40 Onverwacht gelach

‘Je moet me helpen om hun wat gezond verstand bij te brengen,’ zei Mart met de pijpsteel tussen zijn lippen. ‘Thom, luister je nog?’ Ze zaten op omgekeerde tonnetjes in de smalle schaduw van een huis met één verdieping, en rookten een pijpje. De magere oude speelman leek meer belangstelling te hebben voor de brief die Rhand hem had laten bezorgen. Hij stak hem nu in zijn jaszak, met het zegel van de boom en kroon nog steeds heel. Het gemompel van stemmen en het gepiep van assen uit de straat aan het eind van de steeg leek veraf. Van hun gezichten droop het zweet. Gelukkig was tenminste één ding afgehandeld. Mart was de Kleine Toren uitgekomen en had gezien dat een groep Aes Sedai Aviendha ergens heen had gebracht. Voorlopig ging ze niemand overhoop steken.

Thom trok de pijp uit zijn mond. De lange steel was geheel besneden met eikenbladeren en eikels, ik heb eens een vrouw proberen te redden, Mart. Die Larita was een roos in de knop en getrouwd met een grove bruut van een laarzenmaker, in een dorp waar ik mijn reis enkele dagen onderbrak. Een bruut. Hij schold haar uit wanneer het warme eten niet klaarstond als hij aan tafel wilde gaan en haalde de zweep over haar heen als hij merkte dat ze meer dan twee woorden met een andere man wisselde.’

‘Thom, in naam van de Doemkrocht, wat heeft dat te maken met die stomme vrouwen wat gezond verstand bijbrengen?’

‘Luister nou maar, jongen. Het hele dorp wist hoe hij haar behandelde, maar Larita vertelde me het zelf, voortdurend klagend hoe graag ze door iemand hieruit gered wilde worden. Ik had wat goud in mijn beurs, een mooie koets, een koetsier en een lijfknecht. Ik was jong en zag er goed uit.’ Thom streek met zijn knokkels over de witte snor en zuchtte. Het was moeilijk te geloven dat dit gelooide gezicht er ooit knap had uitgezien. Mart knipperde met zijn ogen. Een koets? Sinds wanneer had een speelman een koets? ‘Mart, haar smeekbede raakte mij recht in het hart. En ik zal niet ontkennen dat ik haar gezichtje aantrekkelijk vond. Nou, zoals ik zei, ik was jong, meende verliefd te zijn en een held, zoals in een van die verhalen. Dus zat ik op een dag onder de bloesem van een appelboom – heel ver van het huis van de laarzenmaker – en ik deed het aanbod haar mee te nemen. Ik zou zorgen voor een dienstmeid en haar eigen huis en haar het hof maken met zang en gedichten. Toen ze het eindelijk doorhad, gaf ze me zo’n harde schop tegen mijn knie dat ik wel een maand mank liep, en bovendien raakte ze me ook nog flink met het bankje.’

‘Ze lijken allemaal van schoppen te houden,’ mompelde Mart en hij ging wat anders op het tonnetje zitten, ik neem aan dat ze je niet geloofde en dat kun je haar toch niet verwijten?’

‘O, ze geloofde me wel. Maar ze was woest dat ik dacht dat zij ooit haar geliefde man in de steek zou laten. Haar eigen woorden: geliefde man. En ze holde zo snel als haar voeten haar konden dragen terug naar die vent en ik had de keus hem te doden of in mijn koets te springen. Ik kon nog net m’n vege lijf redden. Ik neem aan dat ze nog steeds fijn bij elkaar zijn. Zij houdt de koordjes van de beurs stevig vast en is nog steeds bereid een gat in z’n hoofd te slaan met alles wat ze kan vastpakken als hij voor een biertje in een herberg blijft hangen. Zoals ze altijd al deed, vernam ik later na wat bescheiden rondvragen.’ Hij stak de pijp weer in zijn mond alsof hij een punt had gezet. Mart krabde zijn hoofd, ik begrijp niet wat dit te maken heeft met...’

‘Enkel dat je niet moet denken het hele verhaal te kennen als je maar één stukje hebt gehoord. Weet je bijvoorbeeld dat Elayne en Nynaeve binnen enkele dagen naar Ebo Dar vertrekken? Juilin en ik gaan mee.’

