46 Achter de poort

Perijn lette amper op de opdracht die Rhand aan een Speervrouw gaf. ‘Zeg tegen Sulin kamers voor Perijn en Faile klaar te maken en hen te gehoorzamen zoals ze mij zou doen.’ De twee Aielvrouwen beschouwden dat als een geweldige grap, aan hun gelach en dijengeklets te horen, maar Perijn keek strak naar een slanke man die wat verder in de gang met de wandkleden stond. Hij koesterde geen enkele twijfel dat het Davram Bashere was. Niet alleen door zijn Saldeaanse uiterlijk, want hij leek in het geheel niet op Faile met die dikke grijs gestreepte druipsnor, die zijn mond bijna verborg. Hij was ook niet veel langer dan haar, zelfs wat kleiner, maar door zijn manier van staan, met de armen over elkaar, met dat havikengezicht dat omlaag tuurt als naar een kippenren, wist Perijn het zeker. De man wist het ook; dat was eveneens zeker.

Na voorlopig afscheid te hebben genomen van Rhand, haalde Perijn diep adem en liep de gang in. Hij merkte dat hij naar zijn bijl verlangde; Bashere droeg zijn zwaard. ‘Heer Bashere?’ Perijn maakte een buiging die niet werd beantwoord. De man rook naar kille woede, ik ben Perijn Aybara.’

‘We gaan praten,’ zei Bashere kortaf en hij draaide zich op zijn hakken om. Perijn kon slechts volgen en moest ondanks zijn langere benen snel lopen.

Twee gangen verder ging Bashere een kleine zitkamer in en sloot de deur achter hen. Hoge vensters lieten ruimschoots licht binnen en meer hitte dan het hoge plafond kon verwerken. Twee stoelen met zachte zittingen en hoge, met krullen verfraaide ruggen waren tegenover elkaar geplaatst. Een zilveren kan met een hoge smalle hals en twee zilveren bekers stonden op een met lazuur ingelegd tafeltje. Zo te ruiken was het ditmaal geen vruchtenwijn maar een volle rode wijn. Bashere vulde de bekers en stak er Perijn wild een toe, terwijl hij gebiedend naar een stoel knikte. Zijn snor verborg zijn glimlach, maar de ogen en de glimlach konden aan twee verschillende mannen hebben toebehoord. Zijn ogen konden nagels in hardhout drijven, ik neem aan dat Zarine je alles heeft verteld over mijn landgoederen voor je met haar... getrouwd bent. En alles over de Gebroken Kroon. Als kind praatte ze al veel.’

De man bleef staan, dus Perijn deed hetzelfde. Gebroken kroon? Over een gebroken kroon had Faile het zeker nooit gehad, in het begin vertelde ze me dat u een bonthandelaar was. Of misschien was u eerst houthandelaar en daarna een bontkoopman. U verkocht ook ijspepers.’ Bashere veerde recht en mompelde ongelovig: ‘Bontkoopman?’

‘Haar verhaal veranderde,’ vervolgde Perijn, ‘maar eenmaal herhaalde ze iets, namelijk wat u over het optreden van een legeraanvoerder had gezegd en toen vroeg ik het haar ronduit en...’ Hij wierp een blik op zijn beker wijn en dwong zich de ander aan te kijken. ‘Nadat ik hoorde wie u was, veranderde ik bijna van gedachten om met haar te trouwen. Ze was echter vastbesloten en wanneer Faile eenmaal iets besloten heeft, lijkt haar te overtuigen van iets anders op het verplaatsen van een span muilezels die allemaal tegelijk gaan zitten. Bovendien hield ik van haar. Ik houd van haar.’

‘Faile?’ baste Bashere. ‘Wie bij de Doemkrocht is Faile? We hebben het over mijn dochter Zarine en over wat jij haar hebt aangedaan.’

‘Faile is de naam die ze aannam nadat ze Jager naar de Hoorn was geworden,’ zei Perijn geduldig. Hij diende een goede indruk op deze man te maken. Ruzie met je schoonvader was bijna even erg als het niet goed kunnen vinden met je schoonmoeder. ‘Dat was nog voordat ze mij ontmoette.’

‘Een Jager?’ In de stem klonk een trots die ook uit zijn onverwachte grijns straalde. De boze geur verdween bijna. ‘Daarover heeft dat brutale nest me nooit iets verteld. Ik moet zeggen dat Faile beter bij haar past dan Zarine. Dat was een idee van haar moeder, en ik...’ Opeens vermande hij zich en wierp een achterdochtige blik op Perijn. Opnieuw rook het weer naar boosheid. ‘Probeer niet van onderwerp te veranderen, jongen. Waar we over praten is jou, mijn dochter en dat zogenaamde trouwen van jullie.’

‘Zogenaamd?’ Perijn had zijn drift altijd heel goed kunnen beheersen. Vrouw Lohan zei altijd dat hij geen driftbuien bezat. Wanneer je groter en sterker was dan de andere jongens om je heen en je iemand per ongeluk kon bezeren, leerde je wel om zulke buien te onderdrukken.

Maar op dit ogenblik had hij het er moeilijk mee. ‘De Wijsheid heeft de plechtigheid op dezelfde manier uitgevoerd als bij ieder ander die sinds mensenheugenis in Tweewater trouwt.’

‘Jongen, al zouden de woorden zijn uitgesproken voor een Ogierouder met zes Aes Sedai als getuigen. Zarine is nog niet oud genoeg om zonder haar moeders toestemming te trouwen. En die heeft ze nooit gevraagd en dus ook nooit ontvangen. Ze is nu bij Deira, en als ze haar moeder er niet van weet te overtuigen dat ze oud genoeg is om te trouwen, gaat ze mee terug naar het kamp, waarbij ze waarschijnlijk als haar moeders zadel mag dienen. En jij...’ Basheres vingers streelden langs zijn gevest, al leek hij het niet te beseffen. ‘Ja,’ zei hij bijna opgewekt, ‘jou zal ik moeten doden.’

‘Faile is de mijne,’ grauwde Perijn. De wijn spatte over zijn vuist en hij keek verbaasd naar de roemer die hij in zijn vuist had samengeknepen. Hij plaatste het verbogen stuk zilver zorgvuldig naast de kan op tafel, maar zijn stem kon hij minder goed beheersen. ‘Niemand kan haar van me afnemen. Niemand! Als u haar terugbrengt naar het kamp – of waar dan ook – kom ik haar halen.’

‘Ik heb negenduizend man bij me,’ zei de ander verrassend vriendelijk. ‘Zijn ze moeilijker te doden dan Trolloks? Probeer haar mee te voeren... probeer dat maar en dan zullen we het weten.’ Perijn besefte dat hij stond te trillen en zijn handen waren tot zulke harde vuisten gebald dat het pijn deed. Hij schrok er zelf van; hij was al zo lang niet boos, echt boos geweest dat hij zich niet eens herinnerde hoe het voelde. Bashere nam hem van top tot teen op en schudde vervolgens het hoofd. ‘Jouw dood zou jammer zijn. We hebben nieuw bloed nodig. Het wordt wat dun in het Huis. Mijn grootvader placht te zeggen dat we allemaal slap werden en hij had gelijk. Ik ben nog maar de helft van de man die hij was, hoe beschamend ik het ook vind, en Zarine is verschrikkelijk zacht. Niet zwak, hoor...’ Even verschenen er diepe rimpels op zijn voorhoofd en hij knikte toen Perijn niet beaamde dat Faile zwak was. ‘... maar toch zacht.’

