48 De dolk in de schede

Nynaeve stapte de grote koperen kuip uit met een lange witte handdoek om haar hoofd en droogde zich langzaam af. De gezette, grijsharige dienstmeid bood aan met aankleden te helpen, maar Nynaeve stuurde haar weg en negeerde haar geschrokken blik en bezwaren. Ze wilde het zelf doen. Zorgvuldig bekeek ze het donkergroene gewaad met een brede kraag van licht romige Merada-kant in de hoge staande spiegel. Lans zware gouden ring zat in haar riembuidel – ze wilde er liever niet aan denken – bij de vreemde ter’angreaalring. Om haar rechterringvinger glansde het goud van de Grote Serpent-ring. Haar rechterhand. Daar kon ze ook maar beter niet aan denken. Het hoge plafond was heel vrolijk beschilderd als een blauwe lucht met witte wolken. De meubels stonden misschien op verontrustend grote leeuwenpoten en de slanke beddenstijlen, stoelpoten en vele spijlen waren naar haar smaak te veel verguld en gegroefd, maar de kamer was heel wat aangenamer dan die waarin ze lange tijd had moeten verblijven. Een prettige kamer. Redelijk koel. Ze probeerde zichzelf te kalmeren.

Natuurlijk werkte het niet. Ze had gevoeld hoe saidar werd geweven, en zodra ze uit haar slaapkamer stapte, zag ze Elaynes verknoopte ban tegen afluisteren rond de zitkamer. Birgitte en Aviendha waren er al, fris gewassen en in schone kleren.

Aan de zitkamer, met eveneens een hemelsblauw plafond met wolken, grensden vier slaapvertrekken, wat volgens Birgitte een vrij gewone indeling was. Vier grote boogvensters kwamen uit op een lang balkon van wit geverfd siersmeedwerk, zo ingewikkeld dat ze zonder gezien te worden op het Mol Haraplein voor het paleis konden uitkijken. Een briesje kwam door het raam binnen en voerde de zilte geur van de zee mee, en wonderlijk genoeg zelfs wat koelte. Door haar boosheid was Nynaeve niet kalm genoeg en had ze vanaf hun binnenkomst in het paleis de hitte gevoeld.

Thom en Juilin hadden een kamer ergens ver in de bediendenvleugel gekregen, wat Elayne eigenlijk meer leek te ergeren dan de twee mannen. Thom had zelfs nog gelachen. Maar dat kon hij zich veroorloven. ‘Neem wat van deze voortreffelijke thee, Nynaeve,’ zei Elayne en ze legde een wit doekje over haar glimmend, blauwzijden gewaad. Net als al het andere in de zitkamer had haar brede stoel vergulde ballen aan de poten en er waren er boven haar hoofd in de rugleuning nog meer te zien. Aviendha zat naast haar, op de grond, de benen gekruist onder de rok van een hoog gesloten gewaad dat heel aardig paste bij de lichtgroene tegels. Haar bewerkte zilveren ketting paste goed bij haar kleding. Nynaeve dacht niet dat ze de Aielse ooit in een stoel had zien zitten. In de twee herbergen hadden de mensen vaak naar haar gekeken.

‘Munt en wolkbes,’ voegde Birgitte aan Elaynes aanbod toe en ze vulde zonder verder te wachten een fijn porseleinen kopje met goudbewerking. Birgitte droeg een wijde grijze broek en een korte blauwe jas. Af en toe had ze een rok aan, maar met haar smaak was Nynaeve blij dat het slechts af en toe was. Alle drie waren aangekleed en klaar, maar niemand leek zich om hen te bekommeren.

De zilveren kan glinsterde van de dauwdruppels en de thee was koel en verfrissend. Nynaeve bewonderde het koele, droge gezicht van Elayne. Ze voelde zich ondanks het briesje alweer klam. ‘Ik moet zeggen dat ik een andere ontvangst had verwacht,’ mompelde ze. ‘Echt?’ vroeg Elayne. ‘Nadat Vandene en Adeleas ons zo behandeld hebben?’

