37 Wanneer de strijd ontbrandt

De stilte was heel eigenaardig en Egwene begreep er niets van. Elayne keek Nynaeve aan, waarna beiden naar de smalle zilveren armband van Nynaeve keken. Nynaeve richtte vervolgens haar grote ogen op Egwene en keek daarna snel naar de vloer.

‘Ik moet iets bekennen,’ zei ze bijna fluisterend. Haar stem werd niet harder, maar de woorden stroomden in een snelle vloed, ik heb Moghedien gevangengenomen.’ Zonder haar ogen op te slaan, stak ze haar pols met de armband op. ‘Dit is een a’dam. We houden haar gevangen en niemand weet het. Behalve Siuan, Leane en Birgitte. En nu jij.’

‘We moesten wel,’ zei Elayne die zich gespannen naar haar toe boog. ‘Ze zouden haar hebben terechtgesteld, Egwene. Ik weet dat ze het verdient, maar ze zit stampvol kennis, dingen waar wij slechts van dromen. Daardoor hebben we al die ontdekkingen gedaan, behalve de Heling van Siuan, Leane en Logain en mijn ter’angreaal. Dat is van onszelf. Ze zouden haar hebben gedood en niet aan haar kennis hebben gedacht.’

De vragen wervelden duizelingwekkend door Egwene. Hadden ze een Verzaker gevangen? Hoe? Had Elayne een a’dam gemaakt? Egwene huiverde en was nauwelijks in staat naar het ding te kijken. Het leek helemaal niet op de a’dam die zij van Falme maar al te goed kende. Maar hoe hadden ze met zo’n ding een Verzaker tussen zoveel Aes Sedai verborgen kunnen houden? Een Verzaker gevangen. Niet berechtigd en terechtgesteld. Nu Rhand zo achterdochtig was geworden, zou hij Elayne nooit meer vertrouwen als hij dit ontdekte. ‘Breng haar hierheen,’ wist ze met holle stem uit te brengen. Nynaeve schoot haar stoel uit en holde weg. De geluiden van feestvieren, lachen, muziek en zang zwollen kort aan voor de deur achter haar dichtklapte. Egwene wreef over haar slapen. Een Verzaker. ‘Dat is me nogal een geheim.’

Elaynes wangen werden rood. Bij het Licht, waarom...? Natuurlijk. ‘Elayne, ik heb niet de bedoeling om iemand... Ik ga niet naar iemand vragen als jij verwacht dat ik dat niet doe.’

De goudblonde vrouw sprong echt omhoog, ik... ik kan wellicht wat vertellen. Later. Morgen. Misschien. Egwene, je moet me beloven dat je niets zult zeggen – tegen niemand! – tenzij het van mij mag. Ongeacht wat je... wat je ziet.’

‘Als je dat wilt.’ Egwene begreep niet waarom de ander zo opgewonden was. Niet echt goed. Elayne had een geheim dat Egwene kende, al had ze het bij toeval ontdekt en deden ze sindsdien allebei of alleen Elayne ervan wist. Ze had Birgitte ontmoet, de heldin uit de legendes in Tel’aran’rhiod. Misschien vonden die ontmoetingen nog steeds plaats. Wacht eens, wat had Nynaeve gezegd? Birgitte wist van Moghedien. Bedoelde ze de in Tel’aran’rhiod wachtende vrouw die op de oproep van de Hoorn van Valere wachtte? Nynaeve kende het geheim dat Elayne weigerde aan Egwene te vertellen, zelfs terwijl ze hen op heterdaad had betrapt? Nee. Dit werd geen rondje vol beschuldigingen en ontkenningen.

‘Elayne, ik ben de Amyrlin – echt de Amyrlin – en ik heb plannen. De Wijzen die kunnen geleiden, passen een groot aantal van hun weefsels anders toe dan de Aes Sedai.’ Elayne wist al van de Wijzen, maar nu ze eraan dacht, wist Egwene niet eens of de Aes Sedai van het geleiden wisten. De andere Aes Sedai nu. ‘Soms is wat zij doen ingewikkelder of grover, maar andere keren is het veel eenvoudiger dan wat wij in de Toren hebben geleerd en werkt het even goed.’