En dat schokte Perijn weer zo dat hij ging zitten, voor hij besefte dat hij naar een stoel was gelopen. Hij vergat bijna boos te zijn. Was deze man gek, dat hij telkens van onderwerp veranderde? En Faile zacht? Ze kon inderdaad af en toe heerlijk zacht zijn, maar iedere man die haar zacht zou vinden in de betekenis van haar vaders woorden, zou waarschijnlijk zijn hoofd in een pakje met haar lint eromheen terugvinden. Perijn net zo goed, trouwens.

Bashere pakte de verfrommelde wijnbeker, bekeek hem, zette hem terug en nam de andere stoel. ‘Zarine heeft me veel over je verteld voor ze naar haar moeder ging. Alles over Perijn van Tweewater, slachter van de Trolloks. Dat is wel goed. Ik mag een man die teen aan teen kan staan met een Trollok en niet wegkruipt. Nu wil ik weten wat voor soort man je bent.’ Hij wachtte af en nam een slokje wijn. Perijn had graag wat meer van Rhands meloenwijn gedronken, of zijn beker niet fijngeknepen, nu hij zo’n droge keel had. Hij wilde best een goede indruk maken, maar diende met de waarheid te beginnen. ‘In alle oprechtheid... ik ben helemaal geen heer. Ik ben een smid. Ziet u, met de komst van de Trolloks...’ Zijn stem stierf weg omdat Bashere zo hard lachte dat de man zijn ogen moest afvegen. ‘Jongen, de Schepper heeft de Huizen nooit gemaakt. Sommigen vergeten het, maar als je in de geschiedenis teruggaat, stuit je vroeg of laat op een burger die een ongewone moed toonde of zijn hoofd erbij hield en de leiding nam, toen ieder ander als een geplukte gans rondwaggelde. Denk er wel aan dat sommigen tevens graag vergeten dat de weg omlaag ook opeens kan opdoemen. Ik heb twee dienstmeiden in Tair die een vrouwe zouden zijn als hun voorvaderen tweehonderd jaar geleden geen dwazen waren geweest die zelfs een grotere dwaas niet wilde volgen. Ik ken een houtsnijder in Sidona die beweert dat vóór Artur Haviksvleugel zijn voorouders koningen en koninginnen waren. Misschien vertelt hij de waarheid; het is een goede houtsnijder. Er gaan net zoveel wegen omhoog als omlaag en alle zijn ze glad en gevaarlijk.’ Bashere snoof zo luid dat zijn snorpunten trilden. ‘Een dwaas kreunt wanneer het lot hem omlaag voert en een nog grotere dwaas kreunt wanneer het lot hem opheft. Wat ik van je wil weten, is niet wat je was. En ook eigenlijk niet wat je bent, of wat je vanbinnen bent. Als mijn vrouw Zarines vel niet stroopt en als ik je niet dood, weet je dan hoe je een vrouw moet behandelen? Nou?’

Denkend aan een goede indruk besloot Perijn niet uit te leggen dat hij veel liever weer smid zou willen zijn. ‘Ik behandel Faile zo goed als ik maar kan bedenken,’ zei hij behoedzaam.

Bashere snoof opnieuw. ‘Zo goed als je maar kunt bedenken.’ Zijn vlakke stem werd een grom. ‘Je kunt het maar beter heel goed bedenken, jongen, anders... Luister, een vrouw is geen wapenknecht die op jouw roep komt aansnellen. In sommige opzichten is een vrouw net een duif. Je dient haar maar half zo hard vast te houden als je nodig vindt, anders doe je haar pijn. En jij wilt Zarine geen pijn doen. Begrijp je me?’ Opeens verscheen er een verontrustende grijns en werd zijn stem bijna vriendelijk. ‘Je zou heel goed kunnen dienen als schoonzoon, Aybara, maar als je haar ongelukkig maakt...’ Hij streek weer over zijn zwaardgevest.

‘Ik probeer haar gelukkig te maken,’ merkte Perijn ernstig op. ‘Haar pijn doen is wel het laatste dat ik wil.’

‘Goed, omdat dat ook het allerlaatste zou zijn dat je doet, jongen.’ Ook dat werd grijnzend gezegd, maar Perijn twijfelde er niet aan dat de man elk woord meende, ik denk dat het tijd wordt jou naar Deira te brengen. Als zij en Zarine inmiddels hun gesprek niet hebben beëindigd, kunnen we ze maar beter storen voor de een de ander doodt. Ze werden altijd al een tikkeltje opgewonden bij een heftig gesprek en Zarine is nu zo groot dat Deira haar niet tot zwijgen kan brengen door haar over de knie te nemen.’ Bashere zette de beker terug en liep al pratend naar de deur. ‘Eén ding moet je goed beseffen. Enkel omdat een vrouw zegt dat ze iets gelooft, betekent dat nog niet dat het waar is. O, zij gelooft dat wel, maar iets is niet noodzakelijkerwijs zo omdat een vrouw erin gelooft. Hou dat in gedachten.’

‘Dat doe ik.’ Perijn meende de man te begrijpen. Faile had altijd een vluchtige ontmoeting met de waarheid. Nooit in belangrijke zaken, of liever, in zaken die zij als belangrijk beschouwde, maar wanneer ze beloofde iets tegen haar zin te doen, slaagde ze er altijd in voor zichzelf een gaatje open te houden, waar ze zich doorheen kon wurmen, zodat ze zich naar de letter aan haar belofte hield en tegelijk mooi haar eigen zin deed. Wat hij niet begreep was wat dat met Failes moeder te maken had.

Het was een lange wandeling door het paleis, langs zuilenrijen en vele trappen op. Er leken weinig Saldeanen te zijn, maar vrij veel Aielmannen en Speervrouwen, en bovendien de in rood en wit gestoken bedienden, die een buiging of een knix maakten, en mannen en vrouwen in net zulke witte kledij als de mensen die de paarden hadden overgenomen. De laatsten haastten zich met dienbladen, armen vol handdoeken en met neergeslagen ogen verder, en leken nergens op te letten. Geschokt besefte Perijn dat een aantal van hen ook die scharlakenrode hoofdband droeg, zoals veel Aielmannen. Dat moesten ook Aiel zijn. Iets anders kleins viel hem eveneens op. Er waren evenveel Aiel mét zo’n hoofdband als zonder, maar geen enkele Speervrouw. Gaul had hem wat dingen over de Aiel verteld, maar de hoofdbanden nooit vermeld.

Hij en Bashere gingen een kamer binnen vol stoelen met ingelegd ivoor en kleine tafeltjes op een tapijt met figuren. Perijns oren vingen het gedempte geluid op van harde vrouwenstemmen in een andere kamer. Hij kon door de dikke deur de woorden niet verstaan, maar wist wel dat een van de stemmen aan Faile toebehoorde. Opeens hoorde hij een klap, bijna meteen gevolgd door een tweede, en hij kromp ineen. Alleen een doorgebakken wolkop bemoeide zich met een ruzie tussen zijn vrouw en haar moeder. Uit ervaring wist hij dat ze zich uiteindelijk allebei op die dwaas stortten – en hij wist heel goed dat Faile het gewoonlijk best voor zichzelf kon opnemen. Daarentegen had hij ook sterke vrouwen gekend die soms al moeder of grootmoeder waren, maar zich niet verzetten als hun eigen moeder hen als een klein kind behandelde.