Nynaeve zuchtte. ‘Nou goed dan, had gehoopt. Ik ben eindelijk Aes Sedai, echt Aes Sedai en niemand lijkt het te geloven. Ik hoopte echt dat ons vertrek uit Salidar daarbij zou helpen.’ Hun ontmoeting met Merilille Ceandevin was niet goed gegaan. Het voorstellen, beter gezegd. Vandene had hen bijna terloops voorgesteld en daarna mochten ze gaan, weggestuurd zodat de echte Aes Sedai konden praten. Merilille had bedacht dat ze zich zeker wilden opfrissen, maar ze waren gewoon weggestuurd met de keus om als gehoorzame Aanvaarden te vertrekken of als pruilende kinderen te weigeren. De herinnering alleen al maakte een eind aan Nynaeves poging kalm te worden en het zweet brak haar aan alle kanten uit. Eigenlijk was dat niet eens het ergste geweest. Merilille was een slanke, bleke Cairhiense met glanzend zwart haar en grote vochtige ogen, een Grijze zuster die keek of niets haar ooit verbaasde of zou verbazen. Maar haar donkere ogen waren groot geworden toen ze hoorde dat Nynaeve en Elayne Aes Sedai waren en nog groter bij het nieuws dat Egwene de Amyrlin Zetel was. Ze was zichtbaar verbaasd dat Birgitte een zwaardhand was, hoewel ze zich ondertussen beter beheerste en zich beperkte tot een blik en opeengeperste lippen. Aviendha kwam er nog het gemakkelijkst vanaf. Merilille mopperde tegen haar slechts dat ze het fijn zou vinden als novice. En daarna waren ze weggestuurd. Tevens werd er enigszins op geduid, al had het ook iets van een bevel, dat ze zich de tijd zouden gunnen om van de zware reis bij te komen. Nynaeve trok een doekje uit haar mouw en draaide het kanten lapje wat nutteloos vlak bij haar gezicht rond. ‘Ik denk nog steeds dat ze wat verborgen houden.’

‘Echt, Nynaeve,’ zei Elayne hoofdschuddend, ‘ik vind het ook niet leuk hoe ze ons behandelen, maar jij probeert van een muis een stier te maken. Als Vandene en Adeleas naar wegloopsters willen zoeken, laat ze dan. Heb je liever dat zij het zoeken naar de schaal van ons overnemen?’ Ze hadden het gedurende hun reis amper over de gezochte ter’angreaal gehad, juist uit vrees dat de twee vrouwen dat zouden gaan doen.

Of ze het wel of niet zouden doen, Nynaeve dacht nog steeds dat ze iets verborgen, en dat Elayne dat niet wilde toegeven. Adeleas had niet geweten dat Nynaeve haar opmerking over wegloopsters had gehoord, nadat ze in Ebo Dar waren aangekomen. Op Nynaeves vraag of ze dachten er een te vinden, antwoordde Vandene wat al te snel dat ze altijd een oog openhielden voor jonge vrouwen die uit de Toren waren weggelopen. Het was onzin, want uit Salidar was niemand weggelopen. Er waren inderdaad novices die weggingen, want het was een zwaar leven, en de gedachte dat nog vele jaren van gehoorzaamheid moesten volgen voor je weer aan jezelf mocht denken, hielp ook niet. Zo nu en dan probeerde een Aanvaarde die begon te wanhopen of ze ooit de stola zou verkrijgen, het ook, maar zelfs Nynaeve wist dat maar weinigen van het eiland Tar Valon wegkwamen en bijna iedereen werd teruggebracht. Je kon elke dag worden weggestuurd, omdat je bijvoorbeeld niet sterk genoeg was, omdat je de Aanvaarde-proef weigerde of erin faalde, of omdat je de Aes Sedai-proef niet haalde, die zij en Elayne hadden overgeslagen. Vertrekken was echter nooit je eigen beslissing, tenzij je de stola droeg.

Als wegloopsters zo zelden in hun opzet slaagden, waarom dachten Vandene en Adeleas dan dat ze er een in Ebo Dar zouden vinden en waarom waren ze na haar vraag net oesters geweest? Ze vreesde het antwoord hierop eigenlijk wel te kennen. Niet aan haar vlecht trekken kostte veel zelfbeheersing, ze meende er de laatste tijd beter in te worden.

‘Maar Mart weet nu heel goed dat we Aes Sedai zijn,’ bromde ze. Gelukkig kon ze hem nu wel aanpakken. Als hij ook maar iets probeerde, zou hij merken hoe ze hem kon raken met alles wat ze met de Ene Kracht kon oppakken. ‘Hij mag wel uitkijken.’

