13 Wat gebeuren moet

Het leger week uiteen voor Egwene terwijl ze naar de heuvels in zuidwestelijk Kandor reed waar ze over enkele ogenblikken de oprukkende vijand het hoofd zouden bieden. Ze leidde meer dan honderd Aes Sedai, velen van hen uit de Groene Ajah. Brins tactische herzieningen waren snel en werkzaam geweest. Hij had iets beters dan boogschutters om een bestorming op te breken, iets vernietigenders dan zware cavalerie voor het aanrichten van grote schade.

Het werd tijd om dat wapen in te zetten.

Twee kleinere groepen Aes Sedai waren op weg naar de flanken van het leger. Deze heuvels waren ooit weelderig en groen geweest, maar nu waren ze geel en bruin alsof ze door de zon waren verschroeid. Egwene probeerde de voordelen daarvan te zien. Ze zouden in ieder geval een stevige ondergrond hebben, en hoewel er af en toe bliksems door de hemel schoten, zag het er niet naar uit dat het zou gaan regenen.

De naderende Trolloks leken zich in alle richtingen tot het oneindige uit te strekken. Hoewel Egwenes leger ontzettend groot was, voelde het ineens piepklein. Gelukkig had ze één voordeel: het Trollok-leger werd gedreven door een behoefte om voorwaarts te blijven bewegen. Trollok-legers vielen uiteen als ze niet doorlopend oprukten. Dan gingen ze onderling ruziën. Dan raakte hun eten op.

Egwenes leger was een blokkade die hun in de weg stond. En aas. Het Schaduwgebroed kon het zich niet veroorloven een leger als het hunne te laten lopen, en dus kon Egwene hen over een door haarzelf bepaalde koers lokken.

Haar Aes Sedai bereikten het front. Brin had zijn leger opgedeeld in grote, zeer beweeglijke aanvalseenheden om de Trollok-horden te bestoken waar en wanneer die een kwetsbare plek vertoonden.

De aanvalsstructuur van Brins legers leek de Trolloks te verwarren. Althans, zo vatte Egwene het geschuifel in hun gelederen op, de kolkende bewegingen, het aanzwellende kabaal. Trolloks hoefden zich maar zelden druk te maken om hun verdediging. Trolloks vielen aan, mensen verdedigden. Mensen maakten zich druk. Mensen waren eten.

Egwene bereikte de top van een lage heuvel en keek uit over de vlakte in Kandor waar de Trolloks zich verzamelden, terwijl haar Aes Sedai zich in een lange rij aan weerskanten van haar opstelden. Achter hen leken de soldaten onzeker. Ze wisten dat Egwene en de anderen Aes Sedai waren, en geen enkele man voelde zich op zijn gemak bij Aes Sedai.

Egwene reikte naar haar zij en haalde iets langs, wits en duns uit het leren kokertje dat aan haar riem hing. Het was een taps toelopende staaf: Vora’s sa’angreaal. Hij voelde vertrouwd in haar hand. Hoewel ze deze sa’angreaal pas één keer had gebruikt, had ze het gevoel dat het voorwerp haar had opgeëist, en andersom. Tijdens het gevecht tegen de Seanchanen was dit haar wapen geweest. Voor het eerst begreep ze waarom een soldaat soms een band voelde met zijn zwaard.

De gloed van de Kracht verscheen rondom de vrouwen aan weerskanten van haar, alsof er een rij lantaarns werd aangestoken. Egwene omhelsde de Bron en voelde de Ene Kracht in haar stromen als een waterval, haar vullen en de ogen openen. De wereld werd mooier, de geuren van wapenolie en platgetreden gras sterker.

In de omhelzing van saidar zag ze de sporen van kleuren waarvan de Schaduw wilde dat ze er blind voor waren. Het gras was niet helemaal dood. Er waren kleine spoortjes groen, kleine stukjes waar het gras nog aan het leven vastklampte. Er zaten woelmuizen onder. Egwene zag nu heel duidelijk de rimpelingen in de aarde. De muizen aten van de stervende wortels en hielden vast aan het leven.

Met een brede glimlach trok ze de Ene Kracht door de staaf. Binnen die stroming bevond ze zich op een zee van kracht en energie, varend in een eenzaam vaartuigje terwijl ze de wind omhelsde.

De Trolloks kwamen eindelijk in beweging. Ze brulden en vormden een reusachtige golf van wapens, tanden, stank, en ogen die maar al te menselijk waren. Misschien hadden de Myrddraal de Aes Sedai vooraan gezien en dachten ze dat ze de menselijke geleiders konden aanvallen en vernietigen.

