6 Geweven Schaduwdraden

Voorzichtig stapte Sammael over de bloemrijke zijden vloerkleden. Hij liet de poort open voor het geval hij zich terug moest trekken, en klampte zich stevig vast aan saidin. Gewoonlijk weigerde hij ontmoetingen, behalve in niemandsland of op eigen gebied, maar hij kwam nu al voor de tweede keer. Een kwestie van noodzaak. Hij vertrouwde nooit iemand, en zeker niet nu hij brokstukken had opgevangen van wat er uitgewisseld was tussen Demandred en de drie vrouwen. Graendal had hem slechts voldoende verteld om er enig voordeel uit te halen, voor haarzelf. Dat begreep hij heel goed; hij had ook eigen plannen waarvan de andere Uitverkorenen niets wisten. Er kon slechts één Nae’blis zijn, en die prijs was evenveel waard als onsterfelijkheid. Hij stond op een uitgestrekte verhoging die aan één kant was begrensd door een marmeren balustrade. Er stonden vergulde en ivoren tafels en zetels, waarvan sommige met nogal stuitend bewerkte bijzonderheden. Ze waren zo gerangschikt dat ze de rest van de lange zuilenzaal beheersten, een zaal die tien voet lager lag. Er liepen geen trappen naar beneden; het was een enorm, uitzinnig verzonken toneel voor vermaak. Er vonkte zonlicht door de hoge ramen, waar het gekleurde glas het in ingewikkelde patronen ving. Niets van de verzengende hitte drong hier door; de lucht was koel hoewel hij dat nauwelijks opmerkte. Net als hijzelf had Graendal daar evenmin behoefte aan, maar natuurlijk zorgde ze er toch voor. Het viel nog mee dat ze het net niet over het hele paleis had uitgestrekt.

Sinds zijn laatste bezoek was er iets veranderd in de zaal zelf, maar hij zag niet precies wat. In het midden van de zaal bevonden zich drie uitgestrekte bekkens, elk met een fontein – soepele vormen, in steen gevangen beweging – die het water bijna tot de bewerkte marmeren ribben van het tongewelf spoot. In de bekkens speelden mannen en vrouwen, gekleed in miniem satijn of minder. Anderen, met iets meer kleding aan, traden op aan de rand; tuimelaars en goochelaars, dansers in verschillende stijlen en muzikanten die fluiten, hoorns, trommels en alle mogelijke snaarinstrumenten bespeelden. Ze waren van elke grootte, elke soort huidskleur, ogen of haren, en ieder van hen was volmaakter dan de vorige. Het was allemaal bedoeld om de mensen op de verhoging te vermaken. Het was dwaasheid. Een verspilling van tijd en kracht. Zo door en door Graendal.

Toen hij de verhoging betrad was er niemand, maar met saidin die hem vervulde, kon hij Graendals zoete reukwater ruiken, dat leek op een briesje uit een bloementuin. Hij had allang haar muiltjes over de tapijten horen glijden, voor ze achter hem vroeg: ‘Zijn mijn speeltjes niet prachtig?’

Ze kwam naast hem aan de balustrade staan en glimlachte naar de vertoning beneden hen. Haar Domani-gewaad kleefde aan haar lichaam en liet weinig te raden over. Zoals gewoonlijk droeg ze aan elke vinger een ring met een andere steen, vier of vijf met juwelen bezaaide armbanden aan iedere pols en een brede ketting van enorme saffieren over de hoge hals van haar gewaad. Hij wist niet veel van dit soort zaken, maar hij vermoedde dat het uren had gekost om die zonnegouden krullen tot op haar schouders te kappen, en om de maan-druppels erin te strooien; schijnbaar achteloos, maar iets wees op grote zorgvuldigheid.

Sammael verbaasde zich soms over haar. Hij had haar pas ontmoet nadat hij besloten had om een verloren zaak op te geven en de Grote Heer te volgen. Maar iedereen kende haar, beroemd en geëerd, een vrouw van onthechting, die lieden met een verwarde geest behandelde welke niet door Heling genezen konden worden. Bij hun eerste ontmoeting, na haar eerste belofte aan de Grote Heer, was elk spoor van de sobere weldoenster verdwenen, alsof ze met opzet het tegenovergestelde was geworden van alles wat ze voordien was geweest. Oppervlakkig bezien leek ze zich slechts te bekommeren om haar eigen genot, waarachter ze haar verlangen verborg om iedereen met macht te vernederen. Ze verborg haar eigen machtshonger, zodat die zelden openlijk merkbaar was. Graendal was altijd erg goed geweest in het openlijk verbergen van zaken. Hij dacht dat hij haar beter kende dan de andere Uitverkorenen, want zij had hem bij zijn onderwerping in Shayol Ghul begeleid, maar zelfs hij kende niet haar diepere lagen. Ze had evenveel schaduwen als een jegal schubben had, en ze glipte als de bliksem van de ene naar de ander. Toen was zij de meesteres geweest en hij de beginner, hoeveel hij ook als krijgsheer had bereikt. Die toestand was nu veranderd.

Geen van de baders of spelers keek op, maar bij haar verschijnen werden ze nog beweeglijker en zo mogelijk nog sierlijker, in een poging zich op hun mooist voor te stellen. Zij bestonden om haar te plezieren. Daar zorgde Graendal wel voor.

Ze gebaarde naar vier evenwichtskunstenaars, een donkerharige man die drie slanke vrouwen ondersteunde. Hun koperkleurige huid glom van de olie. ‘Dat zijn mijn lievelingen. Ramsid is de broeder van de Domaanse koning. De vrouw die op zijn schouders staat is Ramsids vrouw; de andere twee zijn de jongste zuster en de oudste dochter van de koning. Vind je het niet opmerkelijk wat mensen na een juiste aanmoediging kunnen leren? Denk eens aan al die verspilde gaven.’ Dat was een van haar geliefde denkbeelden. Een plaats voor ieder, en ieder op de juiste plaats, voor hen gekozen op grond van hun gaven en de behoeften van de maatschappij. Al waren die behoeften altijd dezelfde als haar eigen verlangens. De hele zaak verveelde Sammael; als haar regels op hem waren toegepast, zou hij nog steeds op de plek staan waar hij was begonnen.

De kunstenmaker draaide zich langzaam om, zodat ze een goed zicht op hem hadden; hij hield twee vrouwen met gestrekte arm aan beide kanten omhoog, terwijl zij zich met één hand aan zijn schouders vasthielden. Graendal keek alweer verder, naar een man en een vrouw met een heel donkere huid en krullend haar, beiden van een grote schoonheid. Het slanke stel bespeelde merkwaardig langgerekte harpen met klokjes. Er kwamen kristallen echo’s van de geplukte snaren. ‘Mijn nieuwste aanwinsten, uit de landen achter de Aiel Woestenij. Chiape was de Sh’boan, een soort keizerin, net weduwe, en Shaofan zou haar huwen en Sh’botay worden. Zeven jaar lang zou zij alleen geregeerd hebben en dan zijn gestorven. Op zijn beurt zou hij een nieuwe Sh’boan gekozen hebben en zelf geregeerd hebben tot zijn dood, zeven jaar later. Ze hebben die kringloop zonder onderbreking bijna drieduizend jaar gevolgd.’ Ze lachte zacht en schudde verwonderd haar hoofd. ‘Shaofan en Chiape staan erop dat het doodgaan op natuurlijke wijze gebeurt. De Wil van het Patroon, noemen ze het. Voor hen is alles de Wil van het Patroon.’