‘Dus daarom heb je hem vermeden als een Cheltaan die de belastinggaarder ziet?’ vroeg Birgitte grijnzend en Nynaeve voelde zich rood worden. Ze dacht haar gevoelens beter te hebben verborgen. ‘Hij ergert anderen behoorlijk, zelfs voor een man,’ mompelde Aviendha. ‘Jij moet verre reizen hebben gemaakt, Birgitte. Je noemt vaak plaatsen waar ik nooit van heb gehoord. Op een dag wil ik door alle natlanden reizen en die vreemde plaatsen zien. Waar ligt dat, Cheltan? Chelta?’

Dat maakte meteen een eind aan Birgittes grijns. Als het ergens lag, was het al duizend jaren verdwenen of had het in een vorige Eeuw bestaan. Ze moest maar eens ophouden met oeroude plaatsen of dingen te noemen. Nynaeve was graag bij het gesprek geweest waarin ze Egwene had moeten bekennen wat Egwene al wist. Egwene was indrukwekkend sterk geworden in haar tijd bij de Aiel en had heel weinig geduld met wat zij onzin vond. Birgitte was teruggekomen alsof ze gekastijd was.

Desondanks mocht Nynaeve Birgitte meer dan Aviendha, die haar regelmatig verontrustte met harde blikken en bloeddorstige woorden. Hoe ergerlijk Birgitte ook kon zijn, Nynaeve had beloofd haar geheim te bewaren.

‘Mart... heeft me bedreigd,’ zei ze haastig. Dat was het eerste dat in haar opkwam om Aviendha af te leiden en het laatste dat de anderen mochten weten. Haar wangen liepen alweer rood aan. Elayne glimlachte, hoewel ze zo beleefd was dat achter haar kopje te verbergen. ‘Nee, niet zoiets,’ voegde Nynaeve eraan toe, nadat Aviendha fronsend naar haar riemmes tastte. De Aielse leek te denken dat geweld het enige antwoord op alles was. ‘Het was enkel...’ Aviendha en Birgitte keken haar aan, een en al oor. ‘Hij zei alleen...’ Zoals zij Birgitte had gered, redde Elayne nu haar.

‘We hebben volgens mij wel genoeg gepraat over meester Cauton,’ zei Elayne ferm. ‘Hij is alleen hier zodat hij Egwene niet voor de voeten loopt en ik bedenk later wel wat ik aan die ter’angreaal kan doen.’ Heel even kneep ze haar lippen op elkaar. Ze was niet al te gelukkig geweest toen Vandene en Adeleas ongevraagd de Ene Kracht op Mart uitprobeerden, en nog minder toen hij naar die herberg wegglipte. Ze kon er natuurlijk niets tegen doen. Ze had gedacht dat hij in het gareel zou komen door hem meteen de taken op te dragen die hij toch al moest uitvoeren. Nou, Nynaeve wenste haar veel geluk. ‘Hij is het minst belangrijkste van deze reis,’ besloot Elayne fermer.

‘Ja.’ Nynaeve kon de opluchting in haar stem nog net onderdrukken. ‘Ja, de schaal is het belangrijkste.’

‘Ik stel voor dat ik eerst op verkenning uitga,’ zei Birgitte. ‘Ebo Dar lijkt me wilder dan ik me herinner en volgens jullie beschrijving is de wijk nog woester dan...’ Ze wierp nog net geen blik op Aviendha. ‘... dan de rest van de stad,’ besloot ze met een zucht. ‘Als we eerst gaan verkennen,’ stelde Aviendha ijverig voor, ‘doe ik mee. Ik heb mijn cadin’sor nog.’

‘Een verkenner moet opgaan in de omgeving,’ zei Elayne vriendelijk, ik denk dat we voor ieder van ons kleren uit Ebo Dar dienen te vinden. Dan kunnen we meteen met z’n allen op zoek gaan en zal het niemand opvallen. Al krijgt Nynaeve het het gemakkelijkst,’ voegde ze er met een glimlach voor Birgitte en Aviendha aan toe. De bewoners hadden voor zover zij had gezien allemaal donker haar en de meesten leken zwarte of donkere ogen te hebben.

Aviendha zuchtte mistroostig en Nynaeve had zin hetzelfde te doen, denkend aan de diepe halslijn. Heel diep, hoe smal ook. Licht, Birgitte grinnikte; die vrouw kende geen enkele schaamte. Het gesprek werd onderbroken door een vrouw met kort zwart haar in de livrei van Huis Mitsobar, die zonder te kloppen binnenkwam. Nynaeve vond het nog steeds onbeleefd, hoe vaak Elayne ook zei dat het zo hoorde voor bedienden. Ze droeg wit, en de rok was bij de linkerknie vastgezet waardoor een groene onderrok zichtbaar was. Links op het strakke lijfje waren een groen anker en een zwaard geborduurd. De strakke hals liep inderdaad zo ver omlaag als Nynaeve zich herinnerde. De gezette vrouw van middelbare leeftijd aarzelde, maakte een knix en sprak iedereen aan. ‘Koningin Tylin zou, als het schikt, de drie Aes Sedai graag willen spreken.’