De andere vrouwen wachtten op Egwenes teken. Ze hadden geen cirkel gevormd. Een cirkel was het beste middel voor één gerichte, nauwkeurige stroom van de Ene Kracht. Dat was vandaag niet het doel. Het doel van vandaag was niets meer dan vernietiging.

Toen de Trolloks halverwege de heuvels waren, begon Egwene haar aanval. Ze was altijd ongebruikelijk sterk geweest met Aarde, dus begon ze met de eenvoudigste en meest vernietigende weving die ze kende. Ze stuurde in een lange rij draadjes Aarde de grond onder de Trolloks in en tilde ze omhoog. Met behulp van Vora’s sa’angreaal kostte dat niet meer moeite dan wanneer ze een handvol kiezels in de lucht zou gooien.

Op haar teken begon de hele rij vrouwen wevingen te vormen. De lucht rimpelde van de gloeiende draden. Zuivere stromen van Vuur, van golvende Aarde, van Windvlagen om de Trolloks tegen elkaar aan te blazen en ze over elkaar heen te laten struikelen.

De Trolloks die Egwene de lucht in had gegooid, vielen weer op de grond, vele ervan met ontbrekende benen of voeten. Botten braken en Trolloks schreeuwden van pijn als hun trawanten boven op hen belandden. Egwene liet de tweede rij over de eerste heen strompelen en sloeg toen opnieuw toe. Deze keer richtte ze zich niet op de aarde, maar op metaal.

Metaal in pantsers, in wapens en om polsen. Ze brak bijlen en zwaarden, maliën en af en toe een borstplaat. Scherven metaal werden op dodelijke snelheid in het rond geslingerd. De lucht werd rood van het in het rond sproeiende bloed. De volgende rijen probeerden stil te blijven staan om de vliegende brokstukken te ontwijken, maar de Trolloks achter ze hadden te veel vaart. Ze duwden hun kameraden het gevarengebied in en vertrapten ze.

Egwene doodde ook de volgende golf met ontploffend metaal. Het was moeilijker dan het opwerpen van aarde, maar het was ook minder zichtbaar voor de achterste rijen, zodat ze kon blijven doden zonder dat de Trolloks beseften wat ze deden als ze hun kameraden naar voren duwden.

Toen richtte Egwene zich weer op het opbreken van de aarde. Het had iets meeslepends om zoveel rauwe kracht te gebruiken, wevingen in hun basisvormen uit te sturen. Op dat ogenblik – verminkend, vernietigend, dood en verderf zaaiend onder de vijand – had ze het gevoel dat ze één was met het land. Dat ze het werk deed waarvan de aarde zo lang had gewenst dat iemand het zou doen. De Verwording en het Schaduwgebroed dat daaruit voortkwam, waren een ziekte. Een besmetting. Egwene – brandend van de Ene Kracht, een gloeiend baken van veroordeling – was het louterende vuur dat het land zou genezen.

De Trolloks deden hun best om door de wevingen van de Aes Sedai heen te komen, maar daardoor kwamen er alleen maar steeds meer binnen bereik van de Witte Toren. De Groenen maakten de bijnaam van hun Ajah waar – ze stortten de ene na de andere golf van vernietiging over de Trolloks uit – maar de andere Ajahs deden het ook goed.

De grond beefde en het gejammer van de stervende Trolloks weergalmde door de lucht. Lichamen scheurden. Vlees brandde. Meer dan een paar soldaten aan het front moesten overgeven bij de aanblik. En nog steeds bleven de Aes Sedai de gelederen van de Trolloks bestoken. Bepaalde zusters richtten zich met name op Myrddraal, volgens afspraak. Egwene raakte er zelf ook een en rukte zijn oogloze hoofd van zijn nek met een weving van Vuur en Lucht. Bij elke Schim die ze doodden, vielen ook de vuisten Trolloks die aan hem waren verbonden.

Egwene verdubbelde haar aanval. Ze raakte een rij met een golf van ontploffende aarde en beukte toen een golf van Lucht tegen hun vallende lichamen aan om ze achteruit te duwen, zodat ze boven op de rijen erachter vielen. Ze scheurde gaten in de aarde en liet de stenen in de grond ontploffen. Ze slachtte naar het scheen wel urenlang Trolloks af. Eindelijk brak het Schaduwgebroed op en gingen de Trolloks achteruit, ondanks de zwepen van de Myrddraal. Egwene haalde diep adem – ze begon te verzwakken – en schakelde nog meer Schimmen uit. Eindelijk braken ook zij op en vluchtten weg bij de heuvels.

