29 Vuur en Geest

Wachtend in de schaduw voor de Kleine Toren, depte Nynaeve zorgvuldig haar gezicht af en stak het doekje weer terug in haar mouw. Het hielp wel niet echt – ze was meteen alweer bezweet – maar ze wilde er binnen op haar best uitzien. Ze wilde er koel en kalm en waardig uitzien, al bestond daar weinig kans op. Haar slapen klopten pijnlijk en haar maag voelde... kwetsbaar. Vanmorgen had ze de aanblik van een ontbijt niet eens verdragen. Gewoon door de hitte natuurlijk, maar ze wilde graag weer naar bed, zich lekker instoppen en doodgaan. Nog erger was het feit dat haar weergevoel bleef opspelen. De blakerende zon hoorde onzichtbaar te zijn achter voortjagende zwarte onweerswolken en dreigende bliksems.

De zwaardhanden die aan de voorkant rondhingen, zagen er op het eerste oog niet als schildwachten uit, maar waren het wel. Ze herinnerden haar aan de Aiel in de Steen van Tyr. Zelfs in hun slaap leken ze waarschijnlijk nog op wolven. Een kale man met een vierkant gezicht, niet langer dan zij maar bijna even breed als lang, kwam hollend uit de Kleine Toren en verdween de straat in. Het gevest van het zwaard op zijn rug stak boven zijn schouder uit. Ook Jori, gebonden door Morvrin, leek op een wolf.

Uno kwam voorbij; hij stuurde zijn paard door de menigte en leek nauwelijks de hitte te voelen, hoewel hij vanaf zijn schouders door stalen platen en maliën omgord was. Hij verschoof in het zadel om haar met zijn goede oog aan te kijken en haar gezicht verhardde zich. Birgitte had wél gepraat. Elke keer dat de man haar zag, wachtte hij duidelijk op haar vraag naar paarden. Ze was er bijna aan toe. Zelfs Elayne kon niet zeggen dat ze hier nuttig werk verrichtten. Nou ja, ze kon het wel en deed het ook, maar het zou niet zo mogen zijn. Uno verdween om een hoek en Nynaeve zuchtte. Ze was eigenlijk bezig het uit te stellen. Misschien was Mijrelle binnen. Ze depte haar gezicht nogmaals af, keek boos naar haar rimpelige hand – vandaag was de elfde dag dat ze potten moest schuren en nog negenentwintig voor de boeg, negenentwintig! – en ging naar binnen. Het was ietwat koeler in de gelagkamer van de vroegere herberg en haar pijnlijke hoofd kreeg wat verlichting in wat iedereen nu de ‘wachtkamer’ noemde. Aan herstel was weinig tijd besteed. Verschillende stenen in de haarden ontbraken en achter de gaten in het pleisterwerk waren latten zichtbaar. Areina en Nicola waren met een andere novice aan het vegen, maar op de door de tijd verruwde vloer was daar weinig eer mee te behalen. Areina keek boos, want zij vond het nooit prettig om samen met de novices werkjes op te knappen. In Salidar had iedereen een taak. Aan de andere kant van het vertrek sprak Romanda met twee slanke, oudere Aes Sedai. Hun gezichten mochten tijdloos zijn, hun haren waren zilverwit. Ze waren net aangekomenen, aan de dunne stofmantels op hun rug te zien. Mijrelle was nergens te bekennen, wat een zucht van verlichting veroorzaakte. De vrouw legde Nynaeve bij iedere gelegenheid op het rooster, waarna ze Nynaeve ook nog aan de andere kant ging roosteren! De Aes Sedai zaten aan tafels die niet bij elkaar pasten, maar netjes in rijen waren geplaatst. Ze bekeken perkamenten of gaven opdrachten aan zwaardhanden en bedienden. Het waren er echter minder dan de eerste keer dat ze hier was binnengestapt. Alleen de Gezetenen en hun dienstmeiden woonden op de hogere verdiepingen. Ieder ander was verhuisd om werkruimte voor de Aes Sedai te scheppen. De Kleine Toren had alle kenmerken van de Witte Toren overgenomen, op de eerste plaats de nauwkeurige gepaste vormen. Bij Nynaeves eerste bezoek was er druk aan iets gewerkt, zogenaamd gewerkt, nu leek het bijna langzaam te gaan, maar het voelde aan als de Witte Toren.