Sammael hield zijn blik op de mensen beneden hem. Graendal babbelde als een zottin, maar slechts een echte dwaas zou haar er voor een houden. Wat ze te midden van al dat gebabbel liet vallen, werd vaak even zorgvuldig geplant als een conje-naald. De sleutel voor dit alles was het waarom, en wat ze dacht te winnen. Waarom zou ze plotseling van zo ver weg speeltjes hebben gekaapt? Ze deed daar zelden moeite voor. Probeerde ze hem af te leiden door naar de landen achter de Woestenij te verwijzen en hem te doen geloven dat ze daar belangstelling voor had? Het slagveld was hier. De eerste aanraking van de Grote Heer, als hij vrij zou breken, zou hier gevoeld worden. De rest van de wereld zou gegeseld worden door de randen van de stormen, soms dooreengeschud, maar die stormen ontstonden hier. ‘Aangezien zoveel leden van de Domaanse koninklijke familie je goedkeuring wegdragen,’ zei hij droog, ‘verbaast het me dat het er niet meer zijn.’ Als ze hem wilde afleiden, zou ze een manier vinden om dat in haar woorden aan te duiden. Ze had nimmer overwogen dat iemand haar kunstjes zo goed kende dat ze doorzichtig werden. Bij zijn elleboog verscheen een slanke, donkerharige vrouw die in elke hand een kristallen roemer met donkere wijn torste. Ze was niet jong, maar had dat soort bleke schoonheid en sierlijkheid die ze haar hele leven zou behouden. Hij nam de roemer aan, maar was niet van plan te drinken; beginners wachtten op de grote aanval tot hun ogen ervan traanden, en lieten dan die ene moordenaar achter hun rug naderen. Verbintenissen, hoe tijdelijk ook, kwamen dan wel van pas, maar hoe minder Uitverkorenen er op de Dag van de Wederkeer waren, hoe groter de kans onder de overlevenden om de Nae’blis te worden genoemd. De Grote Heer had een dergelijke... wedijver altijd aangemoedigd; slechts de sterksten verdienden het te dienen. Er waren tijden dat Sammael geloofde dat de keuze zou vallen op de laatst overgebleven Uitverkorene om voor eeuwig over de wereld te heersen.

De vrouw draaide zich naar een gespierde jongeman die een gouden blad droeg met een andere roemer en een hoge, bijpassende schenk-karaf. Beiden droegen doorzichtige, witte gewaden en keken geen enkele keer naar de doorgang naar zijn verblijf in Illian. Toen de vrouw Graendal bediende, was haar gezicht een studie in aanbidding. Het was nimmer een probleem om vrijuit te spreken in aanwezigheid van haar dienaren en speeltjes, hoewel geen enkele een Duistervriend was. Ze wantrouwde Duistervrienden, er zich op beroepend dat die te gemakkelijk omgepraat konden worden, maar haar wilsdwang op de dienaren en dienaressen was zo sterk, dat hun slechts ruimte tot aanbidding overbleef.

‘Ik verwachtte bijna dat de koning hier zelf wijn zou schenken,’ ging hij door.

‘Je hoort te weten dat ik slechts het verfijndste kies. Alsalam voldoet niet aan mijn maatstaven.’ Graendal nam zonder om te zien de wijn van de vrouw aan, en Sammael vroeg zich niet voor het eerst af of die speeltjes ook geen soort versluiering waren, net als haar gebabbel. Wat meer porren kon misschien wat losmaken.

‘Vroeg of laat maak je een fout, Graendal. Een bezoeker kan een wijnschenker herkennen, of een dienstmeid die zijn bed afhaalt, en hij zal verstandig genoeg zijn om zijn mond te houden tot hij vertrokken is. Wat ben je van plan te doen als iemand dit paleis met een leger bestormt om een echtgenoot of een zuster te redden? Een pijl is wel geen schoklans, maar even dodelijk.’

Ze wierp haar hoofd in de nek en lachte, een trillend geluid van vrolijk plezier, overduidelijk te dwaas om de bedekte belediging op te merken. Overduidelijk, zolang je haar niet kende. ‘O, Sammael, waarom zou ik hun iets anders laten zien dan wat ik wil? Ik geef zeker niet mijn speeltjes weg om hen te bedienen. Alsalams aanhangers en zijn tegenstanders, zelfs de draakgezworenen, gaan hier vandaan in de mening dat ik hen, en hen alleen, steun. En ze zullen zeker geen zieke lastigvallen.’ Zijn huid kriebelde wat toen ze geleidde, en heel even veranderde haar uiterlijk. Haar huid kreeg een geelbruine glans, maar dof; haar haren en ogen werden donker, maar levenloos. Ze leek mager en broos; een Domani die eens een schoonheid moest zijn geweest en langzaam de strijd tegen haar ziekte verloor. Hij kon het krullen van zijn lippen bijna niet voorkomen. Eén aanraking zou verraden dat de hoekige lijnen van dat gezicht niet van haarzelf waren – slechts het meest subtiele gebruik van de bedrieging zou die opgave kunnen volbrengen – maar Graendal leek vastgeklonken aan uiterlijkheden. Het volgende ogenblik was ze weer zichzelf, met een smalle glimlach om de lippen. ‘Je zult niet geloven hoe ze mij allemaal vertrouwen en naar me luisteren.’ Hij bleef het verbazingwekkend vinden dat zij als verblijf een paleis had gekozen dat in heel Arad Doman bekend was, terwijl overal burgerkrijg en verwarring heerste. Uiteraard geloofde hij niet dat ze een van de andere Uitverkorenen had laten weten waar ze verbleef. Dat ze hem die kennis had toevertrouwd, zorgde dat hij op zijn hoede was. Ze hield van haar gemakken en wilde er nooit te veel werk aan besteden om ze te behouden. Maar dit paleis lag in het zicht van de Mistbergen, en er was behoorlijk veel werk nodig om de onlusten ver weg te houden en om te voorkomen dat iemand zich afvroeg waar de vorige eigenaar met zijn familie en bedienden was gebleven. Sammael zou niet verbaasd zijn geweest als iedere bezoeker wegging met de gedachte dat dit land sinds de Breking van geslacht op geslacht was overgegaan. Ze gebruikte de wilsdwang zo vaak als een hamer, dat je gemakkelijk kon vergeten hoe ze de zwakkere vorm heel verfijnd kon toepassen. Zo verfijnd dat zelfs het scherpste onderzoek ieder spoor van haarzelf over het hoofd zag. Waarschijnlijk was ze in die kunst het bekwaamst van allen die ooit geleefd hadden.

Hij liet de poort verdwijnen maar hield saidin vast; haar kunstjes werkten niet op iemand die met de Bron verbonden was. En om de waarheid te zeggen, hij genoot van de strijd om te overleven, hoewel het nu meer onbewust was. Alleen de sterksten verdienden het te overleven en iedere dag had hij zichzelf die kracht in de strijd bewezen. Ze kon met geen mogelijkheid weten dat hij nog steeds vasthield aan saidin, maar even glimlachte ze in haar roemer alsof ze het wél wist. Hij hield bijna net zo weinig van mensen die voorgaven dingen te weten als van mensen die dingen wisten waar hij niets van wist. ‘Wat heb je me te vertellen?’ vroeg hij, ruwer dan hij wilde.

‘Over Lews Therin? Je schijnt nergens anders belangstelling voor te hebben. Wel, hij zou een leuk speeltje zijn. Ik zou hem het middelpunt van elke voorstelling maken. Niet dat hij daarvoor knap genoeg is, maar wat hij is, volstaat reeds.’ Ze glimlachte weer in haar roemer en voegde er murmelend aan toe: ‘En ik hou ervan als ze lang zijn.’ Zonder saidin in hem zou het onhoorbaar geweest zijn. Het kostte hem moeite om zich niet zo groot mogelijk te maken. Hij was niet klein, maar het stak hem dat zijn lengte niet paste bij zijn vermogens. Lews Therin was een hoofd groter geweest, net als Altor. Steeds weer namen velen aan dat de grotere man ook de betere was. Het kostte hem ook moeite om het litteken niet aan te raken dat schuin over zijn gezicht liep, vanaf de haargrens tot aan zijn vierkant geknipte baard. Lews Therin had hem dat bezorgd; hij behield het litteken als een herinnering. Hij geloofde dat ze zijn vraag met opzet had misverstaan, om hem te sarren. ‘Lews Therin is al heel lang dood,’ zei hij hard. ‘Rhand Altor is een omhooggevallen boerenjongen, een hooiraper die geluk heeft gehad.’

Graendal knipperde met haar ogen alsof ze verbaasd was. ‘Denk je echt? Er moet meer dan geluk achter zitten. Geluk alleen kan hem nooit zo snel, zo ver gebracht hebben.’

