25 Als regen en bliksem

Om de een of andere reden voelde Egwene zich ondanks haar dromen fris, nadat Cowinde haar in de grijze ochtendschemer had gewekt; fris en klaar om te ontdekken wat ze in de stad kon leren. Ze rekte zich lang en gapend uit, stond op, neuriede bij het haastig wassen en aankleden en nam amper de tijd om haar haren behoorlijk te borstelen. Ze wilde zo snel mogelijk van de tenten vertrekken zonder tijd aan ontbijt te verspillen, maar Sorilea zag haar, en dat maakte meteen een eind aan dat idee. Wat achteraf maar goed was ook. ‘Je had niet zo gauw uit de zweettent moeten weggaan,’ zei Amys tegen haar terwijl ze een kom pap en gedroogde vruchten aannam van Rodera. Een kleine twintig Wijzen waren bijeen in Amys’ tent. Rodera, Cowinde en een in het wit geklede man die Doilan heette, ook een Shaido, repten zich om iedereen te helpen. ‘Rhuarc had veel te vertellen over je zusters. Misschien kun jij er nog wat aan toevoegen.’ Na maanden net doen alsof, hoefde Egwene niet na te denken om te weten dat ze doelde op het gezantschap van de Toren, ik zal jullie vertellen wat ik weet. Wat heeft hij gezegd?’

Allereerst waren er zes Aes Sedai, waaronder twee van de Rode Ajah – Egwene kon niet geloven dat Elaida die had meegestuurd. Was het hoogmoed of een mogelijke stommiteit? – er stond een Grijze aan het hoofd. De Wijzen, de meesten lagen als karrenwielspijlen in een grote kring, sommigen stonden of knielden in de ruimten ertussen, wendden hun ogen naar Egwene zodra hun namen waren genoemd, ik ben bang dat ik er slechts twee van ken,’ zei ze behoedzaam. ‘Er zijn nu eenmaal heel wat Aes Sedai en ik ben nog niet lang genoeg zuster om er veel te kennen.’ Hoofden knikten, dat slikten ze. ‘Nesune Bihara is eerlijk – ze luistert naar alle betrokkenen voor ze een besluit neemt – maar ze kan het kleinste foutje in je woorden vinden. Ze ziet alles en herinnert zich alles. Ze hoeft maar één keer naar een blad te kijken om het later woord voor woord te herhalen. Hetzelfde geldt voor een gesprek van ruim een jaar geleden. Soms praat ze in zichzelf en spreekt haar gedachten uit zonder het te beseffen.’

‘Rhuarc vertelde dat ze belangstelling had voor de koninklijke librije.’ Roerend in haar pap keek Bair Egwene aan. ‘Hij zei dat hij haar iets over zegels hoorde mompelen.’ Een snel geroezemoes klonk op bij de andere vrouwen dat door het keelgeschraap van Sorilea tot zwijgen werd gebracht.

Egwene lepelde haar pap op – er zaten schijfjes gedroogde pruimen en zoete bessen in haar kom – terwijl ze zat na te denken. Als Elaida Siuan had ondervraagd, wist ze van de drie gebroken zegels. Rhand had er twee verborgen – Egwene had graag willen weten waar ze waren, maar hij leek de laatste tijd niemand meer te vertrouwen – en Nynaeve en Elayne hadden er een in Tanchico gevonden en meegenomen naar Salidar. Maar daarvan kon Elaida niets weten, tenzij ze in Salidar wellicht spionnen had. Nee, daar mocht ze een andere keer over piekeren, dat was nu zinloos. Elaida moest wanhopig naar de andere op zoek zijn. Het leek verstandig Nesune naar een librije te sturen die na die van de Witte Toren de grootste ter wereld was. Nadat ze wat gedroogde pruimen had doorgeslikt vertelde ze dat. ‘Dat zei ik gisteravond ook al,’ gromde Sorilea. ‘Aeron, Colinda en Edarra. Jullie gaan naar de librije. Drie Wijzen moeten iets eerder kunnen vinden dan één Aes Sedai.’ Dat leverde drie lange gezichten op. De koninklijke librije was enorm omvangrijk. Maar Sorilea was Sorilea en al zuchtten de genoemde vrouwen en gromden ze wat, ze zetten hun kommen pap neer en vertrokken meteen. ‘Je zei dat je er twee kende,’ vervolgde Sorilea, nog voor ze de tent uit waren. ‘Nesune Bihara en wie nog meer?’

‘Sarene Nemdahl,’ antwoordde Egwene. ‘U moet begrijpen dat ik beiden niet echt goed ken. Sarene is net als de meeste Witte zusters; ze beredeneert alles met haar hersens en soms lijkt ze verbaasd wanneer iemand iets vanuit haar hart doet. Toch kan ze driftige buien hebben. Ze houdt meestal de kurk op de kruik, maar als je iets op het verkeerde ogenblik verkeerd doet, kan ze... kan ze je neus afbijten voor je met je ogen kunt knipperen. Ze luistert echter wel naar wat je zegt en ze zal haar ongelijk bekennen, zelfs als ze heel boos is. Nou ja, wanneer dat voorbij is, in ieder geval.’

Ze lepelde wat bessen en pap in haar mond en probeerde de Wijzen heimelijk op te nemen. Niemand leek haar hapering te hebben opgemerkt. Ze had bijna gezegd dat Sarene je aan het vloeren schrobben zette voor je met je ogen kon knipperen. Ze kende beide vrouwen alleen van hun lessen toen ze novice was. Nesune, een slanke Kandoraanse met roofvogelogen, kon zelfs met haar rug naar de groep een niet oplettende novice afkatten. Ze had verschillende klassen onderwezen waarin Egwene had gezeten. Egwene had slechts twee lezingen van Sarene bijgewoond, over de aard van de werkelijkheid. Maar het was moeilijk een vrouw te vergeten die je volkomen ernstig vertelde dat schoonheid en lelijkheid hetzelfde idee waren, en dat je elk gezicht kon opzetten waarnaar iedere man nogmaals zou kijken, ik hoop dat je meer weet,’ zei Bair, die steunend op een elleboog zich naar Egwene toe boog. ‘Het lijkt erop dat jij onze enige bron van inlichtingen bent.’