Ze liep naar een tafel die het meest dichtbij stond en maakte zorgvuldig een knix. ‘Neemt u me niet kwalijk, Aes Sedai, maar mij was gezegd dat Siuan en Leane hier waren. Kunt u me zeggen waar ze zijn?’ Brendas’ pen hield stil en ze keek met koele donkere ogen op. Nynaeve had haar uitgekozen en niet iemand die dichter bij de deur zat, omdat Brendas een van de weinige Aes Sedai was, die haar nooit het vuur na aan de schenen had gelegd met vragen over Rhand. Bovendien had Siuan in haar tijd van Amyrlin Brendas aangewezen als iemand die je kon vertrouwen. Dat had hier wel niets mee te maken, maar het was toch prettig je ergens op je gemak te kunnen voelen. ‘Ze zijn bij enkele Gezetenen, kind.’ Brendas’ stem klonk als een klokje, maar was even gevoelloos als haar bleke gezicht. Witten toonden zelden gevoel, Brendas echt nooit.

Nynaeve onderdrukte een geërgerde zucht. Als Gezetenen een verslag van hun ogen-en-oren wensten, kon dat de komende uren in beslag nemen, misschien wel de rest van de dag, en op dat tijdstip zou ze weer met hoofd en schouders in de ketels hangen. ‘Dank u wel, Aes Sedai.’ Brendas voorkwam met een gebaar Nynaeves knix. ‘Heeft Theodrin gisteren nog vorderingen geboekt?’

‘Nee, Aes Sedai.’ Haar stem klonk wat strak en een tikkeltje kortaf, maar ze had er reden voor. Theodrin had gezegd dat ze alles zou proberen en blijkbaar bedoelde ze echt alles. Gisteren was ze begonnen met enkele slokjes wijn voor de ontspanning, maar op de een of andere manier was het voor Nynaeve op heel wat slokjes uitgelopen. Ze dacht niet dat ze ooit zou vergeten hoe ze zingend – zingend! – naar haar kamer terug was gedragen en ze zou zich dit altijd met een vuurrood hoofd blijven herinneren. Brendas zou het wel gehoord hebben. Iedereen. Nynaeve wilde in de vloer wegzinken. ‘Ik vraag het maar, omdat je studie eronder schijnt te lijden. Ik heb verschillende zusters horen zeggen dat je blijkbaar aan het eind van je opmerkelijke ontdekkingen bent gekomen. Je bijzondere keukentaken vormen wellicht het probleem – maar Elayne onthult elke dag iets nieuws en doet dat zelfs naast het lesgeven en haar werk aan de ketels. Enige zusters vragen zich af of zij je misschien beter kunnen helpen dan Theodrin. Als we het om beurten aanpakken en alle komende dagen de hele dag aan je werken, dan zullen die wellicht vruchtbaarder blijken te zijn dan die vrije zittingen met iemand die uiteindelijk zelf weinig meer is dan een Aanvaarde.’ Het kwam er allemaal heel effen uit, zonder enige beschuldiging, maar Nynaeves gezicht werd vuurrood alsof ze werd uitgescholden, ik weet zeker dat Theodrin nu elke dag een doorbraak kan bereiken, Aes Sedai,’ fluisterde ze bijna, ik zal het nog harder proberen, Aes Sedai.’ Ze maakte iets dat op een haastige knix leek en draaide zich pijlsnel om voor Brendas haar opnieuw kon tegenhouden. Het gevolg was dat ze tegen een van de twee witharige nieuwkomers aanbotste. De twee leken zoveel op elkaar dat het zusters konden zijn, bijna spiegelbeelden van elkaar met hun fijne botten en lange statige gezichten. Eigenlijk was de botsing meer iets van een veeg en ze probeerde zich echt te verontschuldigen, maar de Aes Sedai bevroor haar met zo’n strakke blik dat een havik er trots op zou zijn. ‘Kijk uit waar je loopt, Aanvaarde. In mijn tijd zou een Aanvaarde die trachtte een Aes Sedai omver te lopen, nog wittere haren hebben dan ik tegen de tijd dat ze klaar was met de vloeren.’

De ander tikte op haar arm. ‘Ach, laat het kind gaan, Vandene. We hebben nog meer te doen.’

Vandene liet Nynaeve een scherp gesnuif horen, maar liet zich vervolgens mee naar buiten tronen.

Nynaeve wachtte een paar tellen om hen voor te laten gaan en zag Sheriam uit een van de spreekkamers komen met Mijrelle, Morvrin en Beonin. Mijrelle zag haar ook en kwam haar kant op, maar al na een stap legden zowel Sheriam als Morvrin een hand op de armen van de Groene zuster en spraken snel en zacht met veel heimelijke blikken naar Nynaeve. Al pratend liep het viertal het vertrek door en verdween door een andere deur.