Sammael was hier niet om over Rhand Altor te praten, maar het voelde of er onder aan zijn ruggengraat ijs werd gevormd. Gedachten die hij ver had weggestopt, sijpelden weer naar boven. Altor was niet Lews Therin; Altor was Lews Therins herboren ziel, zoals Lews Therin zelf de herborene van die ziel was. Sammael was geen geleerde of wijsgeer, maar Ishamael was beide geweest, en die had beweerd dat hij daarin geheimen had bespeurd. Zeker, Ishamael was gestorven als een waanzinnige, maar in de dagen dat hij nog steeds bij zinnen was, in de dagen dat het leek of Lews Therin een nederlaag zou lijden, had hij beweerd dat deze strijd al sinds de Schepping werd gevoerd. Het was een eindeloze oorlog tussen de Grote Heer en de Schepper, waarbij menselijke plaatsvervangers werden gebruikt. Bovendien bezwoer Ishamael dat de Grote Heer bijna net zo graag Lews Therin tot de Schaduw bekeerd zou hebben als zelf vrij te komen. Misschien was Ishamael toen al een beetje krankzinnig geweest, maar er was gepoogd Lews Therin te bekeren. En Ishamael had gezegd dat het in het verleden wel was voorgekomen dat de kampioen van de Schepper tot een schepsel van de Schaduw gemaakt was en werd verheven tot de kampioen van de Schaduw.

In die veronderstellingen lagen verontrustende zaken opgesloten, gevolgen waarover Sammael niet wenste na te denken, maar wat zich vooral in zijn geest nestelde, was de mogelijkheid dat de Grote Heer Altor echt tot Nae’blis zou maken. Dat kon niet zomaar ineens gebeuren. Altor had hulp nodig. Hulp – en dat kon zijn veronderstelde geluk verklaren. ‘Ben je erachter gekomen waar Altor Asmodean heeft verborgen? Of waar Lanfir zit? Of Moghedien?’ Moghedien verborg zichzelf uiteraard altijd; de Spin dook altijd weer op, op het ogenblik dat je eindelijk van haar dood overtuigd was.

‘Je weet net zoveel als ik,’ zei Graendal zorgeloos, en ze nipte aan haar roemer, ik denk eigenlijk dat Lews Therin hen gedood heeft. O, vertrek je gezicht niet zo. Altor dan, als je erop staat.’ Die gedachte leek haar niet te deren, maar ze zou dan ook nooit openlijk de strijd met Altor aangaan. Dat was nooit haar stijl geweest. Als Altor haar ooit zou ontdekken, zou ze gewoon alles in de steek laten en zichzelf elders vestigen – of zich overgeven voor hij een slag kon uitdelen. Daarna zou ze hem ervan overtuigen dat ze onvervangbaar was. ‘Er zijn geruchten uit Cairhien gekomen dat Lanfir eigenhandig door Lews Therin is gedood op dezelfde dag dat hij Rahvin doodde.’

‘Geruchten! Lanfir heeft Altor vanaf het begin geholpen, als je het mij vraagt. Ik had hem in de Steen van Tyr al te pakken, maar iemand heeft Myrddraal en Trolloks gestuurd om hem te redden! Dat was Lanfir, ik ben er zeker van. Ik wil niets met haar te maken hebben. De volgende keer dat ik haar zie, dood ik haar! En waarom zou hij Asmodean doden? Ik zou het doen, als ik hem kon vinden, maar hij is overgelopen naar Altor. Hij leert hem van alles!’

‘Altijd een uitvlucht voor je mislukkingen,’ fluisterde ze in haar roemer, wederom te zacht om zonder saidin door hem opgevangen te worden. Met luidere stem zei ze: ‘Kies je eigen uitleg, zo je wilt. Je hebt het misschien wel bij het rechte eind. Alles wat ik weet, is dat Lews Therin ons een voor een uit het spel lijkt te verwijderen.’ Sammaels hand beefde van woede en liet bijna de wijn uit zijn roemer klotsen voor hij hem bedwong. Rhand Altor was géén Lews Therin. Hij, Sammael, had de grote Lews Therin Telamon overleefd, had hem overladen met lofprijzingen voor overwinningen die de man alleen niet had kunnen behalen en waarbij hij erop rekende dat anderen het vuile werk opknapten. Zijn enige spijt was dat de man geen graf had achtergelaten om op te spuwen.

Graendal bewoog haar beringde vingers op de maat van een flard muziek van beneden en sprak afwezig, alsof haar aandacht alleen maar op de wijs was gericht: ‘Er zijn zovelen van ons omgekomen toen ze opstonden tegen hem. Aginor en Balthamel. Ishamael, Belal en Rahvin. En Lanfir en Asmodean, mocht je aannemen. Misschien Moghedien, al kon die natuurlijk in de schaduwen rondkruipen, wachtend tot de anderen waren gevallen; ze was er dwaas genoeg voor. Ik hoop echt dat je een plek hebt waar je naartoe kunt vluchten. Het is wel zeker dat hij nu achter jou aan gaat. Heel binnenkort, zou ik zeggen. Hier sta ik niet tegenover legers, maar Lews Therin is bezig om een behoorlijk groot leger te verzamelen om tegen jou in de strijd te werpen. Dat is de prijs die je betaalt als je niet alleen macht wilt uitoefenen, maar ook wilt dat men ziét dat je hem in handen hebt.’ Hij had inderdaad een vluchtweg voorbereid – dat was alleen maar voorzichtigheid – maar het maakte hem razend om in haar stem de zekerheid te horen dat hij die ook nodig had. ‘Als ik Altor vernietig, zal ik geen bevel van de Grote Heer doorkruisen.’ Hij begreep het niet, maar hij hoefde de Grote Heer niet te begrijpen, alleen te gehoorzamen. ‘Tenminste, als je me alles verteld hebt. Als je iets hebt achtergehouden...’

Graendals ogen verhardden zich tot blauw ijs. Ze mocht dan een rechtstreeks treffen vermijden, ze hield niet van bedreigingen. Het volgende moment was ze weer een en al glimlach. Zo veranderlijk als het weer in Mjinn. ‘Wat Demandred mij van de woorden van de Grote Heer gezegd heeft, heb ik aan je doorgegeven, Sammael. Elk woord. Volgens mij durft hij in naam van de Grote Heer niet eens te liegen.’

‘Maar je hebt me weinig verteld van zijn plannen,’ zei Sammael zacht, ‘Van hem of Semirhage of Mesaana. Bijna helemaal niets.’ ik heb je verteld wat ik weet.’ Ze zuchtte gramstorig. Misschien sprak ze de waarheid. Het leek haar te spijten dat ze het zelf niet wist. Misschien. Bij haar kon alles schijn zijn. ‘Wat de rest betreft... denk eens terug, Sammael. We waren het zo gewend om net zo vaak tegen elkaar plannen te beramen als om tegen Lews Therin te vechten. Toch waren we aan de winnende hand voor hij ons allemaal tezamen in Shayol Ghul te pakken nam.’ Ze rilde, en heel even betrok haar gezicht. Sammael wilde ook niet graag aan die dag en de tijd erna herinnerd worden; een droomloze slaap terwijl de wereld onherkenbaar veranderde en alles wat hij gewrocht had, verdwenen was. ‘Nu zijn we ontwaakt in een wereld waar we zo ver boven de gewone stervelingen staan dat we een heel ander soort hadden kunnen zijn – maar we sterven. Vergeet nou eens even wie er Nae’blis wordt. Altor – als je hem met alle geweld zo noemen wilt – Altor was bij ons ontwaken een hulpeloos kind.’

Ishamael beschouwde hem niet als zodanig,’ zei hij – natuurlijk was Ishamael toen al krankzinnig. Graendal ging door alsof hij niets gezegd had.

‘We gedragen ons alsof dit de ons bekende wereld is, terwijl er niets is wat we kennen. We sterven een voor een en Altor wordt sterker. Landen en volkeren verzamelen zich achter hem. En wij sterven. Mij is de onsterfelijkheid. Ik wil niet sterven.’

