De volgende ochtend werd Nynaeve bij het krieken van de dag wakker. Ze voelde zich landerig en had het gevoel dat er slecht weer op komst was, maar een blik uit het venster liet geen wolkje in de nog grijze lucht zien. De dag beloofde weer een oven te worden. Haar ondergoed was vochtig van het zweet en gekreukeld van het woelen. Ooit had ze vertrouwd op haar kunde om naar de wind te luisteren, maar die scheen na Tweewater volkomen in de war te zijn. Wellicht had de kunde haar geheel in de steek gelaten.
Het hielp ook al niet dat ze moest wachten op haar beurt bij de wastafel, noch dat ze luisterde naar Elaynes verhaal over wat er gebeurd was nadat ze hen in Elaida’s werkkamer had achtergelaten. Haar eigen nacht was één lange, vergeefse zoektocht door de straten van Tar Valon geweest. Een lege stad behalve zijzelf, duiven, ratten en enorme vuilnishopen. Dat was een schok geweest. Tar Valon werd altijd brandschoon gehouden; Elaida moest de stad wel op een verschrikkelijke manier verwaarlozen dat er zoveel vuilnis in Tel’aran’rhiod verscheen. Ze had Leane even gezien, achter het raam van een taveerne bij Zuidhaven, maar toen ze zich naar binnen haastte, was de gelagkamer leeg, afgezien van de pas geverfde blauwe tafels en banken. Ze had het gewoon moeten opgeven, maar de laatste tijd had Mijrelle haar op de huid gezeten en ze wilde eerlijk tegen de vrouw kunnen zeggen dat ze het geprobeerd had. Niemand anders dan Mijrelle kon zo doorhameren na een ontwijkend antwoord. Om er een eind aan te maken was ze die nacht ten slotte uit Tel’aran’rhiod gestapt, waar ze Elaynes ring al op tafel vond en Elayne zelf vast in slaap. Als er een prijs zou worden uitgereikt voor zinloos gedoe, zou ze die slapend gewonnen hebben. En om dan te moeten horen dat Sheriam en de anderen zichzelf bijna om zeep hadden laten helpen... Zelfs de kwetterende zangmus in zijn gevlochten kooitje kreeg een zure blik.
‘Ze denken alles te weten,’ gromde Nynaeve minachtend, ik heb ze verteld over nachtmerries. Ik heb ze gewaarschuwd. Vannacht was het niet de eerste keer.’ Het maakte geen verschil dat de zes zusters al geheeld waren voor zij uit Tel’aran’rhiod terug was. Het had net zo gemakkelijk veel erger kunnen aflopen, omdat ze ten onrechte dachten het zo goed te weten. Ze trok zo vaak geërgerd aan haar vlecht dat het vlechten die dag langer duurde. De a’dam bleef soms ook in haar haren haken, maar ze deed hem niet af. Het was vandaag Elaynes beurt, maar zij liet hem vaak aan de muurhaak hangen. Door de armband drupten stroompjes kwelling en de onvermijdelijke angst, maar vooral teleurstelling. Marigan hielp ongetwijfeld al met de ochtendmaaltijd; de verplichting om dit huishoudelijk werk te doen leek ze onaangenamer te vinden dan het feit dat ze een gevangene was. ‘Dat was slim van jou, Elayne. Maar je hebt niet verteld hoe je er zelf in verzeild raakte, nadat je de rest had gewaarschuwd.’ Elayne droogde haar gezicht en huiverde. ‘Het was niet zo moeilijk om een oplossing te bedenken. Voor een nachtmerrie van die omvang moesten we gezamenlijk overwinnen. Misschien hebben ze wat nederigheid geleerd, en verloopt de ontmoeting met de Wijzen vanavond nu niet zo slecht.’
Nynaeve knikte in zichzelf. Het was zoals ze gedacht had. Niet dat van Sheriam en de anderen; Aes Sedai leerden pas nederig te zijn op de dag dat geiten leerden vliegen en zeker niet op de dag voor hun ontmoeting met de Wijzen. Nee, over Elayne. Ze had zich waarschijnlijk zelf in de nachtmerrie laten trekken, al zou ze dat nimmer toegeven. Nynaeve wist niet goed of Elayne vond dat vertellen over je eigen dapperheid opschepperij was of dat ze gewoon niet besefte hoe dapper ze was. Hoe dan ook, Nynaeve werd heen en weer geslingerd tussen bewondering voor Elaynes moed en de wens dat Elayne dat eindelijk een keertje zou toegeven, ik meende Rhand daar te zien.’ Dat bracht de handdoek naar beneden.
‘Was hij daar in zijn lichaam?’ Volgens de Wijzen was dat gevaarlijk; je liep dan het gevaar iets van je menselijke eigenschappen te verliezen. ‘Je hebt hem daarvoor gewaarschuwd.’
‘Wanneer is hij naar gezond verstand gaan luisteren? Ik zag hem maar heel even. Misschien raakte hij Tel’aran’rhiod kort in een droom aan.’ Dat was heel onwaarschijnlijk. Kennelijk schermde hij zijn dromen met zo’n sterke ban af, dat ze onmogelijk konden aannemen dat hij de Dromenwereld op een andere manier dan in wakende toestand kon bereiken, zelfs al zou hij een droomloper zijn én zo’n ring bezitten. ‘Misschien was het iemand die op hem leek. Ik zei al dat ik slechts een glimp van hem opving, op het plein voor de Toren.’ ik had erbij moeten zijn,’ mompelde Elayne. Ze leegde de waskom in de kamerpot en maakte plaats voor Nynaeve. ‘Hij heeft me nódig.’
‘Wat hij nodig heeft, is wat hij altijd nodig had,’ gromde Nynaeve terwijl ze de kom uit de kan bijvulde. Ze had er een hekel aan zich te wassen met water dat een hele nacht had gestaan. Het was tenminste geen koud water; er was niet langer meer zoiets als koud water, iemand die hem één keer per week gewoon als regel een draai om de oren geeft en hem op het rechte pad houdt.’
‘Het is niet eerlijk.’ Het schone onderhemd over Elaynes hoofd dempte de woorden. ‘Ik maak me de hele tijd zorgen om hem.’ Haar gezicht kwam vrij en zag er eerder bezorgd dan verontwaardigd uit. Zo klonk ze ook. Ze haalde de witte kledij van een haak. ik maak me zelfs zorgen om hem in mijn dromen! Denk je dat hij tijd besteedt aan zorgen over mij? Ik denk van niet.’
Nynaeve knikte, hoewel ze ergens dacht dat het niet precies hetzelfde was. Rhand was verteld dat Elayne veilig bij de Aes Sedai zat, al was dat niet waar geweest. Hoe kon Rhand zelf ooit veilig zijn? Ze boog zich over de waskom en Lans ring aan het leren koord gleed uit haar hemd. Nee, Elayne had gelijk. Wat Lan ook deed, waar hij ook was, ze betwijfelde of hij maar half zo vaak aan haar dacht als zij aan hem. Licht, laat hem in leven zijn, zelfs al denkt hij helemaal niet aan me. Die mogelijkheid maakte haar zo kwaad dat ze haar vlecht tot aan de wortels los had kunnen rukken als ze geen zeep en een wasdoekje had vast gehad. ‘Je kunt je niet de hele tijd zorgen blijven maken over een man,’ zei ze bitter, ‘zelfs niet als je een Groene wilt worden. Wat hebben ze vannacht ontdekt?’
Het was een lang verhaal, met weinig harde feiten, en na een tijdje ging Nynaeve op Elaynes bed zitten om te luisteren en vragen te stellen. Niet dat de antwoorden haar veel zeiden. Zonder de papieren voor je was het gewoon niet hetzelfde. Het was mooi om te weten dat Elaida eindelijk op de hoogte was van Rhands pardon, maar wat ging ze ermee doen? Het bewijs dat de Toren heersers benaderde, kon zelfs goed nieuws betekenen; het zou de Zaal in beweging kunnen brengen. Iets moest dat doen. Dat Elaida een gezant naar Rhand stuurde, was zeker zorgelijk, maar hij was toch niet zo dwaas om naar enige boodschap van Elaida te luisteren? Of wel? Ze kon gewoon niet genoeg opmaken uit hetgeen Elayne had gehoord. En waarom had Rhand de Leeuwentroon op een verhoging geplaatst? Wat moest hij trouwens met een troon? Hij mocht dan wel de Herrezen Draak zijn en car’a... of zoiets van de Aiel, maar ze kon de dagen niet vergeten dat ze voor de kleine Rhand had gezorgd, en zo nodig kussens onder zijn achterwerk had gelegd.
Elayne ging door met aankleden en was nog voor het hele verhaal uit was klaar. ‘Ik vertel je de rest later,’ zei ze haastig en ze vloog de deur uit.