Nynaeve wachtte tot ze weer voor de Kleine Toren stond voor ze welbewust haar vlecht een ferme ruk gaf. Ze hadden gisteravond de Wijzen ontmoet en ze kon gemakkelijk raden waarom Mijrelle van de anderen niets had mogen zeggen. Als Egwene eindelijk in het Hart van de Steen was verschenen, mocht het haar niet gezegd worden. Nynaeve Almaeren was in ongenade gevallen. Nynaeve Almaeren mocht als een novice pannen en potten schuren, terwijl ze toch minstens een stap hoger moest staan dan een Aanvaarde. Nynaeve Almaeren speelde niets klaar bij Theodrin, en aan al haar prachtige ontdekkingen was een eind gekomen. Nynaeve Almaeren zou nooit Aes Sedai worden. Ze had geweten dat het een fout was om alles van Moghedien door Elayne te sluizen. Ze had het vooraf geweten!

Haar tong probeerde rond te krullen bij de herinnering aan een vieze smaak. Gekookte kattenvaren en fijngewreven maarneblad. Een poedertje dat ze bij kinderen gebruikte die steeds logen. Ze wilde toegeven dat zij echt degene was geweest die het had voorgesteld, maar het bleef een vergissing. De Aes Sedai hadden het niet meer over haar vernieuwingen. Ze praatten over het gemis eraan. Aes Sedai die nooit meer dan een terloopse belangstelling voor haar blok hadden getoond, waren er nu druk mee bezig hoe ze dat konden breken. Ze kon niet winnen. Hoe dan ook, het zou erop uitlopen dat ze van kruin tot teennagels van zonsopgang tot zonsondergang onderzocht zou worden door een Aes Sedai.

Ze rukte nog harder aan haar vlecht, zo hard dat haar hoofd zeer deed; met hoofdpijn werd haar stemming er niet beter op. Een soldaat, met de platte helm van een boogschutter op en in opgevulde wambuis, hield in om haar nieuwsgierig op re nemen, maar ze keek hem zo verfijnd smerig aan dat hij over zijn eigen voeten struikelde en zo snel mogelijk in de massa verdween. Waarom was Elayne toch zo koppig? Mannenhanden sloten zich om haar schouders en ze tolde rond met woorden die zijn hoofd van zijn schouders zouden scheuren. Ze stierven op haar tong.

Thom Merrilin grijnsde door zijn lange witte snor op haar neer en scherpe blauwe ogen fonkelden in zijn uitgeteerde gezicht. ‘Als ik jou goed aankijk, Nynaeve, zou ik bijna denken dat je boos bent, maar ik weet dat je zo’n lief gemoed hebt dat men jou behoort te vragen of je met je vinger hun kopje thee wilt roeren.’

Naast hem stond Juilin Sandar; de magere man leek uit donker hout te zijn gesneden, steunend op zijn duimdikke bamboestok. Juilin was een Tyrener, geen Taraboner, maar hij droeg nog steeds die belachelijke rode kegelhoed met de platte bovenkant, nog erger verfomfaaid dan de laatste keer. Hij griste hem af toen ze hem aankeek. Beide mannen waren stoffig en vermoeid van de reis, hun gezichten ingevallen hoewel ze geen van beiden voor hun vertrek bijzonder goed in hun vlees hadden gezeten. Ze zagen eruit alsof ze alle weken na hun vertrek uit Salidar in hun kleren hadden geslapen, wanneer ze niet in het zadel zaten.

Voor Nynaeve haar mond kon opendoen, werd ze door een menselijke storm geraakt. Elayne wierp zich zo hard op Thom dat hij wankelde. Natuurlijk tilde hij haar met zijn handen onder haar armen op en zwierde haar ondanks zijn manke been rond als een kind. Lachend zette hij haar weer neer en zij lachte met hem mee. Ze stak haar hand op, trok aan een snorpunt en ze barstten allebei in een nog grotere lachbui uit. Hij bekeek haar handen die even rimpelig waren als die van Nynaeve en vroeg in wat voor narigheid ze was gestonken, nu hij er niet was om haar op het smalle rechte pad te houden. Ze antwoordde dat zij geen behoefte had aan iemand die haar zei wat ze moest doen, maar ze bedierf het door te blozen, te giechelen en op haar lip te bijten.

Nynaeve haalde diep adem. Soms voerden die twee dat spelletje van vader en dochter veel te ver door. Soms leek Elayne te denken dat ze ongeveer tien was en Thom deed hetzelfde. ‘Had je vanmorgen geen klas met novices, Elayne?’