Het duurde even voor Egwene haar snapte. Ja, natuurlijk. Bair en Amys moesten gisteravond hebben geprobeerd in de dromen van Aes Sedai te kijken, maar die plaatsten meestal een ban. Ze vond het jammer dat zij die kunst voor haar vertrek uit de Toren niet had geleerd, ik hoop van wel. Waar zijn hun kamers in het paleis?’ Als Rhand terugkwam en ze hem wilde spreken, zou het helpen als ze niet hun vertrekken binnen blunderde bij het zoeken van de juiste richting. Vooral Nesunes kamer niet. Sarene herinnerde zich mogelijk die ene novice niet meer, maar Nesune zou haar vrijwel zeker herkennen. Een van die andere onbekende zusters kende haar misschien ook wel. Er was heel wat afgepraat over Egwene Alveren toen ze zich nog in de Toren bevond. ‘Ze hebben zelfs voor één nacht Berelains aanbod van schaduw afgewezen.’ Amys keek gefronst. Bij de Aiel werd een aanbod van gastvrijheid altijd aanvaard. Te weigeren, zelfs bloedvijanden, was een schande. ‘Ze verblijven bij een vrouw die Arilyn heet, een vrouwe van de boomdoders. Rhuarc denkt dat Coiren Saeldain die Arilyn al veel eerder kende.’

‘Een faktoor van Coiren,’ zei Egwene met zekerheid. ‘Of anders van de Grijze Ajah.’

Verschillende Wijzen mopperden binnensmonds; Sorilea snoof luid van afkeer en Amys slaakte een diepe, teleurgestelde zucht. Anderen bezagen het anders. Corelna, een groenogige felle vrouw met veel grijs in haar vlasblonde haren, schudde vol twijfel het hoofd en Tialin, een magere roodharige met een scherpe neus, keek Egwene openlijk ongelovig aan.

Iemand bespieden was een schending van ji’e’toh, maar hoe ze dat rijmden met het gluren van een droomloopster in andermans dromen, had Egwene nog niet uitgevonden. Het had geen zin hun erop te wijzen dat Aes Sedai ji’e’toh niet volgden. Ze wisten dat. Ze konden het alleen moeilijk geloven of begrijpen. Van Aes Sedai niet, van niemand. Wat ze ook dachten, ze zou om haar gelijk alles durven verwedden. Galdrian, de laatste koning van Cairhien, had tijdens zijn leven een Aes Sedai-raadgeefster gehad. Niande Moorwyn was vóór hij vermoord werd niet onzichtbaar gebleven, ook niet bij haar vertrek, maar Egwene had één ding opgestoken toen ze regelmatig het landgoed van vrouwe Arilyn had bezocht: Niande was van de Grijze Ajah. ‘Ze hebben blijkbaar honderd wachten in het huis ondergebracht,’ zei Bair wat later. Haar stem klonk opeens heel effen. ‘Ze zeggen dat de stad nog steeds niet tot rust is gekomen, maar ik denk dat ze bang zijn voor de Aiel.’ Op een aantal gezichten verschenen verontruste belangstellende blikken.

‘Honderd!?’ riep Egwene uit. ‘Hebben ze honderd man meegenomen?’ Amys schudde het hoofd. ‘Ruim vijfhonderd. Timolans verkenners hebben de meesten in een kampement aangetroffen op minder dan een halve dagreis ten noorden van de stad. Rhuarc heeft erover gesproken en Coiren Saeldain zei dat die mannen een erewacht vormden, maar dat ze de meesten buiten de stad hadden gelaten om geen angst op te roepen.’

‘Ze denken dat ze de Car’a’carn naar Tar Valon zullen begeleiden.’ Sorilea’s stem kon barsten in rots slaan, maar vergeleken met haar gezicht klonk ze nu zacht. Egwene had de inhoud van Elaida’s brief aan Rhand niet achtergehouden. Elke keer dat ze eraan dachten, vonden de Wijzen het minder aangenaam.

‘Rhand is niet zo dwaas om dat aanbod aan te nemen,’ zei Egwene verstrooid. Vijfhonderd man konden een erewacht vormen. Elaida dacht misschien dat de Herrezen Draak op zoiets rekende, er zelfs gevleid door zou zijn. Een aantal ideeën kwam in haar op, maar ze diende voorzichtig te zijn. Eén verkeerd woord kon ervoor zorgen dat Amys en Bair haar een onmogelijke opdracht gaven. Of nog erger: Sorilea zou iets zeggen, en je kwam met minder schrammen uit een doornstruik dan bij het niet uitvoeren van haar opdracht. Nee, ze wilde blijven doen wat zij alleen kon doen, in ieder geval wilde doen. ‘Ik neem aan dat de stamhoofden een oogje houden op de soldaten buiten de stad?’ Een halve dag naar het noorden – minstens een hele dag, aangezien het geen Aiel waren – was te ver om echt gevaarlijk te zijn, maar enige voorzichtigheid deed nooit kwaad. Amys knikte; Sorilea keek Egwene aan alsof zij had gevraagd of de zon ’s middags aan de hemel stond. Egwene schraapte haar keel. ‘Ja.’ Het was onwaarschijnlijk dat de stamhoofden zo’n fout zouden maken. ‘Goed. Ik heb deze ideeën. Als een van die Aes Sedai naar het paleis gaat, zouden enkele geleidsters van jullie hen kunnen volgen om ervoor te zorgen dat ze niet een soort valstrik achterlaten.’ Ze knikten. Van de aanwezigen konden twee op de drie geleiden, sommigen niet meer dan Sorilea, anderen waren even goed als Amys, die weer even sterk was als elke Aes Sedai die Egwene ooit had ontmoet. De verhoudingen onder de Wijzen waren ongeveer hetzelfde als die onder Aes Sedai. Hun vaardigheden verschilden van die van Aes Sedai – op sommige gebieden minder, op enkele meer, maar over het algemeen bestonden er verschillen – maar ze zouden in staat moeten zijn onwelkome verrassingen te ontdekken. ‘En we moeten er zeker van zijn dat het er maar zes zijn.’ Ze moest dat uitleggen. Ze hadden boeken van natlanders gelezen, maar zelfs de geleidsters kenden niet echt de gebruiken die waren ontstaan onder Aes Sedai die geleiders moesten aanpakken. Bij de Aiel vond een jonge geleider zichzelf uitverkoren. Hij trok naar het noorden, de Verwording in, om op de Duistere te jagen. Niemand was ooit teruggekeerd. Egwene had voor haar komst naar de Toren de Aes Sedai-gewoonten ook niet gekend. De verhalen die ze eerder had gehoord, vertoonden zelden enige overeenkomst met de waarheid. ‘Rhand kan twee geleidsters tegelijk aan,’ besloot ze. Dat wist ze uit eigen ervaring. ‘Hij is misschien in staat er zes aan te kunnen, maar als ze met meer zijn dan ze zelf hebben genoemd, is dat op z’n minst een bewijs dat ze hebben gelogen, al was het maar door het te verzwijgen.’ Ze kromp door hun gefrons in elkaar. Als je loog, was je toh verschuldigd aan de bedrogene. Maar in haar geval was het noodzakelijk. Het was zo.

