Egwene deed haar ogen open en staarde niets ziend omhoog. Heel even bleef ze stil op het beddengoed liggen en frommelde gedachteloos aan de Grote Serpent-ring aan het koordje om haar hals. De ring zou aan haar vinger te veel bevreemde blikken hebben getrokken. Het was gemakkelijker een leerlinge van de Wijzen te zijn, als niemand eraan dacht dat zij een Aes Sedai was. Wat ze natuurlijk niet was. Ze was een Aanvaarde, maar had al zo lang net gedaan of ze een volleerde zuster was, dat ze soms bijna vergat dat dat niet zo was.
Een straaltje vroeg zonlicht kroop langs de voorflap naar binnen, waardoor het in de tent wat lichter werd. Ze had net zo goed niet kunnen gaan slapen, en haar hoofd klopte pijnlijk. Sinds de dag dat Lanfir haar en Aviendha bijna had gedood, deed haar hoofd na een bezoek aan Tel’aran’rhiod altijd pijn, hoewel het nooit zo erg was dat het echt lastig werd. In ieder geval had Nynaeve haar in Emondsveld ooit wat kennis van kruiden bijgebracht, en het was haar gelukt in Cairhien enkele goede te vinden. Slaapwortel kon haar doezelig maken, of misschien nu ze zo uitgeput was haar enkele uren in bed houden, maar het zou ieder plekje waar hoofdpijn zat doen verdwijnen. Ze stond op, streek haar verkreukelde, klamme nachtgoed goed en liep op blote voeten over de dikke laag tapijten naar het wasbakje, een bewerkte kristallen schaal die vermoedelijk ooit wijn met vruchten voor een of andere edelman had bevat. Nu was de schaal, net als de blauw geglazuurde lampetkan, gevuld met helder water dat nauwelijks koud aanvoelde toen ze het tegen haar gezicht spatte. Haar blik ving haar ogen in de kleine spiegel met de vergulde lijst, die tegen de donkere tentwand was gezet, en haar wangen werden vuurrood. ‘Nou, wat dacht hij dan dat er zou gebeuren?’ fluisterde ze. Het weerspiegelde gezicht werd nog roder, wat volgens haar onmogelijk moest zijn.
Het was maar een droom geweest, het was helemaal niet als Tel’aran’rhiod, waar wat er met je gebeurde ook bij het ontwaken nog echt was. Maar ze herinnerde zich alles alsof het werkelijk had plaatsgevonden. Ze meende dat haar wangen er gloeiend vanaf zouden branden. Enkel een droom en bovendien nog Gaweins droom. Hij had niet het recht op die manier over haar te dromen.
‘Het komt door hem,’ vertelde ze haar spiegelbeeld boos. ‘Niet door mij! Ik had geen enkele keus.’ Haar mond klapte zielig dicht. Hoe haalde ze het in haar hoofd: een man vanwege een droom wat verwijten, en als een domme gans tegen een spiegel praten. Ze bleef staan bij de tentflap en bukte zich om naar buiten te kijken. Haar lage tent stond aan de rand van het Aielkampement. De grijze muren van Cairhien rezen zo’n twee span naar het westen op boven de barre heuvels, met niets ertussen, afgezien van de verschroeide aarde waar Voorpoort eens de hele stad had ingesloten. Aan de scherpe lijnen van het licht te zien kwam de zon net boven de einder uit, maar de Aiel waren tussen hun tenten reeds druk bezig. Vanmorgen hoefde ze niet vroeg op te staan. Nadat ze een hele nacht niet in haar lichaam was geweest – haar wangen werden weer vuurrood; Licht, zou ze nu de rest van haar leven blozen vanwege een dróóm? ze was heel bang dat zoiets het geval was – kon ze tot de middag blijven slapen. De geur van gekookte pap was geen tegenstander van haar zware oogleden.
Vermoeid liep ze terug naar haar dekens en stortte daar neer. Ze wreef over haar slapen. Ze was te moe om de slaapwortel klaar te maken, maar ze meende ook zo moe te zijn dat het er niet toe deed. De doffe pijn verdween altijd halverwege de ochtend en als ze weer wakker werd, zou die helemaal weg zijn.
Alles overziend was het geen verrassing dat Gawein haar dromen vulde. Soms herhaalde ze een van zijn dromen. Hoewel natuurlijk niet precies. In haar eigen dromen gebeurden bepaalde pijnlijke gebeurtenissen niet of werd er luchtig aan voorbijgegaan. Gawein besteedde veel meer tijd aan het opzeggen van gedichten en aan haar vasthouden terwijl ze naar het opkomen en ondergaan van de zon keken. Hij stotterde niet wanneer hij zei dat hij van haar hield. En hij zag er even knap uit als in werkelijkheid. De andere dromen waren allemaal van haarzelf. Tedere kussen die eeuwig duurden. Over dat hij neerknielde terwijl zij haar handen om zijn gezicht legde. Sommige waren heel onlogisch. Tweemaal, vlak na elkaar, droomde ze dat ze hem bij de schouders pakte en probeerde om te draaien, zodat hij tegen zijn zin de andere kant opkeek. De eerste keer stootte hij haar handen ruw weg, de tweede keer was ze opeens sterker dan hij. De twee versmolten nevelig met elkaar. In een andere droom wilde hij een deur voor haar sluiten en wist ze dat ze dood zou zijn als die smaller wordende lichtstreep verdween.
Dromen tuimelden door haar hoofd, niet allemaal over hem en gewoonlijk waren het nachtmerries.
Perijn kwam voor haar staan, een wolf lag aan zijn voeten, een havik en een valk zaten op zijn schouders en keken elkaar over zijn hoofd heen boos aan. Hij wist het blijkbaar niet en bleef proberen zijn strijdbijl weg te gooien, tot hij uiteindelijk wegvluchtte en de bijl hem in de lucht zwevend achtervolgde. Perijn opnieuw. Hij wendde zich af van een ketellapper en vluchtte, sneller en sneller tot ze hem toeriep terug te komen. Mart sprak vreemde woorden die ze bijna meende te herkennen – de Oude Spraak, dacht ze – en twee raven streken neer op zijn schouders, hun klauwen staken door zijn jas heen in de huid eronder. Hij leek zich even weinig bewust van die twee vogels als Perijn van de havik en de valk, maar hij zag er opstandig uit en vervolgens toonde zijn gezicht grimmige aanvaarding. In een andere droom wenkte een vrouw van wie het gezicht in schaduw was gehuld, naar een groot gevaar. Egwene wist niet welk, alleen dat het monsterachtig groot was. Verscheidene dromen gingen over Rhand, niet allemaal nare dromen, maar wel allemaal vreemd. Elayne die hem met één hand op zijn knieën dwong. Elayne, Min en Aviendha die in een zwijgende kring om hem heen zaten en die ieder op haar beurt een hand uitstak en op hem legde. Ze zag hem naar een rokende berg lopen en er knarste iets onder zijn laarzen. Ze bewoog en jammerde; de krakende dingen waren de zegels van de kerker van de Duistere; ze verbrijzelden bij elke stap. Ze wist het. Ze hoefde ze niet te zien om het te weten. Zich voedend met haar angst werden haar dromen erger. De twee onbekende vrouwen uit Tel’aran’rhiod namen haar gevangen en sleepten haar mee naar een tafel, waaraan vrouwen met grote mantelkappen zaten. Toen ze die afdeden, was ieder van hen Liandrin, de Zwarte zuster die haar in Tyr had opgepakt. Een Seanchaanse met een hard gezicht overhandigde haar een zilveren armband en halsband die met een zilveren ketting waren verbonden, een a’dam. Ze moest schreeuwen; Seanchan had haar eenmaal een a’dam aangedaan. Ze stierf liever dan zoiets nogmaals toe te staan. Rhand slenterde lachend door de straten van Cairhien, terwijl hij met bliksem en vuur gebouwen en mensen liet ontploffen, en andere mensen renden met hem mee terwijl hij de Kracht rondsmeet. Dat afschuwelijke pardon was in Cairhien verkondigd, maar geen enkele man zou toch uit vrije wil geleiden? De Wijzen vingen haar in Tel’aran’rhiod en verkochten haar als een beest in de landen achter de Aiel Woestenij. Dat deden ze met de Cairhienin die ze in de Woestenij aantroffen. Zelf stond ze buiten en zag haar gezicht smelten, haar schedel openbarsten en vage gestalten die met harde stokken in haar porden. Ze porden in haar. Porden... Ze schoot snakkend naar adem omhoog en Cowinde liet zich op haar hielen naast het bed terugzakken, het hoofd gebogen in de omhulling van haar wit wollen mantel.