Nynaeve gromde en kleedde zich ongehaast verder aan. Elayne ging vandaag haar klas met novices voor het eerst lesgeven, iets wat Nynaeve nog niet was toegestaan. Maar als haar de novices niet werden toevertrouwd, was daar nog steeds Moghedien. Die was bijna klaar met haar werk aan de ochtendmaaltijd.
De enige moeilijkheid was dat Nynaeve Moghedien aantrof met beide armen diep in het waswater. De zilveren ketting van de a’dam was hier helemaal niet op zijn plaats. Ze was niet alleen; op de binnenplaats binnen de schutting was een tiental andere vrouwen ijverig bezig met het wasbord te midden van stomende ketels met kokend water. Anderen hingen de eerste was aan lange lijnen tussen hoge palen. Grote stapels beddengoed, onderkleren en van alles wachtten op hun beurt in de ketels. Moghediens blik op Nynaeve kon haar huid gemakkelijk verschroeien. Haat, schaamte en woede bruisten zo hevig door de a’dam dat de altijd aanwezige angst bijna werd overstemd. De vrouw die de leiding had, een buitengewoon magere, grijze vrouw die Nildra heette, kwam aanlopen. Ze hield een roerstok als een staf vast en had haar donkere wollen rok tot aan de knie opgebonden om die niet over de door het zeepsop modderige grond te laten slepen. ‘Goedemorgen, Aanvaarde. Ik denk dat je Marigan wilt hebben, niet?’ Haar droge toon was eerbiedig, vermengd met de kennis dat ze de volgende keer deze of een andere Aanvaarde een dag of een maand lang in haar wasserij moest laten werken, net zo hard als de anderen, waarbij ze evenzeer of nog luider een uitbrander kon krijgen. ‘Nou, ik kan haar nog niet laten gaan. Ik heb te weinig mensen. Een van mijn meisjes trouwt vandaag, een ander is ervandoor en twee hebben licht werk gekregen omdat ze zwanger zijn. Mijrelle Sedai zei me dat ik haar kon gebruiken. Misschien kan ik het straks zonder haar af. Ik zal zien.’ Moghedien richtte zich op en opende haar mond, maar Nynaeve bracht haar met een dreigende blik en door nadrukkelijk de armband aan te raken tot zwijgen, en dus werkte ze door. Er waren maar een paar verkeerde woorden van Moghedien nodig, een klacht die een boerenvrouw als zij leek te zijn nooit zou uiten, of ze zou op weg zijn naar het sussen en de beul, terwijl Nynaeve en Elayne iets mochten verwachten dat niet veel beter was. Nynaeve slikte onwillekeurig van opluchting, toen Moghedien zich weer over haar wasbord boog. Haar mond bewoog alsof ze binnensmonds iets mompelde. Door de a’dam stroomden een geweldige schaamte en een grote woede.
Nynaeve wist een glimlach op te brengen voor Nildra en mompelde iets, ze wist niet wat, en beende toen weg naar de gemeenschappelijke keuken om een ochtendmaaltijd te vinden. Alweer Mijrelle. Ze vroeg zich af of de Groene het om een of andere reden persoonlijk op haar voorzien had, en of ze voor altijd met een verkrampte maag opgezadeld zou zijn, omdat ze Moghedien vasthield. Sinds ze de vrouw met de a’dam getemd had, at ze ganzenmunt alsof het snoepjes waren. Het was niet moeilijk om thee met honing en een ovenvers broodje te krijgen, maar toen ze die eenmaal had, at ze het al lopend op. Het zweet parelde op haar gezicht. Zelfs op dit vroege tijdstip werd de hitte al erger en de lucht droog. De rijzende zon vormde een koepel van gesmolten goud boven het woud.
De stoffige straten waren vol, zoals altijd wanneer er genoeg daglicht was om bij te zien. Aes Sedai gleden kalm voorbij en negeerden stof en hitte. Hun gezichten waren raadselachtig, zoals hun taken dat waren. Vaak werden ze op de hielen gevolgd door zwaardhanden, wolven met koude ogen die vergeefs voorgaven getemd te zijn. Overal waren er krijgslieden, die gewoonlijk in troepen marcheerden of reden, hoewel Nynaeve niet begreep waarom ze het overvolle dorp in mochten, terwijl ze kampementen in de bossen hadden. Er renden kinderen rond, die de krijgslieden vaak nadeden met stokken als zwaarden en pieken. In het wit geklede novices liepen haastig door de menigte heen, belast met een of ander werkje. Dienaren liepen wat langzamer: vrouwen met armen vol beddengoed voor Aes Sedai of manden met brood van de keukens, mannen bij ossenkarren vol brandhout, mannen die kisten sleepten of hele schapen over hun schouders naar de keukens droegen. Salidar was er niet op berekend om zoveel mensen onderdak te bieden; het dorp kon elk moment uit zijn voegen barsten. Nynaeve bleef doorlopen. Behalve als een Aanvaarde novices les gaf, mocht ze het grootste deel van de dag voor haarzelf studeren, alleen of met een Aes Sedai, maar een Aanvaarde die niets leek uit te voeren kon door iedere Aes Sedai worden opgepikt. Ze was niet van plan om de hele dag een Bruine zuster te helpen met het bijhouden van boeken of een Grijze met haar aantekeningen over te schrijven. Ze haatte overschrijven, met al dat geklak na een inktvlek en al dat gezucht omdat haar handschrift niet zo netjes was als dat van een klerk. Dus liep ze tussen de mensenmenigte en het stof door op zoek naar Siuan en Leane. Ze was boos genoeg om zonder Moghedien te geleiden. Elke keer als ze de zware gouden ring tussen haar borsten voelde, dacht ze: Hij moet in leven zijn. Ook al is hij mij vergeten. Licht, laat hem gewoon in leven zijn. Dat laatste maakte haar natuurlijk nog bozer. Als al’Lan Mandragoran ook maar aan vergeten durfde te denken, zou ze hem nog wat leren. Hij moest in leven zijn. Zwaardhanden stierven vaak wanneer zij wraak namen voor hun Aes Sedai. Het stond even onwrikbaar vast als het opkomen van de zon dat niemand en niets een zwaardhand die zich wilde wreken konden tegenhouden. Er bestond voor Lan echter geen enkele manier om Moiraine te wreken, net zomin als wanneer ze van haar paard zou zijn gevallen en haar nek had gebroken. Zij en Lanfir hadden elkaar gedood. Hij móést in leven zijn. En waarom zou zij zich schuldig voelen over Moiraines dood? Het was waar, het had Lan bevrijd, maar Nynaeve was niet bij haar dood betrokken geweest. Maar toch was haar eerste gedachte na het bericht van Moiraines dood een van korte vreugde geweest, Lan was nu immers vrij voor haar, geen verdriet om Moiraine. Ze schaamde zich nog steeds, en dat maakte haar bozer dan ooit.
Plotseling zag ze Mijrelle op straat naar haar toelopen, met de geelblonde Croi Makin, een van haar drie zwaardhanden, naast haar. Hij was nog jong, maar zo hard als steen. De Aes Sedai had een vastberaden uitdrukking op haar gezicht, en er was niets te zien van de gevolgen van de nacht. Er was ook niets wat aangaf dat Mijrelle haar zocht, maar Nynaeve dook snel in een groot stenen gebouw dat ooit een van Salidars drie herbergen was geweest. De brede gelagkamer was leeg en ingericht als een soort ontvangstkamer. De gepleisterde muren en plafond waren opgeknapt, er waren een paar fleurige wandkleden opgehangen en er lagen een paar kleurige kleden op de vloer, die misschien niet meer zo ruw leek maar nog steeds moeilijk in de was kon worden gezet. De beschaduwde ruimte leek waarachtig koel in vergelijking tot de straat. Nou ja, koeler. De ruimte was ook in gebruik. Logain stond vrijmoedig voor een grote haard, de panden van zijn met goud geborduurde rode jas achter zich geschoven, waakzaam gadegeslagen door Lelaine Akashi. Haar met blauwe franje versierde stola gaf aan dat het om een vormelijke aangelegenheid ging. Zij was een slanke vrouw met een waardige houding, die soms een warme glimlach te voorschijn kon toveren. Ze was een van de drie Gezetenen voor de Blauwe Ajah in de Zaal van de Toren in Salidar. Vandaag viel haar doordringende blik het meest op, terwijl zij Logains gehoor opnam. Dat bestond uit twee mannen en een vrouw, gestoken in schitterende, geborduurde gewaden en met gouden sieraden om. Ze waren alle drie enigszins vergrijsd. Een van de mannen was bijna kaal en had een vierkant geknipte baard en een grote snor als om dat goed te maken. Het waren machtige Altaraanse edellieden die gisteren met een groot gevolg waren aangekomen, en elkaar met minstens evenveel achterdocht bejegenden als de Aes Sedai die een legermacht binnen Altara opbouwden. Altaranen waren trouw aan een heer of een vrouwe of een stad, waardoor weinig trouw voor het land Altara overbleef. Weinig edelen betaalden schatting of trokken zich iets van hun koningin in Ebo Dar aan, maar een leger in hun midden vonden ze wel degelijk van belang. Het Licht mocht weten hoe zij de geruchten over de draakgezworenen opvatten. Maar op dit ogenblik vergaten ze om elkaar hooghartig of Lelaine uitdagend aan te kijken. Hun ogen waren strak op Logain gericht, alsof hij een enorme, felgekleurde adder was. Om het plaatje te voltooien stond daar de koperkleurige Burin Shaeren, die uit een ontwortelde stronk leek gehouwen. Hij hield zowel Logain als de bezoekers in de gaten. Een man die zich klaar hield om in een oogwenk heftig en gewelddadig in beweging te komen. Lelaines zwaardhand was er slechts deels om Logain in de gaten te houden -uiteindelijk werd Logain geacht uit eigen vrije wil in Salidar te zijn – maar vooral om hem te beschermen tegen zijn bezoekers en een mes in zijn hart.