Nynaeve keek de anderen verwonderd aan, die even verwonderd terugblikten.

‘Twee van ons zijn Aes Sedai,’ merkte Elayne op. ‘Moest je misschien naar Merilille?’

‘Ik werd naar deze kamers gestuurd... Aes Sedai.’ De pauze viel amper op en de vrouw maakte van de titel nog net geen vraag. Elayne stond op en streek haar rok goed. Een vreemde zou niet vermoeden dat ze achter dat effen gezicht boosheid verborg, maar er zat iets straks bij haar mondhoeken en rond de ogen. ‘Zullen we dan maar? Nynaeve? Aviendha? Birgitte?’

‘Ik ben geen Aes Sedai, Elayne,’ zei Aviendha en de dienstmeid opperde haastig: ‘Mij werd gezegd: alleen Aes Sedai.’

‘Aviendha en ik kunnen rondkijken in de stad, terwijl jullie naar de koningin gaan,’ zei Birgitte voor Elayne iets kon zeggen. Aviendha’s gezicht werd wat vrolijker.

Elayne keek de twee anderen scherp aan en zuchtte. ‘Goed, maar wees voorzichtig. Nynaeve, ga je mee, of wil jij ook de stad zien?’ Dat laatste klonk heel droogjes en ging vergezeld van een tweede blik op Birgitte.

‘O, dat zou ik niet willen missen,’ antwoordde Nynaeve. ‘Het zal goed zijn eindelijk iemand te ontmoeten die denkt...’ Vanwege de dienstmeid kon ze haar zin niet afmaken. ‘We mogen de koningin niet laten wachten.’

‘O nee,’ zei de vrouw in livrei, ‘dat is me de kop niet waard.’ Hoe waardevol haar hoofd ook was, de lange paleisgangen kostten enige tijd. Alsof het paleis het vele wit buiten wilde goedmaken, was het binnen een en al kleur. In de ene gang was het plafond groen en waren de muren blauw, een andere gang had gele muren en een lichtroze plafond. De geruite vloertegels waren rood, zwart en wit, of blauw met geel, of in honderden andere tinten. Er hingen heel weinig wandkleden, gewoonlijk zeetaferelen, maar er stond een groot aantal hoge vazen van gouden Zeevolk-porselein in boognissen, naast grote voorwerpen van geslepen kristal, beeldjes, vazen en kommen die zowel Nynaeves als Elaynes aandacht trokken.

Natuurlijk waren overal dienaren in livrei druk bezig. Ze droegen een witte kniebroek en een lang groen vest over een wit hemd met brede plooimouwen. Na enkele gangen zag Nynaeve verderop een man aankomen. Ze stond stil en greep Elayne bij de arm. Het was Jaichim Carridin. Ze hield hem strak in het oog, terwijl de man langs hen heen liep. Zijn wrede, diepliggende ogen keken niet opzij. De witte mantel wapperde achter hem aan. Zijn gezicht was bezweet, maar hij negeerde het zoals hij hen negeerde.

‘Wat doet die hier?’ wilde Nynaeve weten. Die man had een bloedbad veroorzaakt in Tanchico en het Licht wist waar nog meer. De dienstmeid keek haar vragend aan. ‘Eh, de Kinderen van het Licht hebben ook een gezantschap gestuurd. Maanden geleden. De koningin?... Aes Sedai.’ Opnieuw die pauze.

Elayne bracht een stijf knikje op, maar Nynaeve kon niet nalaten wrang te zeggen: ‘Dan horen we haar niet te laten wachten.’ Merilille had over Tylin alleen gezegd dat ze zeer nauwgezet, stijf en vormelijk was. Maar als zij ook al betwijfelde of ze wel Aes Sedai waren, was Nynaeve in de juiste stemming om het haar te bewijzen. De dienstmeid liet hen achter in een groot vertrek met een lichtblauw plafond en gele muren. Een aantal hoge, driedelige boogramen toonde een lang balkon met smeedijzeren hek dat een lichte, zilte bries toeliet. Nynaeve en Elayne maakten voor de koningin een knix, passend voor een Aes Sedai bij een vorstin. Een even licht gebogen knie en een hoofdknik.