Het verdere ontbijt werd besteed aan overleg. De Wijzen besloten wie vandaag naar het paleis zou gaan en aan welk stamhoofd kon worden toevertrouwd krijgers uit te kiezen om naar andere Aes Sedai uit te kijken. Sommigen zouden in ieder geval met tegenzin een Aes Sedai op die manier willen behandelen. De Wijzen zeiden het niet hardop, maar het was duidelijk uit hun vaak bittere woorden op te maken. Anderen konden het een bedreiging voor de Car’a’carn vinden, zodat die de Aes Sedai zelfs het liefst met de speer wilden aanpakken. Enkele Wijzen leken die mening nu ook te delen; Sorilea onderdrukte meteen meerdere terloopse opmerkingen dat de moeilijkheid opgelost zou zijn als de Aes Sedai er gewoon niet meer waren. Uiteindelijk waren Rhuarc en Mandelain van de Daryne de twee over wie ze het eens werden. ‘Zorg dat ze geen enkele siswai’aman kiezen,’ merkte Egwene op. Die zouden bij de minste aanduiding van gevaar zeker naar de speer grijpen. De opmerking zorgde voor heel wat blikken, die verschilden van effen tot wrang. Geen enkele Wijze was een dwaas. Eén ding zat haar nog dwars. Niemand van de Wijzen noemde datgene wat ze gewoonlijk bijna elke keer hoorde bij een bespreking over de Aes Sedai: dat de Aiel eenmaal gefaald hadden en vernietigd zouden worden indien ze dat weer deden.

Afgezien van die ene opmerking hield Egwene zich buiten het overleg en at vol overgave een tweede kom pap met gedroogde peren en pruimen, wat haar een goedkeurend knikje van Sorilea opleverde. Ze deed het echter niet voor Sorilea, ze had echt trek en hoopte vooral dat de anderen haar zouden vergeten. Het leek te werken. Nadat het ontbijt en het overleg voorbij waren, slenterde ze naar haar tent en bleef vlak achter de voorflap kijken hoe een klein groepje Wijzen onder leiding van Amys op weg ging naar de stad. Nadat ze door de stadspoort waren verdwenen, schoot ze weer naar buiten. Overal waren Aiel, gai’shain en anderen, maar de Wijzen waren binnen, en niemand lette op haar, toen ze – niet al te vlug – naar de stad liep. Als iemand haar zag, zou die mogelijk denken dat ze op pad ging voor haar ochtendoefening. De wind wakkerde aan en blies wolken stof en oude as op van Voorpoort, maar ze bleef stevig doorstappen: alleen maar buiten voor de oefening.

In de stad wist de eerste aan wie ze het vroeg, een slungelige vrouw die voor waanzinnige prijzen rimpelige appeltjes verkocht van een handkar, niet waar het paleis van vrouwe Arilyn lag. Een plompe naaister die met grote ogen keek naar de Aielse die zomaar haar winkel binnenkwam, evenmin. Ook een kalende messenmaker, die meende dat ze veel meer belangstelling had voor zijn messen, kon haar niet helpen. Ten slotte vertelde een zilversmid met toegeknepen ogen, die haar in zijn winkel voortdurend nauwlettend in het oog hield, waar ze moest zijn. Terwijl Egwene door de menigte stapte, schudde ze haar hoofd. Soms vergat ze hoe groot een stad als Cairhien werkelijk was, zodat niet iedereen wist waar iets was.

Ze verdwaalde dan ook driemaal en moest nog twee keer de richting vragen voor ze zich eindelijk tegen de zijmuur van een huurstal aandrukte en rond een hoek naar een laag, vierkant gebouw van donkere steen loerde. Het lag aan de andere kant van de straat en had veel smalle vensters, rechthoekige balkons en getrapte torentjes. Voor een paleis was het klein, maar voor een huis enorm. Arilyn was iets hoger dan de gewone adel in Cairhien, als Egwene het zich goed herinnerde. Soldaten in groene jassen met borstschilden en helmen op stonden op wacht voor de brede voortrap, bij iedere poort die ze kon zien en zelfs op de balkons. Het was vreemd, maar ze leken allemaal jong. Maar dat vond ze nu niet zo belangrijk. In dat gebouw werd de Ene Kracht geleid en dat ze dat aan het andere eind van de straat kon voelen, dat ze het zó sterk kon voelen betekende dat ze geen kleine stromen saidar geleidden. Opeens werd het veel minder, maar het was nog steeds aanzienlijk.

Ze beet op haar lip. Ze kon niet zeggen wat daar gebeurde. Ze moest de stromen zien en wat ze weefden. Zelfs als ze bij een raam stonden, zou elke stroom die vanuit dat herenhuis werd gestuurd, onzichtbaar of niet, op het zuiden gericht moeten zijn, weg van het Zonnepaleis, weg van alles. Wat deden ze daar?

Een poort zwaaide lang genoeg open om een bij elkaar passend span van zes vossen door te laten, die een dichte zwarte koets trokken met het wapen van twee zilveren sterren op een veld van rode en groene balken op de portieren geschilderd. De koets zocht zich een weg door de menigte naar het noorden. De koetsier in livrei gebruikte zijn lange zweep zowel om de mensen opzij te drijven als om de paarden aan te sporen. Vrouwe Arilyn ging ergens heen, of was het iemand van het gezantschap?

Nou ja, ze was hier niet om enkel te kijken. Ze schoof achteruit, zodat ze nog maar met één oog om het hoekje kon turen, net genoeg om het grote huis te zien. Ze haalde een kleine rode steen uit haar beurs, haalde diep adem en begon te geleiden. Als iemand deze kant opkeek, zou ze de stromen zien, maar niet Egwene. Dat gevaar moest ze maar voor lief nemen.

De gladde steen was inderdaad gewoon een steen die in een beek was gepolijst, maar Egwene had het kunstje van Moiraine geleerd. Die had een steen gebruikt als brandpunt – toevallig een edelsteen maar het kon met elk soort steen – dus Egwene deed het ook. Ze weefde voornamelijk Lucht, met een beetje Vuur, meer was niet nodig. Daarmee kon je afluisteren. Spioneren zouden de Wijzen zeggen. Egwene gaf er niet om hoe ze het noemden, zolang ze maar iets vernam van de bedoelingen van de Aes Sedai uit de Witte Toren.

