5 Een gunst nodig

Rhand Altor werd wakker en haalde diep adem. Hij glipte tussen de dekens vandaan om Aviendha niet te wekken en trok een mantel aan. De lucht rook vochtig.

Terloops moest hij denken aan ochtenden in zijn jeugd, als hij voor dag en dauw opstond om de koe te melken, wat vaak tweemaal per dag moest gebeuren. Met zijn ogen dicht herinnerde hij zich de geluiden van Tam die dan al in de schuur bezig was met het maken van nieuwe hekpalen of iets anders. Hij dacht aan de kille ochtenden, als hij met zijn laarzen stampte om zijn tenen op te warmen en zijn gezicht waste met water dat had staan opwarmen bij de haard.

Elke morgen kon een boer zijn deur openen en uitkijken over een wereld die nog nieuw was. Maagdelijke rijp. De eerste aarzelende roep van vogels. Zonlicht dat over de horizon stroomde als de ochtendgeeuw van de wereld.

Rhand liep naar de tentflappen toe, gooide ze open en knikte naar Katerin, een kleine, goudblonde Speervrouwe die op wacht stond. Hij keek uit over een wereld die verre van nieuw was. Deze wereld was oud en moe, als een venter die helemaal naar de Rug van de Wereld en weer terug was gelopen. De Akker van Merrilor stond vol tenten, en hier en daar rezen al rookspiralen van kookvuren op naar de nog donkere ochtendhemel.

Overal waren mannen aan het werk. Soldaten olieden pantsers. Smeden slepen speerpunten. Vrouwen maakten veren aan pijlen. Het ontbijt werd opgediend bij maaltijdwagens, waar mannen die niet voldoende slaap hadden gekregen in de rij stonden. Iedereen wist dat dit hun laatste ogenblikken waren voordat de storm uitbrak.

Rhand sloot zijn ogen. Hij vóélde het, het land zelf, als een vage zwaardhandbinding. Onder zijn voeten kropen wormen door de aarde. De wortels van het gras bleven zich uitspreiden, heel langzaam, op zoek naar voedingsstoffen. De skeletachtige bomen waren niet dood, want er sijpelde water doorheen. Ze sluimerden. Zangvogels zaten opeengepakt in de bomen. Ze zongen niet bij het aanbreken van de dag. Ze bleven tegen elkaar aan gekropen zitten om warmte bij elkaar te zoeken.

Het land leefde nog. Het leefde als een man die zich aan zijn vingertoppen aan de rand van een ravijn vasthoudt.

Rhand opende zijn ogen. ‘Zijn mijn klerken al terug uit Tyr?’

‘Ja, Rhand Altor,’ antwoordde Katerin.

‘Stuur boodschappen naar de andere vorsten,’ droeg Rhand haar op. ik ontmoet ze over een uur midden op het veld, de plek waar geen tenten mogen staan.’

Katerin vertrok om zijn bevel door te geven, maar ze droeg drie andere Speervrouwen op om bij hem op wacht te blijven staan. Rhand liet de tentflappen dichtvallen en draaide zich om. Hij schrok toen Aviendha – zo naakt als de dag dat ze geboren was – achter hem bleek te staan.

‘Je bent heel lastig te besluipen, Rhand Altor,’ verklaarde ze met een glimlach. ‘De binding biedt je te veel voordeel. Ik moet me heel langzaam bewegen, als een hagedis midden in de nacht, zodat je gevoel van waar ik ben niet te snel verandert.’

‘Licht, Aviendha! Waarom zou je me moeten besluipen?’ ‘Hiervoor.’ Ze sprong naar voren, greep zijn hoofd, kuste hem en drukte haar lichaam tegen hem aan.

Hij ontspande zich en maakte zich niet van haar los. ‘Gek genoeg,’ mompelde hij tegen haar lippen, ‘is dit veel leuker nu ik niet meer bang hoef te zijn dat mijn edele delen eraf vriezen.’

Aviendha stapte achteruit. ‘Daar moet je niet over praten, Rhand Altor.’

‘Maar...’