Tylin was hoogst indrukwekkend. Ze was niet groter dan Nynaeve, maar stond met een koninklijke houding, waarvoor Elayne zich op haar betere dagen zou moeten inspannen. Ze moest met dezelfde hoffelijkheid antwoorden maar deed het niet. In plaats daarvan namen grote zwarte ogen hen doordringend en scherp op. Nynaeve betuigde haar zo goed mogelijk dezelfde gunst. Golvend, glanzend zwart haar, grijs bij de slapen, viel tot ver over haar schouders, en omlijstte een knap maar getekend gezicht. Schokkend waren de twee littekens op haar wangen, heel fijn en zo oud dat ze bijna waren verdwenen. Natuurlijk had ze een kromme dolk in een gordel van gevlochten goud, met een greep en schede vol edelstenen. Nynaeve was er zeker van dat die alleen voor de sier was. Haar kleding kon je zeker niet in een tweegevecht dragen. Tylin droeg een gewaad van blauwe zijde. De vele polskragen van sneeuwwit kant zouden haar vingers verbergen, als ze haar handen langs haar zij had. De rok was voor in het midden opgetrokken tot boven de knie, waardoor groene en witte zijden onderrokken zichtbaar waren. Achter liep de rok uit in een sleep van ruim een stap lang. Het met kant afgezette lijfje was zo strak, dat zitten en staan volgens Nynaeve even ongemakkelijk waren. Een kraag van gouddraad boven de hoge nek, met nog meer kant onder de kin, droeg een trouwdolk in een witte schede. De greep hing omlaag in een ovaalvormige opening die gemakkelijk zo’n diepe hals evenaarde.

‘Jullie moeten Elayne en Nynaeve zijn.’ Tylin ging zitten op een stoel die als bamboe was besneden, zij het helemaal verguld, en schikte haar rok zorgvuldig goed zonder haar ogen van hen af te wenden. Ze had een lage stem, zangerig en krachtig. ‘Had ik begrepen dat er nog een derde was? Aviendha?’

Nynaeve en Elayne keken elkaar aan. Ze waren niet uitgenodigd om te gaan zitten; haar oog was niet naar een stoel gegleden. ‘Ze is geen Aes Sedai,’ begon Elayne kalm.

Tylin praatte al verder voor ze meer kon zeggen. ‘En wat zijn jullie? Elayne, jij hebt hoogstens achttien winters gekend. En jij, Nynaeve, je staart me aan als een kat waarvan de staart klem zit. Hoeveel heb jij er gezien? Tweeëntwintig? Drieëntwintig misschien! Dolk in mijn lever! Ik heb Tar Valon en de Witte Toren eens bezocht en ik betwijfel of er ooit een vrouw van jullie leeftijd is geweest met de ring aan de rechterhand.’

‘Zesentwintig!’ snauwde Nynaeve. Thuis in Emondsveld vond een groot deel van de vrouwenkring dat ze veel te jong was voor Wijsheid, zodat ze zich had aangewend elke naamdag luid en duidelijk bekend te maken. ‘Ik ben zesentwintig en ben een Aes Sedai van de Gele Ajah.’ Ze voelde zich nog steeds heel erg trots dat te kunnen zeggen. ‘Elayne is wellicht achttien, maar zij is eveneens Aes Sedai en van de Groene Ajah. Denkt u dat Merilille of Vandene ons deze ring bij wijze van grap laten dragen? Heel veel dingen zijn anders, Tylin. De Amyrlin Zetel, Egwene Alveren, is niet ouder dan Elayne.’

‘O ja?’ zei Tylin vlak. ‘Dat is me niet verteld. De Aes Sedai die eerst mijn vader en vanaf de dag van mijn kroning mij heeft bijgestaan, vertrekt opeens zonder verklaring naar de Toren. Ik verneem dat de geruchten over een verdeelde Toren waar zijn. Overal lijken draakgezworenen uit de grond op te rijzen. Een Amyrlin wordt gekozen als tegenhangster van Elaida en verzamelt zonder mij in te lichten in Altara een leger onder een van de grote legeraanvoerders. Na al die gebeurtenissen mogen jullie niet van me verwachten dat ik gesteld ben op verrassingen.’

Nynaeve hoopte dat ze er niet zo ziekelijk uitzag als ze zich voelde. Waarom kon ze nu en dan haar mond niet eens houden? Opeens besefte ze de Ware Bron niet meer te voelen. Boosheid en verlegenheid gingen niet goed samen. Het was waarschijnlijk maar beter ook. Als ze ging geleiden zou ze een nog grotere dwaas van zichzelf maken. Elayne nam het zonder enige hapering op zich alles glad te strijken.