‘Vergeef me, Aes Sedai. Ik wilde u alleen wakker maken voor de ochtendmaaltijd.’
‘Maar daarvoor hoef je nog geen gat in mijn ribben te steken,’ mopperde Egwene en ze had meteen spijt.
Ergernis flitste op in Cowindes donkerblauwe ogen en werd onderdrukt, verborgen achter het gai’shainmasker van instemmende aanvaarding. Een gai’shain zwoer om een jaar en een dag gewillig te gehoorzamen en geen enkel wapen aan te raken. Ze aanvaardde alles, wat er ook gebeurde, of het nu een vloek was, een klap, of een mes door het hart. Hoewel voor een Aiel het doden van een gai’shain net zoiets was als het doden van een kind. Er bestond geen verontschuldiging; de dader zou door zijn eigen broeder of zuster worden gedood. Toch was het een masker, wist Egwene. Gai’shain werkten er verbeten aan, maar het bleven Aiel en Egwene kon zich geen woester volk voorstellen. Zelfs niet bij iemand als Cowinde die had geweigerd het wit af te leggen toen haar jaar en dag voorbij waren. Haar weigering was een daad van koppige trots en verzet, net zoals elke man weigerde zich voor tien vijanden terug te trekken. De ji’e’toh van de Aiel deed hen in dat soort valstrikken belandden.
Daarom probeerde Egwene haar ogen open te houden als ze iets tegen de gai’shain zei, vooral tegen een gai’shain als Cowinde. Ze konden weliswaar op geen enkele manier terugvechten zonder alles te schenden waarin ze geloofden. Aan de andere kant was Cowinde een Maagd van de Speer geweest en zou ze dat weer zijn als ze ooit overtuigd kon worden dat witte kleed uit te doen. Als de Ene Kracht niet bestond, kon ze Egwene waarschijnlijk in de knoop leggen terwijl ze tegelijkertijd haar speerblad wette.
‘Ik wil geen ontbijt,’ zei Egwene tegen haar. ‘Ga weg en laat me slapen.’
‘Geen ontbijt?’ vroeg Amys, die met tikkende, rinkelende kettingen en ivoren, zilveren en gouden armbanden de tent binnendook. Ze droeg geen ringen – dat deden Aiel nooit – maar had genoeg sieraden voor drie vrouwen, en zou nog wat overhouden. ‘Ik meende dat je weer trek in eten had.’
Ze werd gevolgd door Bair en Melaine, ieder net zo behangen met sieraden. De drie kwamen van verschillende stammen, maar terwijl de meeste andere Wijzen die de Drakenmuur hadden overgestoken, bij hun sibbe bleven, stonden hun tenten vlak bij elkaar. Ze zetten zich op fleurige kussens met kwasten aan de voet van haar beddengoed en schikten de donkere schouderdoek die Aielvrouwen altijd leken te dragen. Zij die geen Far Dareis Mai waren tenminste. Amys’ haar was even wit als dat van Bair, maar terwijl Bairs grootmoedergezicht vele diepe rimpels vertoonde, leek Amys vreemd jong te zijn, misschien vanwege die tegenstelling tussen leeftijd en gezicht. Ze zei dat ze als kind bijna even bleek was geweest.
Gewoonlijk namen Bair of Amys de leiding, maar vandaag was het de zonneblonde en groenogige Melaine die als eerste sprak. ‘Als je niet meer eet, word je niet beter. We hebben overwogen je naar de volgende ontmoeting met de andere Aes Sedai mee te nemen. Ze vragen telkens wanneer je nu eens meekomt...’
‘En maken zich iedere keer even belachelijk als de andere natlanders,’ bracht Amys vinnig naar voren. Zij was van zichzelf niet gemelijk, maar de Aes Sedai van Salidar leken haar dat te maken. Misschien kwam het alleen doordat ze met Aes Sedai spraken. Uit gewoonte hadden de Wijzen hen vermeden, vooral Wijzen die konden geleiden, zoals Amys en Melaine. Bovendien waren ze niet al te blij dat de Aes Sedai Nynaeve en Elayne bij deze ontmoetingen hadden vervangen. Dat was Egwene evenmin. Ze vermoedde dat de Wijzen het gevoel hadden dat ze die twee de ernst van Tel’aran’rhiod behoorlijk hadden doen inzien. Uit wat ze nu van die bijeenkomsten vernam, waren de Aes Sedai in het geheel niet onder de indruk. Er was sowieso maar weinig dat indruk op hen maakte.
‘Mogelijk moeten we het heroverwegen,’ vervolgde Melaine kalmpjes. Ze was vóór haar trouwen, kortgeleden, even stekelig geweest als een doornstruik, maar nu leek maar weinig door haar beheersing heen te breken. ‘Je moet niet naar de droom terugkeren tot je lichaam voldoende aangesterkt is.’
‘Je hebt kringen onder je ogen,’ zei Bair met haar bezorgde ijle stem die bij haar gezicht paste. Ze was echter in veel opzichten de hardste van het drietal. ‘Heb je slecht geslapen?’
‘Dat kan toch niet anders?’ gromde Amys. ik probeerde vannacht driemaal in haar droom te kijken en vond niets. Niemand slaapt goed als ze niet droomt.’
Egwenes mond werd kurkdroog; haar tong plakte tegen haar gehemelte. Uitgerekend in die korte tijd vannacht dat ze niet in haar eigen lichaam was geweest, hadden ze gekeken.
Melaine fronste. Niet naar Egwene, maar naar Cowinde die nog gebogen zat. ‘Er ligt een hoop zand vlak naast mijn tent,’ zei ze met iets van haar oude scherpte. ‘Zoek het na tot je een rood korreltje hebt gevonden. Als dat niet het korreltje is dat ik zoek, zul je opnieuw moeten beginnen. Ga.’ Cowinde boog tot haar gezicht de kleurige tapijten raakte en schoof toen naar buiten. Melaine keek Egwene met een prettige glimlach aan. ‘Je lijkt verbaasd. Als ze niet uit haarzelf het juiste doet, zal ik zorgen dat ze het juiste beslist. Aangezien ze volgens haar zelf mij nog steeds dient, is ze tevens mijn verantwoordelijkheid.’ Bairs lange haren zwierden heen en weer toen ze hoofdschuddend zei: ‘Het werkt zo niet.’ Ze schoof haar omslagdoek goed om haar magere rechte schouders. In haar nachtkleding stond Egwene al te zweten, terwijl de zon nog niet eens op was, maar de Aiel waren veel meer hitte gewend, ik heb Juric en Beira geslagen tot mijn arm pijn deed, maar hoe vaak ik hun ook zeg het wit af te leggen, nog voor zonsondergang zijn ze weer zo gekleed.’
‘Het is een gruwel,’ mopperde Amys. ‘Nadat we de natlanden zijn ingetrokken heeft ruim een kwart van hen na een jaar en een dag geweigerd naar hun sibbe terug te keren. Ze hebben de betekenis van ji’e’toh totaal omgebogen.’