Hij trok zijn schouders op en beende op de tussendeur af, maar Bashere was hem voor, aankloppend met zijn knokkels, alsof hij alle tijd van de wereld had. Bashere kon natuurlijk niet horen wat volgens Perijn twee katten in een zak waren. Twee razende katten. Basheres geklop onderbrak het gekift, alsof een mes het doorsneed. ‘Kom binnen,’ zei een beheerste stem luid.

Perijn kon nog net voorkomen dat hij Bashere opzij duwde en eenmaal binnen zochten zijn ogen meteen bezorgd naar Faile, die in een brede leunstoel zat op een plek waar het licht door de ramen wat minder scherp was. Het tapijt hier was hoofdzakelijk rood, waardoor hij aan bloed moest denken en een van de twee wandkleden toonde een vrouw te paard die met een speer een luipaard doodde. Het andere gaf een beeld van een hevige strijd rond een banier met de Witte Leeuw. Ze rook heel verward en hij kon de gevoelens niet goed scheiden. Op haar linkerwang stond een rode handafdruk, maar ze glimlachte hem zwakjes toe.

Failes moeder deed hem met de ogen knipperen. Vanwege Basheres gepraat over duiven had hij een breekbare vrouw verwacht, maar vrouwe Deira was een paar duim langer dan haar man en ze was... statig. Niet zo groot als vrouw – Lohan, die mollig was, of als Daise Kongar, die eruitzag of ze de smidsmoker kon overnemen. Ze was weelderig, wat een man zeker niet van zijn schoonmoeder zou mogen denken, en hij zag aan wie Faile haar schoonheid te danken had. Failes gezicht was haar moeders gezicht, zonder het wit in het donkere haar rond de slapen. Als Faile er op die leeftijd zo uit zou zien, was hij een heel fortuinlijk man. Aan de andere kant gaf de forse neus vrouwe Deira het uiterlijk van een adelaar, terwijl ze haar donkere, schuin staande ogen op hem richtte. Een adelaar met een felle blik die zich gereedhield óm haar klauwen in een bijzonder onschuldig konijntje te begraven. Ze rook naar woede en verachting. De echte verrassing was echter de rode handafdruk op haar gezicht.

‘Vader, we spraken net over je,’ zei Faile met een beminnelijke glimlach, naar hem toezwevend en zijn handen grijpend. Ze drukte een kus op beide wangen en Perijn voelde zich opeens even stekelig. Een vader verdiende dat alles niet, wanneer vlak naast hem de echtgenoot stond. Maar hij mocht het met een glimlachje doen. ‘Moet ik dan wegrijden en me verbergen, Zarine?’ grinnikte Bashere. O, het klonk heel genoeglijk. De man leek niet eens te zien dat zijn vrouw en dochter elkaar hadden geslagen!

‘Ze geeft de voorkeur aan Faile, Davram,’ zei vrouwe Deira verstrooid. Met de armen over elkaar onder die overvloedige boezem nam ze Perijn openlijk van zijn kruin tot zijn kleine tenen op. Hij hoorde Faile tegen haar vader fluisteren dat het nu op hém aankwam.

Perijn nam aan dat het zo was, als zij en haar moeder tot slaan waren overgegaan. Hij rechtte zijn schouders en bereidde zich voor om vrouwe Deira te vertellen dat hij even zacht met Faile zou omgaan als met een pasgeboren poesje en dat hijzelf zich zo mak als een lammetje zou gedragen. Dat laatste was natuurlijk een leugen, want Faile zou een makke echtgenoot aan het spit rijgen en hem in een schaal op tafel zetten, maar de vrede moest bewaard blijven. Bovendien probeerde hij echt zacht voor haar te zijn. Misschien kwam het door vrouwe Deira dat Bashere het had over zacht optreden. Bij zo’n vrouw zou geen enkele man iets anders durven.

Voor hij kon beginnen zei Failes moeder: ‘Gele ogen maken nog geen wolf. Ben je sterk genoeg om mijn dochter aan te kunnen, jongeman? Uit wat ze mij vertelt ben je een doetje. Geef je toe aan al haar grillen en draait ze jou om haar vinger wanneer ze kattenbak wil spelen?’ Perijn keek haar met grote ogen aan. Bashere had Failes stoel genomen en tuurde uitvoerig naar zijn laarzen, waarvan hij de een op de punt van de ander had geplaatst. Faile, gezeten op de brede armleuning naast haar vader, keek haar moeder met een verontwaardigde frons aan en schonk toen Perijn een glimlach met al het vertrouwen dat ze had getoond toen ze hem bij Rhand had gezegd voor zichzelf op te komen.

‘Ik denk niet dat ze me om haar pink draait,’ zei hij behoedzaam. Ze probeerde het wel, dat was waar, maar hij dacht niet dat het ooit zover was gekomen. Behalve zo nu en dan, om haar een pleziertje te doen. Vrouwe Deira’s gesnuif sprak boekdelen. ‘Zwakkelingen denken dat altijd. Een vrouw wil een sterke man, sterker dan zij is. Hier.’ Haar vinger porde zo hard tegen zijn borst dat hij gromde. ‘Ik zal nooit die eerste keer vergeten dat Davram me in mijn nekvel greep en me bewees dat hij de sterkste was. Het was prachtig!’ Perijn knipperde met zijn ogen; dat plaatje kon hij zich gewoon niet voorstellen. ‘Als een vrouw sterker is dan haar man zal ze hem weldra minachten. Zij heeft dan de keus: ofwel hem overheersen, ofwel zichzelf kleiner maken zodat ze hem niet kleineert. Als de echtgenoot echter sterk genoeg is’ – opnieuw porde ze in hem, nog harder – ‘kan ze even sterk zijn als hij, kan ze even sterk worden als hij. Je zult Faile moeten bewijzen dat je sterk bent.’ Weer een stevige por, zelfs nog harder. ‘De vrouwen van onze familie zijn luipaarden. Als je haar niet kunt africhten om op jouw bevel te jagen, zal Faile je klein snoeien wat je dan ook verdient. Ben je sterk genoeg?’ Deze keer porde haar vinger Perijn een stap naar achter. ‘Wilt u daarmee ophouden?’ gromde hij. Hij bedwong zich om over zijn borst te wrijven. Faile bood geen enkele hulp en glimlachte hem slechts bemoedigend toe. Bashere zat hem met samengeknepen lippen en een opgetrokken wenkbrauw op te nemen. ‘Als ik haar soms haar zin geef, komt dat doordat ik dat wil. Ik wil haar glimlach zien. Als u verwacht dat ik over haar heen stamp, kunt u dat vergeten.’ Misschien had hij het daarmee verloren. Failes moeder begon hem hoogst vreemd aan te kijken en haar geur was zo warrig dat hij er niets uit opmaakte, hoewel er nog boosheid in zat en ijzig misnoegen. Een goede indruk of niet, hij had er genoeg van om te zeggen wat Bashere en zijn vrouw wilden horen, ik hou van haar en zij houdt van mij; dat is wat mij betreft het enige en alles.’

‘Hij zegt dat als jij onze dochter meeneemt,’ zei Bashere langzaam, ‘hij haar komt halen. Hij denkt blijkbaar dat negenduizend man Saldeaanse ruiterij geen partij is voor tweehonderd boogschutters uit Tweewater.’

Zijn vrouw nam Perijn nadenkend op en beheerste zich zichtbaar weer beter, waarbij ze haar hoofd oprichtte. ‘Alles goed en wel, maar elke man kan met een zwaard zwaaien. Wat ik wil weten is of hij een eigenwijze, koppige, ongehoorzame...’