‘Wil je dat de Aes Sedai samen met de Aiel gaan studeren?’ Elaynes mond krulde vermaakt op. ‘Egwene, daar zullen ze nooit in toestemmen, al leef je nog duizend jaar. Maar ik neem wel aan dat ze de Aielmeisjes willen beproeven of ze novices kunnen worden.’ Egwene verschoof op haar kussens en aarzelde. Aes Sedai die samen met de Wijzen leerden? Als leerlingen? Het zou nooit gebeuren, maar zeker Romanda en Lelaine zouden met wat ji’e’toh hun voordeel kunnen doen. Sheriam ook en Mijrelle en... Ze vond een gemakkelijker manier om te zitten en hield op met dagdromen, ik betwijfel of de Wijzen het goed zullen vinden dat Aielvrouwen novices worden.’ Een jaar geleden was het misschien mogelijk geweest, maar nu zeker niet meer. Nu was het al heel wat als Egwene erop mocht rekenen dat ze Aes Sedai beschaafd behandelden, ik dacht aan een soort samenwerking. Elayne, er zijn nog geen duizend Aes Sedai. Als je geleidsters in de Woestenij meerekent, denk ik dat er meer Wijzen zijn die kunnen geleiden dan Aes Sedai. Misschien veel meer. In ieder geval ontsnapt daar niemand, niemand met een sprankje aanleg.’ Hoeveel vrouwen waren er aan deze kant van de Drakenmuur gestorven, omdat ze opeens konden geleiden, misschien zonder te beseffen wat ze eigenlijk aan het doen waren en omdat ze niemand hadden van wie ze les konden krijgen? ik wil meer vrouwen naar binnen brengen, Elayne. Denk eens aan de vrouwen die het kunnen leren, maar door geen enkele Aes Sedai meegenomen zijn, omdat ze veel te oud werden gevonden? Ik zeg je, als ze willen leren, Iaat het ze proberen, ook al zijn ze dik in de veertig of vijftig en hebben hun kleinkinderen al kleinkinderen.’ Elayne sloeg lachend de armen om haar heen. ‘O, Egwene, de Aanvaarden zullen het gewoon geweldig vinden die noviceklassen les te geven.’

‘Ze zullen de juiste manier moeten leren,’ zei Egwene vastberaden. Ze zag de moeilijkheid niet. De Aes Sedai hadden altijd gezegd dat je te oud kon zijn om novice te worden, maar als je wilde leren... Ze dachten er reeds half en half anders over; in de menigte had Egwene vrouwen met wit haar gezien die ouder waren dan Nynaeve. ‘De Toren is altijd heel strikt geweest in het uitsluiten van vrouwen, Elayne. Als je niet sterk genoeg bent, ga je eruit. Weiger een proef af te leggen en je wordt weggestuurd. Zak voor een proef en weg ben je. Als ze dat willen, zou het mogelijk moeten zijn om te blijven.’

‘Maar die proeven tonen aan of je sterk genoeg bent,’ sprak Elayne tegen. ‘Niet alleen in de Ene Kracht, maar of je dat zelf bent. Je wilt toch zeker niet dat een Aes Sedai bij de eerste de beste inspanning in elkaar stort? Of dat er Aes Sedai komen die amper kunnen geleiden?’ Egwene snoof. Sorilea zou de Toren zijn uitgestuurd zonder zelfs maar de proef voor Aanvaarde af te leggen. ‘Misschien kunnen ze geen Aes Sedai zijn, maar dat betekent nog niet dat ze nutteloos zijn. Ze zijn tenslotte al vertrouwd met het gebruik van de Ene Kracht en doen dat in ieder geval niet al te openlijk, anders zou de wereld het niet nemen. Mijn droom is dat iedere vrouw die kan geleiden op de een of andere manier met de Toren wordt verbonden. Tot en met de laatste aan toe.’

‘De windzoeksters?’ Elayne kromp ineen toen Egwene knikte. ‘Je hebt ze niet verraden, Elayne. Ik kan niet geloven dat ze het zo lang geheim hebben kunnen houden.’

Elayne zuchtte diep. ‘Nou ja, wat gedaan is gedaan. Je kunt geen honing terugstoppen in de raat. Maar als jouw Aielvrouwen bijzondere bescherming krijgen dan hoort het Zeevolk die ook te krijgen. Laat de windzoeksters hun meisjes lesgeven. Er mogen geen geleidsters van het Zeevolk door de Aes Sedai weggevoerd worden, wat ze verder ook willen.’

‘Afgesproken.’ Egwene spuwde op haar handpalm, stak die uit en even later spuwde Elayne op de hare. Grijnzend sloegen ze de handen ter bezegeling in elkaar.

Langzaam vervaagde de grijns. ‘Gaat dit over Rhand en zijn pardon, Egwene?’

‘Gedeeltelijk. Elayne, hoe kon de man zo...?’ Ze kon de zin niet afmaken; er bestond trouwens toch geen antwoord op. De ander knikte wat bedroefd. Begrijpend, instemmend, of wellicht allebei. De deur ging open en een forse vrouw in donkere wollen kleding verscheen met een zilveren dienblad in haar handen, waarop drie zilveren bekers stonden en een zilveren wijnkan met een hoge hals. Ze had een afgeleefd boers gezicht, maar haar donkere ogen glinsterden, terwijl ze beurtelings Elayne en Egwene opnam. Egwene verbaasde zich even dat de vrouw ondanks haar grauwe kleding een strakke zilveren ketting droeg, maar meteen erna verscheen Nynaeve die de deur dichtdeed. Ze moest er als de wind vandoor zijn gegaan, omdat ze nog tijd had gevonden een gewaad aan te schieten van donkerblauwe zijde waarop langs de hals en de zoom gouden krullen waren geborduurd. Het gewaad was niet zo laag uitgesneden als wat Berelain droeg, maar behoorlijk wat lager dan Egwene ooit van Nynaeve verwacht had. ‘Dit is Marigan,’ zei Nynaeve en ze schoof haar vlecht handig over de schouder. Haar gouden Grote Serpent-ring glansde aan haar rechterhand.