Egwene zakte onderuit in haar zadel en liet haar sa’angreaal zakken. Ze wist niet hoeveel tijd er was verstreken. De soldaten staarden met grote ogen om zich heen. Hun bloed was vandaag niet nodig geweest.

‘Dat was indrukwekkend,’ zei Gawein, terwijl hij zijn paard naast het hare stuurde. ‘Het leek wel alsof ze stadsmuren aanvielen en probeerden met ladders een belegering op touw te zetten... maar dan zonder de muren of de ladders.’

‘Ze komen terug,’ zei Egwene vermoeid. ‘We hebben maar een klein deel ervan gedood.’

Morgenochtend, of op het laatst de dag erna, zou het Schaduwgebroed het opnieuw proberen. Met nieuwe tactieken, misschien.

Mogelijk zouden ze de aanvallers meer spreiden om het de Aes Sedai lastiger te maken grote groepen tegelijk te doden.

‘We hebben ze verrast,’ zei Egwene. ‘Ze komen de volgende keer met grotere aantallen. Voorlopig, vannacht, hebben we standgehouden.’

‘Je hebt niet alleen maar standgehouden, Egwene,’ zei Gawein glimlachend. ‘Je hebt ze verjaagd. Ik geloof niet dat ik ooit een leger heb gezien dat zo grondig in de pan werd gehakt.’

De rest van het leger scheen het met Gaweins inschatting eens te zijn, want de soldaten begonnen te juichen en met wapens te zwaaien. Egwene onderdrukte haar vermoeidheid en stopte haar sa’angreaal weg. Verderop lieten andere Aes Sedai kleine beeldjes, armbanden, spelden, ringen en staven zakken. Ze hadden alle angrealen en sa’angrealen uit de opslagruimtes in de Witte Toren gehaald – hoe weinig dat er ook waren – en die verdeeld onder de zusters aan het front. Aan het einde van elke dag zouden ze worden ingezameld en afgeleverd bij de vrouwen die de Heling verzorgden.

De Aes Sedai draaiden zich om en reden tussen het juichende leger door terug. De tijd van verdriet zou helaas nog wel komen. De Aes Sedai konden niet elke veldslag leveren. Voorlopig, echter, liet Egwene de soldaten graag van de overwinning genieten, want dit was een van de allerbeste geweest: een overwinning zonder één verloren leven aan hun kant.


‘De heer Draak en zijn verkenners zijn begonnen met de verkenning van Shayol Ghul.’ Bashere wees naar een van de beschaduwde kaarten. ‘Ons verzet in Kandor en Shienar dwingt de Schaduw om steeds meer troepen voor die gevechten in te zetten. Straks zullen de Verwoeste Landen grotendeels verlaten zijn, op een kleine groep verdedigers na. De Draak zal dan gemakkelijker kunnen toeslaan.’

Elayne knikte. Ze voelde Rhand achter in haar geest. Hij was ergens bezorgd om, hoewel hij te ver weg was om er meer van te kunnen voelen. Af en toe kwam hij bij haar op bezoek in haar kamp in het Breemwoud, maar nu was hij aan een van de andere fronten.

Bashere ging door. ‘De Amyrlin zou stand moeten kunnen houden in Kandor, gezien het aantal geleiders dat ze heeft. Om haar maak ik me geen zorgen.’

‘Maar wel om de Grenslanders,’ zei Elayne.

‘Ja. Ze zijn Tarwins Kloof uit geduwd.’

ik had liever gezien dat ze daar stand hadden kunnen houden, maar er zijn gewoon te veel Trolloks. We kunnen er niets aan doen, behalve elk beetje hulp sturen dat we kunnen missen.’

Bashere knikte. ‘Misschien zou heer Mandragoran weer kunnen oprukken als hij meer Aes Sedai of Asha’man had.’

Maar die konden niet gemist worden. Ze had Lan een paar Aes Sedai uit Egwenes leger gestuurd om te helpen bij zijn aanvankelijke terugtocht, en dat had geholpen. Maar als Rhand zelf de Gruwheren daar niet op afstand kon houden...

‘Heer Agelmar weet wel wat hij moet doen,’ zei Elayne. ‘Hopelijk zal hij de Trolloks kunnen weghouden bij dichter bevolkte gebieden.’ Bashere gromde. ‘Een aftocht zoals deze – bijna een vlucht – biedt bijna nooit de mogelijkheid om het verloop van een slag te sturen.’ Bashere wees op de kaart van Shienar.

Elayne bekeek hem. Het pad van de Trolloks zou dwars door bevolkte gebieden gaan. Fal Dara, Mos Shirare, Fal Moran... En tegen Gruwheren haalden stadsmuren niets uit.