‘Ebo...’ Mart kon nog net zijn pijp grijpen voor die op het droge onkruid in de steeg viel. Nalesean had enkele verhalen verteld over een bezoek aan Ebo Dar en zelfs als je rekening hield met zijn opschepperij, wanneer hij het over vrouwen en gevechten had, leek het hem een heel woeste plaats. Dus ze dachten echt dat ze Elayne konden wegmoffelen, hè? ‘Thom, je moet me helpen...’

‘Wat?’ onderbrak Thom hem. ‘Ze van de laarzenmaker stelen?’ Hij blies een lange sliert blauwe rook omhoog. ‘Dat doe ik niet, jongen. Je kent nog steeds niet het hele verhaal. Wat zijn jouw gevoelens eigenlijk over Nynaeve en Egwene? Wacht, laat Nynaeve erbuiten. Wat vind je van Egwene?’

Mart fronste en vroeg zich af of de man alles verwarrend kon maken als hij maar lang genoeg in kringetjes rond bleef draaien, ik mag Egwene graag, ik... Bloedvuur, Thom, het is Egwene, en daarmee is alles eigenlijk gezegd. Daarom probeer ik haar stomme hals te redden.’

‘Haar te redden van de laarzenmaker, bedoel je,’ mompelde Thom, maar Mart ging gewoon door. ‘Haar nek en ook die van Elayne, zelfs die van Nynaeve als ik mezelf kan bedwingen en niet eerst zelf haar strot dichtknijp. Licht! Ik wil ze alleen maar helpen. Bovendien breekt Rhand mijn nek als Elayne iets overkomt!’

‘Heb je ooit overwogen hen te helpen bij wat ze willen, in plaats van te doen wat jij wilt? Als ik mijn zin kreeg, zou ik Elayne op een paard naar Andor zetten. Ze dient andere dingen te doen – héél nodig te doen volgens mij – dus sukkel ik dag en nacht achter haar aan, met het angstzweet dat het iemand zal lukken haar te doden voor ik het kan voorkomen. Ze gaat naar Caemlin wanneer ze er klaar voor is.’ Hij zoog voldaan aan zijn pijp maar er klonk iets van scherpte in zijn laatste woorden door, alsof hijzelf de woorden niet graag hoorde, al deed hij net alsof.

‘Mij lijkt het of ze Elaida hun hoofd op een blaadje willen aanbieden.’ Dus Thom zou dat malle mens op een paard zetten, hè? Een speelman die de erfdochter van Andor meevoert om gekroond te worden! Hij vond zich wel heel belangrijk, die Thom Merrilin. ‘Je bent geen dwaas, Mart,’ zei Thom kalm. ‘Je weet wel beter. Egwene... Het is moeilijk voor te stellen dat dat kind de Amyrlin is...’ Mart stemde grimmig brommend in, maar Thom lette er niet op. ‘... niettemin geloof ik dat ze er de ruggengraat voor heeft. Het is nog te vroeg om te zeggen of enkele dingen gewoon toeval zijn, maar ik begin te geloven dat ze er ook de hersens voor heeft. De vraag is: is ze taai genoeg? Als dat niet zo is, vreten ze haar levend op... met ruggengraat, hersens en al.’

‘Wie doen dat? Elaida?’

‘O, zij? Als ze de kans krijgt. Die vrouw is er taai genoeg voor. Maar als de Aes Sedai in dit dorp aan Egwene denken, denken ze amper aan een Aes Sedai. Aan een Amyrlin mogelijk, maar niet aan een Aes Sedai, hoe moeilijk je je zoiets ook kunt voorstellen.’ Thom schudde het hoofd. ‘Ik begrijp het niet, maar het is waar. Datzelfde geldt voor Nynaeve en Elayne. Ze proberen het voor zich te houden, maar zelfs Aes Sedai verbergen niet zoveel als ze willen als je goed kijkt en je hersens gebruikt.’ Hij trok de brief weer te voorschijn en speelde er wat mee zonder ernaar te kijken. ‘Egwene loopt langs het randje van de afgrond, Mart. Er zijn drie groepen hier in Salidar – van drie weet ik het zeker – die haar na één verkeerde stap de diepte in zullen duwen. Elayne zal haar volgen als dat gebeurt en Nynaeve evenzeer. Of misschien duwen ze eerst die twee omlaag, voor ze haar naar beneden trekken.’