Wat Logain betrof: hij leek onder al die blikken op te leven. Hij was een grote man met krullend haar dat tot op zijn brede schouders viel. Hij was donker en knap, zij het met een hard gezicht, en leek op een trotse, zelfverzekerde adelaar. Maar het was de belofte van wraak die zijn ogen liet fonkelen. Als hij het niet iedereen die hij wilde, betaald kon zetten, kon hij tenminste op een paar wraak nemen. ‘Zes Rode zusters vonden mij in Cosamelle, ongeveer een jaar voor ik mijzelf uitsprak,’ zei hij bij de binnenkomst van Nynaeve. ‘De leider werd Javindhra genoemd, hoewel er eentje die Barasine heette ook flink wat afpraatte. En ik hoorde Elaida noemen, alsof zij ervan af wist. Ze troffen me in mijn slaap aan en ik dacht dat het met me gedaan was toen ze me afschermden.’
‘Aes Sedai,’ onderbrak de luisterende vrouw grof. Ze was gedrongen en had harde ogen. Over haar wang liep een dun litteken dat Nynaeve ongepast vond bij een vrouw. Maar Altaraanse vrouwen stonden erom bekend wild te zijn, hoewel dat waarschijnlijk overtrokken was. ‘Aes Sedai, hoe kan het waar zijn wat hij beweert?’ ik weet niet hoe het kan, vrouwe Sarena,’ zei Lelaine kalm, ‘maar het werd mij bevestigd door iemand die niet kan liegen. Hij spreekt de waarheid.’
Sarena’s gezicht veranderde niet, maar haar handen balden zich achter haar rug tot vuisten. Een van haar gezellen, een lange man met een ingevallen gezicht en meer grijs dan zwart haar, had zijn duimen achter zijn zwaardriem gestoken. Hij probeerde er ontspannen uit te zien, maar zijn knokkels waren wit.
‘Zoals ik zei,’ vervolgde Logain met een snel lachje, ‘vonden ze mij en ze gaven mij de keus tussen daar ter plekke te sterven of hun aanbod aan te nemen. Een vreemde keus die ik helemaal niet verwacht had, maar niet een waarover ik lang hoefde na te denken. Ze zeiden niet dat ze het al eerder gedaan hadden, maar ik had het gevoel dat ze ervaring hadden. Ze gaven geen reden, maar terugziend lijkt het me duidelijk. Een geleider opbrengen brengt weinig roem met zich mee, maar een valse Draak verslaan...’
Nynaeve keek nadenkend. Hij deed er zo gemakkelijk over, als een man die de jacht van vandaag besprak, maar hij had het over zijn eigen val, en elk woord daarvan was een nieuwe nagel in de kist van Elaida. Misschien een kist voor de hele Rode Ajah. Als de Roden Logain hadden gedwongen om zichzelf de Herrezen Draak te noemen, konden zij dan niet hetzelfde gedaan hebben met Gorin Rogad of Mazrim Taim? Misschien met alle valse Draken in de geschiedenis? Ze kon de gedachten in het hoofd van de Altaranen bijna zien draaien als raderen in een molen, eerst met tegenzin maar dan sneller en sneller. ‘Een jaar lang hielpen ze me andere Aes Sedai te ontlopen,’ zei Logain. ‘Ze stuurden boodschappen als er een in de buurt was, hoewel er toen niet veel waren. Toen ik mijzelf uitriep en volgelingen begon te verzamelen, stuurden ze me bericht waar de legers van de koning waren, en hoe groot hun aantal was. Hoe denkt u dat ik anders wist waar en wanneer ik kon toeslaan?’ Zijn toehoorders schuifelden met hun voeten, zowel vanwege zijn woorden als zijn woeste grijns.
Hij haatte de Aes Sedai. Nynaeve had het een paar keer kunnen opbrengen hem te bestuderen en ze wist het zeker. Ze was ermee gestopt na Mins vertrek. Bovendien had ze er niets van opgestoken. Ooit had ze gedacht dat ze door hem te bestuderen, het probleem van de andere kant kon benaderen. Juist bij hem kon je duidelijk zien dat geleiders de Kracht anders gebruikten, maar het was erger dan in een zwart gat te staren. Er was daar niets, nog niet eens het gat zelf. Alles bij elkaar was ze behoorlijk ontdaan als ze bij Logain was. Hij had elke beweging van haar bijna vlammend en doordringend gadegeslagen wat haar deed huiveren, ook al wist hij dat ze hem helemaal in de Kracht kon wikkelen als hij ook maar een vinger tegen haar ophief. Het was niet het soort heftigheid dat zo vaak in mannenogen was te lezen, maar een pure minachting die op zijn gezicht niet eens zichtbaar werd, wat het alleen maar vreselijker maakte. De Aes Sedai hadden hem voor altijd van de Ene Kracht afgesloten. Nynaeve kon zich voorstellen hoe zij zich zou voelen als dat haar overkwam. Maar hij kon zich niet op alle Aes Sedai wreken. Wat hij kon doen was de Rode Ajah vernietigen, en daar had hij een aardig begin mee gemaakt. Dit was de eerste keer dat er drie tegelijk waren, maar elke week kwam er wel een of andere heer of vrouwe uit Altara, soms zelfs uit Morland, om naar zijn verhaal te luisteren. En ieder van hen had er bij het weggaan uitgezien alsof ze zich verpletterd voelden door zijn verhaal. Geen wonder, het enige nieuws dat nog erger geweest zou zijn, was als Aes Sedai het bestaan van de Zwarte Ajah zouden erkennen. Nou, dat zouden ze niet doen, niet in het openbaar, en om dezelfde reden hielden ze dit nieuws van Logain zo lang mogelijk geheim. Het kon dan wel de Rode Ajah zijn, maar het bleven Aes Sedai. En er waren te veel mensen die de ene Ajah niet van de andere konden onderscheiden. Alles bij elkaar werden er maar een paar uitgenodigd om naar Logain te luisteren, maar ieder van dat handjevol was uitgekozen vanwege de macht van het Huis dat zij vertegenwoordigden. Huizen die nu hun steun aan de Aes Sedai in Salidar zouden geven, zij het niet altijd openlijk, of tenminste hun steun aan Elaida zouden intrekken. ‘Javindhra stuurde me bericht als er meer Aes Sedai kwamen,’ zei Logain. ‘Over degenen die achter mij aan kwamen en waar ze zouden zijn, zodat ik hen kon overweldigen voordat ze het wisten.’ Even verhardden Lelaines kalme trekken zich en Burins hand gleed naar zijn zwaardgevest. Er waren zusters gestorven voor Logain gevangen was genomen. Logain leek hun reacties niet op te merken. ‘De Rode Ajah waren nooit oneerlijk tegen me, tot ze me ten slotte verraadden.’ De man met de baard staarde Logain zo fel aan dat het duidelijk was dat hij er zichzelf toe dwong. ‘En zijn volgelingen, Aes Sedai? Hijzelf was in de Toren misschien veilig, maar hij werd hier dichtbij gevangengenomen, op weinig span afstand van de plek waar we nu staan.’
‘Ze werden niet allemaal gedood of gevangen,’ zei de edelman met het holle gezicht achter hem. ‘De meesten ontsnapten, verdwenen ongemerkt. Ik ken mijn geschiedenis, Aes Sedai. De volgelingen van Raolin Duistervaan waagden het de Witte Toren zelf aan te vallen nadat hij gevangen was genomen, en dat deden ook die van Guaire Amalasan. We herinneren ons maar al te goed hoe Logains leger door onze landen trok. We willen niet dat het nog een keer gebeurt om hem te redden.’