‘Stuur een boodschap aan Lan en de edelen van Shienar,’ zei ze zacht. ‘Laat ze Fal Dara en Ankor Dail in brand steken, samen met Fal Moran en dorpen zoals Medo. Ze branden al alle akkers plat en evacueren de steden. Laat de burgers naar Tar Valon gaan.’

‘Het spijt me,’ zei Bashere zacht.

‘Het is toch wat er gebeuren moet?’

‘Ja,’ gaf Bashere toe.

Licht, wat een puinhoop. Nou, wat had je dan verwacht? Dat het netjes en ordelijk zou verlopen?

Voetstappen op de bladeren kondigden Talmanes aan, die naderde met een van zijn bevelvoerders. De Cairhienin oogde moe. Iedereen oogde moe. Een week van strijd was nog maar het begin, maar de spanning van het gevecht nam af. Nu kwam het echte werk van de oorlog. Overdag vechten of wachten tot je weer moest vechten, ’s nachts slapen met je zwaard in je hand.

Elaynes huidige standplaats in het bos – ze waren vanochtend een paar duizend meter verder naar het zuiden begonnen, maar hun aftocht door het bos hield hen in beweging – was uitstekend. Drie stroompjes die eenvoudig toegankelijk waren, meer dan genoeg ruimte voor de soldaten om te kamperen, en bomen op de heuvel die dienstdeden als uitkijktorens. Jammer dat ze deze plek morgenochtend weer moesten verlaten.

‘De Trolloks hebben het hele zuidelijke deel van het bos in handen,’ vertelde Bashere, die met zijn knokkels over zijn snor wreef. ‘Ze vermijden de open plekken. Dat betekent dat we onze cavalerie niet effectief kunnen inzetten.’

‘De draken zijn hier zo goed als nutteloos, Majesteit,’ meldde Talmanes, die de tent binnenkwam. ‘Nu de Trolloks niet meer op de wegen komen, kunnen we weinig schade aanrichten. Het is bijna onmogelijk om de drakenkarren door het bos te verplaatsen, en als we al een schot kunnen afvuren, raken we meer bomen dan Schaduwgebroed.’

‘En hoe zit het met die... hoe noemde Aludra ze ook alweer?’

‘Haar drakentanden?’ zei Talmanes. ‘Die zijn beter. De draak schiet dan een heleboel stukken metaal af in plaats van één grote bal. De spreiding is groot en ze werken vrij goed in het bos, maar toch haalt het veel te weinig uit om de moeite waard te zijn.’

‘Ik denk dat de voordelen die het bos ons opleverde zijn uitgeput,’ zei Bashere, die een paar Trollok-tekens op hun kaarten verplaatste. ‘We hebben er een flink aantal gedood, maar ze worden slimmer, houden zich in de dichte bossen op en proberen ons te omsingelen.’

‘Wat is uw voorstel?’

‘Behoedzaam achteruitgaan,’ antwoordde Bashere. ‘Naar het oosten toe.’

‘Naar de Erinin? Er is geen brug zo ver naar het noorden,’ zei Talmanes.

Bashere knikte. ‘Dan weet je wat ik ga vragen. Je hebt een groep mannen die bruggen kunnen bouwen. Stuur ze erheen met een paar draken om ze te beschermen en laat ze vlotbruggen bouwen, pal ten oosten van ons. Wij komen er vlak achteraan. Het open terrein daar zal onze cavalerie en de draken de mogelijkheid bieden meer schade aan te richten. We kunnen erop rekenen dat de Erinin de Trolloks vertraagt, vooral als we die bruggen eenmaal in brand steken. Een paar draken daar zouden ze nog verder moeten vertragen. We gaan verder naar het oosten, naar de Alguenya, en voeren daar een herhaling van stappen uit. Dan zijn we op de weg naar Cairhien. We gaan naar het noorden en zoeken een geschikte plek om ons in te graven – ik denk dat ik de volmaakte plek weet – en dan draaien we ons om en nemen het op tegen de Schaduw met Cairhien achter ons.’

‘Denkt u echt dat we helemaal daarheen zullen moeten gaan?’ vroeg Elayne.

Bashere tuurde op de kaart alsof hij dwars door het perkament naar het land dat erop was afgebeeld keek. ‘We brengen beroering in deze strijd,’ zei hij zacht, ‘maar we besturen hem niet. We rijden erop mee zoals je op een op hol geslagen paard meerijdt. Ik kan niet voorspellen waar de galop zal eindigen. Ik kan het paard omleiden, door de doornstruiken heen sturen, maar ik kan het niet tot staan brengen, niet zolang de Trolloks blijven komen.’