‘Genoeg, Deira,’ onderbrak Bashere haar zacht. ‘Aangezien je blijkbaar hebt besloten dat Zarine... dat Faile geen kind meer is, denk ik dat Perijn wel voldoet.’

Tot Perijns verbazing boog Basheres vrouw gedwee het hoofd. ‘Zoals je zegt, mijn hart.’ Vervolgens keek ze Perijn woest aan, zeker niet gedwee, alsof ze wilde zeggen dat dit de beste manier was waarop een man een vrouw kon aanpakken.

Bashere mompelde iets binnensmonds over kleindochters en het bloed weer sterker maken. En Faile? Ze schonk Perijn een glimlach die hij nooit eerder van haar had gezien, en haar gelaatsuitdrukking stelde hem zeker niet op zijn gemak. Met haar handen verstrengeld, haar enkels over elkaar en haar hoofd wat schuin, slaagde ze erin, er... onderworpen uit te zien. Faile! Misschien had hij een schoonfamilie getroffen waar iedereen gek was.

Rhand sloot de deur achter Perijn, dronk zijn roemer leeg en ging schrijlings in zijn stoel zitten om na te denken. Hij hoopte dat Perijn het goed kon vinden met Bashere. Maar als de vonken er inderdaad vanaf vlogen, zou Perijn wellicht meer gewillig zijn naar Tyr te gaan. Hij had Mart of Perijn daar nodig, zodat Sammael ervan overtuigd was dat de echte aanval daarvandaan kwam. Die gedachte veroorzaakte een zacht, bitter lachen. Licht, dat je op die manier over je vrienden dacht. Lews Therin giechelde en mompelde iets vaags over vrienden en verraad. Rhand had hem graag een jaar in slaap gehad. Min kwam zonder kloppen en onaangekondigd binnen. De Speervrouwen keken soms vreemd, maar wat Sulin of wellicht Melaine ook had gezegd, ze stond nu op het lijstje van mensen die ongeacht Rhands bezigheden naar binnen mochten. Ze maakte er ook misbruik van. Ze had zonder blikken of blozen een kruk naast zijn badkuip geplaatst voor een gesprek alsof er niets vreemds aan de hand was. Nu bleef ze even staan om een roemer vruchtenwijn in te schenken en met een sprongetje in zijn schoot neer te ploffen. Haar gezicht glom iets van het zweet. Ze wilde ook niet leren hoe ze de hitte kon negeren, maar lachte slechts en zei dat ze geen Aes Sedai was en nooit wilde worden. Hij was bij deze bezoeken blijkbaar haar lievelingsstoel geworden, maar als hij het negeerde, zou ze het spelletje volgens hem vroeg of laat opgeven. Daarom had hij zich zo goed mogelijk onder het badwater gehouden en haar niet met Lucht geblinddoekt. Als ze ooit zou merken hoezeer hem dat beïnvloedde, zou ze het grapje steeds weer herhalen. En al vond hij het voor zichzelf beschamend, een meisje op zijn knie voelde prettig. Hij was niet van steen. ‘Fijn gepraat met Faile?’

‘Niet zo lang. Haar vader kwam haar halen en ze had het te druk met haar armen om hem heen te slaan om nog iets van mij op te merken. Ik ben een wandelingetje gaan maken.’

‘Je mocht haar niet zo erg?’ vroeg hij en Mins ogen werden groot en haar wimpers maakten ze zelfs nog groter. Vrouwen dachten dat een man nooit iets zag of begreep wat hij van hen niet mocht merken. ‘Het is niet zo dat ik haar niet mag,’ zei ze en de woorden kwamen heel langzaam. ‘Het is gewoon... nou ja, ze wil wat ze wil wanneer ze het wil, en dan wil ze geen nee meer horen. Ik heb medelijden met Perijn dat hij met haar getrouwd is en zo. Weet je wat ze van me wilde? Ze wilde zeker zijn dat ik geen plannetjes had met haar kostbare echtgenoot. Misschien heb je het niet gemerkt, want mannen zien die dingen nooit...’ Ze zweeg opeens en keek hem achterdochtig vanonder haar lange wimpers aan. Hij had zojuist laten merken dat hem wel dingen opvielen. Nadat ze eenmaal tevreden had gezien dat hij niet lachte of haar wilde verbeteren, vertelde ze verder, ik zag na één blik al dat hij stapel op haar is, de arme dwaas. En zij op hem, maar of dat zo geweldig voor hem is... Ik denk dat hij niet eens een tweede keer naar een andere vrouw zou kijken, maar dat gelooft ze niet. Zeker niet als die andere vrouw het eerst kijkt. Hij heeft zijn valk gevonden en het zou me niet verbazen als ze hem doodt wanneer de havik vérschijnt.’ Haar adem stokte en ze keek opnieuw naar hem op, waarna ze een lange teug uit haar roemer nam.

Ze zou hem uitleggen wat ze bedoelde als hij ernaar vroeg. Zij hoefde van hem haar visioenen niet te vertellen tenzij die op hem sloegen, maar nu was het om de een of andere reden veranderd. Ze zou nu iedereen goed bekijken wanneer hij het vroeg en alles vertellen. Het zorgde er echter voor dat ze zich niet op haar gemak voelde. Hou je bek’, schreeuwde hij Lews Therin toe. Ga weg! Jij bent dood.’ Het lukte niet, het lukte de laatste tijd vaak niet. De stem mompelde verder, misschien over verraad door vrienden, misschien over hen te verraden.

‘Nog iets gezien wat mij betreft?’ vroeg hij.

Met een dankbare grijns maakte Min het zich gemakkelijk tegen zijn borst. Het was alleen om het ontspannen te houden en aan de andere kant misschien ook weer niet. Tussen de slokjes door begon ze te vertellen. ‘Toen jullie twee bij elkaar waren, zag ik die vuurvliegjes en de duisternis sterker dan ooit. Mmm, ik vind meloenwijn lekker. Maar als jullie twee in dezelfde kamer zijn, blijven de vuurvliegjes bestaan en worden ze niet sneller opgevreten dan ze kunnen uitzwermen, zoals wel gebeurt wanneer je alleen bent. Ik zag nog iets anders toen jij en hij bij elkaar waren. Tweemaal zal hij erbij moeten zijn, anders zul je...’ Ze tuurde in haar roemer zodat hij haar gezicht niet kon zien. ‘Als hij er niet is, zal er iets ergs met je gebeuren.’ Haar stem klonk kleintjes en bang. iets heel ergs.’

Hoe graag hij ook meer zou willen weten – zoals wanneer en waar en wat – hij wist dat ze reeds alles had verteld. ‘Dan zal ik hem gewoon bij me moeten houden,’ zei hij zo opgewekt mogelijk. Hij had niet graag dat Min bang was.

‘Ik weet niet of dat volstaat,’ mompelde ze in haar roemer. ‘Het gebeurt als hij er niet is, maar ik zag niets wat duidelijk maakte dat het niet gebeurt als hij er wel is. Het zal heel erg zijn, Rhand. Alleen al de gedachte aan dat visioen...’

Hij trok haar gezicht omhoog en zag verrast dat er tranen in haar ogen stonden. ‘Min, ik wist niet dat zo’n visioen jou pijn deed,’ zei hij zachtjes. ‘Het spijt me.’