‘Hier. In Salidar, in dit vlekje van een dorp,’ merkte Mart zo vlak als een geschaafde plank op. Thom knikte kalm en Mart kon niet voorkomen dat hij steeds harder ging praten. ‘En jij wilt dat ik ze hier achterlaat?’

‘Ik wil dat je de gedachte diep wegstopt dat jij ervoor zal zorgen dat ze iets doen. Zij hebben besloten wat ze gaan doen en jij kunt daar niets aan veranderen. Maar misschien... heel misschien kun je ze in leven houden.’

Mart sprong op. In zijn hoofd had hij een beeld van een vrouw met zijn mes tussen haar borsten en dat was geen herinnering van een ander. Hij gaf het tonnetje een schop waardoor het in de steeg wegrolde. Een spéélman helpen om hen in leven te houden? Een zwakke herinnering kriebelde; iets over Basel Gil, een herbergier in Caemlin die iets over Thom vertelde, maar het leek een nevel die meteen verdween toen hij trachtte hem vast te houden. ‘Van wie is die brief, Thom? Een andere vrouw die je hebt gered? Of heb je haar ergens achtergelaten waar ze haar hoofd kon verliezen?’

‘Ik heb haar achtergelaten,’ zei Thom zachtjes. Hij stond op en liep zwijgend weg.

Mart stak al half zijn arm uit om hem tegen te houden, wilde nog iets zeggen, maar kon niets bedenken. Dwaze oude man! Nee, hij was niet dwaas. Egwene was zo koppig als een ezel; met haar vergeleken viel er met Nynaeve best te praten. Nog erger was dat ze allebei in het topje van een boom zouden klimmen om de bliksem beter te kunnen zien. En wat Elayne betrof, edelvrouwen waren nooit zo wijs om met regen onderdak te zoeken, waarna ze heel verontwaardigd over al die natheid waren.

Hij klopte zijn pijp leeg en trapte de kooltjes goed met zijn hak uit voor het onkruid vlam kon vatten. Hij graaide zijn hoed op en hinkte de steeg uit. Hij had betere inlichtingen nodig dan die van een speelman met zijn waanvoorstellingen van grootsheid nadat hij een tijdje met die verwaande meid van een erfdochter had rondgereisd. Verderop in de straat zag hij Nynaeve uit de Kleine Toren komen en hij liep haar richting uit, tussen de hoog opgeladen karren die door ossen of paarden werden getrokken. Zij kon hem vertellen wat hij diende te weten. Als ze het wilde vertellen. Zijn heup stak. Bloedvuur, ze is me enkele antwoorden schuldig.

Op dat ogenblik zag Nynaeve hem en ze verstrakte zichtbaar. Heel even bleef ze staan om naar hem te kijken en haastte zich opeens de andere kant op. Ze wilde hem blijkbaar ontlopen. Ze keek tweemaal om voor ze achter de mensen en karren verdween. Hij bleef gramstorig staan en trok zijn hoed diep omlaag. Eerst schopte die vrouw hem zomaar en nu wilde ze niet met hem praten. Ze waren van plan hem in zijn sop te laten gaarkoken, zij en Egwene, tot hij braaf weg zou hollen zodra zij met een vingertje wezen. Nou, ze hadden de verkeerde gekozen voor hun spelletje, bloedvuur-nog-aan-toe! Vanin en de anderen stonden voor een stal naast een stenen gebouw dat vroeger vast en zeker een herberg was geweest. Nu stroomden er voortdurend Aes Sedai naar binnen of naar buiten. Pips en hun andere paarden waren aan een balk vastgebonden. Vanin en de twee verkenners die gevangen waren genomen zaten gehurkt tegen de muur. Mar en Ladwin verschilden sterk van elkaar. De een was lang, mager en had een ruw gezicht, de ander was klein en stevig en leek zachtmoedig. Beiden keken echter heel verlegen bij Marts nadering, ze voelden zich niet zo goed na hun gevangenname. De tweehandmeesters stonden stijf rechtop en hielden de banieren strak rond de stokken alsof dat nu nog zin had. Ze zagen er uiterst bezorgd uit. Een veldslag was één, maar al die Aes Sedai waren een andere zaak. In de strijd had de man een kans. Twee zwaardhanden hielden hen in het oog. Niet openlijk en van de andere kant van het erf, maar die plek in de volle zon waar ze stonden te praten, was niet toevallig gekozen. Mart streek over Pips’ neus en bekeek de ogen van het dier nauwkeurig. Een man in een leren vest kwam de stal uit en schoof een mestton de straat op. Vanin kwam naast hem staan en tuurde ook strak in de paardenogen. Mart keek niet naar hem en zei: ‘Kun jij de Bond bereiken?’