Egwene wilde vragen waarom ze die naam zo nadrukkelijk uitsprak, maar besefte opeens dat de ketting van ‘Marigan’ precies bij Nynaeves armband paste. Onwillekeurig bleef ze ernaar staren. De vrouw was zeker niet wat ze zich bij een Verzaker had voorgesteld. Dat zei ze ook en Nynaeve lachte. ‘Kijk maar, Egwene.’

Ze deed meer dan toekijken, ze omhelsde saidar en sprong bijna uit haar stoel. Zodra Nynaeve had gesproken had de gloed Marigan omhuld. Slechts kort, maar voor hij doofde, veranderde de vrouw in het eenvoudige wollen kleed volkomen. Eigenlijk waren het vrij kleine wijzigingen, maar alles tezamen maakte haar tot een andere vrouw, eerder mooi dan knap, maar zeker niet afgeleefd, een vrouw die trots en zelfs koninklijk was. De ogen bleven wel hetzelfde, glinsterend, maar hoe ze ook heen en weer schoten, Egwene kon best geloven dat het Moghedien was.

‘Hoe?’ vroeg ze slechts. Ze luisterde zorgvuldig terwijl Nynaeve en Elayne alles uitlegden over het weven van vermommingen en het omkeren van weefsels, maar bleef Moghedien aankijken. Die vrouw was trots en vol van zichzelf, verguld dat ze zichzelf weer was. ‘Maak het ongedaan,’ zei Egwene toen alles was uitgelegd. Opnieuw was de gloed van saidar enkele tellen zichtbaar en waren na het verdwijnen geen weefsels meer te zien. Moghedien werd weer de eenvoudige, afgeleefde boerenvrouw die een hard leven had geleid en er voor haar leeftijd ouder uitzag. Haar zwarte ogen glinsterden nog, vervuld met haat voor Egwene, maar mogelijk ook met afkeer van zichzelf.

Egwene besefte dat ze saidar nog steeds vasthield en voelde zich wat dwaas. Nynaeve noch Elayne hadden de Bron omhelsd. Maar ja, Nynaeve droeg de armband. Egwene stond op en bleef Moghedien aankijken. Ze stak haar hand uit en Nynaeve leek bijzonder gretig om het ding van haar pols af te schuiven, wat Egwene best kon begrijpen. Nynaeve overhandigde de armband en zei: ‘Zet het blad op tafel, Marigan. En gedraag je. Egwene heeft een tijd bij de Aiel gewoond.’ Egwene draaide de zilveren band om en om in haar handen en probeerde niet te rillen. Knap werk, zo knap verdeeld dat de armband bijna uit één stuk leek te zijn gemaakt. Ze had eens het andere eind van de a’dam gedragen. Een Seanchaans ding met een zilverige lijn tussen de ketting en de armband, maar toch hetzelfde. Haar maag speelde op, wat in de Zaal en buiten op straat voor al die mensen niet was gebeurd. Ze voelde kramp alsof haar maag het alsnog wilde klaarspelen. Vastbesloten klikte ze het zilver rond haar pols. Ze had enig idee wat ze kon verwachten, maar sprong desondanks bijna op van haar stoel. De gevoelens van de andere vrouw waren duidelijk herkenbaar, haar lichamelijke toestand, alles en alles in een afgeschermd gedeelte van Egwenes hoofd. Hoofdzakelijk bonzende vrees, maar Moghediens afschuw voor zichzelf, die ze meende gezien te hebben, werd veel sterker. Moghedien hield niet van haar huidige uiterlijk. Misschien vooral nu ze weer even zichzelf was geweest.

Egwene dacht aan de vrouw dié voor haar stond; een Verzaker; al eeuwenlang werd de naam gebruikt om kinderen angst aan te jagen. Een vrouw die zoveel misdaden had begaan dat ze wel honderdmaal gevonnist kon worden. Ze dacht aan de kennis in dat hoofd. Ze dwong zich te glimlachen. Het was geen prettige glimlach. Dat wilde ze ook niet, maar ze had niet gedacht er zo een te kunnen maken als ze het probeerde. ‘Ze hebben gelijk. Ik heb bij de Aiel gewoond. Dus als je erop rekent dat ik even aardig ben als Nynaeve of Elayne... Zet dat maar uit je hoofd. Een verkeerde beweging, en je smeekt om je dood. Maar ik ga je niet doden. Ik zal slechts een manier zoeken om dat gezicht blijvend te maken. Aan de andere kant, als je me meer ergert dan door een fout...’ Ze maakte haar wrede glimlach zo breed dat zelfs haar tanden te zien waren.