De ander keek haar van terzijde aan en richtte zich op, in een te late poging tot fatsoen en netheid, en begon haar kleren goed te doen. ik heb Calindin gevraagd het over te nemen,’ zei ze achteloos, ik dacht dat ik je gezelschap zou houden. En ik ben blij dat ik het heb gedaan,’ voegde ze er met een grimas voor Thom aan toe. ‘Nu kunnen we alles horen wat je in Amadicia hebt opgestoken.’

Nynaeve snoof. Haar gezelschap houden, welja. Ze herinnerde zich niet alles van gisteren, maar wel dat Elayne lachte bij het uitkleden en in bed leggen van Nynaeve, terwijl de zon nog lang niet onder was. En ze wist zeker dat de vrouw had gevraagd of ze een emmer water wilde om haar hoofd af te koelen.

Thom merkte niets. De meeste mannen waren blind, hoewel hij gewoonlijk best scherp was. ‘We zullen vlug moeten zijn,’ zei hij. ‘Nu Sheriam ons heeft uitgemolken, wil ze dat wij persoonlijk enkele Gezetenen verslag uitbrengen. Gelukkig kan ik het gemakkelijk samenvatten. Er zijn niet genoeg Witmantels langs de Eldar om een overstekende muis tegen te houden, zelfs niet als hij een dag eerder zijn komst met trommels en trompetten aankondigt. Afgezien van een sterke strijdmacht aan de grens met Tarabon en de mannen die proberen de Profeet in het noorden te houden, lijkt Nial de Witmantels tot de laatste man naar Amador terug te trekken, en Ailron haalt eveneens zijn soldaten terug. De verhalen over Salidar deden al voor ons vertrek de ronde op straat, maar als Nial dit dorp al enige aandacht heeft gegeven, dan kon ik er in de wijde omtrek geen enkele aanwijzing voor vinden.’

‘Tarabon,’ mompelde Juilin die zijn hoed bekeek. ‘Een door en door slecht land voor mensen die niet weten hoe ze voor zichzelf moeten zorgen. Zoiets hebben we tenminste gehoord.’

Nynaeve wist niet welk van de twee het best was in het verdraaien van feiten, maar ze was er zeker van dat ze zo staalhard konden liegen dat een wolkoopman van afgunst blauw zou aanlopen. En juist nu was ze er zeker van dat ze iets verborgen hielden.

Elayne zag nog meer. Ze greep Thom bij zijn jas en keek naar hem op. ‘Je hebt iets over moeder gehoord,’ zei ze kalm en het was geen vraag. Thom wreef langs zijn snor. ‘Er zijn honderden geruchten in iedere straat in Amadicia, en elk is wilder dan het vorige.’ Zijn magere, doorgroefde gezicht leek een en al open onschuld, maar deze man was zelfs bij zijn geboorte niet onschuldig geweest. ‘Er wordt gezegd dat de hele Witte Toren in Salidar zit, met tienduizend zwaardhanden die klaarstaan om de Eldar over te steken. Men zegt dat de Aes Sedai Tanchico hebben bezet en dat Rhand vleugels heeft, die hij gebruikt om ’s nachts rond te vliegen en...’

‘Thom?’ vroeg Elayne.

Hij snoof en keek woest naar Juilin en Nynaeve alsof het hun schuld was. ‘Kind, het is slechts een gerucht, even gek als andere. Ik kon niets bevestigd krijgen en geloof me dat ik het heb geprobeerd. Ik was niet van plan het te noemen. Het wakkert je pijn alleen maar aan. Laat het gaan, kind.’

‘Thom!’ Veel fermer. Juilin schuifelde wat heen en weer en keek alsof hij ergens anders wilde zijn. Thom keek slechts grimmig. ‘Nou ja, als je erop staat. Iedereen in Amadicia lijkt te denken dat je moeder in de Burcht van het Licht verblijft en dat ze een leger Witmantels terug naar Andor zal voeren.’

Elayne schudde zachtjes lachend het hoofd. ‘O, Thom, denk je echt dat ik me daarover zou opwinden? Moeder zou nooit naar de Witmantels toegaan. Ik zou graag zien dat ze het had gedaan, zoals ik graag zou hebben dat ze nog leefde. Zelfs al schendt het alles wat ze me ooit heeft geleerd – een vreemd leger Andor invoeren en nog wel Witmantels – dan zou ik er nog naar verlangen. Maar als wensen vleugels hadden...’ Haar glimlach was droef en verstild treurig. ‘Ik heb gerouwd, Thom. Moeder is dood en ik moet mijn best doen haar waardig te zijn. Zij zou nooit achter belachelijke geruchten zijn aangegaan of erom hebben gehuild.’