‘Misschien.’ Vanin fronste en schoof een ooglid van Pips omhoog. ‘Zal wat geluk nodig hebben. Ik laat mijn paard echter niet graag achter.’ Mart knikte en hield zijn hoofd nog dichter bij het paardenhoofd. ‘Zeg tegen Talmanes daar kalm te blijven zitten. Ik blijf hier misschien enkele dagen en vervloekt, ik wil geen stomme redding. Probeer hier weer terug te komen. Ongezien, als dat mogelijk is.’

Vanin spuwde in het zand onder Pips. ‘Als een man zich bemoeit met Aes Sedai, wordt hij zelf aan de teugel gelegd en gezadeld. Ik kom terug als het me lukt.’ Hoofdschuddend slenterde hij weg in de menigte, een dikke, verkreukelde man met een deinende loop, van wie niemand zou vermoeden dat hij zo goed kon sluipen. Een tweehandmeester schraapte weifelend zijn keel en kwam wat dichterbij. ‘Mijn heer; is alles...? Dit verloopt toch volgens plan, mijn heer?’

‘Alles volgens plan, Verdin,’ zei Mart, en hij gaf Pips een klopje. Hij zat vastgebonden in een zak waarvan het touwtje was dichtgeknoopt. Hij had Rhand beloofd Elayne veilig naar Caemlin te brengen en hij kon niet zonder haar vertrekken. Hij kon ook niet weggaan en Egwene met haar nek op het beulsblok achterlaten. Licht, het deed pijn, maar het zou best zo kunnen zijn dat hij Thoms raad moest opvolgen. Dat hij ervoor moest zorgen dat de bloedkoppen van die bloedwijven op hun bloedschouders bleven door ze op de een of andere manier te helpen om dit hele, idiote plannetje te laten slagen. Terwijl hijzelf trouwens ook graag zijn nek heel wilde houden. Waarbij hij er eveneens voor diende te zorgen dat Aviendha Elayne niet naar de keel vloog. Nou ja, in ieder geval was hij in de buurt om hen mee te voeren wanneer alles in elkaar stortte. Het bood weinig troost. ‘Alles is vervloekt fijn.’

Elayne had verwacht Aviendha in de wachtkamer te vinden of misschien buiten, maar ze hoefde amper te luisteren om te ontdekken waarom de Aielse hier zeker niet was. Twee onderwerpen voerden bij de Aes Sedai de boventoon en iedereen zat te praten, waarbij alle papieren op de tafels vergeten leken. Mart werd door de meesten besproken. Zelfs de bedienden en novices die het in de wachtkamer druk hadden, bleven tussen hun boodschappen even hangen om wat woorden aan dit alles toe te voegen. Hij was een ta’veren. Was het veilig een ta’veren in Salidar toe te laten? Was hij echt in de Toren geweest en had hij daarna zomaar mogen vertrekken? Was het waar dat hij het bevel voerde over het leger draakgezworenen? Werd hij gevangengenomen voor de wandaden die ze hadden vernomen? Was het waar dat hij uit hetzelfde dorp kwam als de Herrezen Draak en de Amyrlin Zetel? Er gingen geruchten dat er twee ta’veren banden hadden met de Herrezen Draak. Wie was die tweede en waar zat hij nu? Wellicht wist Mart Cauton dat. Er leken evenveel meningen te leven als mensen. Elayne had eigenlijk op twee vragen gerekend en juist die hoorde ze niet. Wat wilde Mart in Salidar en hoe had Rhand geweten waar hij hem heen moest sturen? Niemand stelde ze, maar hier en daar zag ze iets van verontrusting. Een Aes Sedai trok opeens haar stola op alsof ze het koud had of schrok wanneer het doordrong dat iemand haar had aangesproken. Hier stond een dienstmeid midden op de vloer in het niets te staren voor ze zich met een schokje verder repte, daar wierp een novice bevreesde blikken op de zusters. Mart was wel niet helemaal een kat in een duiventil, maar het kwam er dichtbij. Het feit alleen al dat Rhand wist waar ze zich bevonden, bezorgde iedereen koude rillingen.