‘Als hij je angst aanjaagt, dood hem dan.’ Voordat de woorden goed en wel zijn mond verlaten hadden, had hij ze graag ingeslikt. Graendals gezicht werd vertekend door ongeloof en afkeer, ik dien en gehoorzaam de Grote Heer, Sammael.’ ik ook. Net als iedereen.’

‘Zo goed van je dat je je hebt verwaardigd voor onze Meester te knielen.’ Haar stem was even koud als haar glimlach, en zijn gezicht werd somber. ‘Ik zeg alleen dat Lews Therin nu even gevaarlijk is als hij ooit in onze eigen tijd was. Angstig? Ja, ik ben bang. Ik ben van plan om voor altijd te leven, niet om Rahvins lot te ondergaan!’ ‘Tsag!’ Die smerige uitdrukking deed haar tenminste met de ogen knipperen en hem echt aankijken. ‘Altor! Altor, Graendal! Een onwetende knaap, wat Asmodean hem ook kan bijbrengen! Een onbeholpen stommeling die nog steeds gelooft dat negen tiende van wat jij en ik als vanzelfsprekend aannemen, onmogelijk is! Altor laat een paar edellieden buigen en hij denkt dat hij een natie veroverd heeft. Hij heeft de wil niet om zijn vuist te sluiten en ze waarachtig te veroveren. Alleen de Aiel... Bajad drovja! Wie had kunnen denken dat ze zo zouden veranderen?’ Hij moest zich beheersen; hij vloekte nooit zoals nu, het was een teken van zwakte. ‘Alleen zij volgen hem echt, en niet eens allemaal. Hij hangt aan een dunne draad en hij zal vallen, hoe dan ook.’

‘Zal hij dat? Stel dat hij...?’ Ze zweeg, en hief haar roemer zo snel op dat de drank over haar pols spatte. Ze dronk hem met grote slokken bijna leeg. De dienaar met de schenkkan haastte zich naar haar toe. Graendal stak de roemer bruusk uit om die weer te laten vullen en ging zonder naar adem te happen door: ‘Hoeveel van ons zullen sterven voor het ophoudt? We moeten samen, als nooit tevoren, standhouden.’ Dat was niet wat ze had willen zeggen. Hij sloeg geen acht op het ijzige gevoel in zijn ruggengraat. Altor zou niet gekozen worden tot Nae’blis. Dat zou niet gebeuren! Dus ze wilde dat ze zich verbonden, niet? ‘Koppel je dan met mij. Wij tweeën kunnen Altor partij geven. Laat dat het begin zijn van een nieuw samengaan.’ Zijn litteken werd smaller toen hij glimlachte bij de plotselinge nietszeggende uitdrukking op haar gezicht. De koppeling moest van haar kant komen, maar ze waren slechts met twee en dus moest ze hem de beheersing geven en erop vertrouwen dat hij de koppeling ook weer zou verbreken. ‘Wel, het ziet ernaar uit dat we als hiervoor door zullen gaan.’ Het zou er toch nooit van gekomen zijn, niet echt; vertrouwen was een eigenschap die geen van hen bezat. ‘Wat heb je me nog meer te vertellen?’ Dat was de reden waarom hij hier was, niet om te luisteren naar haar gebabbel over Rhand Altor. Met Altor zou worden afgerekend. Rechtstreeks of langs een omweg.

Ze staarde hem aan terwijl ze zich weer sterk maakte. Haar ogen glinsterden van wraakzucht. Uiteindelijk zei ze: ‘Maar heel weinig.’ Ze zou niet vergeten dat hij gezien had dat ze haar beheersing was kwijtgeraakt. Niets van haar woede klonk door in haar stem; ze klonk kalm, onverschillig zelfs. ‘Semirhage miste de laatste bijeenkomst. Ik weet niet waarom, en ik geloof niet dat Mesaana of Demandred het weten. Vooral Mesaana was geprikkeld hoewel ze het probeerde te verbergen.

Ze denkt dat we Lews Therin spoedig in handen krijgen, maar dat heeft ze elke keer al gezegd. Ze was er zeker van dat Belal hem in Tyr zou doden of gevangennemen. Ze was heel trots op die valstrik. Demandred waarschuwt je om voorzichtig te zijn.’

‘Dus Demandred weet dat jij en ik elkaar ontmoeten,’ zei hij vlak. Waarom had hij ooit verwacht dat hij meer dan deze brokstukjes zou krijgen?

‘Natuurlijk weet hij dat. Hij weet dat ik je iets vertel, maar niet wat en hoeveel. Ik probeer ons bijeen te brengen, Sammael, voordat het te...’

Hij onderbrak haar scherp: ‘Breng een boodschap van mij aan Demandred over. Zeg hem dat ik weet wat hij in zijn schild voert.’ De gebeurtenissen in het zuiden droegen allemaal het kenmerk van Demandred. Demandred had altijd graag personen gebruikt die namens hem handelden. ‘Zeg dat hij voorzichtig moet zijn. Ik zal niet toestaan dat hij of zijn vrienden inbreuk maken op mijn plannen.’ Misschien kon hij Altors aandacht op Demandred richten; dat zou waarschijnlijk zijn einde betekenen. Als andere middelen niet hielpen. ‘Zijn lakeien mogen uitvoeren wat hij wil, zolang ze uit mijn buurt blijven. Ver weg, of ik vraag hem rekenschap.’ Na de Bres in de gevangenis van de Grote Heer was er een lange moeizame strijd gevolgd, vele jaren waren voorbijgegaan voor er genoeg kracht was verzameld om openlijk op te treden. Deze keer, nadat het laatste zegel was verkruimeld, zou hij de Grote Heer landen aanbieden die hem wilden volgen. Maakte het wat uit als ze niet wisten wie ze moesten volgen? Hij zou niet falen, zoals Belal en Rahvin. De Grote Heer zou merken wie hem het best had gediend. ‘Zeg het hem!’

‘Zoals je wilt,’ zei ze met tegenzin. Een ogenblik later lag die trage glimlach weer op haar gezicht. Zo veranderlijk. ‘Al die bedreigingen vind ik uitputtend. Kom, luister naar de muziek en kalmeer.’ Hij wilde haar vertellen dat hij geen belangstelling voor muziek had, wat ze heel goed wist, maar ze wendde zich naar de marmeren balustrade. De donkere man en vrouw waren met hun merkwaardige harpen tot aan de verhoging gekomen. Sammael nam aan dat de klokjes iets aan hun spel toevoegden; met een stralende blik keken ze eerbiedig op naar Graendal toen ze zagen dat ze naar hen keek.

Ondanks haar eigen raad om te luisteren praatte Graendal door. ‘Ze komen van een heel vreemde plaats. Vrouwen die kunnen geleiden moeten de zonen trouwen van vrouwen die geleiden, en elk van deze bloedlijnen is bij de geboorte met tatoeages aangegeven. Wie zo’n teken draagt, mag niet trouwen met iemand die ze niet heeft, en ieder kind uit zo’n vereniging wordt gedood. Getatoeëerde mannen worden hoe dan ook op hun eenentwintigste gedood. Voor die tijd worden ze opgesloten en onwetend gehouden zodat ze niet eens kunnen lezen.’ Zo, ze kwam er toch weer op terug. Ze moest echt denken dat hij een beetje dom was. Hij besloot om een eigen disteltje te planten. ‘Binden zij zich als misdadigers?’

Er flitste verbazing over haar gezicht, die haastig werd onderdrukt. Ze had het duidelijk nog niet uitgewerkt; daar was ook geen reden voor. In hun tijd hadden maar weinig mensen zich schuldig gemaakt aan een enkele gewelddadige misdaad, laat staan aan meer dan een. Tenminste, voor het slaan van de Bres. Natuurlijk zou ze haar onwetendheid niet toegeven. Er waren tijden dat het het beste was om gebrekkige kennis te verhullen, maar Graendal had die aanpak veel te vaak overdreven. Daarom had hij het onderwerp ook laten vallen; hij wist dat het aan haar zou knagen. Net goed, nu ze slechts onbruikbare kruimels had uitgedeeld.