‘Daar hoeft u niet bevreesd voor te zijn.’ Lelaine keek met een vluchtige glimlach naar Logain, zoals een vrouw zou doen naar een woeste hond die ze kent en stevig aan de riem heeft. ‘Hij heeft geen verlangen meer naar roem, alleen de wens wat goed te maken voor het kwaad dat hij heeft aangericht. Daarnaast betwijfel ik of er veel volgelingen zouden komen als hij ze zou oproepen. Niet nadat hij in een kooi naar Tar Valon was gebracht en gestild.’ Haar luchthartige lach werd door de Altaranen overgenomen, maar slechts zwakjes en na een korte aarzeling. Logains gezicht was een ijzeren masker. Ineens merkte Lelaine Nynaeve in de deuropening op en haar wenkbrauwen gingen omhoog. Ze had meer dan eens een vriendelijk woord tot Nynaeve gericht en haar en Elaynes ‘ontdekkingen’ geprezen, maar ze kon net zo snel als elke Aes Sedai een Aanvaarde tot de orde roepen als die iets verkeerds deed.
Nynaeve maakte een knix en gebaarde met de lege koffiebeker. ‘Vergeef me, Lelaine Sedai, maar ik moet dit terug naar de keuken brengen.’ Voordat de Aes Sedai iets kon zeggen, dook ze de door de zon geteisterde straat op.
Gelukkig was Mijrelle nergens meer te zien. Nynaeve was niet in de stemming om weer een lesje aan te horen over het nemen van verantwoordelijkheid of het in bedwang houden van haar drift of een tiental andere dwaze zaken. Ze had zelfs nog meer geluk, want nog geen dertig pas verder stonden midden op straat Siuan en Garet Brin elkaar aan te kijken, terwijl de mensen om hen heen liepen. Net als Mijrelle vertoonde ook Siuan geen spoor van de kneuzingen waarover Elayne gesproken had. Misschien zouden ze meer eerbied voor Tel’aran’rhiod krijgen, als ze eens niet gewoon eruit konden stappen en hun misstappen laten helen. Nynaeve kwam dichterbij.
‘Wat is er met jou aan de hand, vrouw?’ gromde Brin tegen Siuan. Zijn grijze hoofd boog zich over haar schijnbaar jeugdige gezicht. Hij stond breeduit, de laarzen stevig op het zand geplant, zijn vuisten in de zij, en zag eruit als een breed rotsblok. Het zweet dat van zijn gezicht droop, had net zo goed op dat van iemand anders kunnen zitten, zo weinig aandacht besteedde hij eraan. ‘Ik prijs je voor hoe zacht mijn hemden zijn, en je bijt mijn hoofd eraf. En ik zei dat je er opgewekt uitzag; ik dacht toch niet dat dat het begin van een veldslag was. Het was dank en lof, vrouw, al zaten er geen rozen bij.’
‘Dank?’ gromde Siuan. Haar blauwe ogen fonkelden, ik wil je dank niet! Je hebt er alleen maar plezier in dat ik je hemden strijk. Je bent een kleinere man dan ik ooit gedacht had, Garet Brin. Verwacht je dat ik je achterna zou lopen als iemand van het kamp wanneer het leger optrekt, hopend op nog meer dank? En spreek me niet aan als vróuw! Dat klinkt als: “Hier, hond!”’
Er begon een ader op Brins slapen te kloppen. ‘Het verheugt me dat je je aan je woord houdt, Siuan. En als het leger ooit optrekt, verwacht ik dat je dat blijft doen. Ik heb je nimmer om die eed gevraagd; het was jouw keuze om zo onder de verantwoordelijkheid van je daad uit te komen. Je had nooit gedacht dat je ter verantwoording zou worden geroepen om je eraan te houden, niet? En nu we het toch over een marcherend leger hebben, wat heb je gehoord terwijl je voor de Aes Sedai in het stof kronkelde en hun voeten kuste?’
In een oogwenk ging Siuans heftige woede over in ijzige kalmte. ‘Dat is geen onderdeel van mijn eed.’ Men zou gedacht hebben dat ze een jonge Aes Sedai was. Ze stond daar kaarsrecht, met koele, uitdagende trots. Een Aes Sedai die nog niet lang genoeg met de Kracht had gewerkt om dat leeftijdloze uiterlijk te krijgen, ik ga niet voor jou spioneren. Je dient de Zaal van de Toren, Garet Brin, volgens jóuw eed. Jouw leger marcheert als de Zaal beslist. Luister naar hun woorden en gehoorzaam als je ze hoort.’
De verandering in Brin was al even bliksemsnel. ‘Je zou een waardige vijand zijn om het zwaard mee te kruisen,’ grinnikte hij bewonderend. ‘Je zou een betere...’ En al even snel maakte zijn vrolijkheid plaats voor boosheid. ‘De Zaal, hè? Vertel Sheriam dat ze net zo goed kan ophouden om me te ontlopen. Wat er hier gedaan kan worden, is gedaan. Zeg haar dat een wolfshond in een hok net zo goed een varken kan zijn, als de wolven komen. Ik heb deze mannen niet bijeengebracht om op de markt te verkopen.’ Met een knikje schreed hij verder, door de menigte heen. Siuan staarde hem nadenkend na. ‘Waar ging dat allemaal over?’ vroeg Nynaeve, en Siuan schrok op. ‘Over wat niet jouw zaken zijn,’ snauwde ze, en ze streek haar jurk glad. Je zou denken dat Nynaeve met opzet naar haar toe geslopen was. Die vrouw vatte alles persoonlijk op.
‘Laat maar,’ zei Nynaeve vlak. Ze liet zichzelf niet afleiden. ‘Wat ik echter niet wil laten gaan, is de kans om jou te bestuderen.’ Ze moest vandaag iets nuttigs doen, al zou ze erbij omkomen. Siuan keek om zich heen en wilde wat zeggen. ‘Nee, ik heb Marigan niet, en ik heb haar ook niet nodig. Je hebt me twee keer – twee keer! – verdragen, sinds ik een aanwijzing vond dat er iets binnen jou geheeld kon worden. Ik ben van plan om je vandaag te bestuderen, en als ik dat niet kan, zal ik Sheriam vertellen dat je haar bevelen in de wind slaat om jezelf ter beschikking te stellen. Ik zweer je dat ik dat zal doen!’ Even dacht ze dat de ander haar zou uitdagen door te zeggen dat ze haar gang moest gaan, maar uiteindelijk zei Siuan met tegenzin: ‘Vanmiddag. Vanmorgen heb ik het druk. Tenzij je jouw wens belangrijker vindt dan hulp bieden aan je vriend uit Tweewater.’ Nynaeve kwam dichterbij. Niemand in de straat besteedde enige aandacht aan hen, hoogstens een blik in het voorbijgaan. ‘Wat zijn ze met hem van plan? Je blijft maar zeggen dat ze er nog niet uit zijn, maar ze moeten onderhand toch tot een soort gevolgtrekking zijn gekomen?’ Als dat zo was, zou Siuan het weten, of ze dat nou mocht of niet. Ineens stond Leane er, en Nynaeve kon net zo goed niets gevraagd hebben. Siuan en Leane keken elkaar nijdig aan als twee katten met een hoge rug in een te kleine kamer. ‘En?’ mompelde Siuan met opeengeklemde kaken. Leane snoof. Haar krullen dansten toen ze het hoofd in haar nek wierp. Haar lippen vertrokken tot een hatelijke grijns, hoewel haar woorden in toon noch gelaatsuitdrukking erbij pasten, ik heb geprobeerd het uit hun hoofd te praten,’ grauwde ze, maar zacht. ‘Ze hebben alleen niet goed genoeg naar je geluisterd en overwegen dat niet eens. Je zult de Wijzen vanavond niet ontmoeten.’
‘Viskuit!’ gromde Siuan. Ze draaide zich op haar hakken om en stampte net zo snel weg als Leane, maar dan de andere kant op. Nynaeve hief haar handen bijna wanhopig in de lucht. Praten alsof zij er niet bij stond, alsof ze niet precies wist waar ze het over hadden.
Haar negeren. Siuan kon maar beter vanmiddag opdagen zoals ze had beloofd, of ze zou een manier vinden om haar uit te wringen en op te hangen om te drogen! Ze sprong op toen ze werd aangesproken door een vrouw achter haar.