De vrees groeide buitensporig, zodat al het andere werd overstemd en tegen het scherm in haar hoofd spoelde. Voor de tafel staand hield Moghedien met witte knokkels haar rok vast en beefde zichtbaar. Nynaeve en Elayne keken Egwene aan alsof ze haar nooit eerder hadden gezien. Licht, verwachtten ze dat ze aardig zou zijn voor een Verzaker? Sorilea zou óf de vrouw buiten in de Woestenij vastbinden om haar gehoorzaamheid af te dwingen óf haar meteen de keel opensnijden.

Egwene stapte dichter naar Moghedien toe. De vrouw was langer, maar ze week krimpend terug tegen de tafel, waardoor de wijnbekers op het blad omvielen en de kan wankelde. Egwene maakte haar stem kil en had er niet veel moeite mee. ‘De dag dat ik een leugen van je ontdek, is de dag waarop ik jou terechtstel. Goed. Ik heb gedacht aan reizen van de ene plek naar de andere door laten we zeggen een gat te boren van hier naar elders. Een gat door het Patroon, zodat er geen afstand bestaat tussen het ene eind en het andere. Werkt dat inderdaad?’

‘Helemaal niet. Voor jou niet, voor geen enkele vrouw,’ zei Moghedien, ademloos en snel. De vrees die haar overheerste, was op haar gezicht af te lezen. ‘Zo reizen mannen.’

Het was duidelijk dat ze het over een verloren Talent had. ‘Als jij dat probeert, word je opgezogen... Ik weet niet waarin. De ruimte tussen de draden van het Patroon misschien. Ik denk niet dat je dat lang overleeft. Ik weet wel dat je nooit meer terug zou komen.’

‘Reizen!’ mompelde Nynaeve geërgerd. ‘We hebben nooit aan Reizen gedacht.’

‘Inderdaad.’ Elayne was net zo vergramd, ik vraag me af waar we nog meer niet aan hebben gedacht.’

Egwene negeerde hen. ‘Hoe dan?’ vroeg ze zachtjes. Een zachte stem was altijd beter dan schreeuwen.

Moghedien kromp ineen alsof ze wel had geschreeuwd. ‘Je maakt de twee plekken in het Patroon hetzelfde. Ik kan je laten zien hoe dat gaat. Het kost wat moeite door de... door de ketting, maar ik kan...’

‘Zo?’ vroeg Egwene terwijl ze saidar omhelsde en stromen Geest weefde. Ditmaal raakte ze de Dromenwereld niet aan, maar als het werkte, verwachtte ze iets soortgelijks. Ze kreeg echter iets heel anders. Het dunne geweven gordijn kreeg geen glinsterend gevolg, en het duurde maar een tel voor het samenklapte tot een rechte lijn die opeens een spleet van zilverblauw licht werd. De lichtspleet zelf verwijdde zich snel – of draaide zich denkelijk misschien om – tot... iets. Midden in de kamer was een... doorgang, zeker niet het mistige uitzicht op Tel’aran’rhiod, zoals ze de vorige avond buiten haar tent had gezien. Het was een opening naar een door de zon geteisterd land, waarbij zelfs het droge Salidar een bloeiende tuin leek. Stenen rotspieken en scherpe klippen rezen dreigend op boven een stoffige vlakte van gele klei, doorkliefd met barsten en bezaaid met enkele lage struiken die er zelfs op deze afstand stekelig uitzagen.

Egwenes mond viel bijna open. Dat was de Woestenij, halverwege de Koudrotsveste en de vallei van Rhuidean, een plek waar het zeer onwaarschijnlijk was dat iemand dit zou zien of gewond zou raken. Rhands voorzorg met zijn bijzondere kamer in het Zonnepaleis had haar aangeraden ook zoiets te doen – maar ze had slechts gehoopt het te bereiken en ze was er zeker van geweest dat ze het alleen door een schemerig gordijn zou zien.

‘Licht!’ zuchtte Elayne. ‘Weet je wat je hebt gedaan, Egwene? Weet je dat? Ik denk dat ik het kan. Als je dat weven herhaalt, weet ik het voor een volgende keer.’

‘Wat herhaalt?’ Nynaeve jankte bijna. ‘Hoe deed ze dat? O, vervloekt dit vervloekte blok! Elayne, geef alsjeblieft een schop tegen mijn schenen.’