‘Ik weet dat u dit eerder hebt gehoord,’ vertelde ze Tylin, ‘maar laat ik onze verontschuldigingen toevoegen aan die van Merilille en de anderen. Het verzamelen van een leger binnen uw grenzen zonder uw toestemming was schandalig. Ik kan slechts ter verzachting aanvoeren, dat de gebeurtenissen elkaar heel snel opvolgden en dat Salidar daarbij betrokken was, al wil ik het niet goedpraten. Wij bezweren u dat het niet de bedoeling is Altara nadeel te berokkenen en dat geen belediging van de Troon der Winden was bedoeld. Op dit ogenblik leidt Garet Brin het leger noordwaarts, Altara uit.’

Tylin staarde haar aan, zonder met de ogen te knipperen. ‘Pas op dit ogenblik hoor ik de eerste verontschuldiging, van jou. Maar elke vorst of vorstin in Altara moet leren de belediging door de machtigen zonder zout weg te slikken.’ Ze haalde diep adem en maakte een gebaar met wuivend kant. ‘Ga zitten, ga zitten. Jullie twee. Houd je dolk in de schede en neem geen blad voor je mond.’ Haar plotselinge glimlach was bijna een grijns, ik weet niet hoe je dat in Andor zegt. Ontspan je en spreek naar believen vrijuit.’

Nynaeve was blij dat Elaynes blauwe ogen groot werden van verbazing, omdat zijzelf naar adem hapte. Was dit de vrouw waarvan Merilille beweerde dat ze stond op hoffelijke plichtplegingen gevat in glad marmer? Nynaeve wilde heel graag gaan zitten. Denkend aan alle verborgen stromingen in Salidar, vroeg ze zich af of Tylin hen probeerde... ja wat? Zo langzamerhand verwachtte ze dat iedereen die niet echt bevriend was, haar probeerde te sturen en te leiden. Elayne zat heel stijf op het randje van haar stoel.

‘Ik meen wat ik zeg,’ herhaalde Tylin. ‘Wat jullie ook zeggen, ik hoor geen belediging.’ Maar misschien was stilte zoiets, want ze tikte zachtjes met haar vingers op de dolkgreep met juwelen bij haar middel, ik weet niet zeker waar te beginnen,’ zei Nynaeve behoedzaam. Ze wilde maar dat Elayne er niet zo instemmend bij knikte. Elayne wist hoe koningen en koninginnen toegesproken moesten worden. Waarom zei ze niets?

‘Met het waarom,’ zei de koningin ongeduldig. ‘Waarom komen er nog vier Aes Sedai uit Salidar naar Ebo Dar? Toch niet om Elaida’s gezantschap te overtroeven. Teslyn noemt het zo niet eens en alleen zij en Joline zijn er... Wisten jullie dat niet?’ Ze liet zich lachend achteroverzakken en drukte de vingers van haar ene hand tegen haar lippen. ‘Jullie weten van de Witmantels? Ja?’ Haar vrije hand maakte een snijbeweging langs haar hals en haar pret nam geleidelijk af. ‘Moge de Duistere de Witmantels halen! Maar ik moet luisteren naar allen die hun opwachting maken, zowel naar inquisiteur Carridin als naar anderen.’

‘Maar waarom?’ wilde Nynaeve weten, ik ben blij dat je Witmantels niet mag, maar waarom luister je dan nog één tel naar die man? Hij is een slager!’ Ze wist dat ze weer een fout had gemaakt. Dat werd haar duidelijk door de wijze waarop Elayne opeens de brede, witte haard leek te bekijken waarvan de mantel was uitgehouwen in oprijzende golven; zelfs Tylins laatste lachje doofde als een kaars. ‘Je neemt mijn woorden wel erg letterlijk,’ zei de koningin kalm. ‘Ik heb gezegd dat je geen blad voor de mond hoefde te nemen, maar...’ Haar donkere ogen richtten zich op de vloertegels en ze leek alles op een rij te zetten.

Nynaeve keek naar Elayne en hoopte op een of andere aanwijzing van wat ze fout had gedaan of liever, hoe ze het kon herstellen, maar Elayne keek haar eenmaal van opzij aan en schudde lichtjes het hoofd voor ze de marmeren golven verder bestudeerde. Moest zij misschien ook niet naar Tylin kijken? Maar ze was geboeid door de naar de grond starende vrouw. Met één hand streek Tylin over de greep van haar kromme dolk, met de andere voelde ze aan de kleinere tussen haar borsten.