Aviendha riep wat minder vragen en opmerkingen op, maar onwillekeurig spraken de zusters over haar en niet alleen om van onderwerp te veranderen. Niet elke dag verscheen er een wilder uit zichzelf op je drempel, en nog wel een heel sterke en bovendien een Aielvrouw. Dat laatste vond iedere zuster zeer boeiend. Er was nog nooit een Aielse in de Toren opgeleid en maar weinig Aes Sedai waren ooit in de Woestenij geweest.

Elayne hoefde maar een keer te vragen waar ze werd vastgehouden. Niet letterlijk, maar Elayne wist hoe Aes Sedai konden zijn wanneer ze een meisje als novice wilden.

‘Als de avond valt, is ze in het wit gekleed,’ zei Akarrin vol vertrouwen. De slanke Bruine zuster knikte bij elk woord als om het te benadrukken. De twee zusters bij haar waren er even zeker van. Inwendig meesmuilend haastte Elayne zich de straat op. Verderop zag ze een bijna hollende Nynaeve die zo vaak omkeek dat ze tegen mensen op botste. Elayne wilde haar inhalen, omdat ze gezelschap op prijs zou stellen, maar alleen om Nynaeve in te halen wilde ze met deze hitte niet gaan hollen, ook al beheerste ze het zweten nu nog zo goed. Niettemin trok ze haar rok iets op en maakte wat meer spoed. Binnen vijftig stappen voelde ze Birgitte dichterbij komen. Ze draaide zich om en zag haar komen aanhollen. Areina was bij haar en bleef met opgevouwen armen en boos kijkend op enige afstand staan. Die vrouw was een onmogelijk stuk verdriet en ze was zeker niet van mening veranderd nu Elayne echt Aes Sedai was geworden, ik dacht dat je het behoort te weten,’ zei Birgitte kalm. ik heb net gehoord dat Vandene en Adeleas ook meegaan naar Ebo Dar.’

‘Zo,’ mompelde Elayne. Het kon zijn dat die twee zich om de een of andere reden bij Merilille gingen voegen, hoewel er al drie Aes Sedai aan het hof van Tylin waren of misschien hadden ze een eigen taak in Ebo Dar. Ze geloofde het allebei niet. Net zoals Areina niet van mening veranderde, deed de Zaal dat evenmin. Elayne en Nynaeve dienden vergezeld te worden door twee échte Aes Sedai. ‘Zolang zij maar begrijpt dat zij niet meegaat.’

Birgitte zag naar wie Elayne keek en haalde haar schouders op. ‘Areina begrijpt het, al is ze er niet gelukkig mee. Zelf kan ik amper wachten om te vertrekken.’

Elayne aarzelde slechts even. Ze had beloofd geheimen te bewaren, waar ze niet van hield, maar ze had niet beloofd te stoppen met haar pogingen de andere vrouw te overtuigen dat het geen zin had en niet nodig was. ‘Birgitte, Egwene...’

‘Nee!’