Uit Moghediens gezicht viel opeens weinig op te maken. Naast vrees gaf de armband bijna even nadrukkelijk haar onzekerheid door; het herkennen van gevoelens leek zeker niet op het lezen van woorden in een boek, maar die twee gevoelens waren duidelijk. ‘Wie...?’ Moghedien likte haar lippen af. ‘Wie heeft jou dat bijgebracht?’ Egwene glimlachte zoals ze de Aes Sedai had zien glimlachen. Ze hoopte tenminste dat ze raadselachtig overkwam. ‘Wees er nooit zeker van dat ik een antwoord niet al weet,’ zei ze koel. ‘Denk eraan: eenmaal tegen me liegen...’ Opeens drong tot haar door hoe dit Nynaeve en Elayne in de oren moest klinken. Zij hadden de vrouw gevangengenomen, haar in de onmogelijkste omstandigheden gevangengehouden en allerlei inlichtingen uit haar losgewurmd. Ze wendde zich naar de andere twee en lachte hen wat berouwvol toe. ‘Het spijt me. Ik wilde het niet zomaar overnemen.’

‘Waarom zou het je spijten?’ Elayne toonde een brede glimlach. ‘Je wordt geacht het over te nemen, Egwene.’

Nynaeve gaf een ruk aan haar vlecht en keek er toen woest naar. ‘Niks lijkt te werken. Waarom kan ik niet kwaad worden? O, wat mij betreft mag je haar eeuwig hebben. We kunnen haar toch niet meenemen naar Ebo Dar. Waarom kan ik niet kwaad worden? O, bloed en bloedvuur!’ Haar ogen werden groot bij het besef wat ze had gezegd en ze sloeg haar hand voor de mond.

Egwene keek naar Moghedien. De vrouw was druk bezig de wijnbekers weer rechtop te zetten en wijn in te schenken die naar zoete kruiden rook, maar terwijl Nynaeve aan het praten was, was er iets door de armband gekomen. Schrik? Misschien gaf ze meer de voorkeur aan een bazin die ze kende, dan aan iemand die haar met haar eerste woorden met de dood bedreigde.

Er werd hard op de deur geklopt en Egwene liet snel saidar los. De opening naar de Woestenij verdween. ‘Kom binnen.’ Siuan zette een stap het werkvertrek in, bleef staan en nam Moghedien op, de armband om Egwenes pols en Nynaeve en Elayne. Ze sloot de deur en maakte een knix die weinig beter was dan die van Romanda of Lelaine. ‘Moeder, ik ben hier om u gedrag en optreden bij te brengen, maar als u liever hebt dat ik later...’ Haar wenkbrauwen rezen kalm vragend hoog op.

‘Ga!’ beval Egwene Moghedien. Als Nynaeve en Elayne haar zomaar vrij lieten rondlopen, kon deze a’dam haar even goed opsluiten als zo’n ding met een vaste lijn. Ze bevoelde de armband en haatte hem, maar was van plan hem dag en nacht te dragen. Ze voegde eraan toe: ‘Houd je wel beschikbaar. Ik behandel een ontsnapping hetzelfde als een leugen.’ Vrees stroomde door de armband terwijl Moghedien zich naar buiten haastte. Dit kon een probleem worden. Hoe waren Nynaeve en Elayne met die kolkingen van angst omgegaan? Nou ja, dat probleem was voor later.

Ze keek Siuan aan en sloeg haar armen over elkaar. ‘Dat helpt je niet, Siuan. Ik weet alles, Dochter.’

Siuan hield haar hoofd scheef. ‘Soms geeft kennis geen enkel voordeel.

Soms betekent het slechts dat je elkaars gevaar deelt.’

‘Siuan!’ zei Elayne, half geschrokken en half waarschuwend, en tot Egwenes verrassing zag ze bij Siuan iets dat ze nooit van haar had verwacht. Ze bloosde!

‘Je kunt niet van me verwachten dat ik na een nachtje slaap iemand anders word,’ mompelde de vrouw brommerig.

Egwene vermoedde dat Nynaeve en Elayne haar konden helpen, maar als ze echt de Amyrlin wilde zijn, diende ze het alleen te doen. ‘Elayne, ik weet dat je je wilt omkleden. Waarom doe je dat nu niet? En ga na wat je over verloren talenten te weten kunt komen. Nynaeve, als jij eens hetzelfde deed?’

Ze keken elkaar aan, wierpen toen een blik op Siuan en gingen staan voor een volmaakte knix, waarbij ze eerbiedig mompelden: ‘Zoals u beveelt, Moeder.’ Aan Siuan viel niets te merken. Ze stond bij hun vertrek Egwene met een wrang gezicht aan te kijken. Egwene omhelsde opnieuw kort saidar, zette de stoel weer achter de tafel, schikte haar stola goed en ging weer zitten. Heel lang bleef ze Siuan zwijgend opnemen, ik heb je nodig,’ zei ze uiteindelijk. ‘Jij weet wat het is om Amyrlin te zijn, wat de Amyrlin kan en niet kan. Jij kent de Gezetenen, hoe ze denken, wat ze willen. Ik heb jou nodig en ik ben van plan jou te gebruiken. Sheriam, Romanda en Lelaine denken mogelijk dat ik onder deze stola nog steeds het novice-wit draag – misschien denken ze dat allemaal – maar jij gaat me helpen mijn stola duidelijk te maken. Ik vraag het je niet, Siuan. Ik... eis... je hulp!’ Waarna ze alleen kon afwachten.