‘Ze zouden die twee naar Tiana moeten sturen voor een gezond pak slaag.’ Lelaine kwam naast Nynaeve staan en keek eerst Siuan en toen Leane na. Rondlopen en mensen besluipen! Van Logain, Burin of de Altaraanse edelen was geen spoor te bekennen. De Blauwe zuster verschikte haar stola. ‘Ze zijn natuurlijk niet meer wat ze ooit waren, maar je zou toch denken dat ze enige waardigheid kunnen bewaren. Het is beslist onnodig dat ze elkaar op straat waarachtig de haren gaan uittrekken.’
‘Soms kunnen mensen elkaar tegen de haren in strijken,’ zei Nynaeve. Siuan en Leane werkten zo vlijtig aan het instandhouden van het sprookje dat ze hen toch minstens kon steunen. Ze haatte het als mensen haar beslopen.
Lelaine keek naar Nynaeves hand op haar vlecht en trok hem weg. Te veel mensen kenden die gewoonte; een gewoonte die moeilijk viel af te leren. Maar wat de Aes Sedai zei, was: ‘Niet als de waardigheid van de Aes Sedai in het geding is, kind. Vrouwen die de Aes Sedai dienen, zouden in het openbaar enige terughoudendheid moeten betrachten, hoe dwaas ze onder elkaar ook doen.’ Daarop kon ze niets terugzeggen. ‘Waarom kwam je binnen, juist toen ik Logain liet zien?’
‘Ik dacht dat de kamer leeg was, Aes Sedai,’ zei Nynaeve haastig. ‘Het spijt me. Ik hoop dat ik u niet stoorde.’ Dat was geen antwoord – ze kon toch niet zeggen dat ze zich verborgen had voor Mijrelle – maar de Blauwe zuster keek haar slechts even aan. ‘Wat denk je dat Rhand Altor zal doen, kind?’ Nynaeve knipperde verrast met haar ogen. ‘Aes Sedai, ik heb hem al een halfjaar niet gezien. Alles wat ik weet, heb ik hier gehoord. Is de Zaal...? Aes Sedai, wat heeft de Zaal over hem besloten?’ Lelaine nam Nynaeve op en kneep haar lippen samen. Haar donkere ogen leken in je hoofd te kunnen kijken en konden je echt van streek brengen. ‘Een opmerkelijke samenloop van omstandigheden. Je komt uit hetzelfde dorp als de Herrezen Draak, net als dat andere meisje, Egwene Alveren. Er werden als novice grote dingen van haar verwacht. Heb je enig idee waar ze is?’ Ze wachtte niet op antwoord. ‘En die andere twee jongemannen, Perijn Aybara en Mart Cauton. Allebei ook ta’veren, naar ik begrepen heb. Zeer opmerkelijk. En dan jij, met jouw buitengewone ontdekkingen, ondanks je beperkingen. Waagt Egwene zich, op de plek waar ze zich bevindt, ook op nieuwe gebieden waar niemand van ons nog is gegaan? Jullie allemaal hebben nogal wat gesprekken onder de zusters losgemaakt, dat kun je je voorstellen.’ ik hoop dat ze aardige dingen zeggen,’ zei Nynaeve langzaam. Sinds hun komst naar Salidar waren er een heleboel vragen gesteld over Rhand, vooral nadat de gezanten naar Caemlin vertrokken waren – sommige Aes Sedai leken met haar over weinig andere zaken te kunnen praten – maar dit scheen iets anders. Dat was de moeilijkheid als je praatte met Aes Sedai. De helft van de tijd kon je er geen staat op maken wat ze bedoelden of waar ze op uit waren. ‘Heb je nog steeds hoop dat je Siuan en Leane kunt helen, kind?’ Lelaine knikte alsof Nynaeve geantwoord had, en zuchtte. ‘Soms denk ik dat Mijrelle gelijk heeft. We laten je te veel los. Ondanks je ontdekkingen moeten we je misschien onder de hoede van Theodrin plaatsen, tot dat blok om vrijelijk te kunnen geleiden is verbroken. Bedenk wat je kunt bereiken, als je in aanmerking neemt wat je de laatste twee maanden hebt bereikt.’ Nynaeve greep zonder nadenken haar vlecht vast en probeerde er een woord tussen te krijgen, een zorgvuldig overwogen bezwaar, maar Lelaine sloeg geen acht op haar poging. Wat misschien maar beter was. ‘Je bewijst Siuan en Leane er geen dienst mee, kind. Laat hen vergeten wie en wat ze waren, opdat ze tevreden zijn met wie en wat zij nu zijn. Afgaande op hun gedrag ben jij het enige dat hun ervan weerhoudt om het te vergeten. Jij en je dwaze pogingen om te helen wat niet geheeld kan worden. Zij zijn geen Aes Sedai meer. Waarom valse hoop wekken?’
In haar stem klonk iets van medeleven door, en iets van verachting. Zij die geen Aes Sedai waren, waren uiteindelijk minder, en Siuans en Leanes list had hen heel duidelijk onderaan geplaatst. Plus natuurlijk het feit dat nogal wat mensen in Salidar Siuan de problemen van de Toren verweten en haar listige plannetjes toen ze nog Amyrlin was. Ze geloofden waarschijnlijk dat ze alles wat haar overkomen was, en nog meer, verdiend had.
Wat er gebeurd was, bemoeilijkte echter alles. Sussen gebeurde zelden. Vóór Siuan en Leane was er in geen honderdveertig jaar een vrouw berecht en gesust, en al minstens tien jaar was niemand opgebrand. Een gesuste vrouw probeerde gewoonlijk zo ver mogelijk uit de buurt van Aes Sedai te komen. Als Lelaine gestild was, zou ze ongetwijfeld het liefst willen vergeten dat ze een Aes Sedai was geweest. Ongetwijfeld wilde ze vergeten dat Siuan en Leane Aes Sedai waren geweest en dat hun alles was ontnomen. Als ze gezien konden worden als twee vrouwen die nooit meer in staat zouden zijn te geleiden, die nooit meer Aes Sedai zouden zijn, zouden veel Aes Sedai zich veel meer op hun gemak voelen.
‘Sheriam Sedai heeft toestemming gegeven om het te proberen,’ zei Nynaeve zo beslist als ze tegen een volleerde zuster durfde te zeggen. Lelaine keek haar strak aan tot ze haar ogen neersloeg. Haar knokkels werden wit om haar vlecht voordat ze die los kon laten, maar ze hield haar gezicht in de plooi. Een Aanvaarde moest wel een wolkop zijn als ze trachtte brutaal terug te blikken naar een Aes Sedai. ‘Wij zijn soms allemaal dwaas, kind, maar een wijze vrouw leert om het aantal keren te beperken. Aangezien je klaar bent met je maaltijd, stel ik voor dat je die beker opruimt en iets te doen vindt, voor je je handen in heet water mag steken. Heb je er ooit aan gedacht om je haar kort te knippen? Laat maar. Weg met jou.’ Nynaeve maakte een knix, maar die was gericht aan de rug van de Aes Sedai nog voor ze hem voltooid had. Ze keek Lelaine na, boos nu ze onder haar ogen uit was. Haar haar knippen? Ze tilde haar vlecht op en schudde ermee naar de weglopende Aes Sedai. Het maakte haar woest dat ze hiermee moest wachten tot de kust veilig was, maar anders zou ze nu op weg zijn om naast Moghedien aan de wastobben te staan, even onderbroken voor een onderhoud met Tiana. Hier zat ze dan, maandenlang in Salidar niets te doen – daar scheen het op neer te komen, wat zij en Elayne ook uit Moghedien konden peuteren – tussen Aes Sedai die alleen maar praatten en wachtten, terwijl de wereld afstevende op de ondergang, en Lelaine vond dat ze haar vlecht moest afknippen! Ze had de Zwarte Ajah achtervolgd, ze was gevangengenomen en weer ontsnapt, ze had op haar beurt een Verzaker te pakken gekregen – nou ja, dat kon niemand weten – en de panarch van Tarabon weer op de troon gekregen, hoe kort dat ook had geduurd, en alles wat ze nu deed was de verdienste aanvaarden voor wat ze uit Moghedien kon krijgen. Haar haar knippen? Ze kon zich net zo goed kaalscheren, en dat zou haar nog geen duimpje verder brengen. Ze ving een glimp op van Dagdara Finsche, die door de menigte schreed. Ze was zo breed als een man en groter dan de meesten. Het gezicht van de Gele zuster maakte haar weer boos. Een van de redenen waarom ze verkoos in Salidar te blijven, was de kans om te studeren bij de Gelen, want zij wisten volgens iedereen meer van helen dan wie dan ook. Maar als iemand van hen meer wist dan zijzelf, waren ze niet van plan dat met een gewone Aanvaarde te delen. De Gelen zouden haar wens om alles en iedereen te helen, zelfs het sussen, het meest moeten verwelkomen, maar het tegenovergestelde was waar. Dagdara had haar liever van zonsopgang tot zonsondergang de vloer laten schrobben tot ze die ‘rare gedachten en het verspillen van tijd’ had opgegeven, als Sheriam niet had ingegrepen. Nisao Dachen, een kleine Gele met ogen die nagels in je konden drijven, weigerde zelfs met Nynaeve te spreken zolang die volhield dat ze probeerde ‘te veranderen hoe het Patroon was geweven’.