‘Nee,’ zei ze, alsof ze het had begrepen. ‘De Ayyad, zoals ze zichzelf noemen, wonen in eigen stadjes en vermijden iedereen. Ze worden verondersteld nimmer te geleiden, behalve op bevel of met toestemming van de Sh’botay of Sh’boan. Feitelijk hebben zij de werkelijke macht, reden waarom de Sh’botay en Sh’boan slechts zeven jaar regeren.’ Even borrelde er een schaterende lach in haar op. Zelf had ze altijd geloofd dat ze de macht achter de macht was. ‘Ja, een buitengewoon boeiend land. Te ver van het middelpunt om in de komende tijd van belang te zijn, natuurlijk.’ Ze maakte een vaag, wegwerpend gebaar met beweeglijke beringde vingers. ‘Er zal nog genoeg tijd zijn om te bezien wat er na de Dag van de Wederkeer van gemaakt kan worden.’ Ja, ze wilde hem heel beslist doen denken dat ze daarvoor enige belangstelling had. Als dat echt zo was, zou ze die plek niet genoemd hebben. Hij zette zijn onaangeraakte roemer op het blad, dat de dienaar al klaar hield voor zijn hand de beweging voltooid had. Graendal oefende haar dienaren goed. ‘Ik geloof zeker dat hun muziek erg boeiend is,’ – als je om dat soort dingen gaf – ‘maar ik moet voorbereidingen treffen.’

Graendal legde een hand op zijn arm. ‘Zorgvuldige voorbereidingen, mag ik hopen? Het zal de Grote Heer niet behagen als je zijn plannen verstoort.’

Sammaels mond verstrakte, ik heb alles gedaan, behalve mezelf overgeven, om Altor ervan te overtuigen dat ik geen bedreiging voor hem ben, maar die man schijnt bezeten van me te zijn.’

‘Je zou Illian kunnen verlaten en ergens anders opnieuw beginnen.’

‘Nee!’ Hij was nooit voor Lews Therin gevlucht en hij vluchtte niet voor die plattelandsdwaas. De Grote Heer kon toch nooit de bedoeling hebben zo iemand boven de Uitverkorenen te stellen? Boven hem! ‘Je hebt me alle bevelen van de Grote Heer gegeven?’ ik herhaal mezelf niet graag, Sammael.’ In haar stem klonk iets van ergernis door, en haar ogen stonden boos. ‘Als je me de eerste keer niet geloofde, geloof je me nu ook niet.’

Hij staarde haar nog even aan en knikte toen bruusk. Dan had ze waarschijnlijk de waarheid verteld; een leugen die de Grote Heer raakte kon met dodelijke kracht terugkaatsen, ik zie geen noodzaak voor een nieuwe ontmoeting als je me niet meer te vertellen hebt dan of Semirhage wel of niet aanwezig was.’ Zijn dreigende blik op de harpisten zou volstaan om haar ervan te overtuigen dat ze hem echt om de tuin had geleid. Vervolgens liet hij zijn blik misprijzend over de mensen glijden die in de bekkens rondspetterden, over de evenwichtskunstenaars en de rest, zodat het niet te veel zou opvallen. Al die verspilde moeite, al dat vertoon van vlees wekte werkelijk zijn afkeer. ‘De volgende keer mag je naar Illian komen.’

Ze haalde haar schouders op, alsof het niets uitmaakte, maar haar lippen bewogen en zijn door saidin verscherpte gehoor ving de woorden ‘Als jij daar dan nog bent’ op.

Sammael opende ijzig een poort naar Illian. De gespierde jongeman stapte niet snel genoeg opzij, kreeg geen tijd om te schreeuwen voordat hij van onder tot boven werd doorgesneden, net als het dienblad en de schenkkan. Vergeleken bij de rand van een poort leek een scheermes bot. Graendal kneep haar lippen geërgerd samen; ze had een van haar speeltjes verloren.

‘Als je wilt helpen ons twee in leven te houden,’ zei Sammael, ‘zoek dan uit op welke manier Demandred en de anderen de bevelen van de Grote Heer willen uitvoeren.’ Hij stapte door de poort en zijn ogen lieten haar gezicht geen moment los.

Graendal behield haar geërgerde gezichtsuitdrukking tot de poort achter Sammael gesloten was, waarna ze zichzelf toestond met haar nagels op de balustrade te tikken. Met zijn goudblonde haar was Sammael aantrekkelijk genoeg als speeltje, indien Semirhage dat schuine litteken van zijn gezicht mocht verwijderen. Zij was de enige die nog in staat was te doen wat eens heel eenvoudig was geweest. Het was een zinloze gedachte. De werkelijke vraag was of haar poging gelukt was.

Shaofan en Chiape speelden hun vreemde, atonale muziek, vol met ingewikkelde harmonieën en vreemde dissonanten, heel erg mooi. Hun gezichten straalden van vreugde dat ze haar mochten plezieren. Ze knikte en kon hun verrukking bijna voelen. Ze waren nu veel gelukkiger dan wanneer ze aan zichzelf waren overgelaten. Het had haar zoveel moeite gekost om hen hier te krijgen, en dat slechts voor de korte tijd met Sammael. Natuurlijk had ze minder moeite kunnen doen – ieder ander uit dat land zou voldoende zijn geweest – maar ze had haar maatstaven, zelfs als ze slechts een tijdelijke afleiding verzorgde. Lang geleden had ze gekozen voor haar eigen pleziertjes, ervoor gekozen zichzelf niets te ontzeggen, zolang het haar verstandhouding met de Grote Heer niet bedreigde.

Haar ogen vielen op de ingewanden die haar tapijt bevlekten, en ze trok geërgerd haar neus op. Het weefwerk kon gered worden, maar ze vond het naar dat ze het bloed zelf moest verwijderen. Ze gaf wat snelle bevelen en Osana snelde weg om erop toe te zien dat het tapijt en Rashans overblijfselen werden weggehaald.

Sammael was een doorzichtige dwaas. Nee, geen dwaas. Hij was dodelijk genoeg als hij iets had dat hij kon bestrijden, iets dat hij duidelijk kon zien. Maar voor fijnzinnigheid was hij blind. Waarschijnlijk geloofde hij dat haar list bedoeld was om te verhullen wat zij en de anderen van plan waren. Maar hij stond er nooit bij stil dat zij elke draai van zijn geest, elk gedachtespinsel kende. Uiteindelijk had zij meer dan vierhonderd jaar besteed aan het bestuderen van geesten die veel ingewikkelder waren. Hij was doorzichtig. Hij probeerde het goed te verbergen, maar was een dolle dwaas. Hij zat opgesloten in een kist die hijzelf gemaakt had, een kist die hij liever tot de dood toe zou verdedigen dan in de steek laten, een kist waarin hij zeer waarschijnlijk zou sterven.

Ze nipte aan haar wijn, en haar voorhoofd rimpelde. Ze had met hem waarschijnlijk haar doeleinde reeds bereikt, hoewel ze op vier of vijf bezoeken had gerekend. Ze moest een reden vinden om hem op te zoeken in Illian. Het was het beste om het slachtoffer te blijven bekijken, ook al leek hij het verlangde pad te hebben ingeslagen.