Siuan nam haar op, schudde vervolgens even het hoofd en lachte zachtjes. ‘Ze hebben wel een heel grote fout gemaakt, hè? Ik als eerste natuurlijk. De malse kleine knorvis voor de dis blijkt een levensgrote levende zilvertand te zijn.’ Ze spreidde haar rok wijd uit, maakte een diepe knix en boog daarbij het hoofd. ‘Moeder, sta me alstublieft toe te dienen en raad te geven.’

‘Zolang je maar beseft, Siuan, dat het slechts raad is. Er zijn al veel te veel mensen die denken hun touwtjes aan mijn armen en benen vast te binden. Ik neem het niet als jij hetzelfde doet.’ ik zou nog liever touwtjes aan mezelf binden,’ merkte Siuan droogjes op. ‘Weet je, ik heb je nooit zo gemogen. Misschien omdat ik re veel van mezelf in jou herkende.’

‘In dat geval mag je me Egwene noemen,’ zei Egwene even droog. ‘Wanneer we alleen zijn. Ga nu zitten en vertel me waarom de Zaal hier nog steeds niks zit te doen en hoe ik ze kan opporren.’ Siuan trok een stoel bij voor ze zich herinnerde dat ze het weer met saidar kon. ‘Ze zitten stil omdat na een eerste zet de breuk met de Witte Toren echt zichtbaar is. Wat betreft dat opporren zou ik je aanraden...’ Haar raadgevingen namen veel tijd in beslag. Een gedeelte ervan volgde het pad dat Egwene al gedeeltelijk had uitgedacht en klonk haar uitstekend in de oren.

In haar kamer in de Kleine Toren schonk Romanda muntthee voor drie andere Gezetenen, van wie er slechts één een Gele was. De kamer lag achterin, maar het lawaai van het feest drong toch door. Romanda negeerde het bewust. Deze drie waren bereid geweest haar te steunen om Amyrlin Zetel te worden en met hun stem aan dat meisje hadden ze de verheffing van Lelaine voorkomen. Lelaine zou in vuur en vlam staan als ze dit ooit zou vernemen. Nu Sheriam haar kind-Amyrlin had verheven, waren deze drie nog steeds bereid naar haar te luisteren. Vooral nadat die Aanvaarden waren verheven door zomaar een uitspraak van de Amyrlin. Daar moest Sheriam achter zitten; zij en dat naaikransje, die de vier Aanvaarden vertrouwden. Het was hun idee geweest Theodrin en Faolain boven de andere Aanvaarden te plaatsen en ze hadden hetzelfde een keer voor Nynaeve en Elayne voorgesteld. Fronsend vroeg ze zich af waar Delana bleef, maar begon desondanks, na de kamer met saidar te hebben afgeschermd zodat ze niet afgeluisterd konden worden. Delana kon bijgepraat worden wanneer ze opdaagde. Het belangrijkste was Sheriam met een lesje duidelijk te maken dat ze, hoewel ze het baantje van Hoedster had ingepikt, niet zoveel macht had verworven als ze dacht.

In een huis verderop in Salidar schonk Lelaine gekoelde wijn voor vier Gezetenen, van wie er slechts één van haar Blauwe Ajah was. Saidar had het vertrek tegen luisteraars afgeschermd. De geluiden van het feest deden haar glimlachen. Deze vier vrouwen hadden haar voorgesteld naar de Amyrlin Zetel te streven. Ze was er niet afkerig van geweest, maar het gevolg van een mislukking zou de verheffing van Romanda tot gevolg hebben, wat Lelaine evenveel pijn zou doen als een verbanning. Wat zou Romanda met haar tanden knarsen als ze ooit zou vernemen dat zij alleen voor dat kind hadden gestemd om te voorkomen dat de stola rond Romanda’s schouders zou glijden. Nu zaten ze echter bij elkaar om te bespreken hoe Sheriams invloed ingeperkt kon worden, nu die de stola van de Hoedster der Kronieken had gegrepen. Zo’n besluit van dat meisje om die Aanvaarden te verheffen was toch een klucht! Sheriams hoofd moest opgeblazen zijn van waanzin! Al pratend begon Lelaine zich af te vragen waar Delana was. Ze had er al moeten zijn.

Delana keek in haar kamer strak naar Halima die op de rand van Delana’s bed zat. De naam Asan’gar mocht nooit gebruikt worden. Soms was Delana bang dat Halima het zelfs zou weten als ze enkel aan de naam dacht. De ban tegen afluisteren was klein en omsloot alleen haarzelf en de andere vrouw. ‘Dat is waanzin,’ wist ze uiteindelijk te zeggen. ‘Begrijp je het niet? Als ik doorga met iedere groepering te steunen, zullen ze me vroeg of laat betrappen!’