Haar weefsel raakte behoedzaam een raam, heel, heel zachtjes, toen nog een, en nog een. Stilte. Vervolgens...

‘... dus zeg ik tegen hem,’ zei een vrouwenstem in haar oor, ‘als je wilt dat die bedden worden opgemaakt, dan moet je ophouden met me onder de kin te kriebelen, Alwin Rael.’ Een andere vrouw giechelde. ‘Nee toch?’ Egwene grijnsde. Dienstmeiden.

Een forse vrouw die met een mand brood op haar schouder voorbijkwam, gluurde verbaasd naar Egwene. Begrijpelijk, want ze hoorde twee vrouwenstemmen terwijl daar alleen Egwene stond, die niet eens praatte. Egwene loste het op de snelst denkbare manier op. Ze keek zo woest dat de vrouw een gilletje slaakte en bijna haar mand liet vallen toen ze in de menigte verdween.

Met tegenzin verminderde Egwene de sterkte van haar weefsel. Ze kon nu misschien minder goed horen, maar het was verstandiger dan toeschouwers met open monden aan te trekken. Er keken toch al te veel mensen naar die zich tegen de muur drukkende Aielse, al bleef niemand weifelend staan. Niemand wilde moeilijkheden met de Aiel. Ze zette hen van zich af. Ze richtte haar weefsel, raam na raam, zwetend als een otter, en dat niet alleen vanwege de steeds grotere hitte. Er hoefde maar één Aes Sedai haar stromen op te vangen om te weten, ook al wist ze niet wat het was, dat een tegenstandster aan het geleiden was. Ze zouden het doel kunnen vermoeden. Egwene schoof iets achteruit, waardoor nog maar een half oog zichtbaar was. Stilte. Stilte. Geritsel van iets. Liep daar iemand? Muiltjes op een tapijt? Maar geen gepraat. Stilte. Een mopperende man die blijkbaar de kamerpotten ledigde en daar helemaal niet blij mee was. Met rode oortjes ging ze snel verder. Stilte. Stilte. Stilte.

‘... geloof je echt dat het nodig is?’ Zelfs gedempt klonk de vrouwenstem diep en zelfbewust.

‘We dienen op alle mogelijkheden voorbereid te zijn, Coiren,’ antwoordde een andere vrouw met een stem als een ijzeren staaf, ik heb een verbazingwekkend gerucht opgevangen...’ Een deur klikte ferm dicht en sneed de rest af.

Egwene liet zich tegen de stenen stalmuur zakken. Ze had van ergernis kunnen gillen. Dat waren de Grijze zuster, die de leiding had, en een andere Aes Sedai, anders had ze nooit op die manier met Coiren gesproken. Geen andere Aes Sedai had betere inlichtingen kunnen geven over wat ze wilde weten, maar ze moesten zo nodig een andere kamer inlopen. Wat voor gerucht? Welke mogelijkheden? Op wat voor manier wilden ze zich voorbereiden? Het geleiden in het herenhuis veranderde weer en werd sterker. Wat waren ze van plan? Ze haalde diep adem en begon verbeten opnieuw.

Terwijl de zon steeds hoger kwam te staan, hoorde ze vele, vaak onherkenbare geluiden en veel geroddel en gebabbel van bedienden. Iemand die Ceri heette, zou binnenkort bevallen en de Aes Sedai zouden bij hun middageten wijn krijgen van Arindrim, wat dat ook mocht zijn. Het belangwekkendste nieuws was dat Arilyn inderdaad in die koets had gezeten en op weg was naar haar man op het platteland. Maar wat ze met dat nieuwtje aan moest? Een hele ochtend verknoeid. De voordeuren van het herenhuis zwaaiden wijd open en bedienden bogen diep. De schildwachten verstijfden niet, maar gaven de indruk nog aandachtiger op te letten. Nesune Bihara kwam naar buiten, gevolgd door een jongeman die uit een rotsblok leek te zijn gehouwen. Egwene liet haar weefsel haastig gaan, liet saidar los en haalde diep adem om kalm te worden. Dit was geen tijd voor paniek. Nesune en haar zwaardhand overlegden, vervolgens keek de zwartharige Bruine zuster de straat af, eerst de ene kant, toen de andere kant. Ze leek heel duidelijk iets te zoeken.

Egwene besloot dat het misschien toch tijd was voor paniek. Ze trok zich heel langzaam terug om de scherpe ogen van Nesune niet te trekken, en schoot weg zodra ze uit het zicht was. Ze tilde haar rok op en holde duwend door de menigte weg. Drie stappen tenminste. Toen raakte ze een stenen muur, botste achteruit en kwam zo hard op straat terecht, dat ze opnieuw opveerde van de hete straatstenen. Ze staarde omhoog, verdwaasd, wat door haar bonzende hart nog werd verergerd. De stenen muur was Gawein, die op haar neerkeek en net zo stomverbaasd was als zij. Zijn ogen waren schitterend blauw onder roodgouden krullen. Ze wilde die weer rond haar vingers wikkelen. Ze voelde haar gezicht donkerrood worden. Dat heb ik nooit gedaan, dacht ze ferm. Het was maar een droom! ‘Heb ik je pijn gedaan?’ vroeg hij bezorgd en hij wilde naast haar neerknielen.

Ze klauterde overeind en sloeg haastig het vuil van haar kleren. Als ze op dat ogenblik een wens had mogen uitspreken, zou ze gevraagd hebben nooit meer te blozen. Ze hadden reeds een hele kring toeschouwers aangetrokken. Ze haakte haar arm in de zijne en trok hem mee de straat in, in de richting die ze had willen inslaan. Toen ze omkeek, zag ze alleen een drukke mensenmassa. Zelfs als Nesuna naar die ene hoek liep, zou ze niets meer zien. Toch liep Egwene niet langzamer. De menigte ging opzij voor een Aielse en een man die groot genoeg was om een Aiel te zijn, al droeg hij een zwaard. Zijn manier van bewegen toonde dat hij ermee om wist te gaan; hij bewoog zich als een zwaardhand.