Elayne fronste. Ze kon zich geen eindeloze aftocht veroorloven. Ze moest dat Schaduwgebroed zo snel en zo grondig mogelijk verslaan, zodat ze met de rest van haar troepen naar Lan en Egwenes legers kon gaan om de invasies vanuit het noorden een halt toe te roepen.

Dat was hun enige mogelijkheid om te winnen. Anders zou het niet uitmaken hoe het gevecht tussen Rhand en de Duistere afliep. Licht, wat een puinhoop!

‘We doen het.’


Perijn legde zijn hamer op zijn schouder en luisterde naar de zwetende jonge boodschapper die Elaynes bevelen doorgaf. Er streek een lichte bries door de takken van het bos achter hen. De Ogier vochten daarbinnen. Hij was bang geweest dat ze zouden weigeren de bomen in gevaar te brengen, maar hun strijdlust... Licht, Perijn had nog nooit zoveel woestheid gezien.

‘Die tactieken zijn niet slecht,’ zei Tam terwijl hij de bevelen doorlas. ‘De koningin heeft er kijk op.’

Perijn wuifde de jonge boodschapper weg. Hij liep langs Galad en enkele van zijn Witmantel-bevelvoerders, die stonden te overleggen. ‘Ze luistert goed naar lieden die verstand hebben van tactiek,’ zei Perijn, ‘en ze bemoeit zich er verder niet mee.’

‘Dat bedoel ik ook, jongen,’ zei Tam glimlachend. ‘Leiding geven draait er niet altijd om dat je mensen vertelt wat ze moeten doen. Soms is het de kunst om mensen die weten wat ze doen gewoon niet voor de voeten te lopen.’

‘Wijze woorden, Tam,’ zei Perijn, die naar het noorden keek. ik stel voor dat je ze ter harte neemt, aangezien jij nu de leiding hebt.’ Perijn zag Rhand voor zijn geestesoog. De kleuren wervelden. Rhand stond met Moiraine te praten op een kale rotsrichel. Ze waren bijna klaar voor hun tocht naar Shayol Ghul. Perijn voelde een trekkracht van Rhand komen, steeds sterker. Weldra zou Rhand hem nodig hebben.

‘Perijn?’ vroeg Tam. ‘Wat is dat voor onzin? Hoezo heb ik de leiding?’

‘Jij moet onze troepen aanvoeren, Tam,’ antwoordde Perijn. ‘De mannen werken nu samen. Laat je helpen door Arganda, Gallenne en Galad.’

Verderop hield Gradi een Poort open waar de gewonden van de meest recente schermutseling doorheen werden gestuurd voor Heling. Berelain bestierde het ziekenhuis aan de andere kant, dat de Gele Ajah in Mayene had opgezet. De lucht die door de Poort kwam voelde warm.

‘Ik weet niet of ze naar me zullen luisteren, Perijn,’ voerde Tam aan. ik ben maar een gewone boer.’

‘Ze luisterden voorheen ook naar je.’

‘Dat was toen we door de wildernis reisden,’ zei Tam. ‘Jij was altijd in de buurt. Ze gehoorzaamden mij vanwege jouw gezag.’ Hij wreef over zijn kin. ik heb het gevoel, door hoe je maar steeds naar het noorden blijft kijken, dat je niet van zins bent hier nog veel langer te blijven.’

‘Rhand heeft me nodig,’ zei Perijn zacht, ik mag branden, Tam, ik haat het, maar ik kan niet hier in Andor bij jou blijven vechten. Iemand moet Rhand rugdekking geven, en dat... nou, dat zal ik moeten zijn. Ik wéét het gewoon. Vraag me niet hoe.’

Tam knikte. ‘Dan gaan we gewoon naar Arganda of Gallenne, geven die de leiding over onze mannen. Koningin Elayne geeft toch de meeste bevelen, en...’

‘Mannen!’ brulde Perijn, kijkend naar de verzamelde soldaten. Arganda stond te overleggen met Gallenne. Ze draaiden zich om naar Perijn, net als de leden van de Wolvengarde, Galad en zijn Witmantels. De jonge Bornhald richtte een donkere blik op Perijn. Die man werd steeds onvoorspelbaarder. Hopelijk kon Galad hem weghouden van de brandewijn.

‘Aanvaarden jullie allemaal mijn gezag, zoals toegekend door de kroon van Andor?’ vroeg Perijn.

‘Natuurlijk, heer Guldenoog,’ riep Arganda. ik dacht dat dat wel vaststond.’