‘Iedereen loopt enig gevaar.’ De vastbesloten vrouwenstem vormde een nare tegenstelling met de glimlach rond de volle lippen. ‘En je blijft erop hameren dat Logain weer gestild moet worden. Dat of gedood.’ Een lichte grijns maakte de vrouw op de een of andere manier nog knapper. ‘Als ze hem eens een keer buiten zouden laten, kon ik er zelf voor zorgen.’

Delana kon zich niet voorstellen hoe, maar ze wilde zo lang mogelijk niet aan de vrouw twijfelen. ‘Wat ik niet begrijp, is waarom je zo bang bent van een man die door zes zusters van zonsopgang tot zonsondergang wordt afgeschermd.’

Halima’s groene ogen spogen vuur terwijl ze opsprong, ik ben niet bang en waag het nooit meer zoiets te zeggen! Ik wil dat Logain gestild wordt of gedood en dat is het enige dat je hoeft te weten. Begrijpen we elkaar?’

Niet voor het eerst overwoog Delana de andere vrouw te doden, maar als altijd had ze de ontmoedigende zekerheid dat zijzelf dan zou sterven. Op de een of andere manier wist Halima wanneer ze saidar omhelsde, al kon Halima zelf niet eens geleiden. Het ergste van alles was de mogelijkheid niet gedood te worden omdat Halima haar nodig had. Delana kon daarvoor niets bedenken, maar juist dat vage in het dreigement liet haar rillen. Ze zou de vrouw hier en nu kunnen doden. ‘Ja, Halima,’ zei ze onderdanig en ze haatte zichzelf.

‘Heel lief van je,’ mompelde Siuan en ze hield haar kopje op, zodat Lelaine een scheutje brandewijn aan de thee kon toevoegen. De zon zakte reeds naar de kim en gaf het licht iets rossigs, maar de straten buiten waren een en al feestrumoer. ‘Je hebt geen idee hoe vermoeiend het is om dat meisje iets van beschaving bij te brengen. Ze schijnt te denken dat ze zich moet gedragen als een Wijsheid in haar dorp, en dat daarmee alles wel in orde is. In haar gedachten zal de Zaal vermoedelijk zoiets als de vrouwenkring zijn.’

Lelaine liet wat meelevende geluidjes horen bij haar eigen kopje thee. ‘Zei je niet dat ze klaagde over Romanda?’

Siuan trok de schouders op. iets over dat Romanda benadrukte hier te blijven en niet naar Tar Valon op te trekken, voor zover ik het goed heb begrepen. Licht, die meid heeft buien als een visvogel op zoek naar een mannetje. Ik had haar bijna aan haar schouders door elkaar gerammeld, al draagt ze nu wel de stola natuurlijk. Nou ja, als ik klaar ben met mijn lessen, heb ik niets meer met haar te maken. Weet je nog...’

Inwendig glimlachend zag Siuan hoe Lelaine alles als een droge spons opzoog. Alleen de eerste zin was belangrijk geweest. Dat stukje over die buien had ze er zelf aan toegevoegd, maar mogelijk kon dat ervoor zorgen dat enkele Gezetenen wat behoedzamer met Egwene zouden omspringen. Bovendien vermoedde ze dat het waar kon zijn. Ze zou zelf nooit meer Amyrlin Zetel zijn en ze was er vrij zeker van dat elke poging om Egwene naar haar hand te zetten net zo vergeefs zou zijn als pogingen van anderen. Zeker ook pijnlijk, maar een Amyrlin leren hoe ze zich moest gedragen... Ze keek er meer naar uit dan al het andere van de laatste tijd. Egwene Alveren zou een Amyrlin Zetel zijn waar tronen voor beefden.

‘Maar hoe zit het met mijn blok?’ vroeg Nynaeve en Romanda keek haar gefronst aan. Ze waren in de kamer van de Gezetenen in de Kleine Toren en volgens het plan van de Gele Ajah zou Romanda op dit tijdstip over haar beschikken. De muziek en het gelach buiten leken de Gele zuster te ergeren.

‘Eerder op de dag was je niet zo ijverig. Ik hoorde dat je tegen Dagdara hebt gezegd dat je ook Aes Sedai was en dat ze ter afkoeling haar hoofd in een vijver mocht stoppen.’

Nynaeve voelde haar gezicht rood worden. Ze had het zichzelf door haar drift voor de zoveelste keer weer eens moeilijk gemaakt. ‘Misschien dringt eindelijk tot me door dat het zusterschap niet inhoudt gemakkelijker te kunnen geleiden.’