Om het nog erger te maken, zei haar gevoel voor weervormen dat er een storm onderweg was, dichterbij nu, terwijl de wolkeloze hemel en de brandende zon haar uitlachten.
Mopperend plaatste ze de beker achter op een voorbijrijdende houtwagen en baande zich een weg door de drukke straat. Ze kon niets anders doen dan rondlopen tot Moghedien vrij was, en het Licht mocht weten hoe lang dat zou duren. Een hele ochtend verspild en toegevoegd aan het rijtje verspilde dagen.
Veel Aes Sedai knikten en glimlachten naar haar, maar dan glimlachte ze verontschuldigend terug en versnelde haar pas, alsof ze zich ergens heen haastte. Zo vermeed ze om opgehouden te worden door de onvermijdelijke vragen over welke nieuwe dingen ze van haar mochten verwachten. In haar huidige stemming zou ze hun precies vertellen waar het op stond, en dat zou uiterst dwaas zijn. Nietsdoen. Aan haar vragen wat Rhand ging doen. Vragen om haar haar te knippen. Bah!
Natuurlijk waren het niet allemaal glimlachjes. Nisao keek niet alleen dwars door Nynaeve heen, als ze niet haastig opzij was gestapt, zou de vrouw zo over haar heen gelopen zijn. En een hooghartige Aes Sedai met een ferme kin stuurde haar ruin door de menigte en wierp Nynaeve met haar blauwe ogen een scherpe blik toe tijdens het voorbijrijden. Nynaeve herkende haar niet. De vrouw had keurige rijkleding aan van lichtgrijze zijde, maar de lichte linnen reismantel, opgerold voor op haar zadel, duidde erop dat ze net aangekomen was. Dat kon ze ook zien aan de magere zwaardhand in de groene mantel, die op een groot grijs strijdros vlak achter haar reed en er verontrust uitzag. Zwaardhanden zagen er nooit verontrust uit, maar Nynaeve nam aan dat betrokkenheid bij een opstand tegen de Toren wel een uitzondering mocht zijn. Licht! Zelfs nieuwaangekomenen begonnen haar te ergeren!
En daar was Uno met zijn met littekens bezaaide gezicht, zijn hoofd, op een knot na, kaalgeschoren, en zijn ontbrekende oog bedekt met een ooglap waarop een afschuwelijk grijnzend rood oog was geschilderd. Uno blafte net een beschaamde jongeman grof af, die een kuras en maliën droeg en de teugels vasthield van een paard met een lans aan het zadel gebonden. Hij zweeg even en wierp Nynaeve een warme glimlach toe. Nou ja, warm zonder het ooglapje. Nynaeves grimmige blik deed hem even met zijn oog knipperen waarna hij haastig verder ging met zijn scheldpartij.
Het was Uno niet, noch zijn ooglapje, die haar maag zo van streek bracht. Niet precies. Hij had haar en Elayne naar Salidar begeleid, en eens had hij haar beloofd om paarden te stelen – hij noemde het ‘lenen’ – wanneer ze maar wilden vertrekken. Daar was nu geen kans meer op. Uno droeg een goud omboorde band op de mouwen van zijn donkere versleten jas; hij was nu een officier die voor Garet Brin de zware ruiterij oefende. Hij was daar veel te veel in opgegaan om zich nog om Nynaeve te bekommeren. Nee, dat was niet waar. Als ze zei dat ze wilde gaan, zou hij in korte tijd paarden versieren, en konden ze wegrijden onder begeleiding van Shienaranen met haarknotten, die hun trouw aan Rhand hadden gezworen en alleen maar in Salidar waren omdat zij en Elayne hen hier naartoe hadden gebracht. Maar dan zou ze moeten toegeven dat haar beslissing om hier te blijven een verkeerde was geweest, dat ze, al die keren dat ze hem gezegd had hier in Salidar gelukkig te zijn, gelogen had. Dat soort dingen toegeven kon ze niet. Uno’s belangrijkste reden om hier te blijven was dat hij dacht dat hij haar en Elayne moest beschérmen. Hij zou haar nooit horen toegeven! Het idee om Salidar te verlaten was nieuw, ingegeven door Uno, en het zette haar stevig aan het denken. Waren Thom en Juilin maar niet vertrokken voor een uitstapje naar Amadicia. Nou, het was niet direct een uitstapje. In die dagen dat de Aes Sedai hier misschien echt wat van plan waren, hadden zij zich vrijwillig aangemeld om uit te zoeken wat er aan de andere kant van de rivier gebeurde. Omdat ze wilden doordringen tot Amador zelf, waren ze al meer dan een maand weg, en ze zouden op zijn vroegst over enkele dagen terugkeren. Ze waren natuurlijk niet de enige verkenners; er waren zelfs Aes Sedai en zwaardhanden weggezonden, hoewel de meesten verder naar het westen gestuurd waren, naar Tarabon. Zeggen dat je iets wilde doen en dan wachten op iemands terugkomst met berichten was een goede verontschuldiging. Nynaeve wilde nu dat ze die twee niet had laten gaan.
Geen van beiden zou vertrokken zijn als ze nee gezegd had. Thom was een oude speelman, hoewel hij eens een veel hoger iemand geweest was, en Juilin was een dievenpakker uit Tyr. Het waren bekwame mannen die wisten hoe ze zich moesten gedragen in vreemde plaatsen, en op verschillende manieren bruikbaar. Zij hadden haar en Elayne naar Salidar begeleid, en geen van beiden zou een vraag stellen als ze hun had gezegd weg te willen. Ze zouden ongetwijfeld het nodige achter haar rug gezegd hebben, maar niet in haar gezicht zoals Uno deed.
Het ergerde haar om toe te moeten geven dat ze hen echt nodig had, want ze wist niet goed hoe je een paard stal. Hoe dan ook, het zou opvallen als een Aanvaarde met paarden bezig was, of dat nu in de stallen was of bij de grasweiden van de krijgslieden. En als ze de witte jurk zou verwisselen voor iets anders, zou ze zeker gezien en aangebracht worden nog voor ze bij een paard kon komen. Zelfs als ze erin zou slagen, zou ze achtervolgd worden. Weggelopen Aanvaarden werden net als weggelopen novices bijna altijd teruggebracht om een straf tegemoet te zien die elke gedachte aan een tweede poging de kop indrukte. Als je je oefende voor Aes Sedai, waren Aes Sedai pas met je klaar wanneer zij het zeiden.
Het was echter niet de angst voor straf die haar weerhield. Wat betekende een pak slaag of twee, vergeleken bij de kans om door de Zwarte Ajah gedood te worden of tegenover een Verzaker te staan? Het was een kwestie of ze wel echt wilde. Waar zou ze naartoe gaan? Naar Rhand, in Caemlin? Egwene in Cairhien? Zou Elayne meekomen? Zeker, als ze naar Caemlin zouden gaan. Was het een verlangen om iéts te doen, of de vrees dat Moghedien ontdekt zou worden? De straf die op weglopen stond zou niet in vergelijking staan met dat! Ze was er nog niet uit, toen ze een hoek omsloeg en merkte dat ze naar Elaynes klas met novices keek, die bij elkaar kwam in een open ruimte tussen twee stenen huizen met rieten daken, waar de ingestorte overblijfselen van een derde huis waren weggeruimd.
Meer dan twintig in het wit geklede vrouwen zaten in een halve kring op lage krukjes en keken toe hoe Elayne twee van hen een oefening gaf. De gloed van saidar omringde de drie vrouwen. Tabiya was een meisje van zestien, met sproeten en groene ogen, en Nicola een slanke vrouw met zwart haar, van Nynaeves leeftijd. Ze gaven wat onzeker een kleine vlam aan elkaar door. Soms trilde de vlam, soms verdween hij even als er een te langzaam was om hem van de ander over te nemen en vast te houden. In haar huidige stemming kon Nynaeve duidelijk de stromen zien die zij weefden.