Of de jongen nu een eenvoudige boerenknaap was of Lews Therin zelf, die echt was teruggekomen – ze kon het daar met zichzelf niet eens over worden – hij had bewezen dat hij veel te gevaarlijk was. Ze diende de Grote Heer van het Duister, maar ze was niet van plan om te sterven, zelfs niet voor de Grote Heer. Ze wilde eeuwig leven. Natuurlijk ging je niet tegen de wensen van de Grote Heer in, nog niet tegen de geringste, tenzij je bereid was om een eeuwigheid te sterven en jezelf een eeuwigheid toewenste, waarin je verlangde naar die minder folterende pijn van de dood. Rhand Altor moest zeker verwijderd worden, maar Sammael moest de schuld krijgen. Het zou haar verbazen als hij had ontdekt dat hij als een jacht-dornat op Rhand Altor was gericht. Nee, geen man lette op kleinigheden. Maar hij was verre van dom. Het kon van belang zijn hoe hij achter de binding was gekomen. Ze zou het zelf nimmer geweten hebben als Mesaana niet een zeldzame misstap had begaan, toen zij haar woede op een afwezige Semirhage koelde. Haar boosheid was zo groot geweest dat ze niet besefte hoeveel ze had onthuld. Hoe lang zat Mesaana al in de Witte Toren verstopt? Dit feit opende al belangwekkende wegen. Als ze op een of andere manier kon uitvinden waar Demandred en Semirhage verbleven, kon ze misschien daaruit afleiden wat ze van plan waren. Dat hadden ze haar niet toevertrouwd. Nee, zeker niet. Die drie hadden al voor de Oorlog van Kracht samengewerkt. Ogenschijnlijk tenminste. Ze was er zeker van dat ze even ijverig tegen elkaar plannen beraamden, net als de andere Uitverkorenen, maar of Mesaana nu Semirhage dwarszat, of Semirhage Demandred... Ze had tot nog toe geen spleetje ontdekt, waarin ze een wig had kunnen drijven. Het geluid van laarzen kondigde iemand aan, maar het waren niet de dienaren om het tapijt te vervangen en Rashan weg te halen. Ebram was een lange, goedgebouwde jonge Domani in een strakke rode broek en een fladderend wit hemd. Hij zou goed in haar verzameling speeltjes gepast hebben als hij meer was geweest dan een koopmanszoon. Neerknielend hield hij zijn ogen op haar gericht, donker en stralend. ‘Heer Ituralde is aangekomen, Hoge Meesteresse.’ Graendal zette de roemer op een tafel die oppervlakkig bezien was ingelegd met ivoren dansfiguren. ‘Dan mag hij spreken met vrouwe Basene.’

Ebram verhief zich soepel en bood de broze Domaanse die hij nu zag, zijn arm aan. Hij wist wie er achter het weven van het bedrog zat, maar desondanks verdween iets van zijn eerbied. Ze wist dat hij Graendal vereerde, niet Basene. Op dit moment maalde ze er niet om. Sammael was tenminste op Rhand Altor gericht, en misschien al op gang gebracht. Wat Demandred, Semirhage en Mesaana betrof... Alleen zijzelf wist dat zij haar eigen reis naar Shayol Ghul en het vuurmeer had gemaakt. Slechts zij wist dat de Grote Heer beloofd had haar tot Nae’blis uit te roepen, zij het nog niet openlijk; die belofte zou zeker vervuld worden als Rhand Altor was verdwenen. Ze zou de gehoorzaamste dienaar van de Grote Heer zijn en wanorde zaaien tot de oogst Demandreds longen deed openbarsten.

Semirhage liet de met ijzer beslagen deur achter haar dichtvallen. Een gloeibol, alleen de Grote Heer zou weten waar die vandaan kwam, flikkerde onregelmatig, maar gaf nog steeds beter licht dan de kandelaars en olielampen die ze in deze tijd moest aanvaarden. Op het licht na had de plek het gevaarlijke aanzien van een gevangenis met ruw stenen muren. In een hoek stond een kleine ruw houten tafel. Haar smaak was het niet; zij zou het allemaal in vlekkeloos wit en glimmend cueran willen hebben, glanzend en doods. Deze plek was al voor haar klaargemaakt, voor ze wist dat ze hem nodig had. In het midden van de kamer hing aan niets het uitgestrekte lichaam van een vrouw. Ze had bleek blond haar, was gekleed in zijde en keek haar uitdagend aan. Een Aes Sedai. Semirhage haatte Aes Sedai.

‘Wie ben je?’ wilde het slachtoffer weten. ‘Een Duistervriend? Een Zwarte zuster?’

Semirhage sloeg geen acht op het geluid en keek het schild tussen de vrouw en saidar na. Als dat faalde kon ze de stakker zonder enige moeite weer binden – dat ze zich kon veroorloven het verknoopte scherm zonder toezicht te laten gaf aan hoe zwak de vrouw was – maar zorgvuldigheid was haar tweede natuur, en elke stap diende in de juiste volgorde te worden gezet. Nu de kleren van de vrouw. Iemand voelde zich in kleren veiliger dan naakt. Heel verfijnd wendde ze Vuur en Wind aan en sneed kleding, onderkleding en al het andere weg, zelfs het schoeisel. Ze hield alles voor het gezicht van de vrouw, bundelde het tot een prop en geleidde opnieuw Vuur en Wind. Een fijne stofregen viel op de stenen vloer.

De blauwe ogen van de vrouw puilden uit. Semirhage betwijfelde of ze deze eenvoudige handeling had kunnen nadoen, zelfs als ze in staat was geweest om alles te volgen.

‘Wie ben je?’ Deze keer kroop er iets anders in haar vraag. Vrees misschien. Het was altijd goed als de angst vroeg inzette. Semirhage vond in het brein van de vrouw de plekken die de pijnseinen van het lichaam ontvingen en begon die nauwgezet met Geest en Vuur te prikkelen. Eerst zacht, maar langzaam de sterkte opvoerend. Te veel ineens kon binnen één tel de dood veroorzaken, maar het was verbazingwekkend hoeveel het lichaam kon verdragen als de druk langzaam omhoogging. Het werken met iets onzichtbaars vereiste inspanning, zelfs van zo dichtbij, maar niemand had zoveel kennis over het menselijk lichaam als zij.

De gevangene schudde haar hoofd alsof ze de pijn van zich af wilde zetten. Toen ze besefte dat ze dat niet kon, keek ze star naar Semirhage. Die wachtte slechts af en hield het weefsel vast. Zelfs in alle haast, die hier geboden was, kon ze enig geduld opbrengen. Hoe groot was haar haat voor iedere Aes Sedai? Ze was er zelf een geweest, een ware Aes Sedai, niet zo’n onwetende dwaas als de stommeling die voor haar hing. Ze was bekend geweest, beroemd, had alle hoeken van de wereld gezien vanwege haar vermogen om elke wond te helen, om mensen van het randje van de dood terug te halen terwijl iedereen hen al opgegeven had. En een afvaardiging van de Zaal der Dienaren had haar een keuze gegeven die geen keuze was. Ze kon gebonden worden zodat ze nimmer haar genoegens meer zou kennen en het einde van haar leven zou zien naderen; of anders gescheiden worden en uit de orde der Aes Sedai gestoten. Ze hadden verwacht dat ze de binding zou aanvaarden; dat zou verstandig en juist zijn geweest, en zij waren verstandige en goede mannen en vrouwen. Ze hadden nooit verwacht dat zij zou wegvluchten. Ze was een van de eersten geweest die naar Shayol Ghul was gegaan.

Op het bleke gezicht van de gevangene parelden dikke zweetdruppels. Haar kaak verstrakte en haar neusvleugels sperden zich toen ze de lucht naar binnen zoog. Nu en dan gaf ze een kreetje. Geduld. Spoedig, nu.

Het was jaloezie geweest, jaloezie van diegenen die niet konden doen wat zij kon. Had ooit iemand die ze uit de greep van de dood had gered, gezegd dat ze liever waren gestorven dan dat beetje meer lijden aan haar te schenken? En de anderen? Er waren altijd mensen die het lijden verdienden. Wat maakte het dan uit dat ze genoot wanneer zij hun die maaltijd gaf? De Zaal en al dat gejammer en gehuichel over wetten en rechten. Ze had het recht verdiend om te doen wat zij deed; dat had ze. Voor de wereld was ze waardevoller geweest dan alle mensen bij elkaar die haar met hun geschreeuw hadden gevoed. En uit jaloezie en naijver had de Zaal geprobeerd om haar te laten vallen. Nou, sommige van hen waren in de oorlog in haar handen gevallen. Als ze de tijd kreeg, kon ze de sterkste man, de meest trotse vrouw breken. Ze kon hen precies vormen zoals zij het wilde. Die werkwijze mocht dan langzamer zijn dan wilsdwang, maar het gaf oneindig meer plezier, en volgens haar kon zelfs Graendal haar werk niet ongedaan maken. Wilsdwang kon worden ontknoopt. Maar haar slachtoffers.... Die hadden op hun knieën gesmeekt om hun ziel aan de Schaduw te mogen geven, en zij hadden haar gehoorzaam gediend tot aan hun dood. Demandred had telkens weer gejuicht dat het een geweldige slag was, als een Raadsvrouwe van de Zaal wederom in het openbaar haar steun aan de Grote Heer had gegeven. Haar grootste voldoening was echter het verbleken van hun gezicht wanneer ze haar jaren later zagen en haar haastig verzekerden dat ze trouw bleven aan wat ze van hen gemaakt had.