‘Waarom niet?’ Niet lang nadat Birgitte Elaynes zwaardhand was geworden had Elayne besloten dat ze bij de binding Rhand op de een of andere manier zou laten beloven te doen wat hem gezegd werd, tenminste in belangrijke dingen. Later had ze er nog een verbetering aan toegevoegd: hij zou haar vragen moeten beantwoorden. Birgitte beantwoordde ze naar eigen keuze, ontweek ze naar eigen keuze en keek – net als nu – soms gewoon koppig. ‘Vertel me waarom niet en als het een goede reden is, zal ik het nooit meer vragen.’ Aanvankelijk keek Birgitte slechts laaiend, maar daarna pakte ze Elayne bij de arm en trok haar min of meer mee naar de hoek van een steeg. Geen enkele voorbijganger keek een tweede keer en Areina bleef staan waar ze stond, al was haar gezicht nog somberder dan eerst. Birgitte keek echter toch behoedzaam rond en fluisterde: ‘Telkens als het Rad me naar buiten weefde, werd ik geboren, leefde en stierf ik zonder te beseffen dat ik met het Rad was verbonden. Dat wist ik alleen in de tussentijd, in Tel’aran’rhiod. Soms kende men mij, soms was ik zelfs beroemd, maar ik was als ieder ander mens, niet iemand uit een legende. Ditmaal werd ik met geweld eruit getrokken, niet erin geweven. Voor het eerst dat ik een lichaam draag, weet ik wie ik ben. Voor het eerst kunnen andere mensen mij ook kennen. Thom en Juilin bijvoorbeeld. Ze zeggen niets, maar ik weet het zeker. Ze kijken me anders aan dan andere mensen. Als ik zou zeggen dat ik een glazen berg ging beklimmen en met mijn blote handen een reus zou gaan doden, zouden ze vragen of ik ergens nog hulp nodig had en er dan eigenlijk op rekenen dat ik nee zeg.’

‘Ik begrijp het niet,’ zei Elayne langzaam en Birgitte zuchtte en liet haar hoofd hangen.

‘Ik weet niet of ik dat alles waar kan maken. In andere levens deed ik wat ik moest doen en wat me het juiste leek om te doen. Het was voor die Maerion of Joana of elke vrouw het juiste. Nu ben ik de Birgitte van de verhalen. Iedereen die dat weet, zal iets verwachten. Ik voel me net een pluimdanseres die een Tovaanse kluis in loopt.’ Elayne vroeg er niet naar. Wanneer Birgitte dingen van voorbije levens noemde, was haar uitleg vaak verwarrender dan onwetendheid. ‘Dat is onzin,’ zei ze ferm en ze pakte de ander bij haar armen. ‘Ik weet het en ik verwacht zeker niet dat je reuzen gaat doden. Egwene ook niet. En ze wéét het al!’

‘Zolang ik het niet toegeef,’ mompelde Birgitte, ‘is het net of ze het niet weet. Doe geen moeite, ik weet ook dat het onzin is, maar dat verandert er niets aan.’

‘Wat denk je dan van het volgende? Zij is de Amyrlin en jij bent een zwaardhand. Ze verdient je vertrouwen, Birgitte. Ze heeft het nodig.’

‘Ben je al klaar?’ wilde Areina weten die een pas achter haar stond. ‘Als jullie weggaan en mij achterlaten, is mij helpen bij het boogschieten wel het minste dat je kunt doen.’

‘Ik zal erover nadenken,’ zei Birgitte kalm tegen Elayne. Ze wendde zich tot Areina en greep haar vlecht vlak bij de nek. ‘We gaan het over boogschieten hebben,’ zei ze, haar de straat opduwend, ‘maar eerst over goede manieren praten.’

Hoofdschuddend dacht Elayne opeens weer aan Aviendha en haastte zich verder. Het huis was niet ver weg.

Het duurde even voor ze Aviendha herkende. Elayne was het gewend haar in de cadin’sor te zien, met kortgeknipt, kastanjerood haar; niet in een rok, hemd en omslagdoek. Haar haren vielen tot ver over de schouders en werden door een opgerolde doek bijeengehouden. Op het eerste oog leek ze niet in problemen te verkeren. Ze zat vrij onhandig in een stoel waaraan ze niet gewend was, en leek in de zitkamer vredig thee te drinken met vijf zusters die in een kring om haar heen zaten. Huizen waar Aes Sedai waren ondergebracht hadden een zitkamer, hoewel Elayne en Nynaeve nog steeds in hun kleine hokje verbleven. Bij een tweede blik wierp Aviendha over de rand van haar kopje gejaagde blikken op de Aes Sedai. Voor een derde blik was geen tijd. Aviendha zag Elayne en schoot overeind, waarbij ze haar kopje op de aangeveegde vloer liet vallen. Elayne kende weinig Aiel, behalve in de Steen van Tyr, maar wist wel dat ze hun gevoelens verborgen en dat Aviendha er goed in was. Maar nu toonde haar gezicht pure pijn.