Er waren achttien novices meegenomen toen Sheriam en de rest wegvluchtte – Tabiya was er een van – maar de meesten in deze groep waren, net als Nicola, geworven na de komst van de Aes Sedai in Salidar. Nicola was niet de enige vrouw die oud was voor een novice; meer dan de helft was dat. Toen Nynaeve en Elayne naar de Toren gingen, beproefden Aes Sedai zelden meisjes die ouder waren dan Tabiya – Nynaeve was evenzeer opmerkelijk vanwege haar leeftijd als vanwege het feit dat ze een wilder was – maar misschien pasten de Aes Sedai in wanhoop hun proeven nu ook toe op vrouwen die een jaar of twee ouder waren dan Nynaeve. Het gevolg was dat Salidar meer novices had dan de Witte Toren in jaren had gezien. Dit gunstige feit had de Aes Sedai ertoe gebracht om zusters uit te sturen om in heel Altara dorp na dorp na te gaan.
‘Zou je die klas niet graag iets willen bijbrengen?’ De stem over haar schouder deed Nynaeves maag omdraaien. Twee keer op één ochtend. Ze wilde dat ze wat ganzenmunt in haar buidel had. Als ze zich telkens liet verrassen, kon ze alsnog eindigen met het uitzoeken van papieren voor een Bruine zuster.
De Domaanse vrouw met haar appelwangen was uiteraard geen Aes Sedai. In de Toren zou Theodrin al tot de stola verheven zijn, maar hier was ze verheven tot iets meer dan Aanvaarde, maar minder dan een volledige zuster. Ze droeg de Grote Serpent-ring aan haar rechter- in plaats van haar linkerhand, en een groen gewaad dat goed paste bij haar gebronsde huidkleur, maar ze kon geen Ajah kiezen of de stola dragen.
‘Ik heb betere dingen te doen dan een stel domkoppen les te geven.’ Nynaeves uitdagende toon deed Theodrin slechts glimlachen. Eigenlijk was ze heel aardig. ‘Een koppige Aanvaarde om domme novices iets te leren?’ Gewoonlijk was ze aardig. ‘Wel, als je eenmaal kunt geleiden zonder hun koppen tegen elkaar te slaan, mag jij ook novices lesgeven. En het zou me niet verbazen als je daarna heel gauw verheven zult worden, met al die dingen die je ontdekt hebt. Weet je, je hebt me nooit verteld wat jouw kunstje was. Wilders hadden bijna altijd een of ander kunstje, het eerste teken van hun aanleg voor geleiden. Het andere dat de meeste wilders gemeen hadden, was een blok: iets dat zij in hun geest hadden opgebouwd om het vermogen te geleiden te verbergen, zelfs voor zichzelf.
Nynaeve hield met moeite haar gezicht strak. Om te geleiden wanneer ze maar wilde. Om tot Aes Sedai verheven te worden. Geen van beide zou het probleem Moghedien oplossen, maar dan zou ze in staat zijn om te gaan en staan waar ze wilde, om te studeren wat ze wilde, zonder dat iemand haar vertelde of dit of dat gewoon niet geheeld kon worden. ‘Mensen werden beter terwijl dat niet zou kunnen. Ik kon zo kwaad worden dat iemand zou sterven, dat alles wat ik van kruiden wist niet genoeg zou zijn...’ Ze haalde de schouders op. ‘En dan werden ze beter.’
‘Dat is veel beter dan het mijne.’ De slanke vrouw zuchtte. ‘Ik kon ervoor zorgen dat een jongen mij kuste, of juist niet. Mijn blok was mannen, niet woede.’ Nynaeve keek haar ongelovig aan en Theodrin lachte. ‘Nou ja, dat waren ook gevoelens. Als er een man aanwezig was en ik vond hem heel aardig, of ik had een flinke hekel aan hem, dan kon ik geleiden. Als ik helemaal niets voor hem voelde, of als er helemaal geen man aanwezig was, kon ik wat saidar betrof net zo goed een boom zijn.’
‘Hoe ben je daar ooit doorheen gebroken?’ vroeg Nynaeve nieuwsgierig. Elayne had nu alle novices in twee rijen gezet. Ze poogden zo goed en zo kwaad als het ging vlammetjes aan elkaar door te geven. Theodrins glimlach werd breder, maar er kroop ook een blos over haar wangen. ‘Er was een jongen die Charel heette, een staljongen in de Toren, die een oogje op me had. Ik was vijftien en hij had een geweldige glimlach. De Aes Sedai lieten hem bij mijn lessen stilletjes in een hoekje zitten, zodat ik in ieder geval kon geleiden. Wat ik niet wist was, dat Sheriam er zelf voor gezorgd had dat ik hem zou ontmoeten.’ Haar wangen werden nog iets donkerder. ‘Wat ik ook niet wist, was dat hij een tweelingzuster had. En dat na een paar dagen de Charel in de hoek in werkelijkheid Marei was. Toen ze op een dag middenin de les haar jas en hemd uitdeed was ik zo geschokt dat ik flauwviel. Maar daarna kon ik geleiden wanneer ik wilde.’
Nynaeve barstte in lachen uit – ze kon het niet helpen – en ondanks haar blozen lachte Theodrin onbekommerd mee. ik wou dat het voor mij ook zo gemakkelijk was, Theodrin.’
‘Hoe dan ook,’ zei Theodrin, en haar lach gleed weg, ‘we zullen jouw blok breken. Vanmiddag...’
‘Vanmiddag bestudeer ik Siuan,’ bracht Nynaeve haastig naar voren, en Theodrin kneep haar lippen op elkaar.
‘Je probeert me te ontlopen, Nynaeve. De laatste maand ben je erin geslaagd om op drie na elke afspraak te missen. Ik kan aanvaarden dat je het probeert en dat je faalt, maar ik kan niet aanvaarden dat je bang bent om het te proberen.’
‘Dat ben ik niet,’ begon Nynaeve verontwaardigd, toen een klein stemmetje vroeg of ze de waarheid voor zichzelf trachtte te verbergen. Het was zo ontmoedigend om het te proberen, te proberen en te proberen... en te falen.
Theodrin gunde haar geen verdere uitvlucht, ik begrijp dat je vandaag verplichtingen hebt,’ zei ze kalm, ‘maar morgen wil ik je zien, en elke dag daarna, of je dwingt me om andere stappen te nemen. Ik wil dat niet, en jij wilt dat ook niet. Ik ben van plan jouw blok te breken. Mijrelle heeft me gevraagd om heel goed mijn best te doen, en ik beloof je dat ik dat ook zal doen.’
De halve herhaling van wat ze Siuan zelf verteld had, liet Nynaeves kaak openvallen. Dit was de eerste keer dat Theodrin het hogere gezag van haar positie gebruikte. Met Nynaeves geluk van vandaag kon het heel goed zijn dat zij en Siuan naast elkaar op Tiana mochten wachten.
Theodrin wachtte niet op antwoord. Ze knikte slechts alsof ze een bevestiging gekregen had en gleed de straat op. Nynaeve kon bijna de stola om haar schouders zien. Deze morgen liep helemaal niet goed. En alweer Mijrelle! Ze wilde gaan krijsen.
Elayne keek haar over de novices met een trots glimlachje aan, maar Nynaeve schudde slechts haar hoofd en wendde zich af. Ze ging terug naar haar kamer. Het gaf precies aan hoe haar dag was dat ze halverwege door een hollende Dagdara Finsche onder de voet werd gelopen. Rennend! Een Aes Sedai! De grote vrouw bleef ook niet staan, riep haar zelfs geen verontschuldiging toe terwijl ze zich verder door de menigte heen ploegde.
Nynaeve krabbelde overeind, sloeg het stof af, stampte terug naar haar kamer en smeet de deur achter haar dicht. Het was er heet en bedompt, de bedden waren niet opgemaakt – Moghedien was er nog niet aan toe gekomen – en het ergste was dat Nynaeves weergevoel zei dat er op dit ogenblik een hagelstorm over Salidar hoorde los te barsten. Maar ze liet zich in de stad niet meer verrassen, of onder de voet lopen.
Ze viel op de gekreukte lakens neer en haar vingers speelden met de zilveren armband. Haar gedachten draaiden rond de kennis die ze van Moghedien zou kunnen leren, of Siuan vanmiddag zou verschijnen, over Lan, over haar blok, en of ze in Salidar zou blijven. Het was niet echt weglopen. Ze zou waarschijnlijk naar Caemlin gaan, naar Rhand. Hij had iemand nodig die ervoor zorgde dat zijn hoofd niet te veel opzwol, en Elayne zou dat leuk vinden. Ze had alleen graag gehad dat hun vertrek – niét weglopen – niet aantrekkelijker werd nu Theodrin haar bedoelingen had verkondigd.
Ze verwachtte dat ze in de gevoelens die door de a’dam stroomden een teken zou opvangen dat Moghedien klaar was met haar werk, en dat ze er weer op uit moest om haar te vinden – Moghedien verschool zich vaak als ze een gemelijke bui had – maar de schaamte en woede vanuit de a’dam verminderden niet. Toen de deur opensloeg, kwam dat als een volledige verrassing.