‘Kind,’ zei hij onhandig.

Nynaeve vroeg zich af wat hij eigenlijk zelf van Morgases dood vond. Het viel moeilijk te geloven, maar hij was haar geliefde geweest toen ze jong was en Elayne weinig meer dan een pasgeboren kind. In die jaren moest hij er niet hebben uitgezien alsof hij te lang in de zon te drogen had gelegen. Nynaeve wist weinig of niets over het waarom van het einde. Ze wist alleen dat hij met stille trom uit Caemlin was verdwenen met een aanhoudingsbevel aan zijn broek. Niet bepaald een teken van liefde dat in een speelmansverhaal wordt opgenomen. Op dit moment leek hij zich echter alleen maar bezig te houden met de zorg of Elayne de waarheid vertelde of dat ze haar verdriet verborg, terwijl hij op haar schouder klopte en haar haren streelde. Als Nynaeve niet gewenst had dat ze nu eindelijk eens als gewone mensen tegen elkaar uitvielen, zou ze hebben gedacht dat het een lief tafereeltje was.

Het geschraap van een keel onderbrak hen. ‘Meester Merrilin?’ vroeg Tabitha, en ze spreidde haar witte rok voor een haastige knix. ‘Baas Sandar? Sheriam Sedai zegt dat de Gezetenen gereed zijn om u te ontvangen. Ze zegt dat u niet verondersteld werd de Kleine Toren te verlaten.’

‘De Kleine Toren? Zo zo,’ zei Thom droog, en hij nam de vroegere herberg op. ‘Elayne, ze kunnen ons niet eeuwig vasthouden. Als we klaar zijn kunnen jij en ik praten over... wat je maar wilt.’ Hij gebaarde Tabitha voor te gaan en beende weer naar binnen. Zijn kreupelheid was duidelijk te zien, wat altijd het geval was als hij moe was. Juilin rechtte zijn schouders en volgde hem alsof hij naar de galg liep; per slot van rekening was hij een Tyrener. Nynaeve en Elayne bleven staan en ontweken elkaars blikken.

Ten slotte zei Nynaeve: ik was niet...’ terwijl Elayne tegelijk zei: ik zou niet moeten...’ Ze zwegen allebei en het bleef even stil. Ze friemelden aan hun rok en hun gezichten werden rood. ‘Het is te heet om hier te blijven staan,’ zei Nynaeve uiteindelijk. Het was niet waarschijnlijk dat de Gezetenen die Siuans en Leanes verslag aanhoorden, dit voor Thom en Juilin zouden onderbreken. Zulke zaken verdeelden onder elkaar. Dan bleef alleen Logain over, hoe graag ze ook iets anders had gewild. Ze zou niets te weten komen. Maar het was beter dan met haar duimen te draaien tot een tiental Aes Sedai zich met een hele dagindeling op haar zou storten. Met een zucht begon ze de straat af te lopen. Elayne liep mee, alsof ze uitgenodigd was. Dat hielp Nynaeve de boosheid te vinden die ze nodig had. Opeens besefte ze dat Elaynes polsen kaal waren. ‘Waar is de armband?’ vroeg ze zacht. Niemand op straat zou er maar iets van snappen als ze het opgevangen hadden, maar de voorzichtigheid één keer uit het oog verliezen kon één keer te veel zijn. ‘Waar is Marigan?’

‘De armband zit in mijn buidel, Nynaeve.’ Elayne stapte opzij om een kar met grote wielen voorbij te laten gaan, en voegde zich toen weer bij Nynaeve. ‘Marigan doet onze was, met twintig andere vrouwen om haar heen. En ze kreunt elke keer als ze zich beweegt. Ze heeft iets gezegd waarvan ze niet dacht dat Birgitte het zou horen, en Birgitte... Ik móést dat ding wel afdoen, Nynaeve. Birgitte had het recht, en het deed pijn. Ik heb Marigan gezegd dat ze moest zeggen dat ze van de trap is gevallen.’