‘Ik verhef hierbij Tam Altor tot edele,’ riep Perijn. ‘Ik stel hem aan als stedehouder van Tweewater uit naam van zijn zoon, de Herrezen Draak. Hij heeft al mijn gezag, en dus het gezag van de Draak zelf. Als ik deze slag niet overleef, volgt Tam me op.’

Het werd stil in het kamp, maar toen knikten de mannen, en een paar van hen groetten Tam. Tam kreunde zo zachtjes dat Perijn betwijfelde of iemand anders het ook kon horen.

‘Is het te laat om je te overhandigen aan de vrouwenkring voor een goeie preek?’ vroeg Tam. ‘Misschien een stevige tik op je achterste en een week water dragen voor weduwe Altone?’

‘Het spijt me, Tam,’ zei Perijn. ‘Neald, probeer een Poort te maken naar de Zwarte Toren.’

De jonge Asha’man trok een aandachtig gezicht. ‘Het lukt nog steeds niet, heer Guldenoog.’

Perijn schudde zijn hoofd. Hij had de verslagen gehoord van Lans front, dat mannen van de Zwarte Toren vochten voor de Schaduw. Er was daar iets gebeurd, iets vreselijks. ‘Goed, terug naar Merrilor, dan maar,’ besloot Perijn.

Neald knikte en concentreerde zich.

Terwijl hij werkte, wendde Perijn zich tot de mannen, ik wil jullie echt niet verlaten, maar ik voel haken in mijn lijf die me naar het noorden trekken. Ik móét naar Rhand toe, daar valt gewoon niks tegen te doen. Ik zal proberen terug te komen. Als dat niet lukt... dan moeten jullie weten dat ik trots op jullie ben. Op jullie allemaal. Ieder van jullie is welkom in mijn huis als dit voorbij is. We openen een vaatje van meester Alverens beste brandewijn, we gedenken de gesneuvelden, en we vertellen onze kinderen hoe we hier stonden toen de wolken zwart werden en de wereld begon te sterven. We vertellen ze dat we schouder aan schouder stonden, en dat de Schaduw gewoon geen ruimte had om zich ertussendoor te persen.’

Hij hief Mah’alleinir naar hen en onderging hun gejuich. Niet omdat hij het verdiende, maar omdat zíj het verdienden.

Neald opende de Poort. Perijn draaide zich ernaar om, maar aarzelde toen zijn naam werd geroepen. Hij keek fronsend naar Dain Bornhald toen de man kwam aandraven.

Perijn legde behoedzaam zijn hand op zijn hamer. Deze man had zijn leven gered tegen de Trolloks en tegen een mede-Witmantel, maar Perijn wist dat hij geen vriend was. Hij gaf Perijn dan misschien niet de schuld voor de dood van zijn vader, maar dat betekende nog niet dat hij Perijn mocht of zelfs maar kon uitstaan.

‘Een woordje, Aybara,’ zei Bornhald, kijkend naar Gaul die vlakbij stond. ‘Onder vier ogen.’

Perijn gebaarde naar Gaul, en de Aiel trok zich met tegenzin terug. Hij stapte samen met Bornhald weg bij de open Poort. ‘Waar gaat dit over? Als het is omdat je vader...’

‘Licht, hou gewoon even je mond,’ zei Bornhald, die zijn blik afwendde. ‘Ik wil dit niet zeggen. Ik haat het om dit te zeggen, maar je moet het weten. Het Licht mag me branden, je moet het weten.’

‘Wat?’

‘Aybara,’ zei Bornhald, die diep ademhaalde. ‘Je familie is niet vermoord door Trolloks.’

Er trok een schok door Perijns lichaam.

‘Het spijt me,’ zei Bornhald, die weer wegkeek. ‘Het was Ordeith. Je vader had hem beledigd. Hij verscheurde je ouders, maar wij gaven de Trolloks de schuld. Ik heb ze niet zelf gedood, maar ik heb ook niets gezegd. Zoveel bloed...’

‘Wat?’ Perijn greep de Witmantel bij de schouder. ‘Maar ze zeiden... Ik bedoel...’ Licht, hij had hier al mee afgerekend!

De blik in Bornhalds ogen haalde het allemaal weer naar boven. De pijn, het afgrijzen, het verlies, de frustratie. Bornhald veegde Perijns hand van zijn schouder.

‘Dit is een rottijd om hiermee te komen, ik weet het,’ zei Bornhald. ‘Maar ik kon het niet voor me houden. Ik wilde gewoon... Misschien sneuvelen we wel. Licht, alles kan verwoest worden. Ik moest me uitspreken, het je vertellen.’