‘Het spijt me,’ zei Elayne gladjes tegen de zusters, ‘maar ik moet haar even meenemen. Misschien kunt u later met haar praten.’

Verscheidene zusters wilden tegen haar ingaan, al hadden ze dat niet eens mogen laten merken. Ze was verreweg de sterkste in deze kamer, afgezien van Aviendha, en er was geen Gezetene of iemand van Sheriams raad aanwezig. Ze was heel blij dat Mijrelle er niet was, aangezien zij in dit huis woonde. Elayne had voor de Groene Ajah gekozen, was aanvaard en had vervolgens vernomen dat in Salidar Mijrelle de overste van de Groene Ajah was. Mijrelle, die zelf nog geen vijftien jaar Aes Sedai was. Uit allerlei opmerkingen had Elayne opgemaakt dat er Groenen in Salidar waren die de stola al minstens vijftig jaar droegen, hoewel niemand één grijs haartje bezat. Als Mijrelle er was geweest, zou Elaynes grote kracht geen steek hebben geholpen indien de overste Aviendha had willen houden. Nu waagde echter alleen Shana, een Witte zuster met ronde poppenogen die Elayne aan een vis deden denken, haar mond wat verder open te doen. Ze deed hem weer dicht, zij het tamelijk gemelijk, nadat Elayne een wenkbrauw had opgetrokken.

De lippen van het vijftal werden behoorlijk op elkaar geperst, maar Elayne negeerde de spanning. ‘Dank jullie wel,’ zei ze met een glimlach die ze niet voelde.

Aviendha zwaaide een donker pak op haar rug, maar aarzelde tot Elayne het haar rechtstreeks beval. Op straat zei Elayne: ‘Neem me niet kwalijk. Ik zal zorgen dat het niet meer gebeurt.’ Daar kon ze wel voor zorgen, dacht ze. En Egwene zeker. ‘Er zijn niet veel plekken waar we alleen kunnen praten, vrees ik. Mijn kamer is behoorlijk warm op deze tijd van de dag. We kunnen proberen wat schaduw op te zoeken, of wat thee drinken als die je neus nog niet uitkomt.’

‘Jouw kamer.’ Het was niet echt kortaf, maar blijkbaar wilde Aviendha niet praten. Nog niet. Opeens sprong ze naar een voorbijrijdende kar vol brandhout. Ze trok er een tak uit die later gebroken zou worden voor aanmaakhout, langer dan haar arm en dikker dan haar duim. Ze kwam weer naast Elayne lopen en sneed met haar mes de bast eraf. Het scherpe wapen ging als een scheermes door de kleinere takken heen. Op haar gezicht was de pijn verdwenen. Ze leek nu vastbesloten.

Elayne nam haar tijdens de wandeling van opzij op. Ze dacht eigenlijk niet dat Aviendha haar kwaad wilde doen, wat die schelm van een Mart Cauton ook zei. Aan de andere kant... Ze wist wat van ji’e’toh, want Aviendha had iets uitgelegd toen ze samen in de Steen waren. Misschien had Rhand iets gedaan of gezegd. Misschien eiste Aviendha’s verwarrende doolhof van eer en verplichting dat ze... Het leek onmogelijk. Maar misschien...