Dat kwam door Rhand. Hij had allen onthuld wat eerder alleen stamhoofden en Wijzen hadden geweten, dat vroeger alle Aiel hadden geweigerd wapens aan te raken of geweld te plegen. Nu vonden sommigen dat iedereen gai’shain hoorde te zijn. Anderen weigerden Rhand te aanvaarden als de Car’a’carn, en nog steeds verdwenen er iedere dag enkelen om zich aan te sluiten bij de Shaidostam in de bergen in het noorden. Sommigen wierpen gewoon hun wapens op de grond en verdwenen. Niemand wist wat er verder met hen gebeurde. ‘Genomen door de grauwheid’ noemden de Aiel het. Egwene vond het eigenlijk vreemd dat geen enkele Aiel Rhand de schuld gaf, afgezien van de Shaido’s dan, maar die gaven hem overal de schuld van. De Voorspelling van Rhuidean zei dat de Car’a’carn hen op de een of andere wijze terug zou voeren en vernietigen, en ze aanvaardden het even kalm als Cowinde die een taak begon waarvan ze wist dat die hopeloos was, Op dat ogenblik zou het Egwene niet hebben kunnen schelen als iedere Aiel in Cairhien een wit kleed had aangetrokken. Als die Wijzen ook maar vermoedden wat ze had uitgespookt... Ze zou blij zijn geweest om honderden hopen zand af te graven, maar zoveel geluk zou ze wel niet hebben. Haar straf zou veel erger zijn. Amys had haar een keer beloofd dat ze geen les meer zou krijgen als ze faalde en niet precies deed wat haar werd verteld, en met die belofte was de Dromenwereld veel te gevaarlijk. Ongetwijfeld zouden de anderen ermee instemmen en ze was bang voor die straf. Duizenden zandhopen onder een verzengende zon zou niets zijn.
‘Kijk niet zo verschrikt,’ giechelde Bair. ‘.Amys is niet boos op alle natlanders, zeker niet op jou. Jij bent een dochter van onze tenten geworden. Het zijn jouw Aes Sedai-zusters. Die ene die Carlinya heet, duidde erop dat we jou misschien tegen je wil vasthouden.’
‘Erop duiden?’ Amys’ lichte wenkbrauwen klommen bijna tegen haar haren op. ‘De vrouw zei het heel openlijk.’
‘En heeft geleerd haar tong wat beter te bewaken,’ lachte Bair op het scharlakenrode kussen. ‘Daar wil ik wat om verwedden. Toen we weggingen, zat ze nog te piepen en probeerde die paarsrode poffers uit haar kleren te krijgen. Een rode poffer,’ vertrouwde ze Egwene toe, ‘lijkt veel op een rode adder, als je even bijziend bent als een natlander, maar is niet giftig. Hij kronkelt echter wel lekker in een nauwe ruimte.’
Amys snoof. ‘Ze zouden meteen verdwijnen als ze eraan dacht hen weg te denken. Die vrouw leert niets. De Aes Sedai die wij dienden in de Eeuw der Legenden kunnen nooit van die dwazen zijn geweest.’ Maar ze klonk kalmer.
Melaine zat openlijk te grijnzen en Egwene merkte dat ze meegiechelde. Veel humor van de Aiel was niet uit te leggen, maar dit begreep ze wel. Ze had Carlinya driemaal ontmoet, en denkend aan die stijve, hooghartige vrouw die ronddanste om slangen uit haar kleren te halen, had ze moeite niet in luid gelach uit te barsten. ‘Gelukkig heb je gevoel voor humor; een gezond teken,’ zei Melaine. ‘Die hoofdpijn is niet teruggekomen?’
‘Mijn hoofd voelt heel goed,’ loog Egwene en Bair knikte.
‘Prima. We waren bezorgd toen de pijn aanhield. Zolang je je beheerst en een tijdje niet de droom betreedt, hoort die weg te blijven. Wees niet bang dat je er nare gevolgen aan overhoudt; het lichaam gebruikt pijn om ons te zeggen dat we dienen te rusten.’
Dat maakte Egwene bijna opnieuw aan het lachen, maar ditmaal niet omdat het grappig was. Als de Aiel geen aandacht aan gapende wonden en gebroken botten wilden besteden, werden die gewoon genegeerd. ‘Hoe lang moet ik er nog buiten blijven?’ vroeg ze. Ze had een hekel aan haar gelieg, maar nietsdoen vond ze nog erger. De eerste tien dagen nadat Lanfir haar met iets onbekends had getroffen, waren al erg genoeg geweest. Toen had ze zonder een barstende hoofdpijn niet eens kunnen denken. Toen ze dat weer kon, hadden de ‘jeukende handen van nietsdoen’ – woorden van haar moeder – haar achter de rug van de Wijzen om naar Tel’aran’rhiod gedreven. Als je rustte, leerde je niks. ‘De volgende bijeenkomst, zei je?’
‘Misschien,’ zei Melaine schouder ophalend. ‘We zien wel. Maar je moet eten. Als je niet naar eten verlangt, is er iets mis waarvan wij niets weten.’
‘O, ik kan eten.’ De pap die buiten stond te pruttelen rook goed. ik was enkel wat lui, vermoed ik.’ Opstaan en daarbij niet in elkaar krimpen, was heel lastig. Haar hoofd vond het niet prettig nu al te bewegen. ‘Ik heb gisteravond nog enkele andere vragen bedacht.’ Melaine liet haar ogen vermaakt heen en weer rollen. ‘Nadat je gewond bent geraakt, heb je wel vijfmaal zoveel gevraagd als ervoor.’ Omdat ze trachtte dingen zelf uit te zoeken. Ze kon dat natuurlijk niet zeggen, dus haalde ze schoon ondergoed uit een van de kistjes die langs de tentwand stonden en trok het schone goed aan. ‘Vragen zijn goed,’ zei Bair. ‘Vraag.’
Egwene koos haar woorden zorgvuldig en ging gewoon door met zich aan te kleden. Ze trok eenzelfde wit algoedhemd en een ruim vallende wollen rok aan als de Wijzen droegen, is het mogelijk om tegen je wil in de droom van iemand anders te worden getrokken?’
‘Natuurlijk niet,’ zei Amys, ‘tenzij je het onhandig aanpakt.’ Maar Bair zei er meteen na: ‘Niet tenzij er sterke gevoelens bij betrokken zijn. Als je probeert de droom van iemand te bekijken die van je houdt of je haat, kun je erin worden getrokken. Of wanneer jij hem haat of liefhebt. Dat laatste is de reden waarom we niet in Sevanna’s dromen durven te kijken en zelfs niet met de Wijzen van de Shaido in de droom durven te spreken.’ Het verbaasde Egwene nog steeds dat deze vrouwen en andere Wijzen, de Wijzen van de Shaido bezochten en met hen spraken. Wijzen werden geacht boven de vetes en strijd te staan, maar zij vond dat hun afstandelijke optreden tegenover de Shaido’s, de tegenstanders van de Car’a’carn, die van plan waren hem te doden, wel wat al te ver werd doorgevoerd. ‘Ontsnappen uit de droom van iemand die je liefheeft of haat,’ besloot Bair, ‘is net of je met steile wanden uit een diepe kuil probeert te klimmen.’
‘Zo is dat.’ Amys leek opeens haar humor terug te vinden. Ze keek Melaine van terzijde aan. ‘Daarom maakt geen enkele droomloopster ooit de fout te pogen in de droom van haar man te kijken.’ Melaine staarde strak voor zich uit en haar gezicht werd rood. ‘Ze maakt die fout in elk geval geen tweede keer,’ voegde Amys eraan toe. Bair grijnsde, waardoor haar rimpels nog dieper werden en keek heel nadrukkelijk Melaine niet aan. ‘Het kan heel schokkend zijn, vooral wanneer hij boos op je is. Om maar eens wat te noemen, stel dat ji’e’toh hem van je wegneemt en jij bent zo stom om als een dwaas kind tegen hem te zeggen dat hij niet hoort te gaan als hij echt van je houdt.’