Na een tiental stappen trok ze met tegenzin haar arm weg. Hij greep echter haar hand voor die hem ontsnapte, en ze liet hem die vasthouden terwijl ze verderliepen. ik veronderstel,’ peinsde hij even later hardop, ‘dat ik behoor te negeren dat je je kleedt als een Aielse. Het laatste dat ik van je hoorde, was dat je je in Illian bevond. Ik neem ook aan dat ik niets mag zeggen over het weghollen van een paleis waar zes Aes Sedai verblijven. Vreemd gedrag, voor een Aanvaarde.’ ik ben nooit in Illian geweest,’ zei ze en ze keek snel rond om te zien of een Aiel dit kon horen. Velen keken haar kant op, maar niemand was binnen gehoorsafstand. Opeens drong tot haar door wat hij zei. Ze nam zijn groene jas op, hetzelfde groen als van de wachten in het huis. ‘Jij hoort bij hen. Bij de Aes Sedai van de Toren.’ Licht, wat stom dat ze het niet had beseft zodra ze hem had gezien. Zijn gezicht werd zachter. Het had even heel hard geleken, ik leid de Aes Sedai-erewacht om de Herrezen Draak naar Tar Valon te begeleiden.’ Zijn stem klonk merkwaardig genoeg zowel wrang, boos als vermoeid. ‘Als hij dat tenminste verkiest. En als hij hier was. Ik begrijp dat hij... verschijnt en weer verdwijnt. Coiren is boos en verbijsterd.’ Egwenes hart klopte in de keel. ‘Ik... ik moet je een gunst vragen, Gawein.’

‘Je kunt me alles vragen, behalve het volgende,’ zei hij alleen, ik doe Elayne of Andor geen kwaad en ik word geen draakgezworene. Al het andere wat in mijn macht ligt, wil ik voor je doen.’ Hoofden draaiden zich naar hen toe. Wanneer de draakgezworenen werden genoemd, spitsten zich vele oren. Vier mannen met harde gezichten en opgerolde paardenzwepen over de schouder keken Gawein woest aan en lieten hun vingerkootjes kraken, zoals sommige mannen doen voor een gevecht. Gawein keek hen slechts aan. Het waren geen kleine mannen, zijn blik liet hun vechtlust als sneeuw voor de zon verdwijnen. Twee tikten feitelijk nog met de knokkels tegen hun voorhoofd, voor ze in de mensenstroom wegglipten. Nog steeds staarden echter te veel mensen hen aan en probeerden te veel mensen net te doen alsof ze niet luisterden. In haar kleding trok ze zwijgend al de aandacht. En nu kwam daar een man bij met rood gouden haren, ruim twee pas lang, die eruitzag als een zwaardhand; zo’n paar moest wel alle aandacht trekken.

‘Ik moet met je spreken, onder vier ogen,’ zei ze. Als iemand Gawein tot zwaardhand heeft gebonden, ga ik... Merkwaardig genoeg maakte de gedachte haar niet razend.

Zonder iets te zeggen leidde hij haar naar De Langeman, een herberg vlakbij. Daar zorgde een naar de herbergierster geworpen gouden kroon voor een bijna eerbiedige knix en een kleine eetkamer met donkere panelen, glimmend gewreven tafel en stoelen, en droogbloemen in een blauwe vaas op de schoorsteenmantel. Gawein deed de deur dicht, en opeens leek een wolk van verlegenheid neer te dalen toen ze elkaar aankeken. Licht, wat was hij knap, zeker even knap als Galad en die krulletjes bij zijn oren...

Gawein schraapte zijn keel. ‘De hitte lijkt met de dag erger te worden.’ Hij trok een doekje te voorschijn, veegde zijn gezicht af en bood het Egwene aan. Opeens drong tot hem door dat het gebruikt was en hij schraapte opnieuw de keel. ik heb er nog een, denk ik.’ Ze pakte er zelf een, terwijl hij zijn zakken nazocht. ‘Gawein, hoe kun je Elaida dienen na wat zij heeft gedaan?’

‘De Jongelingen dienen de Toren,’ antwoordde hij stijfjes. Hij keek ongemakkelijk langs haar heen. ‘We doen dat al sinds... Siuan Sanche...’ Heel even werden zijn ogen ijskoud. Maar heel even. ‘Egwene, mijn moeder zei altijd: “Zelfs een koningin moet haar eigen wetten gehoorzamen, anders bestaat er geen wet.”’ Hij schudde boos zijn hoofd, ik moet niet verbaasd zijn jou hier aan te treffen. Ik had kunnen weten dat je in de buurt van Altor zou zijn.’

‘Waarom haat je hem?’ Er had haat in zijn stem geklonken, of ze moest zich wel heel sterk vergissen. ‘Gawein, hij is écht de Herrezen Draak. Je moet hebben gehoord wat er in Tyr is gebeurd. Hij...’

‘Het kan me niet schelen, al is hij de vleesgeworden Schepper,’ gromde hij raspend. ‘Altor heeft mijn moeder vermoord.’ Egwenes ogen rolden bijna uit haar hoofd. ‘Gawein, nee! Nee, dat heeft hij niet gedaan!’

‘Kun je dat zweren? Was jij erbij toen ze stierf? Iedereen praat erover. De Herrezen Draak heeft Caemlin veroverd en Morgase gedood. Hij heeft Elayne waarschijnlijk ook gedood. Ik hoor niets meer van haar.’ Alle boosheid stroomde uit hem weg. Hij zakte met gebogen hoofd in elkaar, balde zijn vuisten en sloot zijn ogen. ik kan maar niets te weten komen,’ fluisterde hij.

‘Met Elayne is alles goed,’ zei Egwene, verrast dat ze recht voor Gawein stond. Ze hief haar hand en verraste zichzelf nogmaals door met haar vingers door zijn haren te strijken toen hij opkeek. Het voelde net aan als haar herinnering. Haar handen schoten terug alsof ze zich brandde. Ze wist zeker dat ze zo rood aanliep dat haar gezicht in vlammen zou uitbarsten, maar... ook Gaweins wangen kleurden zich. Natuurlijk. Hij herinnerde het zich ook, maar alleen als zijn droom. Dat zou haar gezicht echt in vuur en vlam moeten zetten, maar op de een of andere manier gebeurde het tegendeel. Gaweins blos kalmeerde haar en ze wilde zelfs glimlachen. ‘Elayne is veilig, Gawein. Daarop kan ik zweren.’

‘Waar is ze?’ Zijn stem klonk benard. ‘Waar is ze geweest? Haar plaats is nu in Caemlin. Nou ja, niet in Caemlin – niet zolang die Altor daar is – maar in Andor. Waar is ze, Egwene?’ ik... kan het je niet vertellen, Gawein.’