In haar kamer besloot ze de zaak meteen bij de hoorns te vatten. Ze ging recht voor de ander staan – omhelsde met opzet niet de Ware Bron – en zei: ‘Mart beweert dat je hier bent om mij te vermoorden.’ Aviendha knipperde met haar ogen. ‘Natlanders draaien de zaken altijd om,’ zei ze verwonderd. Ze legde de tak op Nynaeves bed en legde haar mes er zorgvuldig naast. ‘Mijn naastzuster Egwene vroeg me voor jou een oogje op Rhand Altor te houden en ik heb dat beloofd.’ Haar pak en omslagdoek vielen op de vloer naast de deur. ik heb toh jegens haar, maar nog meer jegens jou.’ Ze knoopte haar hemd los, trok het over haar hoofd uit, waarna ze haar onderhemd tot haar middel omlaag trok. ‘Ik houd van Rhand Altor en ik heb mezelf een keer naast hem gelegd. Ik heb toh en ik vraag jouw hulp om die uit te wissen.’ Ze draaide Elayne haar rug toe en knielde in de kleine ruimte neer. ‘Je mag zelf kiezen: de stok of het mes; de toh is van mij, maar de keuze aan jou.’ Ze hief haar kin hoog en strekte haar nek. Haar ogen waren gesloten. ‘Wat je ook kiest, ik aanvaard het.’ Elayne meende door haar knieën te zakken. Min had gezegd dat de derde vrouw gevaarlijk zou zijn, maar Aviendha? Wacht eens! Ze zei dat ze... Met Rhand! Haar hand schoof naar het mes op het bed en ze sloeg haar armen over elkaar om haar handen in bedwang te houden. ‘Sta op en trek je hemd aan. Ik ben niet van plan je met die stok...’ Een paar keer misschien? Ze drukte haar armen nog sterker tegen zich aan om haar handen daar te houden. ‘... en ik ga zéker dat mes niet pakken. Stop het alsjeblieft weg.’ Ze had het graag aan de ander overhandigd, maar ze wist niet zeker of het veilig was het ding te pakken. ‘Je hebt geen toh jegens mij.’ Ze meende dat dat de juiste woorden waren. ik houd van Rhand, maar ik geef er niet om dat jij ook van hem houdt.’ De leugen brandde op haar tong. Had Aviendha echt met hem geslapen?

Aviendha bleef geknield liggen maar draaide zich om en keek haar aan. ‘Ik weet niet zeker of ik het begrijp. Stel je voor hem te delen? Elayne, we zijn vriendinnen, denk ik, maar we dienen eerstezusters te zijn als we zustervrouwen willen worden. Het zal tijd kosten voor we weten of we dat kunnen zijn.’

Elayne besefte dat haar mond openstond en deed hem snel dicht, ik neem aan dat dat zo is,’ zei ze zwakjes. Min hield vol dat ze hem zouden delen, maar toch zeker niet op die manier! Het idee alleen al was ongepast! ‘Het is wat ingewikkelder dan je denkt. Er is nog een derde vrouw die van hem houdt.’

Het ene ogenblik zat Aviendha nog geknield, hetzelfde ogenblik leek ze rechtop te staan. ‘Hoe heet ze?’ Haar groene ogen spuwden vuur en ze had het mes in haar hand.

Elayne moest bijna lachen. Het ene ogenblik praten over delen en het volgende even woest als... als... even woest als ik, bedacht ze en ze voelde zich niet echt blij met die gedachte. Het had erger kunnen zijn, veel erger. Het had Berelain kunnen zijn. Als het iemand moest zijn, kon dat net zo goed Aviendha zijn. En ik kan het maar beter goed aanpakken en niet als een klein meisje tegen mijn rok schoppen. Ze zette zich op haar bed en vouwde haar handen in haar schoot. ‘Stop dat mes in de schede en ga zitten, Aviendha. En doe alsjeblieft een hemd aan. Ik moet je nog heel veel vertellen. Er is een vrouw... mijn vriendin, mijn naastzuster... die Min heet...’

Aviendha kleedde zich aan, maar er verstreek behoorlijk veel tijd voor ze ging zitten en nog veel meer tijd om haar ervan te overtuigen dat er niet werd samengespannen om Min neer te leggen. Was zij dan de enige die gewoon deed? Aan de kaart onder haar slaapzak te zien, zou Min heel gauw in Caemlin zijn of was dat wellicht al. Ze wist niet wat ze wilde dat daar gebeurde, alleen dat Min hem met haar visioenen moest helpen. Wat inhield dat Min heel dicht bij Rhand was terwijl Elayne naar Ebo Dar vertrok, is er iets in het leven ooit eenvoudig, Aviendha?’

‘Niet wanneer er mannen bij betrokken zijn.’

Elayne wist niet zeker wat haar het meest verraste. Dat zij lachte of dat Aviendha lachte.

Загрузка...