‘Je snapt er ook niks van, schaapherder,’ mopperde ze. ‘Gewoon stof.’ Ze trok een kanten doekje uit haar mouw en depte haar ogen. ‘Enkel stof. Je laat Sulin hier te weinig stoffen.’ Het doekje verdween met een sierlijk gebaartje, ik hoor terug te gaan naar De Rozenkroon. Ik moest je enkel vertellen wat ik van Perijn had gezien.’

‘Min, wees voorzichtig. Misschien kun je maar beter niet zo vaak komen. Ik kan me niet’ indenken dat Merana het door de vingers ziet als ze ontdekt wat je aan het doen bent.’

De grimas op haar gezicht leek weer de oude Min en haar ogen keken vermaakt, al glansden ze nog van de tranen. ‘Gun me mijn eigen zorgen, schaapherder. Ze denken dat ik naar al die mooie dingen van Caemlin kijk, zoals elke andere boeren trien. Als ik niet elke dag kwam, zou jij niet weten dat ze besprekingen voeren met de adel.’ Ze had het gisteren toevallig een keer opgevangen op weg naar het paleis. Merana had kort voor het raam gestaan van een paleis waarvan Min vernam dat het heer Pelivar behoorde. De kans dat Pelivar en zijn gasten de enigen waren, was even groot als dat Merana daar was heen gegaan om de afvoergoten schoon te scheppen. ‘Pas op,’ zei hij ferm. ik wil niet dat jou iets overkomt, Min.’ Ze nam hem kort op, trok zich vervolgens hoog genoeg op voor een lichte kus op de lippen. Tenminste... Nou, het was een lichte kus, maar het was bij haar dagelijkse vertrek een gewoonte geworden en hij dacht dat die kussen eigenlijk elke dag wat meer gewicht kregen. Ondanks al zijn beloften aan zichzelf zei hij: ik wou dat je dat niet deed.’ Haar op zijn knieën laten zitten was een, maar kussen maakte het grapje geen grapje meer.

‘Nou geen tranen, boerenjongen,’ glimlachte ze, ‘en geen gestotter.’ Ze woelde door zijn haren alsof hij nog tien was en liep naar de deur. Net als een paar andere keren bewoog ze zich heel sierlijk en deinend. Het riep geen tranen en gestotter op, maar zorgde er wel voor dat hij haar nakeek, hoe hard hij het ook probeerde te onderdrukken. Zijn ogen schoten naar haar gezicht, zodra zij zich omdraaide. ‘Nee maar, schaapherder, je wordt rood. Ik dacht dat je geen last meer had van de hitte. Nou ja, laat maar. Ik wil je zeggen dat ik voorzichtig zal zijn. Tot morgen. Zorg dat je schone kousen aantrekt.’ Rhand liet zijn adem langzaam ontsnappen nadat de deur stevig achter haar was dichtgevallen. Schone kousen? Dat deed hij elke dag! Hij had slechts keus uit twee dingen: hij kon net doen of ze hem helemaal niets deed tot ze ermee ophield, of hij kon zich bij zijn gestotter neerleggen. Of het misschien afbedelen. Wellicht hield ze er dan mee op, maar dat zou ze voor geplaag kunnen gebruiken en Min vond plagen leuk. De enige andere keus – hun tijd samen zo kort mogelijk houden, koel en afstandelijk zijn – was niet mogelijk. Ze was een vriendin. Dan kon hij net zo goed koel zijn tegen... Aviendha en Elayne. Het waren de enige namen die hem te binnen schoten en die pasten niet in dit voorbeeld. Tegen Mart of Perijn. Hij begreep echter niet waarom hij zich bij haar zo ontspannen voelde. Door haar manier van plagen zou dat niet zo moeten zijn, maar hij was het wel.

Lews Therins gebabbel was luider geworden vanaf het ogenblik dat de Aes Sedai ter sprake waren gekomen en nu zei hij heel duidelijk: Als ze plannen beramen met de Huizen moet ik er iets aan doen. Ga weg, beval Rhand.

Negen zijn te gevaarlijk, zelfs ongeoefend. Te gevaarlijk. Kan dat niet toestaan. Nee. O, nee. Ga weg, Lews Therin!

Ik ben niet dood! huilde de stem. Ik verdiende de dood, maar ik leef! Leef! Leef!

Je bent dood! schreeuwde Rhand hem in zijn hoofd terug. Je bent dood, Lews Therin!

De stem stierf weg, nog steeds huilend leef’., en verdween uit zijn gehoor.

Bevend stond Rhand op, vulde zijn roemer bij en dronk hem in één slok leeg. Het zweet droop van zijn gezicht en zijn hemd kleefde. Dat aandacht te geven was lastig. Lews Therin werd steeds hardnekkiger. Een ding was zeker: als Merana plannen beraamde met de adel, vooral met de Huizen die bereid waren een opstand uit te roepen wanneer hij Elayne niet snel genoeg naar hun zin hierheen haalde, moest hij er iets aan doen. Jammer genoeg had hij geen idee wat. Dood ze, fluisterde Lews Therin. Negen zijn te gevaarlijk, maar als ik er enkelen dood, als ik hen verjaag... dood... zorg dat ze bang van me zijn... zal ik niet opnieuw doodgaan... Ik verdien de dood, maar ik wil leven... Hij begon te huilen maar het fluisterende geraaskal ging door. Rhand vulde zijn roemer bij en probeerde niet te luisteren. Toen de Origanpoort naar de Binnenstad zichtbaar werd, ging Demira Erif langzamer lopen. Een aantal mannen in de volle straat nam haar bewonderend op toen ze langsliep. Misschien wel voor de duizendste keer maakte ze in gedachten een aantekening geen kleren meer uit haar geboorteland Arad Doman te dragen, en voor de duizendste keer vergat ze het prompt. Kleren waren amper belangrijk. Ze liet al jaren dezelfde zes gewaden maken, en als een onbeschaamde vent niet besefte dat hij een Aes Sedai voor zich had, was het altijd heel eenvoudig hem duidelijk te maken tegen wie hij zo opgefokt deed. Daarna vielen ze haar heel snel niet meer lastig, gewoonlijk even snel als ze weg konden komen.

Maar op dit ogenblik had ze alleen aandacht voor de Origanpoort, een grote wit marmeren boog in een glanzend witte muur, en voor de mensen, karren en koetsen die erdoorheen stroomden onder het toeziend oog van een tiental Aiel die vermoedelijk niet zo onoplettend waren als het op het eerste oog leek. Misschien herkenden ze een Aes Sedai meteen. Tot haar verbazing konden sommige mensen dat. Bovendien was ze uit De Rozenkroon gevolgd. Die jas en broek waarmee ze tussen rotsen en struiken konden verdwijnen, waren op straat opvallend. Dus zelfs als ze de Binnenstad had willen binnengaan, zelfs als ze bereid was geweest het gevaar van Merana’s woede te trotseren door het zonder Altors toestemming toch te doen, zou het niet lukken. Het smaakte bitter dat een Aes Sedai toestemming moest vragen aan een man. Ze wilde alleen ene Milam Hamder zien, de tweede boekbewaarder van de koninklijke librije en al bijna dertig jaar haar factoor.