‘Mijn toh is ingelost en ik ben nu eerstezuster van Elayne. Herinner me niet aan een schande die vergeten is.’

Schande? Waarom zou ze zich daarvoor schamen, terwijl ze net nog... Hij schudde zijn hoofd. Hij kon het land horen ademen, kon een kever horen scharrelen op een halve roede afstand, maar soms snapte hij de Aiel gewoon niet. Of misschien waren het alleen vrouwen.

In dit geval waarschijnlijk allebei.

Aviendha aarzelde bij het vat vol fris water in de tent. ‘We zullen wel geen tijd hebben voor een bad.’

‘O, hou je nu van baden?’

‘Ik heb het aanvaard als een deel van het leven,’ zei ze. ‘Als ik in de natlanden kom wonen, zal ik een paar natlandergebruiken moeten overnemen. Als ze niet te stom zijn.’ Haar toon gaf aan dat de meeste dat wel waren.

‘Wat is er mis?’ vroeg Rhand, die naar haar toe stapte.

‘Mis?’

‘Er zit je iets dwars, Aviendha. Ik zie het aan je, voel het in je.’ Ze bekeek hem indringend. Licht, wat was ze mooi. ‘Je was veel gemakkelijker te sturen voordat je de oeroude wijsheid van je vorige zelf erbij kreeg, Rhand Altor.’

‘O ja?’ vroeg hij glimlachend. ‘Dat heb je destijds nooit laten merken.’

‘Maar toen was ik nog als een jong kind, onervaren in Rhand Altors eindeloze vermogen om mensen te frustreren.’ Ze stak haar handen in het water en waste haar gezicht. ‘Het is maar goed ook. Als ik had geweten wat er zou komen met jou, had ik misschien het wit aangetrokken en het nooit meer uitgedaan.’

Hij glimlachte, en toen geleidde hij. Hij weefde Water en trok de vloeistof in een stroom uit de ton. Aviendha stapte achteruit en keek nieuwsgierig toe.

‘Je lijkt er niet meer mee te zitten, dat ik een man ben die geleidt,’ merkte hij op. Hij liet het water in een waaier in de lucht hangen en verwarmde het met een draadje Vuur.

‘Er is niet langer reden om daarmee te zitten. Als ik me nu nog niet op mijn gemak voelde met je vermogen om te geleiden, zou ik net zo dom doen als een man die weigert de schande van een vrouw te vergeten terwijl ze haar toh heeft voldaan.’ Ze keek hem aan.

‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand zo bot zou zijn.’ Hij gooide zijn mantel af en kwam bij haar staan. ‘Hier. Dit is een overblijfsel van de “oeroude wijsheid” die jij kennelijk zo.frustrerend vindt.’

Hij liet het water naar hen toe komen, heerlijk warm, en sloeg het uiteen tot een dichte mist die over hen heen spoelde. Aviendha slaakte een kreetje en greep zijn arm. Ze voelde zich dan misschien nu meer op haar gemak met de natlandergebruiken, maar water riep bij haar nog altijd gevoelens van onbehagen en ontzag op.

Met een draadje Lucht pakte Rhand een stuk zeep, schaafde er wat vanaf en mengde dat met een deel van het water. Hij liet een draaikolk van zeepbellen om hen heen draaien, die omhoogtrok langs hun lichaam en hun haar de lucht in zwiepte. Aviendha’s haar draaide rond als een spiraal voordat het weer lichtjes op haar schouders terugviel.

Met een volgende golf warm water spoelde hij het sop weg, en toen veegde hij het meeste vocht van hen af, waardoor ze bijna droog waren. Hij dumpte het water terug in de ton en liet met enige tegenzin saidin los.

‘Dat... Dat was echt ontzettend lichtzinnig en decadent,’ zei Aviendha ademloos.