Hij nam haar met een uitdrukkingsloos gezicht op en zuchtte toen. ‘Elke keer dat ik je spreek, ben je meer en meer Aes Sedai.’ Zijn lach klonk gedwongen. ‘Weet je hoe vaak ik heb gedacht dat ik je zwaardhand zou zijn? Is dat nou niet dwaas?’

‘Jij wordt mijn zwaardhand.’ Ze had niet geweten dat ze het ging zeggen tot de woorden aan haar mond ontsnapten, maar daarna voelde ze dat ze waar waren. Die droom. Gawein, knielend, zodat zij haar handen op zijn hoofd kon leggen. Het had honderden dingen kunnen betekenen of niets, maar ze wist het.

Hij grijnsde. De idioot dacht dat ze een grapje maakte! ‘Nee, mij niet. Galad, denk ik. Al zul je de andere Aes Sedai met een stok weg moeten jagen. Aes Sedai, dienstmeisjes, koninginnen, kamermeisjes, koopvrouwen, boerinnen... Ik heb ze naar hem zien kijken. Doe geen moeite met te zeggen dat je hem...’

De eenvoudigste manier om aan die onzin een eind te maken was een hand op zijn mond te leggen, ik houd niet van Galad. Ik houd van jou.’

De man trachtte nog steeds net te doen of het een grap was en glimlachte tegen haar vingers aan. ik kan geen zwaardhand zijn. Ik word Elaynes Eerste Prins van het Zwaard.’

‘Als de koningin van Andor een Aes Sedai is, kan haar Prins best een zwaardhand worden. En je zult de mijne zijn. Laat dat door je dikke schedel heen dringen. Ik meen het ernstig. En ik houd van je.’ Hij staarde haar aan. Hij glimlachte gelukkig niet meer, maar zei niets en staarde alleen. Ze nam haar hand weg. ‘Nou? Je tong verloren?’

‘Wanneer je zo lang verlangt iets te horen,’ zei hij langzaam, ‘en je hoort het dan opeens zonder waarschuwing, lijkt de bliksem in te slaan en een regenhoos de uitgedroogde grond te doorweken. Het maakt je doof, maar je kunt het niet vaak genoeg horen.’ ik houd van je, ik houd van je, ik houd van je,’ zei ze glimlachend. ‘Nou?’

Bij wijze van antwoord tilde hij haar op en kuste haar. Het was zeker even goed als in de dromen. Beter zelfs. Het was... Toen hij haar eindelijk weer op de vloer zette, hield ze zich stevig aan zijn armen vast; haar knieën werkten niet meer naar behoren. ‘Mijn vrouwe, de Aielse Egwene Aes Sedai,’ zei hij. ik houd van je en ik kan haast niet wachten tot je me bindt.’ Hij liet de spottende vormelijke titels schieten en voegde er zachter aan toe: ik houd van je, Egwene Alveren. Je zei dat je een gunst van me wilde? Welke? De maan aan een ketting? Binnen een uur zet ik een goudsmid aan het werk. Sterren om in je haar te vlechten? Ik zal...’

‘Zeg niet tegen Coiren of de anderen dat ik hier ben. Praat helemaal niet over me.’

Ze verwachtte enige aarzeling, maar hij zei slechts: ‘Ze zullen het niet van me horen. Of van iemand anders als ik er iets aan kan doen.’ Hij zweeg even en pakte haar toen bij de schouders. ‘Egwene, ik ga je niet vragen waarom je hier bent. Nee, luister goed. Ik weet dat Siuan jou bij haar plannen heeft betrokken en ik begrijp dat je een man uit je eigen dorp trouw blijft. Dat is niet belangrijk. Je hoort in de Witte Toren te leren. Ik herinner me dat ze allemaal zeiden dat je op een dag een heel sterke Aes Sedai zou zijn. Heb je een plan om zonder... straf terug te kunnen keren?’ Ze schudde zwijgend het hoofd en hij praatte snel door. ‘Misschien kan ik iets bedenken, als jij niets vindt. Ik weet dat je geen keus had en Siuan wel moest gehoorzamen, maar ik betwijfel of Elaida daar veel belang aan hecht. Als je bij haar de naam Siuan Sanche laat vallen, kost het je al bijna je kop. Hoe dan ook, ik zal een manier vinden, dat zweer ik. Beloof me echter wel tot dan niets... dwaas te doen.’ Zijn handen verstrakten en deden bijna pijn. ‘Beloof me enkel dat je voorzichtig zult zijn.’

Licht, nu zat ze diep in de stront. Ze kon hem niet zeggen dat ze niet van plan was naar de Toren terug te keren zolang Elaida de Amyrlin Zetel was. En met iets dwaas bedoelde hij bijna zeker Rhand. Hij keek zo bezorgd. Bezorgd over haar. ik zal voorzichtig zijn, Gawein, dat beloof ik.’ Zo voorzichtig als ik kan, vulde ze in gedachten aan. Het was een kleine verandering, maar op de een of andere manier maakte dat haar volgende woorden veel moeilijker, ik moet je een tweede gunst vragen. Rhand heeft je moeder niet gedood.’ Hoe kon ze dit zo verwoorden dat hij zich het minst bezwaard voelde? Nou ja, last of niet, ze moest. ‘Beloof me dat je je hand niet tegen Rhand zult heffen tot ik je heb bewezen dat hij het niet heeft gedaan.’ ik zweer het.’ Opnieuw zonder aarzeling, maar zijn stem klonk schor en zijn handen knepen zich kort samen, feller dan eerst. Ze kromp niet ineen. Dat beetje pijn voelde ze als een terugbetaling van de pijn die ze hem toebracht.

‘Het moet wel op die manier, Gawein. Hij heeft het niet gedaan, maar het zal tijd kosten om dat te bewijzen.’ Licht, hoe kon ze dat? Het woord van Rhand zou niet volstaan. Alles was zo’n janboel. Ze moest zich op een ding tegelijk richten. Wat waren die Aes Sedai van plan? Gawein deed haar schrikken door haperend adem te halen, ik zal alles overgeven, alles verraden, voor jou. Kom met me mee, Egwene. We zullen beiden alles achter ons laten. Ik heb een klein landgoed ten zuiden van Wittebrug, met een wijngaard en een dorp, en het ligt zo ver op het platteland dat de zon er pas twee dagen later opkomt. De wereld zal ons daar amper deren. We kunnen onderweg trouwen. Ik weet niet hoeveel tijd we nog hebben... Altor, Tarmon Gai’don... ik weet het niet, maar die tijd hebben we dan samen.’

