar pleitbezorgsters waren geweest. Ze was er nog steeds niet zeker van wat dat inhield. Mijrelle liep naar de deur en liet de andere drie zusters binnen. ‘Wat zou er gebeurd zijn als Romanda niet was opgestaan?’ Waarschijnlijk bestond er een tweede kans: opnieuw rondgaan en voeten wassen met de vraag om te mogen dienen, maar ze wist zeker dat als Romanda de tweede keer tegen had gestemd, ze dat ook een derde keer had gedaan.

‘Dan zou zij zeer waarschijnlijk over enkele dagen zelf tot Amyrlin zijn verheven,’ antwoordde Sheriam. ‘Zij of Lelaine.’

‘Dat bedoel ik niet,’ zei Egwene. ‘Wat zou er met mij zijn gebeurd? Zou ik weer gewoon Aanvaarde zijn geworden?’ Anaiya en de anderen kwamen glimlachend aansnellen en Mijrelle hielp Egwene met het uittrekken van haar witte kleding, zodat ze een lichtgroen zijden gewaad aan kon doen dat ze zou dragen tot ze naar bed ging. Het was al laat, maar een Amyrlin kon niet rondlopen in het witte kleed van een Aanvaarde.

‘Heel waarschijnlijk,’ antwoordde Morvrin even later, ik weet niet of dat prettig voor je zou zijn geweest of niet. Iedere Gezetene zou je zien als de Aanvaarde die bijna Amyrlin Zetel was geweest.’

‘Het is zelden voorgekomen,’ vertelde Beonin, ‘maar een vrouw die geweigerd wordt, wordt meestal verbannen. De Zaal streeft naar eendracht en zij zou ongewild een bron van geschillen zijn.’ Sheriam keek Egwene recht in de ogen als om het te benadrukken. ‘Wij zouden zeker verbannen worden. Mijrelle, Morvrin en ik in ieder geval, omdat wij jouw pleitbezorgsters waren; Carlinya, Beonin en Anaiya waarschijnlijk net zo goed.’ Opeens glimlachte ze. ‘Maar het is zo niet gegaan. De nieuwe Amyrlin wordt geacht haar eerste nacht in stilte en overpeinzing door te brengen, maar als Mijrelle eindelijk klaar is met die knopen, is het misschien beter als we een deel gebruiken om je over de toestand in Salidar bij te praten.’ Ze keken haar allemaal aan. Mijrelle stond achter haar en maakte de laatste knoopjes vast, maar ze kon de ogen van de vrouw voelen. ‘Ja. Ja, ik denk dat dat misschien het beste is.’

Загрузка...