‘Dit heeft helemaal niets met haar vraag te maken,’ zei een vuurrode Melaine stijfjes. Bair lachte kakelend.
Egwene onderdrukte haar nieuwsgierigheid en vermaak en zorgde dat haar stem heel afwezig klonk. ‘En wat gebeurt er als je niet probeert naar binnen te kijken?’ Melaine keek haar dankbaar aan, en ze voelde een steekje berouw. Niet zo erg echter dat ze later niet naar het hele verhaal zou vragen. Iets dat bij Melaine zo’n blos veroorzaakte, moest wel lachwekkend zijn.
‘Ik heb ooit eens zoiets gehoord,’ zei Bair. ‘Toen ik nog jong was en net begon met de lessen. Mora, de Wijze van Colradaveste, gaf me oefenlessen, en ze vertelde dat als het gevoel héél sterk was, als de liefde of haat zo groot was dat er voor niets anders ruimte bestond, dat je louter door het besef van die droom van de ander erin getrokken kon worden.’
‘Zoiets heb ik nooit eerder gehoord,’ zei Melaine. Amys keek slechts vol twijfel.
‘Ik evenmin, afgezien van Mora,’ zei Bair, ‘maar zij was een opmerkelijke vrouw. Men zei dat ze tegen de driehonderd was toen ze stierf aan de beet van een bloedslang, maar dat ze er even jong uitzag als een van jullie. Ik was nog maar een meisje, maar ik herinner me haar nog goed. Ze wist veel en was een sterke geleidster. Van elke stam kwamen andere Wijzen om van haar te leren. Ik denk dat zulke liefde of zulke sterke haat heel zelden voorkomt, maar zij vertelde dat het haar tweemaal is overkomen, eenmaal met de eerste man die ze trouwde en eenmaal met een tegenstandster om de belangstelling van haar derde man te trekken.’
‘Driehonderd?’ riep Egwene uit, die een kniehoge laars net half had dichtgeknoopt. Er waren zelfs geen Aes Sedai die zo oud waren. ‘Ik zei dat dat werd gezegd,’ antwoordde Bair glimlachend. ‘Sommige vrouwen worden minder snel oud dan andere, zoals Amys, en wanneer het een vrouw als Mora betreft, dan worden de verhalen gemaakt. Op een dag zal ik je het verhaal vertellen over hoe Mora een berg verplaatste. Naar verluidt, tenminste.’
‘Een andere dag, graag,’ zei Melaine een tikkeltje te beleefd. Ze vond het duidelijk nog steeds vervelend wat er in Baels droom was gebeurd en dat de anderen dat wisten. ‘Ik heb ieder verhaal over Mora als kind al gehoord. Ik denk dat ik ze vermoedelijk van buiten ken. Als Egwene ooit nog eens klaarspeelt zich aan te kleden, kunnen we zorgen dat ze eten krijgt.’ Een glans in haar groene ogen zei dat ze van plan was erop toe te zien dat alles werd opgegeten. Haar achterdocht over Egwenes gezondheid was nog niet verdwenen. ‘En haar andere vragen beantwoorden.’
Verwoed zocht Egwene naar een andere vraag. Gewoonlijk had ze er een hele hoop, maar de gebeurtenissen van die nacht hadden haar alleen deze ingegeven. Als ze het hierbij liet, zouden ze zich misschien afvragen of die vraag voortkwam uit het feit dat ze toch stiekem in andermans droom had geloerd. Nog een vraag. Niet over haar eigen vreemde dromen. Sommige hadden waarschijnlijk betekenis als ze achter de betekenis kon komen. Anaiya beweerde dat Egwene een droomster was, in staat de loop van toekomstige gebeurtenissen te voorspellen, en deze drie vrouwen dachten het eveneens, maar zeiden ook dat zij het vanbinnen moest leren. Bovendien wist ze niet zeker of ze die dromen met iemand anders wilde bespreken. Deze vrouwen wisten al meer van wat er in haar hoofd omging dan ze echt prettig vond. ‘Eh... hoe zit het met de droomloopsters die geen Wijzen zijn? Ik bedoel, hebben jullie ooit andere vrouwen in Tel’aran’rhiod gezien?’
‘Soms,’ zei Amys, ‘maar niet zo vaak. Zonder een gids die haar kan leiden, beseft een vrouw mogelijk niet eens dat er meer aan de hand is dan wat levendige dromen.’
‘En natuurlijk is ze onwetend,’ voegde Bair eraan toe, ‘dus de droom kan haar wellicht doden voor ze leert...’
Egwene ontspande zich nu ze over minder gevaarlijke onderwerpen spraken. Ze had een beter antwoord gekregen dan waarop ze mocht hopen. Ze wist reeds dat ze van Gawein hield – Wist je dat dan echt! fluisterde een stemmetje. Was je bereid dat toe te geven? – en zijn dromen bewezen dat hij van haar hield. Aan de andere kant, als mannen overdag niet-gemeende dingen konden zeggen, konden ze die waarschijnlijk ook dromen. Maar nu de Wijzen het bevestigd hadden, dat hij zozeer van haar hield dat daarmee alles werd afgedwongen... Nee. Dat moest ze later afhandelen. Ze had geen enkel idee waar hij was. Nu was het belangrijkste dat ze het gevaar kende. Ze zou in staat zijn de volgende keer Gaweins droom te herkennen en die te vermijden. Als je dat echt wilt, fluisterde het stemmetje weer. Ze hoopte dat de Wijzen de felle blos op haar wangen voor een gezond uiterlijk hielden. Ze had graag de betekenis van haar eigen dromen willen weten. Als ze al iets betekenden.
Geeuwend klom Elayne op een stenen opstapje zodat ze over de hoofden van de menigte heen kon kijken. Er waren vandaag geen soldaten in Salidar, maar de straat was vol mensen en er hingen zelfs mensen uit vensters. Ze wachtten, sisten als iemand praatte, en staarden duidelijk gespannen afwachtend naar de Kleine Toren. Schuifelende voeten en af en toe wat gehoest door het opwarrelende stof waren de enige geluiden. Ondanks de vroege ochtendhitte bewogen de mensen zich amper, alleen zwaaide hier en daar een waaier of een hoed voor een fris windje.
Leane stond in de ruimte tussen twee huizen met rietdaken, gearmd met een lange man met een hard gezicht die Elayne nooit eerder had gezien. Heel innig gearmd. Een van haar faktoors, ongetwijfeld. De meeste ogen-en-oren van de Aes Sedai waren vrouwen, maar die van Leane leken allemaal mannen te zijn. Ze hield hen goed uit het zicht, maar Elayne had een- of tweemaal gezien hoe ze een onbekende wang streelde en glimlachte naar een paar vreemde ogen. Ze had geen idee hoe Leane dat klaarspeelde. Elayne wist zeker dat als zij die Domani-kunstjes zou vertonen, de kerel zou denken dat ze veel meer beloofde dan ze van plan was, maar deze mannen aanvaardden Leanes streling en glimlach en draafden even gelukkig weg als iemand die een kist met goud had ontvangen.
Ergens anders in de menigte zag Elayne Birgitte die vanmorgen wijselijk uit haar buurt bleef. Voor de afwisseling was die afschuwelijke Areina nergens te zien. De nacht was vol opwinding geweest en Elayne had pas naar bed gekund toen de hemel al enigszins grijs begon op te lichten. Ze zou trouwens helemaal niet zijn gaan slapen, als Birgitte niet tegen Asmanaille had gezegd dat Elayne er volgens haar zwakjes uitzag. Het ging natuurlijk helemaal niet om hoe ze eruitzag; de binding met een zwaardhand werkte twee kanten uit. Nou goed, ze was wat moe, en wat dan nog? Er moest veel worden gedaan en ze kon nog steeds beter geleiden dan de helft van de Aes Sedai hier in Salidar. De binding vertelde haar dat Birgitte niet had geslapen, zij niet! Elayne werd als een novice naar bed gestuurd, terwijl Birgitte de hele nacht gewonden wegdroeg en puinruimde!