Ze keek hem met grote ogen van verbazing aan. Toen besefte ze dat ze haar laatste gedachte – wat waren die Aes Sedai van plan? – hardop had uitgesproken. Een belangrijk woord drong tot haar door. Verraden. Hij dacht dat hij voor haar moest spioneren. Hij zou het nog doen ook. Wanhopig zou hij een manier zoeken om het niet te hoeven doen, maar als het gevraagd werd zou hij het doen. Hij had alles beloofd, en hij bedoelde ook alles, wat het hem ook zou kosten. Ze beloofde zichzelf, eigenlijk hem, iets, maar het was niet het soort belofte dat je hardop uitsprak. Als hij zich per ongeluk versprak, zou ze het gebruiken – ze moest wel – maar ze zou niets vragen, niet het minste of geringste, wat het ook mocht kosten. Sarene Nemdahl zou het nooit begrijpen, maar alleen op die manier kon ze evenaren wat hij aan haar voeten had neergelegd.

‘Ik kan het niet,’ zei ze zachtjes. ‘Je weet niet eens hoe graag ik het wil, maar ik kan het niet.’ Opeens lachte ze en voelde tranen in haar ogen. ‘En jij. Verraden? Gawein Trakand, dat woord past even slecht bij je als de nacht bij de zon.’ Onuitgesproken beloften waren allemaal heel aardig, maar ze kon het daar niet bij laten. Ze zou gebruiken wat hij haar gaf, het gebruiken tegen de zaak waarin hij geloofde. Het moest een offer zijn. ‘Ik slaap in de tenten, maar ik maak iedere ochtend een wandeling door de stad. Ik kom binnen door de Drakenmuurpoort, vlak na zonsopgang.’

Hij begreep het natuurlijk. Ze geloofde hem op zijn woord, ze schonk hem haar eigen vrijheid. Hij pakte haar handen en draaide ze om, zodat hij een zachte kus op de palm kon drukken. ‘Wat je mij in bewaring geeft, is heel kostbaar. Als ik iedere ochtend naar de Drakenmuurpoort ga, zal iemand het zeker opmerken en misschien kan ik niet iedere keer wegkomen, maar wees niet al te verbaasd als ik de meeste dagen meteen na je binnenkomst naast je opduik.’ Toen Egwene eindelijk weer buiten stond, was de zon aanzienlijk verder geschoven naar de heetste tijd van de middag, waardoor de menigte flink was uitgedund. Afscheid nemen had langer geduurd dan ze ooit had vermoed. Gawein kussen zou wel niet het soort oefening zijn dat de Wijzen voor haar bedachten, maar haar hart ging nog steeds als een razende tekeer. Alsof ze hard had gehold. Ze bande hem ferm uit haar gedachten – nou ja, duwde hem met enige inspanning weg, hem helemaal weg krijgen leek haar krachten te boven te gaan – en keerde terug naar haar uitkijkpost naast de stal. Nog steeds was iemand in het herenhuis aan het geleiden; meerderen waarschijnlijk, tenzij die ene iets heel groots aan het weven was. Het was minder dan die ochtend, maar nog steeds sterk. Een vrouw ging het huis in, een onbekende donkerharige vrouw, al maakte haar leeftijdloze gezicht veel duidelijk. Ze probeerde niet opnieuw af te luisteren en bleef niet lang. Als ze in en uit liepen, was de kans groot dat ze gezien zou worden en ondanks haar kleren herkend. Terwijl ze zich weghaastte, bleef de vraag op haar inbeuken wat ze van plan waren.

‘We zijn van plan hem naar Tar Valon te begeleiden,’ zei Katerine Alruddin en ze verschoof wat in haar stoel. Ze kon maar niet besluiten of die Cairhiense stoelen zo ongemakkelijk waren als ze leken, of dat men alleen geloofde dat ze dat waren doordat ze er zo uitzagen. ‘Als hij uit Cairhien naar Tar Valon vertrekt, zal er hier een... leegte ontstaan.’

Met een strak gezicht in de vergulde stoel tegenover haar boog vrouwe Colavaere zich iets naar voren. ‘U wekt mijn belangstelling, Katerine Sedai. Laat ons alleen,’ snauwde ze tegen de bediende. Katerine glimlachte.

‘We zijn van plan hem naar Tar Valon te begeleiden,’ zei Nesune Bihara afgepast maar ze voelde iets van ergernis. Ondanks een effen gezicht bleef de Tyrener met zijn voeten schuifelen, angstig in de aanwezigheid van een Aes Sedai, misschien bezorgd dat ze misschien ging geleiden. Alleen een Amadiciaan zou nog erger zijn. ‘Als hij eenmaal naar Tar Valon vertrekt, zal hier in Cairhien een krachtig persoon nodig zijn.’

Hoogheer Meilan likte zijn lippen af. ‘Waarom vertelt u me dit?’ Nesunes glimlach had van alles kunnen betekenen.

Toen Sarene de zitkamer binnenkwam, waren daar alleen Coiren en Erian die theedronken. En natuurlijk een dienaar om in te schenken. Sarene gebaarde hem naar buiten te gaan. ‘Berelain kan mogelijk moeilijkheden geven,’ zei ze nadat de deur was gesloten. ‘Ik weet niet wat het beste werkt: honing of azijn. Ik word verondersteld morgen met Aracome te spreken, maar ik denk dat ik meer tijd voor Berelain nodig heb.’

‘Honing of azijn,’ zei Erian gespannen. ‘Zolang het maar werkt.’ Haar gezicht leek op heel licht marmer, omgeven door ravenvleugels. Sarenes geheime ondeugd was poëzie, hoewel ze niemand ooit zou laten weten dat ze zoiets... gevoeligs nastreefde. Ze zou van schaamte sterven als Vitalien, haar zwaardhand, ooit ontdekte dat ze regels had geschreven waarin ze hem vergeleek met een luipaard en andere soepele, sterke roofdieren.

‘Beheers je, Erian.’ Als gewoonlijk klonk het of Coiren een toespraak hield. ‘Waar zij over in zit, Sarene, is een gerucht dat Galene heeft opgevangen, een gerucht dat er in Tyr een Groene zuster bij de jonge Rhand Altor was die nu hier bij hem in Cairhien is.’ Ze noemde hem altijd ‘de jonge Rhand Altor’, alsof ze de anderen eraan wilde herinneren dat hij jong was en dus onervaren.