‘Dank je,’ zei hij. Hij pakte een handdoek en gooide die naar haar toe. ‘Jij zou het meeste van wat we in de Eeuw der Legenden deden lichtzinnig en decadent vinden. Dat waren andere tijden, Aviendha. Er waren veel meer geleiders, en we werden al vanaf jonge leeftijd opgeleid. We hoefden niets te weten van oorlogvoeren of mensen doden. We kenden geen pijn meer, geen honger, geen leed, geen oorlog. In plaats daarvan gebruikten we de Ene Kracht voor heel gewone dingen.’

‘Jullie dachten alleen maar dat jullie geen oorlog meer kenden,’ wierp Aviendha snuivend tegen. ‘Jullie hadden het mis. Die onwetendheid maakte jullie zwak.’

‘Dat klopt. Maar ik weet niet of ik iets zou hebben veranderd. Er waren vele goede jaren. Goede decennia, goede eeuwen. We geloofden dat we in het paradijs leefden. Misschien was dat wel onze ondergang. We wilden dat ons leven volmaakt was, dus negeerden we onvolmaaktheden. Problemen verergerden door onze onoplettendheid, en een oorlog had onvermijdelijk kunnen worden als de Bres nooit was gemaakt.’ Hij geleidde zichzelf droog.

‘Rhand,’ zei Aviendha, die naar hem toe stapte. ‘Vandaag zal ik een gunst van je verlangen.’ Ze legde haar hand op zijn arm. Die hand was ruw, eeltig van haar tijd als Speervrouwe. Aviendha zou nooit een lelieblanke vrouwe worden zoals die aan de hoven van Cairhien en Tyr. Rhand vond dat best. Zij had handen die werk hadden gekend.

‘Wat voor gunst?’ vroeg hij. ik weet niet of ik je vandaag wel iets zou kunnen weigeren, Aviendha.’

‘Ik weet nog niet zeker wat het zal zijn.’

‘Dat begrijp ik niet.’

‘Je hoeft het ook niet te begrijpen,’ zei ze. ‘En je hoeft ook niet te beloven dat je het zult doen. Ik vond alleen dat ik je moest waarschuwen, omdat je een geliefde niet in een hinderlaag hoort te lokken. Om mij die gunst te verlenen, zul je je voornemens moeten bijstellen, misschien wel ingrijpend, maar het zal om iets belangrijks gaan.’

‘Goed...’

Ze knikte, raadselachtig als altijd, en begon haar kleren bij elkaar te zoeken om zich aan te kleden.


Egwene beende in haar droom om een bevroren pilaar van glas heen. Het leek haast wel een zuil van licht. Wat betekende dit? Ze kon het niet verklaren.

Het visioen veranderde en ze zag een bol. De wereld, wist ze om de een of andere reden. Hij barstte. In paniek bond ze er touwen omheen en probeerde hem bij elkaar te houden. Ze wist te voorkomen dat hij brak, maar het kostte ontzettend veel moeite...

Ze trok zich langzaam terug uit de droom en schrok wakker. Onmiddellijk omhelsde ze de Bron en weefde licht. Waar was ze?

Ze droeg een nachthemd en lag in een bed in de Witte Toren. Niet in haar eigen vertrekken, die nog overhooplagen na de aanval van de huurmoordenaars. Bij haar werkkamer was ook een kleine slaapkamer, dus was ze daar gaan liggen.

Haar hoofd bonkte. Ze kon zich nog vaag herinneren dat ze de vorige avond moe was geworden terwijl ze in haar tent op de Akker van Merrilor luisterde naar verslagen over de val van Caemlin. Op enig ogenblik in de late uren van de nacht had Gawein erop gestaan dat Nynaeve een Poort naar de Witte Toren maakte, zodat Egwene in een bed kon slapen in plaats van op een slaapvlonder op de grond.

Egwene mopperde wat en stond op. Hij had waarschijnlijk gelijk gehad, hoewel ze zich nog herinnerde dat ze zich rot had geërgerd aan zijn toon. Niemand had hem er nog op aangesproken, zelfs Nynaeve niet. Ze wreef over haar slapen. De hoofdpijn was niet zo erg als in de tijd dat Halima ‘voor haar zorgde’, maar hij was behoorlijk pijnlijk. Ongetwijfeld was het een teken van haar lichaam, dat zijn ongenoegen uitte om het gebrek aan slaap in de afgelopen weken.