De librije in dit paleis was niet te vergelijken met die van de Witte Toren of met de koninklijke librije in Cairhien of de Terhana-librije, maar om daar binnen te komen, kon ze net zo goed van vliegen gaan dromen. Indien haar boodschap Milam echter had bereikt, zou hij op zoek zijn gegaan naar de boeken die ze wilde hebben. De paleislibrije zou heel goed gegevens kunnen verschaffen over de zegels van de kerker van de Duistere, misschien wel bronnen die in librijelijsten waren opgenomen, al zou dat misschien te veel gehoopt zijn. De meeste boekverzamelingen hadden wel wat liggen dat al heel lang geleden geboekstaafd had moeten worden, doch zomaar honderd jaar, vijfhonderd jaar, soms nog langer, vergeten was. De meeste librijen bevatten schatten die de boekbewaarders niet eens vermoedden.

Ze wachtte geduldig en liet de menigte voorbijstromen, waarbij ze alleen lette op de mensen die de poort uitkwamen. Milams kale hoofd en ronde gezicht zag ze echter niet. Ten slotte gaf ze het met een zucht op. Het was duidelijk dat hij haar bericht niet had ontvangen. Anders zou hij zich met elke smoes hebben verontschuldigd om hier op de afgesproken tijd te zijn. Ze zou moeten wachten op haar beurt om Merana te vergezellen naar het paleis en moeten hopen dat die jonge Altor toestemming zou geven – weer die toestemming! – de librije na te zoeken.

Ze wendde zich van de poort af en haar ogen vielen toevallig op een lange kerel met een smal gezicht in een voermansvest die haar veel te bewonderend aangaapte. Toen hun ogen elkaar ontmoetten, gaf hij haar een knipoogje!

Ze was niet van plan dat tijdens haar weg terug naar de herberg nog te slikken. Ik moet nu eens onthouden dat ik wat eenvoudiger kleren laat maken, dacht ze en ze vroeg zich af waarom ze het nooit eerder had gedaan. Gelukkig was ze enkele jaren geleden al in Caemlin geweest en Stevan zou in De Rozenkroon op haar wachten, een baken dat ze kon gebruiken om haar zo nodig de weg te wijzen. Ze glipte een smalle opening in de schaduw in, tussen een messenwinkel en een taveerne.

De smalle stegen van Caemlin waren bij haar vorige bezoek modderig geweest, maar naarmate ze verder doordrong in de nu droge stegen, werd de stank steeds erger. Ze liep tussen blinde muren, er was vaak geen venster, en zelden een klein deurtje of een smalle poort die niet de indruk gaf de laatste tijd nog open te zijn geweest. Magere katten blikten haar stil aan van vaten en achtermuren, en zwerfhonden met uitpuilende ribben legden hun oren soms al grommend plat voor ze een doorloop inschoten, zoals een steeg hier werd genoemd. Ze maakte zich geen zorgen over een krab of een beet. Katten leken iets van Aes Sedai te voelen. Ze had nog nooit gehoord dat een Aes Sedai was gekrabd, niet eens door de wildste katten. Honden gedroegen zich weliswaar vijandig, alsof zij Aes Sedai katten vonden, maar slopen altijd wat slinks weg na een blijk van haar Kracht.

Er liepen veel meer honden en katten rond dan ze zich herinnerde, en ook meer uitgehongerd, maar niet veel mensen. Ze had nog niemand gezien tot ze een hoek omsloeg en vijf of zes Aielmannen lachend en pratend aan zag komen. Ze leken geschrokken toen ze haar zagen. ‘Neem me niet kwalijk, Aes Sedai,’ mompelde er een en ze drukten zich allen tegen de muur van de doorloop, hoewel er ruimschoots plaats was.

Zich afvragend of het dezelfde waren die haar hadden gevolgd – één gezicht van een ineengedrongen kerel met venijnige ogen kwam haar bekend voor – knikte ze en mompelde haar dank terwijl ze langs hen schoof.

De speer in haar zij was zo’n schok dat ze niet eens riep. Verwoed probeerde ze saidar te bereiken, maar nog iets anders drukte in haar zij, en ze viel neer in het stof. Het gezicht dat ze zich herinnerde, kwam met zijn zwarte spottende ogen vlak voor haar gezicht. De man gromde iets dat ze negeerde, terwijl ze probeerde naar saidar te reiken, probeerde... De duisternis viel op haar neer.

Nadat Perijn en Faile eindelijk de eindeloze ondervraging van haar ouders achter de rug hadden, wachtte die vreemde dienstmeid Sulin hen in de gang op. Perijn was nat van het zweet dat donkere vlekken op zijn jas maakte, en hij voelde zich alsof hij tien span had gehold, terwijl hij tegelijk met een knuppel was bewerkt. Faile had een glimlach op haar gezicht en liep alsof ze veren in haar laarzen had. Ze zag er stralend en mooi uit en leek even trots als die dag dat ze de mannen van Wachtheuvel aanvoerde op het moment dat de Trolloks Emondsveld onder de voet dreigden te lopen. Sulin maakte telkens als ze keken een knix, waarbij ze elke keer zowat omviel. Het gelooide gezicht met het litteken op de wang was verstard tot een onderdanige glimlach die bij iedere zucht volkomen kon verdwijnen. Langslopende Speervrouwen flitsten elkaar handtaal toe en voor hen maakte Sulin eveneens een knix, hoewel ze haar tanden zo hard op elkaar klemde dat Perijn het zowat hoorde. Zelfs Faile begon haar behoedzaam op te nemen.

Nadat de vrouw hen naar hun kamers had gebracht, een zitkamer, een slaapvertrek met een hemelbed dat groot genoeg was voor tien mensen en een lang marmeren balkon dat uitkeek op een binnenhof met een fontein, stond ze erop alles uit te leggen en te tonen, ook wat ze zelf konden zien. Hun paarden stonden in de stal en waren drooggewreven. Hun zadeltassen waren uitgepakt en met Perijns bijlriem in de kleerkast opgeborgen. Het grootste deel van hun karige spullen was keurig netjes in de laden van een ladekast gelegd. Perijns bijl stond naast de grijs marmeren haard alsof die houtjes voor het vuur kon hakken. Een van de twee zilveren kannen glinsterde van de waterdamp en bevatte ijsthee met munt, de andere pruimenwijn. Twee spiegels met vergulde lijsten werden aangewezen en aangeraakt. Een boven een tafeltje met Failes ivoren kam en borstel en een grote staande spiegel tussen bewerkte houten staanders die een blinde nog niet over het hoofd zou zien.

Terwijl Sulin nog steeds aan het uitleggen was, over badwater dat gebracht zou worden en de koperen kuipen, drukte Perijn een goudkroon in haar eeltige hand. ‘Dank je wel,’ zei hij, ‘maar als we nu verder alleen kunnen zijn...’ Heel even dacht hij dat ze hem de zware munt in het gezicht zou gooien, maar in plaats daarvan ontving hij wederom een wankele knix en een dichtgesmeten deur bij haar vertrek, ik neem aan dat degene die hier de bedienden oefent, zijn taak niet aan kan,’ zei Faile. ‘Dat was heel goed trouwens. Beleefd maar vastberaden. Als je dat nu ook bij ónze bedienden zou doen.’ Ze keerde hem haar slanke rug toe en fluisterde: ‘Wil je mijn knoopjes losmaken?’

Hij vond altijd dat zijn vingers dik leken vergeleken bij haar kleine knoopjes en was een beetje bang dat hij ze eraf zou trekken of haar gewaad zou scheuren. Aan de andere kant vond hij het leuk zijn vrouw uit te kleden. Gewoonlijk deed een meid het, volgens hem vanwege alle losgetrokken knopen. ‘Meende je dat echt, die onzin die je tegen je moeder zei?’