De eerste snik werd aan de in de lucht hangende vrouw ontrukt en tot zwijgen gebracht. Semirhage wachtte onaangedaan. Haast was hier geboden, maar te veel haast kon alles verknoeien. Er klonk nog meer gesnik dat de pogingen van het slachtoffer om het te onderdrukken, overweldigde. Luider en luider, tot het aanzwol tot gekrijs. Semirhage wachtte. De vrouw glinsterde van het zweet; haar hoofd rolde heen en weer, de haren sliertten in het rond en ze rukte machteloos en schokkend aan haar onzichtbare ketens. Ze krijste nu oorverdovend tot ze geen lucht meer had, waarna ze weer begon als haar longen zich gevuld hadden. Die wijd open, uitpuilende ogen zagen niets meer; ze leken glazig te worden. Nu begon het.

Onverwachts verbrak Semirhage haar saidarstromen, maar het duurde even voor de kreten plaatsmaakten voor gekreun. ‘Hoe heet je?’ vroeg ze vriendelijk. De vraag deed er niet toe, zolang het er maar een was waar de vrouw antwoord op kon geven. Het had ook ‘Verzet je je nog steeds?’ kunnen zijn, en het was vaak heel plezierig om die te blijven gebruiken tot de slachtoffers smekend kreunden dat ze dat niet meer deden, maar ditmaal telde elke vraag.

Onwillekeurig schokte het lichaam van de hangende vrouw. Ze keek Semirhage met duistere, toegeknepen ogen aan, likte haar lippen, kuchte en mompelde ten slotte: ‘Cabriana Mecandes.’ Semirhage glimlachte. ‘Fijn dat je me de waarheid vertelt.’ Het brein kende pijnplekken en plezierplekken. Naderbij komend bewerkte ze een van die laatste, heel even maar fel. De schok sperde Cabriana’s ogen wijd open en ze hijgde en kronkelde. Semirhage trok een zakdoek uit haar mouw, tilde het hoofd van de vrouw op en depte zachtjes het zweet weg. ik weet dat het hard aankomt, Cabriana,’ zei ze vriendelijk. ‘Je moet niet proberen dit nog moeilijker te maken.’ Met zachte vingers streek ze het haar van het gezicht van de vrouw weg. ‘Wil je iets drinken?’ Ze wachtte niet op antwoord maar geleidde. Een geblutste metalen fles zweefde van het tafeltje in de hoek naar haar hand. De Aes Sedai bleef Semirhage aankijken, maar ze dronk begerig. Na een paar slokken nam Semirhage de fles weg en liet hem terugkeren naar de tafel. ‘Ja, dat is beter, nietwaar? Bedenk dat je het jezelf niet moeilijk moet maken.’ Ze wendde zich af en de vrouw sprak opnieuw met schorre stem.

“Ik spuug in de melk van je moeder, Duistervriend. Hoor je me? Ik...’ Semirhage hield op met luisteren. Een andere keer zou ze een steeds warmere gloed van plezier hebben gevoeld omdat de weerstand van haar gevangene nog niet was vergruizeld. De opperste vreugde kreeg ze door heel dunne schijfjes weerstand en waardigheid af te schaven en toe te kijken hoe het slachtoffer eindelijk de nederlaag besefte en vergeefs worstelde om zich vast te klampen aan wat nog over was. Daar was nu geen tijd voor. Zorgvuldig bracht ze het net nogmaals aan op de pijnplekken in Cabriana’s brein en verknoopte het. Gewoonlijk bleef ze er graag persoonlijk bij, maar enige haast was geboden. Ze bracht het net op gang en geleidde om het licht te doven. Ze verliet de kamer en sloot de deur. Ook de duisternis leverde haar aandeel. Alleen, in het duister, met de pijn.

Ondanks zichzelf maakte Semirhage een ontevreden geluid. Hier zat geen kunst in. Ze hield niet van haast. Ze wilde niet weggeroepen worden; dit meisje was wilskrachtig en koppig, de omstandigheden moeilijk. In veel opzichten was de gang bijna even kaal als de kamer. Het was een brede, in schaduw gehulde schacht in steen, doorsneden met gangen die ze zeker niet wilde onderzoeken. Hij ging bijna volledig op in een morsige duisternis. Er waren slechts twee andere deuren zichtbaar, waarvan er een naar haar huidige verblijf leidde. Het waren behaaglijke vertrekken voor als ze hier moest zijn, maar ze maakte geen aanstalten erheen te gaan. Shaidar Haran stond voor die deur, gekleed in zwart, gehuld in rookachtige vaagheid, en zo stil dat ze bijna schrok toen hij sprak met het geluid van vermalende botten. ‘Wat ben je te weten gekomen?’

De oproep van Shayol Ghul had geleid tot een waarschuwing van de Grote Heer. als je shaidar haran gehoorzaamt, gehoorzaam je mij. als je shaidar haran ongehoorzaam bent... Hoezeer die waarschuwing haar ook prikkelde, ze had geen behoefte aan meer. ‘Haar naam. Cabriana Mecandes. In zo’n korte tijd kon ik nauwelijks meer te weten komen.’ Hij gleed op die verwarrende manier door de gang, waarbij de diepzwarte mantel doodstil bleef hangen. Het ene moment was hij een standbeeld, tien pas verder, het volgende ogenblik boog hij zich dreigend over haar heen zodat ze de keus had om achteruit te wijken of haar hoofd te verdraaien om op te kijken naar dat doodse, witte, oogloze gezicht. Terugwijken was uitgesloten. ‘Je gaat haar helemaal ledigen, Semirhage. Je gaat haar zonder uitstel uitknijpen en gaat mij elk beetje vertellen wat je opvangt.’

‘Ik heb de Grote Heer beloofd dat ik dat zal doen,’ zei ze koud. Bloedeloze lippen vertrokken tot een glimlach. Dat was zijn enige antwoord. Hij draaide zich met een ruk om, beende weg door de schaduwen en was plotseling verdwenen.

Semirhage had graag geweten hoe de Myrddraal dat deed. Het had niets met de Kracht te maken, maar een Myrddraal kon op de grens van de schaduw, waar licht duisternis werd, plotseling ergens anders zijn, in een andere schaduw, ver weg. Lang geleden had Aginor er een honderdtal vergeefs beproefd, tot aan de vernietiging toe, om erachter te komen hoe ze het deden. De Myrddraal wisten het zelf niet; dat had zij bewezen.

Ineens besefte ze dat ze haar handen tegen haar maag had gedrukt, en dat die aanvoelde als een klomp ijs. Het was vele jaren geleden geweest dat iets haar angst had aangejaagd, behalve toen ze de Grote Heer aanschouwde in de Doemkrocht. De ijsklomp begon te smelten terwijl ze naar de andere kerkerdeur liep. Later zou ze die gevoelens onbewogen onderzoeken; Shaidar Haran mocht dan verschillen van elke andere Myrddraal, hij was nog steeds een Myrddraal.

Haar tweede slachtoffer hing, net als het eerste, in de lucht. Een gedrongen man met een vierkant gezicht, gekleed in een groene jas en broek die geschikt waren om in een woud ongezien te blijven. De helft van de gloeibollen hier flikkerden. Ze waren bijna kapot, dat ze het nog deden was werkelijk een wonder, maar Cabriana’s zwaardhand was eigenlijk onbelangrijk. Wat ze nodig had, voor welk doel dan ook, zat in het brein van de Aes Sedai, maar de Myrddraal was kennelijk opgedragen een Aes Sedai te vangen en in hun geest was een Aes Sedai onafscheidelijk van haar zwaardhand. Toch was het goed dat ze het gedaan hadden. Ze had nog nooit eerder de kans gehad om een van deze befaamde vechters te breken.