Nynaeve snoof, maar haar hart lag er niet in. De laatste tijd had ze de armband niet veel gedragen. Niet omdat ze haar vondsten van Moghedien niet als de hare kon overdragen. Ze was er nog steeds van overtuigd dat Moghedien iéts van Heling wist, al besefte ze het zelf niet, want niemand kon zo blind zijn. Bovendien was er nog dat kunstje om te ontdekken wanneer een man geleidde, waarvan Moghedien maar bleef zeggen dat ze er bijna waren. Ze was feitelijk gewoon bang dat ze nog iets veel ergers zou doen dan Birgitte, als ze meer binding had met die vrouw dan werkelijk noodzakelijk was. Misschien wilde ze onbewust genoegdoening, zelfs als Moghedien kreunde van Nynaeves terugkerende pijn wanneer ze probeerde dat kunstje onder de knie te krijgen. Misschien was het de herinnering aan haar angst om alleen en zonder armband bij die vrouw te zijn. Misschien was het een groeiende afkeer van het feit dat een Verzaker geen gerechtigheid werd bewezen. Misschien was het iets van dat alles. In elk geval wist ze dat ze zich moest dwingen om de armband om te doen, en dat ze na het zien van Moghediens gezicht haar al met haar vuisten wilde bewerken. ik had niet moeten lachen,’ zei Elayne. ‘Het spijt me dat ik het deed.’ Nynaeve bleef zo onverwachts stilstaan dat een ruiter zijn teugels aan moest trekken om niet over haar heen te rijden. Hij riep iets voor de menigte hem verder voerde, maar de schok deed haar zijn woorden vergeten. Niet de schok van de spijtbetuiging, maar van wat ze moest zeggen. Het juiste moest zeggen. De waarheid. Ze liep weer dooi; niet in staat om Elayne aan te kijken, ik...’ Ze slikte hoorbaar. ‘Ik heb mezelf helemaal belachelijk gemaakt.’ Dat had ze. Een paar slokjes, had Theodrin gezegd; een beker. En ze had de hele kan geleegd. Als je toch faalde, was het beter om een andere reden te hebben dan dat je het gewoon niet kon volbrengen. ‘Je had die emmer moeten laten halen en mijn kop erin moeten stoppen, net zolang tot ik De Grote Jacht op de Hoorn zonder fouten kon opzeggen.’ Ze waagde een blik opzij. Elaynes wangen toonden kleine rode plekjes. Dus ze had een emmer voorgesteld. ‘Het kan iedereen gebeuren,’ zei ze eenvoudig. Nynaeve voelde haar eigen wangen rood worden. Toen het Elayne was overkomen, had ze haar ondergedompeld om de wijn eruit te wassen. ‘Je had moeten doen wat nodig was om... me nuchter te laten worden.’

Het werd waarachtig de vreemdste ruzie die Nynaeve zich ooit zou herinneren. Zij bleef volhouden dat ze een volkomen dwaas geweest was en elke straf verdiende, terwijl Elayne verontschuldiging na verontschuldiging voor haar aanvoerde.

Nynaeve begreep niet waarom het haar zo opluchtte om alle schuld op zich te nemen. Ze kon zich niet voor de geest halen dat ze dat ooit eerder gedaan had, zonder er zoveel mogelijk omheen te draaien. Ze werd bijna boos op Elayne, omdat die het er niet mee eens was dat ze een kinderachtige wolkop was geweest. Dat ging zo door tot ze het huisje aan de rand van het dorp bereikten, waar Logain werd vastgehouden.

‘Als je hier niet mee ophoudt,’ zei Elayne op het laatst, ‘zweer ik dat ik nu onmiddellijk een emmer water ga halen.’ Nynaeve deed haar mond open, en weer dicht. Zelfs met dit nieuw ontdekte, geweldige gevoel van eerlijk je ongelijk bekennen, ging dat te ver. Als ze zich zo goed voelde, kon ze Logain niet benaderen. Dat zou trouwens toch weinig zin hebben zonder Moghedien en de armband, en ze voelde zich beslist veel te fijn om die nu om te doen. Ze keek naar de twee zwaardhanden die naast de deur met stenen latei de wacht hielden. Ze waren nog te ver weg, maar ze praatte toch zacht. ‘Elayne, laten we gaan. Vannacht.’ Met Thom en Juilin in Salidar, hoefde ze Uno niet te vragen om paarden te vinden. ‘Niet naar Caemlin, als je dat niet wilt. Naar Ebo Dar. Merilille zal die schaal nooit vinden, en Sheriam zal ons nooit laten zoeken. Wat zeg je ervan? Vannacht?’

‘Nee, Nynaeve. Hoe kunnen we Rhand helpen als ze denken dat we zijn weggelopen? En dat zijn we dan. Je hebt het beloofd, Nynaeve. Je hebt het beloofd, als we iets vonden.’