Korte tijd later – gewassen, aangekleed en een klein beetje opgeknapt – verliet ze haar kamers en zag Gawein achter Silviana’s schrijftafel zitten. Hij zat een verslag te lezen en negeerde een Novice die bij de deur rondhing.

‘Ze zou je aan je tenen uit het raam hangen als ze je dat zag doen,’ zei Egwene droogjes.

Gawein schrok en draaide zich om. ‘Het is geen verslag uit haar stapel,’ wierp hij tegen. ‘Het is het laatste nieuws van mijn zus over Caemlin. Het is een paar minuten geleden voor je gebracht, via een Poort.’

‘En jij leest het?’

Hij bloosde. ‘Kom op, Egwene. Het is mijn thuis. En het verslag was niet verzegeld. Ik dacht...’

‘Het geeft niet, Gawein,’ zei ze zuchtend. ‘Laat eens zien wat erin staat.’

‘Het is niet veel.’ Hij trok een grimas toen hij het haar gaf. Op een knik van hem draafde de Novice weg. Korte tijd later drentelde het meisje weer naar binnen, met een dienblad met een verschrompeld stuk klokfruit, brood en een kan melk.

Egwene ging aan de tafel in haar werkkamer zitten om te eten, en ze voelde zich schuldig toen de Novice vertrok. Bijna alle Aes Sedai en soldaten van de Toren kampeerden in tenten op de Akker van Merrilor, terwijl zij fruit at, hoe oud ook, en in een gerieflijk bed sliep?

Toch sneden Gaweins argumenten wel hout. Als iedereen dacht dat ze in haar tent op de akker was, dan zouden mogelijke moordenaars daar toeslaan. Nadat ze bijna was vermoord door Seanchaanse Bloedmessen was ze bereid een aantal extra voorzorgsmaatregelen te aanvaarden. Vooral als ze daardoor een nachtje goed kon slapen.

‘Die Seanchaanse vrouw,’ zei Egwene, starend in haar beker. ‘Die met die Illianer. Heb je haar gesproken?’

Hij knikte. ‘Een paar Torenwachters houden die twee in de gaten. Nynaeve staat voor ze in, in zekere zin.’

‘In zekere zin?’

‘Ze noemde die vrouw een paar keer dom, maar zei ook dat ze je waarschijnlijk niet opzéttelijk kwaad zou doen.’

‘Geweldig.’ Nou, Egwene kon een Seanchaanse die bereid was te praten wel gebruiken. Licht. Stel dat ze het tegelijkertijd tegen de Seanchanen én de Trolloks moesten opnemen?

‘Je hebt je eigen goede raad niet opgevolgd,’ zei ze, kijkend naar Gaweins rode ogen toen hij plaatsnam op de stoel tegenover haar schrijftafel.

‘Iemand moest de deur bewaken. Als ik wachters had laten komen, zou iedereen hebben geweten dat je niet op de akker was.’

Ze nam een hap brood – waar was het van gemaakt? – en bekeek het verslag. Hij had gelijk, maar ze vond het geen prettige gedachte dat hij niet had geslapen voor zo’n lange dag als vandaag. De zwaardhandbinding zou hem maar een beetje helpen.

‘Dus de stad is echt verloren,’ zei ze. ‘Muren doorbroken, het paleis ingenomen. De Trolloks hebben niet de hele stad laten afbranden, zie ik. Een groot deel, maar niet alles.’

‘Nee,’ antwoordde Gawein. ‘Maar het is duidelijk dat Caemlin verloren is.’

Ze voelde zijn spanning door de binding. ‘Het spijt me.’

‘Veel mensen zijn ontkomen, maar we weten niet exact hoeveel mensen er voor de aanval woonden, met zoveel vluchtelingen. Honderdduizenden burgers zijn waarschijnlijk gedood.’