Zijn donkere ogen probeerden gaten in haar hoofd te branden toen ze zijn kleding en laarzen verwijderde en vernietigde, zoals ze bij Cabriana had gedaan. Hij was één behaarde massa van grote, harde spieren en littekens. Hij verblikte en verbloosde niet. Hij zweeg. Zijn verzet was anders dan dat van de vrouw. Dat van haar was krachtig en werd in je gezicht geslingerd, dat van hem was een kalme weigering om te breken. Hij kon weleens harder te kraken zijn dan zijn meesteres. In normale omstandigheden zou hij veel interessanter geweest zijn. Semirhage wachtte even en bestudeerde hem. Er was iets... Een verstrakking om mond en ogen. Alsof hij reeds pijn bevochten had. Natuurlijk. Die vreemde binding tussen Aes Sedai en zwaardhand. Merkwaardig dat deze eenvoudige lieden iets hadden ontwikkeld dat geen enkele Uitverkorene begreep, maar het was zo. Van het weinige dat ze ervan wist, begreep ze dat deze kerel iets voelde van wat de Aes Sedai onderging. Op een ander tijdstip zou dat belangwekkende mogelijkheden kunnen verschaffen. Nu betekende het slechts dat hij dacht dat hij wist wat hem te wachten stond.

‘Je eigenares zorgt niet al te best voor je,’ zei ze. ‘Als ze niet zo’n wilde was, hoefde jij geen lelijke littekens te hebben.’ Zijn gelaatsuitdrukking veranderde maar heel weinig. Iets minachtends. ‘Dus.’ Deze keer legde ze het net op de plezier-plekken en begon de prikkeling langzaam op te voeren. Hij was schrander. Hij vertrok zijn wenkbrauwen en schudde het hoofd. Toen vernauwden zijn ogen zich en hechtten zich aan haar vast als splinters donker ijs. Hij wist dat hij die opkomende golven van gelukzaligheid niet zou mogen voelen, en hoewel hij haar net niet kon zien, wist hij dat het haar werk moest zijn, dus spoorde hij zichzelf aan het te bevechten. Semirhage glimlachte bijna. Hij dacht kennelijk dat genot gemakkelijker te bevechten was dan pijn. Bij zeldzame gelegenheden had ze slachtoffers gebroken met niet meer dan dit. Het verschafte haar weinig vreugde, omdat ze daarna niet meer samenhangend konden denken, omdat ze alleen maar meer verrukking in hun geest verlangden. Maar het ging snel, en ze zouden zeker alles willen doen voor méér. Dat gebrek aan samenhang was de reden waarom ze het niet op de andere gevangene had toegepast; van haar had ze antwoorden nodig. Deze kerel zou het verschil gauw genoeg merken.

Verschil. Ze legde een nadenkende vinger tegen de lippen. Waarom verschilde Shaidar Haran van elke andere Myrddraal? Ze hield er niet van om iets ongerijmds te ontdekken wanneer alles in hun voordeel leek te verlopen. Een Myrddraal die boven de Uitverkorenen stond, al was het maar zo nu en dan, was meer dan iets ongerijmds. Altor was verblind, zijn aandacht was geheel op Sammael gericht. En Graendal vertelde Sammael net genoeg om te verhinderen dat hij door zijn trots alles verknoeide. Natuurlijk waren Graendal en Sammael bezig met plannen voor hun eigen voordeel, alleen of samen. Sammael was een hete sofar, met verwrongen vlakken, en Graendal viel ook moeilijk te peilen. Ze hadden nooit geleerd dat hun macht slechts van de Grote Heer kwam, die de macht uitdeelde naar keuze, om eigen redenen. Voor zijn grillen, dacht ze in de veiligheid van haar eigen hoofd. De verdwenen Uitverkorenen gaven meer problemen. Demandred hield vol dat ze dood moesten zijn, maar zij en Mesaana waren daar niet zo zeker van. Lanfir. Als er ergens gerechtigheid was, zou de tijd haar Lanfir geven. Die vrouw was altijd daar waar ze het minst werd verwacht, en ze gedroeg zich altijd alsof ze het recht had met haar vingers aan andermans plannen te komen, en altijd zocht ze een veilig heenkomen als dat haar opbrak. Moghedien. Die sloop ongezien rond, maar was nog nooit zo lang weggeweest zonder zich te vertonen, al was het maar om de rest te laten merken dat ook zij Uitverkoren was. Asmodean. Een verrader, en dus gedoemd, maar hij was echt verdwenen. En het bestaan van Shaidar Haran, tezamen met haar eigen opdrachten hier, herinnerde haar eraan dat de Grote Heer op zijn eigen manier aan zijn eigen doeleinden werkte.

De Uitverkorenen waren niet meer dan stukken op een bord; ze mochten dan Raadsheren en Bergpieken zijn, ze waren nog steeds stukken. Als de Grote Heer haar hier in het geheim had neergezet, kon hij dan ook niet Moghedien of Lanfir, of zelfs Asmodean verzetten? Was Shaidar Haran misschien gestuurd om bedekte bevelen te geven aan Graendal of Sammael? En waarom niet aan Demandred of Mesaana? Hun lastige verbintenis – als die met zo’n sterk woord omschreven mocht worden – had heel lang standgehouden, maar geen van beiden zou haar zeggen of ze geheime opdrachten van de Grote Heer hadden gekregen. Zijzelf zou de anderen ook nooit de opdracht onthullen die haar hier had gebracht, net zomin als het bevel dat ze Myrddraal en Trolloks naar de Steen van Tyr moest sturen om Sammaels mannen te bevechten.

Als de Grote Heer van plan was om Altor tot Nae’blis te verheffen, zou ze meteen voor hem knielen – en de gelegenheid afwachten hem in handen te krijgen. Onsterfelijkheid betekende dat je eindeloos kon afwachten. Er zouden altijd andere slachtoffers zijn om haar intussen te vermaken. Wat haar dwarszat, was Shaidar Haran. Zij was nooit meer dan een onverschillige tcheran-speler geweest, maar Shaidar Haran was een nieuw stuk op het bord, een stuk met onbekende kracht en een onbekend doel. Een gedurfde manier om de Hoge Raadsheer van je tegenstander te vangen en aan jouw kant te laten meespelen, was het opofferen van je eigen Bergpieken in een schijnaanval. Ze zou knielen als het nodig was, en zolang als nodig was, maar ze wilde niet opgeofferd worden.

Een vreemd gevoel in het net verbande verdere gedachten. Ze wierp een enkele blik op de gevangene en klikte geërgerd met haar tong. Zijn hoofd hing opzij en zijn kin was donker van bloed, omdat hij zijn tong had stukgebeten. Zijn ogen staarden en waren reeds troebel. Ze had niet opgelet, en ze had de prikkelingen te snel en te ver doorgevoerd. Met een ergernis die haar gezicht nimmer bereikte, hield ze op met geleiden. Het had geen zin om het brein van een lijk te prikkelen. Plotseling werd ze getroffen door een gedachte. Als de zwaardhand kon voelen wat de Aes Sedai kon voelen, was het omgekeerde dan ook het geval? Ze bekeek de littekens die het lichaam van de man sierden en dacht dat het beslist onmogelijk was. Zelfs deze domme dwazen zouden de binding gewijzigd hebben als die inhield dat ze gevoelens moesten delen. Niettemin liet ze het lijk achter en stapte haastig de gang door.

Het krijsen dat ze hoorde voor ze de deur naar de duisternis had geopend, liet haar een diepe zucht van opluchting slaken. Als ze de vrouw had gedood voor ze alles te weten was gekomen, had ze waarschijnlijk hier moeten wachten tot een andere Aes Sedai gevangen was genomen. Als het daarbij bleef.

Tussen de rauwe kreten klonken amper verstaanbare woorden, woorden die alle kracht van de ziel van het slachtoffer in zich hadden. ‘Alsjeblieft! O Licht! alsjeblieft...!’

Semirhage glimlachte vaag. Ze zou er uiteindelijk toch nog wat plezier aan kunnen beleven.

Загрузка...