‘Ik heb het beloofd als we iets zouden vinden dat we konden gebruiken. Alles wat we gevonden hebben is dit!’ Nynaeve hield haar de gerimpelde handen voor.

De vastberadenheid zakte uit Elaynes gezicht en stem; ze perste haar lippen opeen en bestudeerde de grond. ‘Nynaeve, je weet dat ik Birgitte verteld heb dat we blijven. Nou, blijkbaar heeft zij Uno gezegd dat hij je onder geen voorwaarde een paard mag geven, tenzij ze het zelf vroeg. Ze heeft hem verteld dat je erover dacht om weg te lopen. Ik kwam er pas achter toen het te laat was.’ Geprikkeld schudde ze haar hoofd. ‘Als dit de manier is waarop je een zwaardhand hebt, weet ik niet waarom iemand er eentje wil hebben.’

Nynaeve dacht dat ze zou ontploffen van verontwaardiging. Dus daarom had hij haar zo aangestaard. Het heerlijke gevoel verdween in de hitte van... nou ja, gedeeltelijk uit boosheid en gedeeltelijk uit schaamte. De man had het gewéten; hij dacht dat ze... Wacht even. Even keek ze Elayne bevreemd aan, maar besloot toen niet te vragen wat zojuist in haar hoofd was opgekomen. Was alleen Nynaeve bij Uno genoemd of was Elaynes naam er misschien ook bij gezegd? Elayne had een nogal grote, aangenomen familie gevonden. Met Thom, een toegeeflijke vader die haar alles wilde leren wat hij wist, en met Birgitte, een oudere zuster die dacht dat het haar werk was te voorkomen dat de jongste haar nek brak met paarden die ze nog niet aankon. ‘Laten we in dat geval,’ zei ze vlak, ‘maar zien wat ik van Logain kan leren.’

Het was een klein huis met maar twee kamers, maar dikke stenen muren hielden het betrekkelijk koel. Logain zat in hemdsmouwen bij het raam een boek te lezen en een pijp te roken. De Aes Sedai zorgden goed voor hem. De tafels en stoelen behoorden tot de beste in Salidar – niets uitbundigs, maar goed gemaakt, hoewel ze niet bij elkaar pasten – en een tapijt met rode en gouden krullen lag over een groot gedeelte van de vloer. Het vertrek was zo netjes geveegd dat Nynaeve betwijfelde dat hij het zelf had gedaan.

Toen ze binnenkwamen, legde hij het boek opzij. Hij leek het helemaal niet erg te vinden dat ze niet geklopt hadden. Hij stond op zijn gemak op, klopte zijn pijp uit, trok zijn jas aan en toen pas boog hij gladjes. ‘Fijn jullie na zo’n lange tijd weer te zien. Ik dacht dat jullie me vergeten waren. Willen jullie me gezelschap houden met wat wijn? De Aes Sedai geven me maar weinig in voorraad, maar wat ze me geven is helemaal niet slecht.’

Het aanbod van de wijn zou genoeg geweest zijn – Nynaeve kon nauwelijks een huivering onderdrukken – als ze dat al nodig had gehad. Wanneer ze aan Uno dacht, aan die man, was dat al voldoende. De Kleine Toren als bron van boosheid was overbodig. Maar eraan te denken, voegde het nodige toe. Plotseling was de Ware Bron er, een onzichtbare warmte die juist buiten haar gezichtsveld lag. Ze opende zichzelf en saidar vloeide in haar. Als ze eerder een goed gevoel had gehad, dan was dit meer dan vervoering. Ze gaf zich er aan over; naar de Doemkrocht met Theodrin!

‘Zitten,’ zei ze koud. ‘Ik wil geen geklets horen. Antwoord als je wat gevraagd wordt en hou verder je mond.’

Logain haalde slechts zijn schouders op en gehoorzaamde, zo mak als een lam. Nee, niet mak; zijn glimlach was zuiver onbeschaamd. Nynaeve was er zeker van dat het gedeeltelijk door zijn gevoelens over Aes Sedai kwam, en gedeeltelijk... Hij keek toe hoe Elayne een tweede stoel pakte en met een bestudeerd gebaar haar rok schikte. Zelfs als Nynaeve niet gezien had waar hij naar keek, zou ze geweten hebben dat het een vrouw was. Geen meesmuilend lachje, geen wellustige blik, alleen dat... Nynaeve wist niet wat, behalve dat hij haar ook zo aankeek, en ze besefte opeens heel goed dat zij een vrouw was en hij een man. Misschien was het alleen maar omdat hij knap was en brede schouders had, maar ze dacht dat ze een hogere dunk van zichzelf had. Dat was het natuurlijk niet.