De trouwdolk vertelde veel over Tylin. Vandene en Adeleas hadden heel bereidwillig enkele dingen over Ebo Dar uitgelegd. Het meest over de onveiligheid voor iedereen die niet door een tiental geharnaste mannen werd begeleid. De witte schede betekende dat de koningin weduwe was en niet van plan opnieuw te trouwen. De vier parels en een vuurdruppel in het met goud omwonden heft zeiden dat ze vier zoons en een dochter had gebaard. Het witte email rond de vuurdruppel en het rode rond drie parels gaven aan dat nog één zoon leefde. Allen waren boven de zestien geweest bij hun dood en gedood in een tweegevecht, anders zouden ze in zwart zijn gezet. Hoe was het om voortdurend zo’n soort herinnering mee te dragen? Volgens Vandene zagen vrouwen een rode of witte zetting als een trots bewijs, of haar stenen nu parels waren, vuurdruppels of kralen. Vandene had verteld dat veel vrouwen in Ebo Dar de stenen van kinderen die ouder waren dan zestien en een tweegevecht hadden geweigerd eruit haalden, en dat ze hen nooit meer als kind erkenden.

Eindelijk hief Tylin het hoofd. Haar gezicht stond vriendelijk en haar hand liet de dolk in haar gordel los, maar ze bleef verstrooid aan haar trouwdolk voelen, ik wil dat mijn zoon me op de Troon der Winden opvolgt,’ zei ze kalm. ‘Beslan is van jouw leeftijd, Elayne. In Andor is dat heel gewoon, al zou hij dan een vrouw dienen te zijn,’ – ze lachte zowaar zachtjes van oprecht vermaak – ‘of in elk ander land behalve Morland, waar de toestand vrijwel hetzelfde is als in Altara. In de duizend jaar na Artur Haviksvleugel heeft nog maar één Huis de troon vijf geslachten lang weten te behouden en Anarina’s val was zo diep, dat tot aan vandaag het Huis Todande een schoothondje is voor de liefhebber. Geen enkel ander Huis heeft ooit meer dan twee vorsten na elkaar op de troon gehad. Toen mijn vader de troon besteeg, bezaten andere Huizen meer van de stad dan Mitsobar. Als hij zonder lijfwacht zijn paleis uitstapte, zou hij in een dichtgenaaide zak van de rotsen in de baai zijn gegooid. Bij zijn dood gaf hij mij wat ik nu bezit. Weinig, vergeleken met andere vorsten. Een man die op tijd zijn paard ververst, kan na een snelle rit in één dag de grenzen van mijn wetten bereiken. Ik heb echter niet ledig onderuit gezeten. Voor het nieuws van de Herrezen Draak bekend werd, was ik er zeker van dat ik Beslan tweemaal meer land kon overhandigen dan wat ik bezit en bovendien nog wat bondgenoten. De Steen van Tyr en Callandor veranderden alles. Nu bedank ik Pedron Nial wanneer hij het zo regelt, dat Illian slechts een Altaraans gebied van honderd span breed afneemt, waardoor Illian niet mijn land binnenvalt. Ik luister naar Jaichim Carridin en spuug hem niet midden in zijn gezicht, ook al zijn er nog zoveel Altaranen in de Witmanteloorlog gestorven. Ik luister naar Carridin, naar Teslyn en naar Merilille en hoop dat ik iets aan mijn zoon kan doorgeven en niet op een dag in mijn bad verdrink, terwijl Beslan tijdens een jacht een ongeval overkomt.’

Tylin haalde diep adem. Ze bleef vriendelijk kijken maar er kwam iets scherps in haar stem. ‘Goed, ik heb voor jullie met ontblote borst op de vismarkt gestaan. Beantwoord nu mijn vraag. Waaraan heb ik de eer te danken nog vier Aes Sedai erbij te krijgen?’

‘We zijn hier om een ter’angreaal te vinden,’ zei Elayne en terwijl Nynaeve verbijsterd toekeek, vertelde ze alles, van Tel’aran’rhiod tot aan het stof in de kamer met de schaal.