‘Heb je mij dan niet getemd, echtgenoot?’ zei ze zonder hem aan te kijken, ‘en mij niet geleerd braaf op je pols te zitten wanneer je mij roept? Ren ik niet naar je genoegen? Volg ik niet gehoorzaam je kleinste wenk op?’ Ze rook vermaakt. Haar stem klonk zeker vermaakt. Maar ze klonk ook of ze het meende, hetzelfde als toen ze haar moeder bijna hetzelfde vertelde, met opgeheven hoofd en zo trots als ze maar kon zijn. Vrouwen waren vreemd, meer viel er niet over te zeggen. En haar moeder...! Trouwens: wat een vader! Misschien kon hij beter van onderwerp veranderen. Wat had Bashere ook alweer genoemd? ‘Faile, wat is een gebroken kroon?’ Hij wist zeker dat hij dat had gezegd. Ze maakte een geërgerd geluidje en rook opeens verontrust. ‘Rhand is weg uit het paleis, Perijn.’

‘Nou, wat dan nog?’ Hij bukte zich om naar een paarlemoeren knoopje te kijken en fronste. ‘Hoe weet je dat?’

‘De Speervrouwen. Bain en Chiad hebben me iets van hun handtaal geleerd. Verklap het niet, Perijn. Ze gedroegen zich zo vreemd toen ze hoorden dat hier Aiel waren, dat ik denk dat ze het misschien niet hadden moeten doen. Bovendien kan het goed zijn die Speervrouwen te begrijpen zonder dat ze het weten. Er zijn er velen rond Rhand.’ Ze kronkelde zich los om hem als een schavuit aan te kijken en zijn baard te strelen. ‘Die eerste Speervrouwen die we tegenkwamen, dachten dat je mooie schouders had, maar je baard vonden ze niets. Zelfs wanneer ze een echte baard zien, weten Aielvrouwen niet wat een mooie baard is.’

Hoofdschuddend wachtte hij tot ze zich weer omdraaide. Hij stak de losgetrokken knoop in zijn zak. Misschien zou ze het niet merken. Zijn jas had wel een week een knoop gemist en hij zou het nu nog niet hebben geweten als zij hem er niet op had gewezen. Wat baarden betreft, Gaul had verteld dat de Aiel zich altijd gladschoren. Bain en Chiad hadden zijn baard het onderwerp voor vreemde grapjes gevonden. Hij had verscheidene malen gedacht hem af te scheren in deze hittegolf. Maar Faile vond de baard leuk. ‘Wat is dat met Rhand? Waarom is het van belang of hij weg is?’

‘Enkel dat je behoort te weten wat hij achter je rug om doet. Blijkbaar wist je niet dat hij wegging. Denk eraan dat hij de Herrezen Draak is. Dat is net zoiets als een koning, een koning der koningen, en koningen gebruiken zelfs hun vrienden, per ongeluk of opzettelijk.’

‘Dat zou Rhand nooit doen. Waar zinspeel je nou op? Dat ik hem moet bespieden?’

Hij bedoelde het als grapje, maar ze zei: ‘Jij niet, mijn lief. Dat is het werk van een vrouw.’

‘Faile!’ Hij richtte zich zo snel op dat hij bijna een tweede knoop lostrok, pakte haar bij de schouders en draaide haar om. ‘Jij gaat Rhand niet bespieden, hoor je me?’ Ze keek heel halsstarrig, de mond omlaag getrokken, ogen half toegeknepen – koppigheid walmde bijna uit haar lichaam -, maar hij kon ook verbeten zijn. ‘Faile, ik wil iets van de volgzaamheid zien waar je net over opschepte.’ Voor zover hij kon zien, deed ze wat hij zei wanneer het haar uitkwam en anders niet. Ze vergat het ook vaak, of hij nu gelijk had of niet. ‘Ik meen het, Faile. Ik wil je belofte. Ik wil er niet aan meedoen, aan...’ ik beloof het, mijn hart,’ zei ze en ze legde haar vingers op zijn lippen. ik beloof je dat ik Rhand niet zal bespioneren. Zie je, ik gehoorzaam mijn heer echtgenoot. Herinner jij je nog hoeveel kleinkinderen mijn moeder verwachtte?’

Die onverwachtse wending in het gesprek deed hem met zijn ogen knipperen. Maar ze had het beloofd, dat was het belangrijkste. ‘Zes, geloof ik. Ik raakte de tel kwijt toen ze ons ging vertellen welke de jongens moesten zijn en welke de meisjes.’ Vrouwe Deira had enkele schokkende raadgevingen verstrekt over de manier waarop. Gelukkig had hij het meeste gemist, doordat hij zich afvroeg of hij, voor ze klaar was, de kamer kon verlaten. Faile had gewoon zitten knikken alsof het de natuurlijkste zaak van de wereld was, nu haar echtgenoot en haar vader aanwezig waren.

‘Minstens zes,’ zei ze met een echt sluwe grijns. ‘Perijn, ze blijft over onze schouders meekijken, tenzij ik kan vertellen dat ze de eerste weldra mag verwachten en ik dacht zo: als het je ooit nog lukt de laatste knoopjes los...’ Na maanden van trouwen bloosde ze nog steeds, maar de grijns verdween zeker niet. ‘De aanwezigheid van een echt bed na zoveel weken maakt me even hitsig als een boerenmeid tijdens de oogst.’

Soms vroeg hij zich van alles af over die Saldeaanse boerenmeisjes die ze altijd noemde. Blozen of niet, als ze even hitsig waren als Faile, wanneer hij en zij alleen waren, werd er in Saldea nooit geoogst. Hij trok nog twee knopen stuk om haar gewaad open te krijgen en ze gaf er niets om. Ze flikte het zelfs om zijn hemd kapot te scheuren.

Demira merkte verrast dat ze haar ogen kon openen, was verbaasd dat ze in het bed lag van haar eigen kamer in De Rozenkroon, Ze verwachtte dood te zijn, niet uitgekleed onder een linnen laken te liggen. Stevan zat op een kruk aan het voeteneind en slaagde erin zowel opgelucht, bezorgd als streng te kijken. Haar slanke Cairhiense zwaardhand was een hoofd kleiner dan zij en bijna twintig jaar jonger ondanks al het grijs bij zijn slapen, maar soms gedroeg hij zich als haar vader. Hij zou zeker voor de zoveelste keer zeggen dat ze niet voor zichzelf kon zorgen zonder dat hij haar hand vasthield. Ze vreesde niet onterecht dat dit voorval hem veel voordeel zou bieden in de strijd van de komende maanden. Merana stond ernstig kijkend naast haar bed, Berenicia aan de andere kant. De gezette Gele zuster keek altijd ernstig, maar nu zelfs door en door somber.

‘Hoe?’ bracht Demira zwakjes uit. Licht, wat voelde ze zich zwak. Het kwam door helen. Haar armen boven het laken tillen kostte al veel moeite. Ze moest bijna dood zijn geweest. Heling liet geen littekens achter, maar de herinnering en haar zwakte waren ruim voldoende. ‘Er kwam een man de gelagkamer binnen,’ zei Stevan, ‘en die bestelde een biertje. Hij zei gezien te hebben hoe Aiel een Aes Sedai volgden – hij beschreef jou heel precies – en dat ze zeiden jou te gaan doden. Zodra hij was uitgesproken, voelde ik...’ Hij grijnsde somber. ‘Stevan vroeg me mee te gaan,’ zei Berenicia. ‘Hij sleurde me bijna mee, en we hebben het hele stuk gehold. Om je de waarheid te zeggen: totdat je net je ogen opendeed, wist ik niet of we op tijd waren gekomen.’