Een blik toonde dat Leane weer alleen was en zich de menigte indrong om een goed plekje te zoeken. De lange man was niet meer te zien. Een gapende Nynaeve met dikke wallen onder de ogen klom naast Elayne en keek woest een houtsnijder met een leren vest weg die er eerder zou zijn geweest. In zichzelf mompelend schoof de man weer de menigte in. Elayne had liever gehad dat Nynaeve zoiets niet deed. Dat geeuwen, niet die boze blik. Haar eigen kaak volgde krakend Nynaeves voorbeeld voor ze het kon onderdrukken. Er bestond enige verontschuldiging voor Birgitte – misschien een beetje – maar geen enkele voor Nynaeve. Theodrin had nooit kunnen verwachten dat ze na vannacht wakker had kunnen blijven en Elayne had Anaiya haar horen zeggen naar bed te gaan. Niettemin was ze nog wakker bij Elaynes binnenkomst en hield ze zich in evenwicht op de kruk ondanks de verbogen poot, waarbij haar hoofd om de paar tellen omlaag zakte en ze voortdurend mompelde dat ze Theodrin, dat ze iedereen weleens wat zou laten zien.
De a’dam-armband bracht natuurlijk angst naar Elayne over, maar ook iets dat mogelijk pret was. Moghedien had de nacht verstopt onder het bed doorgebracht, had niets opgelopen en geen rommel hoeven opruimen omdat ze zich zo goed had schuilgehouden. Ze had zelfs de rest van de nacht lekker kunnen slapen, nadat de eerste opwinding was weggestorven. Het leek erop dat het oude gezegde over het geluk van de Duistere soms nog waar was ook.
Nynaeve gaapte opnieuw en Elayne wendde met een ruk haar ogen af. Desondanks moest ze haar vuist tegen haar mond persen voor een vergeefse poging Nynaeve niet na te doen. De schuifelende voeten en kuchjes kregen iets ongeduldigs.
De Gezetenen waren nog met Tarna in de Kleine Toren, maar voor de vroegere herberg stond haar grijsbruine ruin reeds klaar bij een tiental zwaardhanden die de teugels van hun paarden vasthielden. Als je naar hun van kleur veranderende mantels keek, werd je misselijk, maar ze vormden een erewacht voor de eerste spannen van Tarna’s terugreis naar Tar Valon. De menigte wachtte op meer dan het vertrek van de gezant, hoewel de meeste mensen er even uitgeput uitzagen als Elayne zich voelde.
‘Je zou bijna denken dat ze... dat ze...’ Nynaeve slaakte weer een enorme geeuw achter haar hand.
‘O, bloed en as,’ mopperde Elayne, althans ze probeerde dat te doen. Alles achter ’o’ kwam eruit als een verstikt gekraak rond de vuist voor haar mond. Lini zei altijd dat vloeken het bewijs was van een suffe en ’ trage geest – vlak voordat ze haar mond moest gaan spoelen – maar daarmee kon je wel met een gering aantal woorden je gevoelens uiten. Ze zou graag meer hebben gezegd maar kreeg geen kans. ‘Waarom geven ze haar ook geen optocht?’ gromde Nynaeve. ‘Ik begrijp niet waarom ze zo’n mens al die frutsels en strikjes geven.’ Ze gaapte weer. Weer!
‘Omdat ze een Aes Sedai is, slaapkop,’ zei Siuan die bij hen kwam staan. ‘Twee slaapkoppen,’ voegde ze er na een blik op Elayne aan toe. ‘Je kunt zo nog elritsen vangen als je niet oppast.’ Elayne klemde haar tanden op elkaar en keek de oudere vrouw zo kil mogelijk aan. Als gewoonlijk rolde dat als een regendruppel van een gladde dakpan. ‘Tarna is Aes Sedai, beste meisjes,’ ging Siuan verder terwijl ze naar de wachtende paarden keek. Of trok de schoongemaakte wagen die voor het stenen gebouw werd geplaatst, haar aandacht? ‘Een Aes Sedai is een Aes Sedai en daar verander je niets aan.’ Nynaeve schonk haar een ’ blik die ze niet opving.
Elayne was blij dat Nynaeve haar mond hield. Het voor de hand liggende antwoord zou pijnlijk zijn geweest. ‘Hoeveel slachtoffers zijn er vannacht gevallen?’
Siuan gaf antwoord zonder haar ogen van de deur af te wenden, waar Tarna zou verschijnen. ‘Zeven doden hier in het dorp. Bijna honderd in het legerkamp; daar lagen overal zwaarden, bijlen en wapens, en was niemand die kon geleiden. Er zijn zusters heen om te helen.’
‘Heer Garet?’ vroeg Elayne een tikkeltje bezorgd. De man gedroeg zich ’ nu misschien wel kil, maar in haar kindertijd had hij haar warm toegelachen en had hij in zijn zak altijd zoetigheid voor haar. Siuan snoof zo luid dat er mensen omkeken. ‘Die! ?’ mopperde ze. ‘Een leeuwvis zou z’n tanden nog op die man breken.’
‘Je schijnt vanmorgen een beste bui te hebben,’ merkte Nynaeve op. ‘Ben je eindelijk te weten gekomen wat de boodschap van de Toren inhield? Heeft Garet Brin je ten huwelijk gevraagd? Is er iemand dood die je...’
Elayne probeerde niet naar Nynaeve te kijken; alleen het geluid van een geeuw liet haar kaken reeds kraken.
Siuan keek Nynaeve effen aan, maar ditmaal beantwoordde Nynaeve die blik even vlak, zij het met waterige, kleine oogjes. ‘Als je iets te weten bent gekomen,’ kwam Elayne tussenbeide voordat ze elkaar zouden doodstaren, ‘vertel het ons dan.’
‘Een vrouw die beweert Aes Sedai te zijn, terwijl ze het niet is,’ mompelde Siuan alsof ze zich terloops iets liet ontvallen, ‘zit echt tot aan haar nek in een kookpot. Indien ze aanspraak heeft gemaakt op een Ajah, heeft die Ajah als eerste het recht haar ter verantwoording te roepen. Heeft Mijrelle jullie weleens verteld over de vrouw die ze in Chachin gevangennam en die beweerde een Groene te zijn? Een vroegere novice die niet voor haar proef van Aanvaarde slaagde. Vraag het haar maar eens als ze een paar uur vrij is. Zo lang duurt haar verhaal wel. Voor Mijrelle klaar met haar was, verlangde het dwaze kind er waarschijnlijk vurig naar om gesust te worden, gesust en onthoofd, vermoed ik.’
Om de een of andere reden maakte het dreigement op Nynaeve even weinig indruk als de woeste blik. Het riep zelfs geen rillinkje op. Misschien waren ze beiden gewoon te moe. ‘Je vertelt me wat je weet,’ zei Elayne zachtjes, ‘anders zal ik je de volgende keer dat we alleen zijn leren hoe je rechtop kunt zitten, en mag je jankend naar Sheriam hollen als je dat wenst.’ Siuan kneep haar ogen samen, en opeens slaakte Elayne een gilletje terwijl ze haar hand tegen haar heup sloeg. Siuan trok de hand die geknepen had terug zonder het te verheimelijken. ik slik dreigementen niet zo best, meisje. Je weet net zo goed als ik wat Elaida heeft gezegd: jij hebt van iedereen hier het als eerste gezien.’