Ze schraapte haar keel en weefde draden van saidar in hem; Lucht en Water, Vuur en Aarde, en Geest. Alle delen van Heling, maar ze gebruikte ze om door te dringen. Het zou helpen wanneer ze haar handen op hem zou leggen, maar dat kon ze niet opbrengen. Het was al erg genoeg hem met de Kracht aan te raken. Hij was zo gezond als een stier en bijna net zo sterk. Er was helemaal niets mis met hem, behalve dat gat.

Het was niet echt een gat, meer een gevoel dat iets dat steeds aanwezig was geweest, er gewoon niet was; iets dat vloeiend en recht was, maar zich nu in werkelijkheid om een afwezigheid boog. Ze kende dat gevoel goed, uit vroegere dagen, toen ze dacht dat ze echt iets kon leren. Ze kreeg er kippenvel van.

Hij keek haar heel aandachtig aan. Ze kon zich niet herinneren dat ze dichterbij gekomen was. Zijn gezicht was een onbeweeglijk masker van brutale minachting; ze mocht dan wel geen Aes Sedai zijn, maar ze was een goede tweede.

‘Hoe kun je dat allemaal tegelijk doen?’ vroeg Elayne. ik kon nog niet de helft volgen.’

‘Stil,’ mompelde Nynaeve. Ze verborg haar afkeer toen ze Logains hoofd ruw in haar handen nam. Ja, het ging beter met lijfelijke aanraking; de indrukken werden scherper.

Ze leidde de volledige stroom saidar in de plek van het gat – en was bijna verrast daar een leegte te vinden. Natuurlijk verwachtte ze nog steeds niet iets te leren. Mannen verschilden zowel lichamelijk als met de Kracht van vrouwen, misschien nog wel meer. Ze had net zo goed een rots kunnen bestuderen om iets uit te zoeken over vissen. Het was moeilijk om haar gedachten erbij te houden, wetend dat ze dit alleen maar voor de vorm deed, de tijd voorbij liet gaan. Wat zal Mijrelle zeggen? Zou zij een boodschap van Egwene verzwijgen? Die leegte, die zo klein was dat ze er zonder meer overheen kon glijden, was heel groot toen ze de stromen naar binnen geleidde, immens genoeg om hen allemaal op te slokken. Als ik maar met Egwene kon praten. Als ze eenmaal weet dat de Toren een gezant naar Rhand stuurt en dat de Aes Sedai hier op hun handen zitten, durf ik te wedden dat ze me zou helpen om Elayne ervan te overtuigen dat we hier alles gedaan hebben wat we kunnen. Een uitgestrekte leegte; een niets. Wat was het dat ze in Siuan en Leane had gevonden, het gevoel dat er iets was afgesneden? Ze wist zeker dat het echt was, hoe vaag ook. Mannen en vrouwen mochten verschillend zijn, maar misschien... Ik hoef alleen maar een manier te vinden om met haar te kunnen praten. Ze zal inzien dat Rhand beter af is met ons erbij. Elayne zal naar haar luisteren; Elayne gelooft dat Egwene Rhand beter dan wie ook kent. Daar was het. Iets dat afgesneden was. Niet meer dan een indruk, maar hetzelfde als bij Siuan en Leane. Dus hoe vind ik haar? Als ze maar weer eens in onze dromen wilde komen. Ik wed dat ik haar kan overhalen om zich bij ons te voegen. Met z’n drieën kunnen we veel beter bij Rhand zijn. Samen kunnen we hem vertellen wat we in Tel’aran’rhiod leren en hem ervan weerhouden een of andere stomme vergissing met de Aes Sedai te begaan. Er was iets met die snede... Als die werd overbrugd met Vuur en Geest, zodat...

Het enigszins groter worden van Logains ogen vertelde haar wat ze had gedaan. De adem stokte in haar keel. Ze trok zich zo snel van hem terug dat ze over haar rok struikelde.

‘Nynaeve,’ zei Elayne, rechtop zittend, ‘wat is er aan de ha...?’ In een oogwenk had Nynaeve alle saidar die ze kon bevatten tot een scherm gevormd. ‘Haal Sheriam,’ zei ze haastig. ‘Niemand anders dan Sheriam. Zeg haar...’ Ze haalde diep adem. Het leek wel de eerste teug sinds uren te zijn. Haar hart klopte als een galopperend paard. ‘Zeg haar dat ik Logain heb geheeld.’

Загрузка...