Hij stapte achteruit en draafde met neergeslagen blik terug naar de andere Witmantels. Perijn bleef alleen achter, terwijl zijn hele wereld op zijn grondvesten beefde.

Toen vermande hij zich. Hij had hiermee afgerekend, hij had al om zijn familie gerouwd. Het was voorbij, afgelopen.

Hij moest en zou nu doorgaan. Licht, die oude pijn keerde terug, maar hij duwde hem weg en richtte zijn blik op de Poort. Op Rhand, en zijn plicht.

Hij had werk te doen. Maar Ordeith... Padan Fajin... Dit voegde alleen maar toe aan de verschrikkelijke misdaden van die man. Perijn zou zorgen dat hij boette, hoe dan ook.

Hij stapte naar de Poort om naar Rhand te Reizen, en Gaul sloot zich bij hem aan.

‘Ik ga naar een plek waar jij niet kunt gaan, mijn vriend,’ zei Perijn zacht. ‘Het spijt me.’

‘Je gaat naar de droom binnen een droom,’ zei Gaul, die geeuwde. ‘En ik ben moe.’

‘Maar...’

‘Ik ga mee, Perijn Aybara. Dood me maar als je wilt dat ik achterblijf.’

Perijn durfde hem niet uit te dagen. Hij knikte.

Perijn keek achterom en hief zijn hamer nog een keer. Terwijl hij dat deed, ving hij een glimp op door de Poort naar Mayene, die Gradi nog openhield. Aan de overkant keken twee gedaanten in witte mantels naar Gaul. Hij hief een speer naar hen. Hoe moest het voelen voor twee strijders om hier niets te kunnen doen, bij de Laatste Slag? Misschien had Rhand moeten proberen de gai’shain een paar weken van hun geloften te laten ontheffen.

Nou, dat zou waarschijnlijk echt alle Aiel tegen hem hebben opgezet. Het Licht behoede de natlander die probeerde zich met ji’e’toh te bemoeien.

Perijn stapte door de Poort naar Merrilor. Eenmaal daar pakten Gaul en hij spullen alsof ze op een lange reis gingen: meer dan genoeg voedsel en water, zoveel als ze durfden mee te nemen.

Het kostte Perijn bijna een half uur om Rhands Asha’man over te halen hem te vertellen waar hun leider naartoe was. Eindelijk opende Naeff met tegenzin een Poort voor Perijn. Hij verliet Merrilor en stapte op een terrein dat leek op de Verwording. Alleen waren de rotsen koud.

Het rook er naar de dood, naar verlatenheid. Rhand stond verderop, aan de rand van de richel, met zijn armen op zijn rug. Een groep raadslieden, bevelvoerders en wachters stond achter hem, onder wie Moiraine, Aviendha en Cadsuane. Op het ogenblik stond Rhand echter alleen aan het eind van de richel.

In de verte verrees de top van Shayol Ghul. Perijn voelde een rilling. Het was vaag, maar de intense vastberadenheid op Rhands gezicht terwijl hij naar die top keek kon Perijn niet ontgaan.

‘Licht,’ zei Perijn. ‘Is het tijd?’

‘Nee,’ antwoordde Rhand zachtjes. ‘Dit is een proef om te kijken of hij me voelt.’

‘Perijn?’ vroeg Nynaeve van de heuvel achter hem. Ze had overlegd met Moiraine en voor één keer was er geen spoortje hatelijkheid in haar geur te bekennen. Er was iets gebeurd tussen die twee vrouwen.

‘Ik heb hem maar heel even nodig,’ zei Perijn, die naar Rhand toe liep. Er waren een paar Aiel hierachter, en Perijn wilde niet dat zij – vooral eventuele Wijzen niet – zouden horen wat hij Rhand wilde vragen.

‘Je krijgt dit ogenblik en nog vele andere, Perijn,’ zei Rhand. ik ben je heel veel verschuldigd. Wat wil je?’

‘Nou...’ Perijn keek over zijn schouder. Zou Moiraine of Nynaeve genoeg weten om te proberen hem tegen te houden? Waarschijnlijk. Vrouwen probeerden een man er altijd van te weerhouden te doen wat hij moest doen, alsof ze bang waren dat hij zijn nek zou breken. Of het nu de Laatste Slag was of niet.

‘Perijn?’ drong Rhand aan.

‘Rhand, ik moet de wolfsdroom in.’

‘Tel’aran’rhiod?’ vroeg Rhand. ‘Perijn, ik weet niet wat je daar doet, want je hebt me er weinig over verteld. Ik dacht dat je wel zou weten hoe...’