‘Kom terug, alles is vergeven?’ vroeg Nynaeve ongelovig. ‘Min of meer. Met een scheepsruim aan visafval dat de Toren nu meer dan ooit één dient te zijn en wat glibberige aal dat niemand vrees hoeft te koesteren, behalve zij die zich als echte opstandelingen hebben gedragen. Het Licht mag weten wat ze daarmee bedoelt. Ik niet.’
‘Waarom houden ze het geheim?’ wilde Elayne weten. ‘Ze nemen toch niet aan dat iemand naar Elaida terug wil? Ze hoeven slechts naar Logain te gaan.’ Siuan zei niets maar keek fronsend naar de wachtende zwaardhanden.
‘Ik begrijp nog steeds niet waarom ze meer tijd willen hebben,’ mopperde Nynaeve. ‘Ze weten wat hun te doen staat.’ Siuan hield haar mond, maar Nynaeves wenkbrauwen gingen langzaam omhoog. ‘Je wist het antwoord, hè?’
‘Nu weet ik het.’ Siuan beet de woorden af en zei iets binnensmonds dat klonk als ‘slap geknede stommelingen’. In stilte was Elayne het met haar eens.
Opeens ging de voordeur van de vroegere herberg open. Een handvol Gezetenen kwam met hun stola’s met franje naar buiten, een van iedere Ajah, daarna Tarna, gevolgd door de anderen. Als de wachtende mensen iets van een plechtig afscheid hadden verwacht, kwamen ze bedrogen uit. Tarna steeg op, liet haar ogen langzaam over de Gezetenen glijden, wierp met een nietszeggend gezicht een blik op de menigte en spoorde de ruin met haar hielen aan tot een trage stap. De kring van zwaardhanden volgde haar. Een bezorgd gemompel, als het geluid van verstoorde bijen, steeg van de toeschouwers op terwijl ze opzij weken.
Dit gemompel duurde tot Tarna buiten het dorp uit het zicht was verdwenen. Romanda was op de kar gestapt waarbij ze handig haar stola met gele franje goed schikte. Er viel een doodse stilte. Het was de gewoonte dat de oudste Gezetene de mededelingen van de Zaal verstrekte. Romanda bewoog zich natuurlijk niet als een oude vrouw, en haar gezicht was even leeftijdloos als van de andere Aes Sedai, desondanks toonden haar lokken grijs haar dat ze behoorlijk oud was voor een Aes Sedai. Het knotje achter in haar nek was lichtgrijs zonder een donker haartje. Elayne vroeg zich af hoe oud ze was, maar het was uiterst onbeleefd een Aes Sedai naar haar leeftijd te vragen. Romanda weefde eenvoudige stromen Lucht zodat haar lichte, hoge stem heel ver droeg. Het leek Elayne of ze vlak voor de vrouw stond. ‘Velen van jullie zijn deze laatste paar dagen nodeloos bezorgd geweest. Indien Tarna Sedai niet naar ons zou zijn gekomen, zouden we zelf boodschappers naar de Witte Toren hebben gezonden. Er kan tenslotte nauwelijks gezegd worden dat wij ons hier verbergen.’ Ze zweeg even alsof ze de menigte tijd gunde om te lachen, maar die bleef haar strak aankijken en ze schikte haar stola. ‘Ons doel hier is niet gewijzigd. Wij zoeken waarheid en gerechtigheid, we doen wat juist is...’
‘Voor wie juist?’ mompelde Nynaeve.
‘... en we zullen niet buigen of verslappen. Ga door met de door jullie opgevatte taken en weest verzekerd dat jullie door onze handen beschut zullen blijven, nu en na onze verwachte terugkeer op de ons toekomende plaatsen in de Witte Toren. Het Licht schijne op u allen. Het Licht schijne op ons allen.’
Opnieuw steeg gemompel op, en de menigte begon zich traag te verspreiden, terwijl Romanda van de kar afstapte. Siuans gezicht had uit rots gehouwen kunnen zijn; ze klemde haar lippen zo strak opeen dat ze bloedeloos leken. Elayne wilde wat vragen, maar Nynaeve sprong van de verhoging af en baande zich een weg naar het twee verdiepingen hoge gebouw. Elayne volgde snel. De vorige nacht was Nynaeve bereid geweest alles wat ze hadden opgestoken, eruit te gooien, zonder zich ergens om te bekommeren. Ze moesten het voorzichtig brengen, wilde het enig nut hebben voor een ommekeer van de Zaal. Het leek haar vrijwel zeker dat de Zaal een andere richting diende in te slaan. Romanda’s mededeling was een hele, volle kar met niets geweest. Siuan was er in ieder geval door van streek.
Terwijl Elayne zich tussen twee stevige kerels door drong die Nynaeve boos nastaarden – ze was echt boven op hun tenen gaan staan om erlangs te kunnen – keek ze om en zag hoe Siuan haar en Nynaeve nakeek. Heel even maar. Zodra de vrouw besefte dat Elayne haar zag, deed ze net of ze iemand in de menigte herkende en sprong ze omlaag alsof ze erheen wilde. Fronsend haastte Elayne zich verder. Was Siuan nu van streek of niet? Hoeveel van haar ergernis en onwetendheid was echt, hoeveel gespeeld? Nynaeves idee om naar Caemlin te vluchten – Elayne was er niet zeker van of ze het echt had opgegeven – was meer dan dwaas, maar zelf wilde ze graag naar Ebo Dar of iets echt nuttigs doen. Al die geheimen en verdenkingen waren als jeuk waar je niet bij kon. Hopelijk gedroeg Nynaeve zich niet stijfkoppig. Ze haalde Nynaeve net in op het ogenblik dat ze Sheriam aansprak, dicht bij de kar die Romanda had gebruikt. Morvrin stond er ook, evenals Carlinya, alle drie met stola. Alle Aes Sedai droegen vanmorgen hun stola. Carlinya’s korte haar, zo gekapt dat het strak met kleine krulletjes rond haar hoofd zat, was het enige bewijs van het bijna rampzalige voorval in Tel’aran’rhiod.
‘We moeten met u spreken, alleen,’ zei Nynaeve tegen Sheriam. ‘Onder vier ogen.’
Elayne zuchtte. Geen best begin, maar het kon slechter.
Sheriam nam het tweetal even op, wierp een blik op Morvrin en Carlinya en zei: ‘Goed dan. Binnen.’
Toen ze zich omdraaiden, stond Romanda tussen hen en de deur. Ze was een stevige, knappe, donkerogige vrouw, die haar stola met bloemen en ranken rond de Vlam van Tar Valon hoog om haar schouders droeg. Ze negeerde Nynaeve en schonk Elayne een warme glimlach, een van die Aes Sedai-glimlachjes die Elayne de laatste tijd verwachtte en vreesde. Sheriam, Carlinya en Morvrin kregen echter een heel andere blik. Ze staarde hen uitdrukkingsloos en met opgeheven hoofd aan tot ze een kleine knix maakten en mompelden: ‘Met uw toestemming, Gezetene.’ Daarna pas stapte ze luid snuivend opzij. De gewone voorbijgangers merkten het natuurlijk niet, maar Elayne had hier en daar wat woorden van Aes Sedai opgevangen over Sheriam en haar raadgevende groepje. Sommigen dachten dat ze alleen voor de dagelijkse zaken in Salidar zorgden en zo de Zaal tijd bespaarden voor belangrijker zaken. Sommigen wisten dat ze invloed hadden op de Zaal, maar hoeveel, hing af van de spreekster. Romanda vond dat ze veel te veel invloed hadden, en was nog ontevredener omdat er twee Blauwen en geen enkele Gele in hun midden was. Elayne voelde hoe ze keek terwijl ze de anderen naar binnen volgde. Sheriam ging hen voor naar een van de kleine kamertjes naast de vroegere gelagkamer, met een door houtworm aangetaste lambrisering en een met papieren bezaaide tafel tegen de muur. Haar wenkbrauwen gingen ver omhoog toen Nynaeve hun verzocht een ban tegen luistervinken te plaatsen, maar ze weefden de ban zonder verdere vragen. Denkend aan Nynaeves uitstapje keek Elayne of beide vensters goed afgesloten waren.