‘Het weer goedmaken zou een wonderbaarlijke zegen zijn,’ peinsde Tylin langzaam. ‘De wijk die je beschrijft lijkt me de Rahad, aan de overkant van de rivier. Zelfs de Burgerwacht stapt er behoedzaam rond. Neem me niet kwalijk, ik begrijp dat jullie Aes Sedai zijn, maar in de Rahad heb je een mes in de rug voor je het weet en als ik naar jullie kleding kijk, zullen ze heel smalle dolken gebruiken, zodat er niet te veel bloed op komt. Misschien zouden jullie dat zoeken aan Vandene en Adeleas moeten overlaten. Ik denk dat ze al veel langer gewend zijn in dat soort plaatsen te verkeren.’

‘Hebben ze je over de schaal verteld?’ zei Nynaeve fronsend, maar de koningin schudde haar hoofd.

‘Alleen dat ze in Ebo Dar iets wilden zoeken. Aes Sedai vertellen nooit meer dan ze echt moeten.’ Opnieuw gleed een snelle, onverwachte grijns over haar gezicht. Het leek heel opgewekt, al waren de dunne lijntjes van haar littekens op haar wangen beter zichtbaar. ‘Tot jullie twee hier kwamen, tenminste. Moge de jaren jullie niet al te veel veranderen. Ik heb nog lang na haar vertrek naar Cavandra terugverlangd. Met haar kon ik op deze manier praten.’ Ze stond op, maar gebaarde hen te blijven zitten en gleed over de vloer naar een zilveren gong met een ivoren stokje. De gong klonk vrij luid voor zo’n smalle buis. ‘Ik zal koele muntthee laten brengen en dan praten we wat. Jullie mogen me vertellen hoe ik kan helpen. Als ik echter soldaten de Rahad instuur, kan dat tot nieuwe Wijnrellen leiden. Misschien kunnen jullie me zelfs uitleggen waarom de baai vol ligt met Zeevolk-schepen die niet afmeren en geen handel drijven...’

Er ging redelijk veel tijd heen met theedrinken en praten, voornamelijk over de gevaren van de Rahad en wat Tylin niet kon. Beslan kwam binnen, een zacht pratende jongen met prachtige zwarte ogen, die eerbiedig boog. Hij leek opgelucht nadat hij van zijn moeder mocht weggaan. Hij twijfelde er in ieder geval niet aan dat ze Aes Sedai waren. Ten slotte liepen de twee vrouwen door de kleurrijke gangen naar hun vertrekken terug.

‘Dus ze zijn van plan de zoektocht over te nemen,’ mompelde Nynaeve, rondkijkend om er zeker van te zijn dat de bedienden niet te dichtbij waren. Tylin had veel te snel veel te veel over hen geweten. En ze grijnsde er wel over, maar vond de Aes Sedai in Salidar verontrustend. ‘Elayne, denk je dat het verstandig was haar alles te vertellen? Misschien besluit ze dat de beste en zekerste manier om haar zoon op de troon te krijgen, is ons de schaal te laten vinden en dat aan Teslyn te vertellen.’ Ze herinnerde zich van Teslyn nog iets. Een Rode zuster en een onaangename vrouw.

‘Ik weet hoe mijn moeder zich voelde, wanneer Aes Sedai door Andor reisden, waarbij ze haar nooit lieten weten wat ze uitspookten. Ik weet hoe ik me zou voelen. Bovendien herinnerde ik me eindelijk dat ik die zin heb geleerd. Over die dolk in je schede houden en dat andere. De grootste belediging voor iemand die dat heeft gezegd, is liegen.’ Elaynes kin ging iets omhoog. ‘Wat Vandene en Adeleas betreft: ze dénken het over te nemen. Die Rahad kan gevaarlijk zijn, maar ik kan me niet indenken dat het erger is dan Tanchico en we hoeven ons hier geen zorgen te maken over de Zwarte Ajah. Ik wed dat we binnen tien dagen de schaal in handen hebben, dat ik zal weten waardoor Marts ter’angreaal doet wat het niet mag doen en dat we onderweg zijn naar Egwene, waarbij hij even snel zijn knokkels tegen zijn voorhoofd drukt als baas Vanin, en dat Vandene en Adeleas hier mooi bij Merilille én Teslyn blijven zitten om uit te zoeken wat er is gebeurd.’ Onwillekeurig schoot Nynaeve in een luide lach. Een schrale bediende met een grote porseleinen vaas met goud in zijn handen, keek naar haar en ze stak haar tong naar hem uit. Hij liet de vaas bijna vallen. ‘Die weddenschap neem ik niet aan. Behalve dat van Mart. Tien dagen. Afgesproken.’

Загрузка...