‘Ik ken één weg naar binnen,’ fluisterde Perijn, zodat de Wijzen en de anderen achter hen hem niet konden horen. ‘De eenvoudige weg. Ik heb iets anders nodig. Jij weet dingen, jij herinnert je dingen. Is er iets in dat oude brein van je wat zich herinnert hoe je de Wereld der Dromen in levenden lijve binnen kunt gaan?’

Rhand werd ernstig. ‘Je vraagt iets heel gevaarlijks.’

‘Even gevaarlijk als wat jij op het punt staat te doen?’

‘Misschien.’ Rhand trok een wenkbrauw op. ‘Als ik dit had geweten toen ik nog... Nou, laten we het erop houden dat sommigen je verzoek heel, heel kwaadaardig zouden noemen.’

‘Het is niet kwaadaardig, Rhand,’ drong Perijn aan. ‘Ik herken het kwaad als ik het ruik. Dit is niet kwaadaardig, alleen maar ongelooflijk stom.’

Rhand glimlachte. ‘En toch vraag je het?’

‘Alle goede opties zijn op, Rhand. Je kunt beter iets wanhopigs doen dan helemaal niets.’

Rhand antwoordde niet.

‘Luister,’ zei Perijn. ‘We hebben het over de Zwarte Toren gehad. Ik weet dat je je daar zorgen om maakt.’

‘Ik zal erheen moeten,’ zei Rhand, en zijn gezicht betrok. ‘Terwijl het overduidelijk een valstrik is.’

‘Ik denk dat ik een deel van de oorzaak daarvan ken,’ zei Perijn. ‘Er is iemand die ik moet verslaan, maar dat kan niet als ik hem niet op gelijke voorwaarden tegemoet treed. Daar, in de droom.’

Rhand knikte langzaam. ‘Het Rad weeft wat het Rad wil. We zullen de Verwording uit moeten gaan. Je kunt de droom niet binnengaan vanuit...’

Hij liet zijn stem wegsterven en deed iets: hij vormde een weving. Een Poort opende zich naast hem. Iets eraan was anders dan bij gewone Poorten.

‘Ik zie het,’ zei Rhand. ‘De werelden kruipen naar elkaar toe, worden samengeperst. Wat ooit gescheiden was, is dat niet meer. Deze Poort zal je naar de droom brengen. Pas op, Perijn. Als je daar sterft in je eigen lichaam, kan dat... gevolgen hebben. Wat je dan ondergaat kan erger zijn dan de dood, vooral nu. In deze tijd.’

‘Weet ik,’ antwoordde Perijn. ‘Ik zal een uitweg nodig hebben. Kun je een van je Asha’man eenmaal per dag bij zonsopgang zo’n Poort laten maken? Op het Reisterrein van Merrilor, bijvoorbeeld?’ ‘Het is gevaarlijk,’ fluisterde Rhand. ‘Maar ik zal het doen.’ Perijn knikte dankbaar.

‘Hopelijk zien we elkaar terug,’ zei Rhand. Hij stak zijn hand naar Perijn uit. ‘Hou een oogje op Mart. Ik weet niet wat hij wil gaan doen, maar ik heb het gevoel dat het heel gevaarlijk zal zijn voor alle betrokkenen.’

‘Die waaghals,’ zei Perijn terwijl hij Rhands onderarm omklemde. ‘Jij en ik zijn er véél beter in om op de veilige paden te blijven.’ Rhand glimlachte. ‘Moge het Licht je behoeden, Perijn Aybara.’

‘En jou, Rhand Altor.’ Perijn aarzelde en besefte wat dit was. Het was een afscheid. Hij omhelsde Rhand.

‘Pas goed op hem, jullie twee,’ zei Perijn tegen Nynaeve en Moiraine terwijl hij achteruitstapte. ‘Horen jullie me?’

‘O, nú wil je dat ik op Rhand pas?’ zei Nynaeve, met haar handen in haar zij. ‘Ik geloof niet dat ik daar ooit mee ben opgehouden, Perijn Aybara. Denk maar niet dat ik jullie niet heb horen fluisteren. Je gaat iets doms doen, hè?’

‘Altijd,’ antwoordde Perijn, terwijl hij ten afscheid zijn hand naar Thom hief. ‘Gaul, weet je zeker dat je dit wilt doen?’

‘Ja,’ zei de Aielman, die zijn speren losser in de schede legde en door Rhands Poort keek.

Zonder nog een woord te zeggen, hesen de twee hun zware ransels over hun schouder en stapten de Wereld der Dromen in.

Загрузка...