Romanda snoof. ‘Aes Sedai. Daarvoor heb je nog een lange weg af te leggen, hoe het ook... Goed. Iets dat we niet eerder hebben geprobeerd.

Spring op en neer op één voet. En praat.’ Ze ging in een fraaie leunstoel naast het bed zitten, nog steeds fronsend. ‘Laten we zeggen, roddels. Praat over lichte zaken. Waarover wilde Lelaine volgens de Amyrlin bijvoorbeeld komen praten?’

Even staarde Nynaeve haar verontwaardigd aan. Op één voet springen? Belachelijk! Maar ze was hier niet alleen voor haar blok. Ze tilde haar rok op en begon te springen. ‘Egwene... de Amyrlin... zei er niet... veel over. Iets over afwachten in Salidar...’ Dit kon maar beter helpen, anders zou Egwene enkele woorden van haar te horen krijgen, Amyrlin of niet.

‘Ik denk dat deze beter werkt, Sheriam,’ zei Elayne terwijl ze haar een gekronkelde ring met blauwe en rode vlekken gaf, die vanochtend nog van steen was geweest. Eigenlijk was deze ring volkomen hetzelfde. Ze stonden een stukje van de menigte af, in de opening van een smalle steeg die verlicht werd door een rode zon. Achter hen klonken vedels en riedelden fluiten.

‘Dank je, Elayne.’ Sheriam stak de ter’angreaal in haar riembuideltje zonder ernaar te kijken. Elayne had haar aangesproken tijdens een danspauze. Sheriams gezicht was rood opgezet, ondanks alle koele Aes Sedai-strengheid, maar haar lichtgroene ogen, waarvoor Elaynes knieën als novice hadden gebeefd, waren op haar gezicht gericht. ‘Waarom krijg ik het gevoel dat dit niet de enige reden voor je gesprek is?’

Elaynes gezicht betrok en draaide de Grote Serpent-ring rond aan haar vinger. Aan de rechterhand. Ze moest zich eraan herinneren nu ook Aes Sedai te zijn. ‘Het is Egwene. De Amyrlin, hoor ik denkelijk te zeggen. Ze is bezorgd, Sheriam, en ik hoopte dat je haar kon helpen. Jij bent de Hoedster en ik weet niemand anders om naartoe te gaan. Ik heb het nog niet helemaal goed doordacht. Je weet hoe Egwene is. Ze zou nog geen klacht uiten als haar voet werd afgehakt. Het is Romanda, denk ik, hoewel ze ook Lelaine noemde. Een van hen, of allebei, zijn bij haar geweest, denk ik, met de boodschap hier in Salidar te blijven en nog niet op te trekken, omdat het te gevaarlijk is.’

‘Dat is een goede raad,’ zei Sheriam langzaam. ‘Van dat gevaar weet ik niet, maar dat is de raad die ik haar zelf zou geven.’ Elayne stak met een hulpeloos schouderophalen haar handen op. ik weet het. Ze vertelde me dat u dat had gezegd, maar... Ze zéi het ook niet ronduit, maar ik denk dat ze een beetje bang is van die twee. Ik wéét dat ze nu de Amyrlin is en zo, maar ik denk dat ze haar het gevoel geven dat ze nog maar een novice is. Volgens mij is ze er bang voor dat door nu te doen wat ze willen – zelfs al is het een goede raad – de zusters erop rekenen dat ze de volgende keer weer goed zal luisteren. Ik denk... Sheriam, ze is bang dat ze de volgende keer geen nee kan zeggen, als ze nu ja zegt. En... en ik ben daar ook bang voor. Sheriam, zij is de Amyrlin Zetel. Ze hoort niet onder de plak van Romanda te zitten of van Lelaine, van niemand! Jij bent de enige die haar kan helpen. Ik weet niet hoe, maar jij kunt het.’ Sheriam bleef zo lang stil dat Elayne dacht dat de ander haar zou zeggen dat elk woord belachelijk was. ‘Ik zal zien wat ik kan doen,’ zei Sheriam ten slotte.

Elayne onderdrukte een opgeluchte zucht voor ze besefte dat die heel passend zou zijn geweest.

Voorovergebogen liet Egwene haar armen rusten op de zijkant van de koperen kuip. Terwijl Chesa haar rug boende, liet Egwene haar gebabbel over zich heen komen. Ze had gedroomd van een bad, maar nu ze echt in het naar bloemen geurende sop zat, voelde het vreemd aan na de zweettent van de Aiel. Ze had haar eerste stappen als Amyrlin gezet, haar zwakke leger opgesteld en de aanval ingezet. Ze herinnerde zich wat ze Rhuarc eens had horen zeggen; dat na het begin van de strijd een krijgsleider de gebeurtenissen niet meer in de hand had. Dus kon ze nu alleen nog afwachten. ‘Desondanks,’ zei ze zachtjes, ‘denk ik dat de Wijzen trots op me zouden zijn.’

Загрузка...