‘Moiraine en een Groene,’ peinsde Sarene. Dat kon inderdaad problemen geven. Elaida had volgehouden dat alleen Moiraine en Siuan erbij betrokken waren geweest. Door hen had Rhand Altor zonder leiding kunnen rondtrekken, maar als er nog een andere Aes Sedai bij was, kon dat betekenen dat er nog meer waren en dat leidde mogelijk weer naar een paar andere, dan wel vele zusters die na het afzetten van Siuan Sanche uit de Toren waren gevlucht. ‘Maar het is slechts een gerucht.’

‘Misschien niet,’ zei Galina die de kamer instapte. ‘Hebben jullie het niet gehoord? Iemand heeft vanmorgen geleiding tegen ons gebruikt. Ik weet niet waarvoor, maar we kunnen dat wel raden, neem ik aan.’ De kralen die in Sarenes dunne donkere vlechten waren geknoopt, maakten klikkende geluiden toen ze haar hoofd schudde. ‘Het is geen bewijs van de aanwezigheid van een Groene zuster, Galina. Het is zelfs geen bewijs van een Aes Sedai. Ik heb gehoord dat sommige Aielvrouwen ook kunnen geleiden, die Wijzen. Het kan tevens een arme stakker zijn die uit de Toren is gestuurd, omdat ze voor de proef van Aanvaarde is gezakt.’

Galina glimlachte, scherpe tanden onder ernstige nachtzwarte ogen. ik denk dat het bewijst dat Moiraine leeft. Ik heb gehoord dat ze een kunstje kende om af te luisteren en ik geloof niets van dat verhaal dat ze dood is. Dat is me veel te gemakkelijk; er is geen lichaam en niemand weet bijzonderheden.’

Dat zat Sarene ook dwars. Enerzijds omdat ze Moiraine had gemogen – ze waren als novices en Aanvaarden bevriend geweest, al was Moiraine een jaar verder, maar hun vriendschap had tijdens hun latere spaarzame ontmoetingen standgehouden – en anderzijds omdat het vaag was en te handig. Moiraine dood, verdwenen feitelijk, terwijl er een bevel lag om haar gevangen te nemen. Moiraine was in die omstandigheden heel goed in staat haar eigen dood te spelen. ‘Dus jullie geloven dat we zowel te maken hebben met Moiraine als met een Groene zuster, van wie we de naam niet kennen? Je veronderstelt veel, Galina.’ Galina’s glimlach veranderde niet, maar haar ogen glinsterden. Ze was te hard voor nuchter denken – ze geloofde wat ze geloofde, met of zonder bewijs – maar Sarene had altijd gedacht dat er diep in Galina een geweldig vuur vlamde, ik geloof,’ zei Galina, ‘dat die zogenaamde Groene Moiraine is. Er is toch geen betere manier om aan de kerker te ontkomen dan zogenaamd dood te gaan en weer te verschijnen als iemand van een andere Ajah? Ik heb zelfs gehoord dat deze Groene klein van stuk is en we weten allen dat Moiraine niet echt lang is.’ Erian was stijf rechtop gaan zitten en haar bruine ogen waren smeulende kooltjes van woede. ‘Wanneer we die Groene zuster te pakken krijgen,’ zei Galina tegen haar, ‘stel ik voor Moiraine onder jouw hoede te plaatsen tijdens de terugreis naar de Toren.’ Erian knikte fel, maar de vlammen in haar ogen doofden niet.

Sarene was stomverbaasd. Moiraine? Die beweert van een andere Ajah te zijn? Zeker niet. Sarene was nooit getrouwd – het was niet redelijk te geloven dat twee mensen een heel leven bij elkaar bleven passen – maar ze kon een andere Ajah kiezen eigenlijk alleen vergelijken met het slapen met de man van een ander. Het was echter niet zozeer de mogelijkheid dat het waar kon zijn die haar verbijsterde, maar de aanklacht zelf. Ze wilde net opmerken dat er zoveel kleine vrouwen waren en dat klein maar betrekkelijk was, toen Coiren weer iets aankondigde.

‘Sarene, jij bent weer aan de beurt. We moeten voorbereid zijn, wat er verder ook gebeurt.’

‘Ik vind het niet fijn,’ zei Erian ferm. ‘Het klinkt alsof we ons voorbereiden op een mislukking.’

‘Het is gewoon redelijk,’ vertelde Sarene haar. ‘Wanneer je de tijd opdeelt in de kleinst mogelijke uitbreidingen, is het onmogelijk met enige zekerheid te zeggen wat er gaat gebeuren tussen de een en de ander. Indien we in Caemlin op Altor gaan jagen, kan dat inhouden dat we bij aankomst horen dat hij weer hier is. Dus blijven we hier, ervan uitgaande dat hij uiteindelijk terugkeert, hetzij morgen, hetzij over een maand. Elke afzonderlijke gebeurtenis in de tijd dat we hier wachten, of iedere samenloop van gebeurtenissen, kan ertoe leiden dat elke keus voor ons wegvalt. Daarom is het redelijk dat we ons voorbereiden.’

‘Heel fraai uitgelegd,’ zei Erian droogjes. Ze had geen hoofd voor koel en nuchter denken. Soms dacht Sarene dat knappe vrouwen dat niet konden, hoewel ze inzag dat er geen logisch verband was. ‘We hebben evenveel rijd als we nodig hebben,’ zei Coiren. Wanneer ze geen toespraak afstak, verkondigde ze feiten. ‘Beldeine is vandaag aangekomen en heeft een kamer bij de rivier genomen, maar Mayam komt pas over twee dagen. We moeten oppassen en dat geeft ons tijd.’ ik vind het nog steeds niet prettig ons op een mislukking voor te bereiden,’ mompelde Erian in haar kopje.

‘Ik vind het geen verspilling,’ zei Galina, ‘als we zo de tijd krijgen om Moiraine tot het gerecht te brengen. We hebben al zolang gewacht; waarom zouden we ons met die Altor haasten?’ Sarene zuchtte. Ze deden de dingen die ze deden heel goed, maar zij kon het niet begrijpen. Met rede denken was bij geen van de anderen sterk aanwezig.

Ze trok zich terug naar haar kamer boven en ging voor de koude haard zitten waar ze begon te geleiden. Kon die Rhand Altor echt het reizen weer hebben ontdekt? Het was ongelooflijk, maar het was de enige verklaring. Wat voor soort man was hij? Dat zou ze ontdekken wanneer ze hem ontmoette, niet eerder. Vervuld met saidar tot het punt dat zoetheid bijna pijn werd, begon ze de oefeningen uit haar novice-tijd te doen. Dat hielp even goed als al het andere. Voorbereiding was slechts redelijk.

Загрузка...