‘Natuurlijk maakte het allemaal deel uit van dezelfde val,’ merkte Merana vlak op, ‘van dezelfde waarschuwing. Die Aiel en de man hier. Jammer dat we hem lieten gaan, maar we waren zo bezorgd over jou dat het hem lukte weg te glippen voor iemand eraan dacht hem vast te houden.’

Demira had aan Milam liggen denken. In hoeverre zou dit alles haar zoektocht in de librije beïnvloeden en hoe lang zou het duren voor Stevan weer gekalmeerd was? Wat Merana zei drong eigenlijk niet echt door, afgezien van het laatste. ‘Hem vasthouden? Een waarschuwing? Waar heb je het over, Merana?’ Berenicia mompelde iets over alleen begrip van dingen die in boeken werden geschreven. Soms had Berenicia een vlijmscherpe tong.

‘Heb je na onze aankomst hier ooit iemand voor een drankje de gelagkamer zien binnenkomen, Deira?’ vroeg Merana geduldig. Dat was waar, dat had ze niet gezien. Een of twee Aes Sedai maakten weinig verschil voor de omzet van een herberg in Caemlin, maar negen was een andere zaak. Vrouw Kinsonijn had het kortgeleden nog hardop uitgesproken. ‘Dus was de bedoeling jullie te laten weten dat de Aiel mij hadden gedood, of misschien dat ik gevonden diende te worden voor ik stierf.’ Ze had zich net herinnerd wat die kerel met dat boevengezicht haar had toegegromd. ‘Ze vertelden mij tegen jullie te zeggen uit de buurt van Altor te blijven. Met deze woorden: “Zeg tegen de andere feeksen van de Herrezen Draak weg te blijven.” Als ik dood was, had ik die boodschap toch moeilijk kunnen doorgeven, niet? Waar zitten mijn wonden?’

Stevan bewoog op zijn kruk en schoot een gepijnigde blik op haar af. ‘Beide steken misten het orgaan waardoor je ter plekke zou zijn gestorven, maar je verloor zoveel bloed...’

‘Wat moeten we nu?’ onderbrak Demira hem voor hij kon beginnen over hoe dom ze was geweest zich op die manier te laten vangen. Ze keek Merana vragend aan.

‘Ik zeg dat we de Aiel moeten vinden die hiervoor verantwoordelijk zijn,’ zei Berenicia vastberaden, ‘en hen als voorbeeld stellen.’ Ze kwam uit de Grensvenen van Shienar en overvallen van de Aiel kende ze uit haar kindertijd. ‘Seonid is het met me eens.’

‘O nee,’ sprak Demira haar tegen, ik wil mijn eerste kans op een studie van de Aiel niet verknoeien. Ze zeggen nu al amper twee woorden. Het was per slot van rekening mijn bloed. Bovendien, als die man die jullie waarschuwde ook een Aiel was, lijkt het me waarschijnlijk dat ze op bevel handelden en ik denk dat er maar één man in Caemlin is die de Aiel kan bevelen.’

‘De anderen zijn het met je eens, Demira’ zei Merana terwijl ze Berenicia ferm aankeek, ik wil geen gezeur over verspilde tijd en moeite om tussen honderden andere honden die ene troep te vinden, terwijl de man die hen op jacht heeft gestuurd grijnzend rondloopt.’ Berenicia stribbelde nog wat tegen voor ze het hoofd boog, maar dat deed ze altijd.

‘We moeten Altor minstens tonen dat hij Aes Sedai niet op deze manier kan behandelen,’ zei Berenicia scherp. Een blik van Merana deed haar toon matigen hoewel ze niet al te blij keek. ‘Maar niet zo scherp dat we daarmee onze eigen plannen dwarsbomen natuurlijk.’ Demira legde haar vingertoppen tegen de lippen en zuchtte. Ze voelde zich echt zwak. ik bedenk opeens wat. Als we hem openlijk beschuldigen van wat hij heeft gedaan, zal hij het natuurlijk ontkennen en we hebben geen bewijs dat we hem in het gezicht kunnen slingeren. Niet alleen dat, het kan best onverstandig zijn als dit bekend wordt. Dan voelt hij zich vrij om op jacht te gaan naar Aes Sedai alsof het konijnen zijn.’ Merana en Berenicia keken elkaar aan en knikten, een en al instemming. De arme Stevan fronste woedend. Hij had nooit iemand zomaar laten gaan wanneer haar kwaad was geschied. ‘Zou het niet beter zijn niets te zeggen? Dan zal hij zeker gaan piekeren en zweten over waarom we niets zeggen. Over wat we van plan zijn en zo. Ik weet niet hoeveel we kunnen doen, maar we kunnen er wel voor zorgen dat hij wat argwanend wordt.’

‘Een goed punt,’ zei Verin in de deuropening. ‘Altor moet eerbied hebben voor Aes Sedai, anders valt er met hem niet te werken.’ Ze gebaarde Stevan weg te gaan, die natuurlijk eerst op Demira’s knikje wachtte, en nam zijn kruk. ‘Aangezien jij het doelwit was, dacht ik...’ Ze keek Merana en Berenicia fronsend aan. ‘Kunnen jullie niet gaan zitten. Ik krijg kramp in mijn nek van het omhoogkijken.’ Verin praatte alweer door, terwijl ze de enige stoel en de andere kruk erbij haalden. ‘Aangezien jij het doelwit was, Demira, moet jij beslissen welk lesje meester Altor dient te leren. En je lijkt me al een begin te hebben gemaakt.’

‘Ik vind...’ begon Merana, maar Verin onderbrak haar. ‘Straks, Merana. Demira mag als eerste iets voorstellen.’

Demira snakte naar adem, terwijl ze op de ontploffing wachtte. Merana leek het altijd prettig te vinden als haar beslissingen door Verin werden goedgekeurd, wat in deze omstandigheden wel onhandig, maar best begrijpelijk was. Dit was echter voor het eerst dat Verin de leiding had overgenomen. In het bijzijn van anderen, tenminste. Merana staarde Verin echter kort aan, perste haar lippen op elkaar en boog toen het hoofd. Demira vroeg zich af of dit betekende dat Merana nu het gezantschap onder leiding van Verin zou stellen. Er leek weinig anders op te zitten. Alle ogen richtten zich afwachtend op Demira. Vooral die van Verin waren doordringend.

‘Als we willen dat hij zich zorgen maakt over onze plannen, stel ik voor dat vandaag niemand naar het paleis gaat. Misschien zonder verdere uitleg of, als dat al te fors is, met een boodschap die hij doorziet.’ Merana knikte. Zoals de zaak er nu voor stond, was het belangrijker dat Verin ook knikte. Demira besloot een stapje verder te gaan. ‘Misschien moeten we enige dagen niemand sturen, zodat hij wat mag broeden. Als we dan Min in de gaten houden, komen we volgens mij zeker te weten of hij het kookpunt al nadert en dan...’ Water ook besloten zou worden, ze wilde erbij betrokken blijven. Het was tenslotte haar bloed geweest, en het Licht mocht weten hoe lang ze haar onderzoek in de librije nu moest uitstellen. Dat laatste was al reden genoeg om Altor een lesje te leren, nu hij blijkbaar was vergeten dat hij Aes Sedai tegenover zich had.

Загрузка...