‘Ik verwacht nu minstens te horen dat Rhand Altor onderweg is naar Salidar,’ merkte Morvrin droogjes op. De twee andere Aes Sedai wisselden een snelle blik. Elayne onderdrukte haar verontwaardiging. Ze dachten echt dat zij en Nynaeve geheimen over Rhand achterhielden. Aes Sedai met hun geheimen!
‘Dat niet,’ antwoordde Nynaeve, ‘maar iets even belangrijks, zij het op een andere manier.’
Ze diste het hele verhaal op over hun uitstapje naar Ebo Dar en hun vondst van de ter’angreaal-schaal. Niet in de juiste volgorde en ze zweeg over de Witte Toren, maar ze noemde alle wezenlijke punten. ‘Weet je zeker dat die schaal een ter’angreaal is?’ vroeg Sheriam, nadat Nynaeve was uitgesproken. ‘Met invloed op het weer?’
‘Jawel, Aes Sedai,’ antwoordde Elayne slechts. Je kon altijd het best eenvoudig beginnen. Morvrin gromde; die vrouw twijfelde aan alles. Sheriam knikte en verschoof haar stola. ‘Dan hebben jullie het goed gedaan. We zullen een brief naar Merilille sturen.’ Merilille Ceandevin was de Grijze zuster die naar de koningin in Ebo Dar was gezonden om haar te overtuigen dat ze Salidar moest steunen. ‘We hebben bijzonderheden nodig.’
‘Ze zal het nooit vinden,’ barstte Nynaeve los voor Elayne iets kon zeggen. ‘Elayne en ik wel.’ De ogen van de Aes Sedai verkilden. ‘Het zal waarschijnlijk onmogelijk voor haar zijn,’ bracht Elayne haastig naar voren. ‘We hebben gezien waar de schaal is, en voor ons zal het toch ook moeilijk zijn. Maar wij wéten tenminste wat we hebben gezien. Een beschrijving op papier is gewoon niet hetzelfde.’
‘Ebo Dar is geen stad voor een Aanvaarde,’ zei Carlinya koud. Morvrins stem was wat vriendelijker, maar nog hard. ‘We moeten allen doen wat we het beste kunnen, kind. Denk je dat Edesina, Afara of Guisin naar Tarabon wilden gaan? Wat kunnen zij doen om in dat onrustige land weer orde te brengen? Maar we moeten het proberen, dus zijn ze gegaan. Kiruna en Bera zijn vermoedelijk op dit ogenblik in de Rug van de Wereld, op zoek naar Rhand Altor in de Aiel Woestenij omdat wij dachten – alleen dachten – dat hij daar was toen wij hen stuurden. Dat we gelijk hadden en hij inmiddels uit de Woestenij te voorschijn is gekomen, maakt hun reis niet minder vergeefs. We doen allen wat we kunnen en wat we moeten. Jullie twee zijn Aanvaarden. Aanvaarden gaan er niet zomaar vandoor naar Ebo Dar of waar dan ook. Wat jullie twee kunnen en moeten doen, is hier blijven studeren. Zelfs als jullie volleerde zusters waren geweest, zou ik nog steeds vinden dat jullie hier dienen te blijven. Niemand heeft de laatste honderd jaar het soort vindingen gedaan die jullie hebben ontdekt, en dan nog zoveel in zo’n korte tijd.’
Omdat Nynaeve nu eenmaal Nynaeve was, negeerde ze wat ze niet wilde horen en richtte ze haar aandacht op Carlinya. ‘We hebben onszelf in Tanchico ook heel behoorlijk gered, dank u wel. Ik betwijfel of Ebo Dar even erg zal zijn.’
Elayne bedacht dat de vrouw niet eens merkte dat ze haar vlecht in een dodelijke greep vasthield. Zou Nynaeve nooit leren dat gewone beschaafdheid soms won wat eerlijkheid zeker verloor? ‘Ik begrijp uw zorgen, Aes Sedai,’ zei Elayne, ‘maar hoe onbescheiden het misschien ook is, de waarheid is dat ik geschikter ben voor het vinden van een ter’angreaal dan ieder ander in Salidar. En Nynaeve en ik weten beter waar we moeten kijken dan we ooit kunnen beschrijven. Als u ons naar Merilille Sedai zendt, kunnen we het onder haar leiding binnen de kortste keren zeker vinden. Enkele dagen naar Ebo Dar over de rivier en enkele dagen voor de terugreis, met een paar dagen onder toezicht van Merilille Sedai in Ebo Dar.’ Het kostte grote moeite niet diep adem te halen. ‘Ondertussen kunt u een bericht sturen naar een van de ogen-en-oren van Siuan Sanche in Caemlin, zodat het er zal zijn wanneer Merana en haar gezantschap aankomen.’
‘Bij het Licht, waarom moeten we dat doen?’ gromde Morvrin. ik dacht dat Nynaeve het u had verteld, Aes Sedai. Ik ben er niet zeker van, maar ik denk dat de schaal een geleider nodig heeft om te kunnen werken.’
Dat veroorzaakte natuurlijk een klein oproer. Carlinya snakte naar adem en Morvrin mompelde in zichzelf, terwijl Sheriams mond zowaar openviel. Ook Nynaeve keek haar met open mond aan, maar dat duurde slechts kort. Elayne was er zeker van dat Nynaeve het verborg voor de anderen het zagen. Ze waren te stomverbaasd om nog veel op te merken. Het kwam erop neer dat ze gewoon een zuivere leugen had uitgesproken. Gewoon was de sleutel. Men nam aan dat de grootste verrichtingen in de Eeuw der Legenden waren gedaan door mannen en vrouwen die samen geleidden, waarschijnlijk gekoppeld. Hoogstwaarschijnlijk bestonden er ter’angrealen die alleen bij een man werkten. En als zij die schaal al niet kon laten werken, kon niemand in Salidar dat. Behalve Nynaeve misschien. Als Rhand ervoor nodig was, dan konden ze de kans niet laten lopen iets aan het weer te doen, en tegen de tijd dat zijzelf ‘ontdekte’ dat een kring vrouwen de schaal kon gebruiken, zouden de Aes Sedai van Salidar zich te nauw met Rhand hebben verbonden om dat ongedaan te maken. ‘Alles goed en wel,’ zei Sheriam ten slotte, ‘maar dat verandert niets aan het feit dat jullie Aanvaarden zijn. We zullen een brief naar Merilille sturen. Er is wat gepraat over jullie twee...’