‘Ben je daar?’ gromde Moghedien. ‘Moet je zien!’ Ze hield haar handen op. ‘Voorgoed bedorven!’ Voor Nynaeve leken ze op elk stel handen dat in een wastobbe had gezeten; wit en gerimpeld, zeker, maar dat zou wegtrekken, ik moet niet alleen in armoe leven en sloven als een dienstmeid, maar nu ook nog het werk doen van een stompzinnige...’
Nynaeve snoerde haar heel eenvoudig de mond. Ze dacht aan een klap, hoe dat voelde, en schoof die gedachte naar het gedeelte van haar geest waar Moghediens gevoelens lagen. De ogen van Moghedien werden groot, haar mond klapte dicht en haar lippen persten zich opeen. Het was geen harde klap, maar wel een waarschuwende. ‘Doe de deur dicht en ga zitten,’ zei Nynaeve. ‘Je kunt de bedden later opmaken. We hebben nu les.’
‘Ik ben beter gewend dan dit,’ gromde Moghedien terwijl ze gehoorzaamde. ‘Een nachtarbeider in Tojar had het beter!’
‘Tenzij ik het helemaal mis heb,’ zei Nynaeve scherp, ‘had geen enkele nachtarbeider ooit de doodstraf boven zijn hoofd hangen. Je zegt maar wanneer je wilt dat we Sheriam vertellen wie je bent.’ Het was zuiver bluf – Nynaeves maag vonkte vlammend als ze eraan dacht – maar uit Moghedien sloeg een ziekmakende golf van angst. Nynaeve bewonderde bijna de kalmte op haar gezicht; als zij zich zo gevoeld had, zou ze gillend en knarsentandend op de vloer hebben liggen rollen.
‘Wat moet ik laten zien?’ zei Moghedien vlak. Ze moesten haar altijd zeggen wat ze van haar wilden. Zij droeg zelden iets vrijwillig bij, totdat ze zo’n dwang op haar uitoefenden dat Nynaeve het bijna een marteling vond.
‘We proberen iets wat je ons niet erg goed hebt bijgebracht. Ontdekken hoe een man kan geleiden.’ Tot dusverre was dat het enige geweest dat zij en Elayne niet snel hadden kunnen oppikken. Het kon van pas komen als ze besloot om naar Caemlin te gaan. ‘Dat is niet gemakkelijk, vooral zonder een man om op te oefenen. Jammer dat je er niet in geslaagd bent om Logain te helen.’ Er was geen spot in Moghediens stem, noch op haar gezicht, maar ze keek even naar Nynaeve en ging haastig door. ‘Maar we kunnen de vormen opnieuw proberen.’
De les was inderdaad niet gemakkelijk. Dat was nooit zo, zelfs niet met iets dat Nynaeve onmiddellijk kon leren als het weven eenmaal duidelijk was. Moghedien kon niet geleiden als Nynaeve het haar niet toestond, feitelijk als Nynaeve haar niet leidde. Maar in een volgende les moest Moghedien leiden om aan te geven hoe de stromen liepen. Dat maakte het nogal ingewikkeld en was de belangrijkste reden waarom ze niet elke dag heel veel nieuwe ideeën konden leren. In dit geval had Nynaeve al enig idee hoe de stromen geweven werden, maar het was een ingewikkeld kantwerk van alle vijf de Krachten, waarbij Heling eenvoudig leek. Bovendien veranderde het patroon met verblindende snelheid. Die moeilijkheid was de belangrijkste reden, zo verklaarde Moghedien, dat het niet erg veel gebruikt werd. Je kreeg er ook razende hoofdpijn van als je het lang achtereen deed. Maar Nynaeve lag op het bed en werkte er zo hard mogelijk aan. Als ze inderdaad naar Rhand ging, had ze dit misschien nodig, en ze wist niet hoe gauw. Ze geleidde de stromen nu zelf; een korte gedachte aan Lan of Theodrin hield haar boosheid keurig in stand. Vroeg of laat zou Moghedien voor haar misdaden ter verantwoording worden geroepen, en waar bleef Nynaeve dan, terwijl ze zo gewend was om desgewenst uit andermans krachten te putten? Ze moest leven en werken binnen haar eigen beperkingen. Kón Theodrin een manier bedenken om haar blok te breken? Lan moest in leven zijn, zodat ze hem kon vinden. Het kloppen werd een pijn die in haar slapen boorde. Moghediens ooghoeken verstrakten zich, en soms wreef ze over haar hoofd, maar de armband voerde onder de vrees een stroom aan die bijna op tevredenheid leek. Nynaeve bedacht dat zelfs als je niets aan anderen wilde leren, het toch een zekere voldoening gaf. Ze betwijfelde of ze het wel prettig vond dat Moghedien zulke gewone menselijke antwoorden verschafte.
Ze wist niet hoe lang de les duurde, terwijl Moghedien murmelde: ‘Bijna,’ en: ‘Nog niet helemaal,’ maar toen de deur openvloog, vloog zijzelf bijna van de matras af. De onverwachte vurige bol van angst bij Moghedien zou een andere vrouw doen brullen. ‘Heb je het gehoord, Nynaeve?’ vroeg Elayne terwijl ze de deur dichtdeed. ‘Er is een gezant van de Toren, van Elaida.’ Nynaeve vergat de woorden die ze had willen uitschreeuwen als haar hart niet in haar keel gezeten had. Ze vergat zelfs haar hoofdpijn. ‘Een gezant? Weet je het zeker?’
‘Natuurlijk weet ik het zeker, Nynaeve. Denk je dat ik hierheen kom rennen voor wat praatjes? Het hele dorp is in rep en roer.’ ik weet niet waarom,’ zei Nynaeve zuur. Het geknars in haar schedel was weer terug. En alle ganzenmunt in haar kruidentas onder het bed kon haar brandende maag niet blussen. Zou die meid ooit nog leren kloppen? Moghedien had beide handen tegen haar buik gedrukt, alsof ze ook wel wat ganzenmunt kon gebruiken. ‘We hebben ze gezegd dat Elaida wist van Salidar.’
‘Misschien hebben ze ons geloofd,’ zei Elayne en ze viel op het voeteneinde van Nynaeves bed neer, ‘en misschien ook niet, maar dit maakt wel duidelijk dat Elaida weet waar we zijn, en waarschijnlijk ook wat we in ons schild voeren. Iedere dienstmeid kan een van haar ogen-en-oren zijn. Misschien wel een zuster. Ik heb een glimp van de gezant opgevangen, Nynaeve. Geelblond haar en blauwe ogen die de zon kunnen bevriezen. Een Rode, die Tarna Feir heet, zei Faolain. Een zwaardhand op wacht heeft haar begeleid, het dorp in. De manier waarop ze naar je kijkt, is net alsof ze naar een steen kijkt.’ Nynaeve keek naar Moghedien. ‘We zijn voor nu klaar met de les. Kom over een uur terug en je kunt de bedden opmaken.’ Ze wachtte tot Moghedien weg was, met haar lippen op elkaar en haar rokken vast in haar vuisten, en keerde zich weer tot Elayne. ‘Welke... boodschap bracht ze over?’
‘Dat hebben zij me natuurlijk niet verteld, Nynaeve. Iedere Aes Sedai die ik voorbijging vroeg zich hetzelfde af. Ik hoorde dat Tarna lachte nadat ze hoorde door de Zaal van de Toren ontvangen te worden. En niet alsof ze plezier had. Je denkt toch niet...’ Elayne kauwde even op haar onderlip. ‘Je denkt toch niet dat ze echt kunnen beslissen om...’
‘Om terug te gaan?’ zei Nynaeve ongelovig. ‘Elaida wil dat ze de laatste tien span letterlijk kruipen, en de laatste span op hun buik! Zelfs als ze dat niet vraagt, zelfs als deze Rode zegt: “Kom terug, alles is vergeven en het avondmaal wacht,” denk je dat ze Logain zo makkelijk weg kunnen wuiven?’
‘Nynaeve, Aes Sedai kunnen alles wegwuiven om de Toren weer heel te maken. Alles. Je begrijpt ze niet zoals ik dat doe; er waren Aes Sedai in het paleis vanaf de dag dat ik geboren ben. De vraag is alleen: wat gaat Tarna tot de Zaal zeggen? En wat zeggen ze tegen haar?’ Nynaeve wreef geërgerd over haar armen. Ze had geen antwoorden, alleen maar hoop, en haar weergevoel vertelde haar dat de hagelstorm die er niet was, op dit moment op de daken van Salidar roffelde als op trommels. Het gevoel bleef dagenlang aanwezig.