‘Gepraat!’ snauwde Nynaeve. ‘Dat is het enige dat jullie doen, jullie en de Zaal! Gepraat! Elayne en ik kunnen die ter’angreaal vinden, maar jullie blijven liever kwetteren als een stel mussen in heet zand.’ Ze sprak zo snel dat de woorden over elkaar heen tuimelden en hield haar vlecht zo stevig vast dat Elayne elk ogenblik verwachtte dat ze hem los zou trekken. ‘Jullie blijven hier zitten in de hoop dat Thom, Juilin en anderen terugkomen met het bericht dat de Witmantels niet als een Iawine op ons neervallen, terwijl ze misschien terugkeren met de Witmantels op hun hielen. U zit hier maar wat in het probleem Elaida te porren en duimen te draaien over Rhand in plaats van te doen wat jullie van plan waren. Weten jullie al hoe jullie je tegenover Rhand opstellen? Weten jullie dat al, terwijl het gezantschap onderweg is naar Caemlin? Weten jullie waarom jullie maar zitten te kletsen? Ik wel! Jullie zijn bang. Bang voor een verdeelde Toren, bang voor Rhand, bang voor de Verzakers, voor de Zwarte Ajah. Gisteravond liet Anaiya zich ontvallen dat jullie een plan klaar hadden voor het geval een Verzaker zou aanvallen. AI die gekoppelde groepen die de bellen van het kwaad bestreden – geloven jullie nu eindelijk in die bellen? – waren allemaal slecht samengesteld; de meeste kringen hadden meer novices dan Aes Sedai. Omdat slechts enkele Aes Sedai het van tevoren wisten! Jullie denken dat de Zwarte Ajah hier in Salidar zit. Jullie waren bang dat je plannetje aan Sammael verklikt zou worden, of aan een ander. Jullie vertrouwen elkaar niet! Jullie vertrouwen niemand! Is dat de reden dat jullie ons niet naar Ebo Dar sturen? Denken jullie dat wij van de Zwarte Ajah zijn, of dat we naar Rhand overlopen? Of... of...’ Haar stem stierf weg in een woedend gesputter en gehijg. Tijdens haar woordenvloed had ze amper de tijd genomen om adem te halen. Het eerste dat Elayne voelde, was dat ze dit op een of andere wijze moest gladstrijken, al wist ze niet waar ze moest beginnen. Het was waarschijnlijk gemakkelijker de Rug van de Wereld glad te strijken. Door de Aes Sedai vergat ze zich er zorgen over te maken of het Nynaeve gelukt was alles in één klap stuk te slaan. De uitdrukkingsloze gezichten, de ogen die door rots schenen te kijken, zouden helemaal niets hebben moeten tonen. Maar haar werd wel iets duidelijk. Ze bespeurde niets van de koude boosheid die gewoonlijk iemand die zo stom was tegen een Aes Sedai te tieren, ten deel zou vallen. Er werd iets verhuld, en het enige dat verborgen kon worden was de waarheid, een waarheid die ze zelf niet onder ogen wilden zien. Ze waren bang. ‘Klaar?’ vroeg Carlinya met een stem die de zon hoog aan de hemel had kunnen bevriezen.
Elayne niesde en stootte haar hoofd tegen de, zijkant van een omgedraaide kookpot. De geur van verbrande soep hing in haar neus. De zon van halverwege de ochtend had de donkere binnenkant van de grote kookpot zó heet gemaakt dat het leek of hij nog op het vuur stond. Het zweet druppelde niet, het stroomde van haar af. Ze liet de grove puimsteen vallen, schoof op haar knieën naar achter en keek woest naar de vrouw naast haar. Of beter gezegd naar de helft van een vrouw die uit een iets kleinere gekantelde ketel stak. Ze porde Nynaeve in haar heup en glimlachte grimmig toen haar hoofd door het gepor tegen de zijkant sloeg en Nynaeve een kreet slaakte. Ze schoof met onheilspellende blik naar buiten, totaal niet gehinderd door de geeuw die ze achter een groezelige hand verborg. Elayne gaf haar niet de kans iets te zeggen.
‘Je moest het weer verpesten, hè? Je kon niet even voor zo’n gesprek je drift beteugelen. We hadden alles in handen en jij moest ons zo nodig onderuit schoppen.’
‘Ze hadden ons toch niet naar Ebo Dar laten gaan,’ mompelde Nynaeve. ‘En ik was niet de enige die tegen zere schenen schopte.’ Ze hief haar kin op een belachelijke manier op, zodat ze Elayne langs haar neus aan kon kijken. ‘Aes Sedai beheersen hun angst,’ zei ze op een toon die heel goed zou passen bij een dronken zwerver die tegen een paard was gewankeld. ‘Ze staan niet toe dat angst hen overheerst. Leid, en we zullen met blijdschap volgen, maar je moet leiden, niet terugdeinzen in de hoop dat er iets komt waardoor je zorgen verdwijnen.’ Elayne werd vuurrood. Zo had ze helemaal niet gedaan. En zo had ze zeker niet gesproken. ‘Nou ja, misschien hebben we allebei ons gezond verstand verloren, maar...’ Ze zweeg bij het geluid van voetstappen. ‘Dus de zonnestraaltjes van de Aes Sedai hebben besloten rust te nemen, nietwaar?’ Faolains glimlach kon niet verder verwijderd zijn van een echte glimlach, ik ben hier niet voor mijn plezier, begrijpen jullie dat? Ik was van plan vandaag te werken aan iets van mezelf, iets dat naar ik vermoed verschrikkelijk veel onbeduidender is dan wat zonnestraaltjes als jullie hebben gedaan. In plaats daarvan moet ik toekijken hoe Aanvaarden pannen schrobben voor hun fouten. Jullie in het oog houden, zodat jullie niet wegsluipen als het stel verwarde novices dat jullie zouden moeten zijn. Vooruit, doorwerken. Ik kan pas weg als jullie klaar zijn en ik ben niet van plan de rest van de dag hier te blijven.’
De donkere vrouw met het krulhaar was, net als Theodrin, soms iets meer dan Aanvaarde, maar lager dan een Aes Sedai. Wat Elayne en Nynaeve geweest zouden zijn als Nynaeve zich niet had gedragen als een kat met de staart tussen de deur. Nynaeve en zijzelf, gaf Elayne aarzelend toe. Sheriam had het ruim uitgemeten tijdens haar verhaal over hoe lang zij in hun ‘vrije’ uurtjes in de keuken de smerigste werkjes die de kokkin kon bedenken, zouden verrichten. Maar zeker geen Ebo Dar. Dat was ook duidelijk gemaakt. Tegen de middag zou een brief naar Merilille onderweg zijn, zo niet eerder. ‘Het... het spijt me,’ zei Nynaeve, en Elayne keek haar met de ogen knipperend aan. Een verontschuldiging van Nynaeve was als sneeuw in de zomer.
‘Het spijt mij ook, Nynaeve.’
‘Inderdaad, terecht,’ zei Faolain. ‘Vooruit, aan het werk! Voor ik een reden vind om jullie naar Tiana te sturen wanneer jullie hier klaar zijn.’ Met een meelijwekkende blik op Nynaeve kroop Elayne de kookpot weer in. Ze ging de ingebrande soeplaag te lijf met puimsteen alsof ze Faolain aanviel. Steenstof en stukjes verkoolde groenten vlogen in het rond. Nee, niet Faolain. De Aes Sedai die bleven zitten terwijl ze iets moesten doen. Ze ging wél naar Ebo Dar, ze ging wél die ter’angreaal zoeken en ze ging wél dat ding gebruiken om Sheriam en alle anderen aan Rhand te binden. Op hun knieën! Haar genies schopte bijna haar schoenen los.
Sheriam draaide zich om van de plek waar ze de jonge vrouwen door een spleet in de schutting had bekeken en liep terug door de smalle steeg met de armzalige groei van dor onkruid en stoppelig gras. ‘Ik betreur het.’ Denkend aan Nynaeves woorden, haar toon, en die van Elayne, dat zielige kind, voegde ze eraan toe: ‘Enigszins.’ Carlinya trok haar neus op. Ze was daar heel goed in. ‘Wilt u Aanvaarden vertellen wat nog geen twintig Aes Sedai hier in Salidar weten?’ Haar mond klapte meteen dicht na een scherpe blik van Sheriam. ‘Er zijn oren waar we ze het minst verwachten,’ zei Sheriam zachtjes. ‘Die meisjes hebben in één ding gelijk,’ merkte Morvrin op. ‘Altor maakt m’n darmen zo slap als water. Welke mogelijkheden hebben we nog met hem?’
Sheriam wist niet zeker of ze niet al sinds heel lang geen enkele mogelijkheid meer hadden. Ze liepen zwijgend verder.