Egwene slaakte een zucht. Net zoveel mensen als een groot leger kon bevatten, in één nacht uitgeroeid. Dat was waarschijnlijk nog maar het begin van de verschrikkingen die zouden komen. Hoeveel mensen waren er tot nu toe in Kandor gesneuveld? Ze konden er alleen maar naar gissen.

Een groot deel van de voedselvoorraad van het Andoraanse leger had in Caemlin gelegen. Ze werd misselijk bij de gedachte aan zoveel mensen – honderdduizenden – die wegvluchtten uit de brandende stad. Maar die gedachte was nog minder angstaanjagend dan het gevaar dat Elaynes soldaten zouden verhongeren.

Ze schreef een briefje voor Silviana, met het verzoek om alle zusters te sturen die sterk genoeg waren om Heling te bieden aan de vluchtelingen en Poorten te maken om ze naar Wittebrug te brengen. Misschien kon ze daar zelfs voedsel heen laten brengen, hoewel de Witte Toren het nu al moeilijk had.

‘Heb je die opmerking onderaan gezien?’ vroeg Gawein.

Die had ze niet gezien. Ze fronste en las de regel die onderaan stond, in het handschrift van Silviana. Rhand Altor wilde dat iedereen naar hem toe kwam...

Ze keek op de oude, vrijstaande houten klok in de kamer. De bijeenkomst was over een half uur. Ze kreunde en werkte snel de rest van haar ochtendmaal naar binnen. Zo hoorde een Amyrlin niet te eten, maar het Licht verzenge haar als ze op een lege maag naar Rhand toeging.

‘Ik wurg die kerel,’ zei ze, terwijl ze haar mond depte. ‘Kom, we gaan.’

‘We kunnen natuurlijk ook gewoon als laatste aankomen,’ zei Gawein, die opstond. ‘Om te laten zien dat we geen bevelen van hem aannemen.’

‘En hem de gelegenheid bieden met iedereen te praten, terwijl ik er niet bij ben om hem tegen te spreken? Het bevalt me niet, maar Rhand heeft nu de teugels in handen. Iedereen is veel te nieuwsgierig naar wat hij wil gaan doen.’

Ze maakte een Poort naar haar tent, in de hoek die ze daarvoor had vrijgemaakt. Zij en Gawein stapten erdoor, verlieten de tent en belandden in de chaos op de Akker van Merrilor. Mensen riepen naar elkaar, in de verte klonken donderende hoeven terwijl soldaten heen en weer galoppeerden om plekken in te nemen voor de bijeenkomst. Besefte Rhand wel wat hij hier had gedaan? Soldaten zó bij elkaar zetten, onrustig en onzeker, was net zoiets als een handvol vuurwerk in een stoofpot gooien en die op het vuur zetten. Je kon erop wachten dat er iets ging ontploffen.

Egwene moest de chaos intomen. Ze beende verder, met Gawein een stap links achter haar, en trok haar gezicht in de plooi. De wereld had een Amyrlin nodig.

Silviana wachtte buiten. Ze droeg haar stola en staf, alsof ze op weg was naar de Zaal van de Toren.

‘Zorg hiervoor zodra de bijeenkomst begint.’ Egwene gaf haar het briefje.

‘Ja, Moeder,’ zei de vrouw, en toen liep ze rechts achter Egwene mee. Egwene hoefde niet om te kijken om te weten dat Silviana en Gawein elkaar nadrukkelijk negeerden.

Aan de westkant van haar kamp trof Egwene een groepje Aes Sedai die stonden te ruziën. Ze liep tussen hen door en liet stilte in haar kielzog achter. Een verzorger kwam aan met haar paard Spikkels, een prikkelbare gevlekte ruin, en terwijl ze opsteeg richtte ze haar blik op de Aes Sedai. ‘Alleen Gezetenen.’

Dat veroorzaakte een aantal ingetogen klachten, stuk voor stuk overgebracht met het rustige gezag van Aes Sedai. Elke vrouw vond dat ze het recht had om bij de bijeenkomst te zijn. Egwene staarde naar hen, en de vrouwen bonden langzaam in. Ze waren Aes Sedai en wisten dat bekvechten beneden hun waardigheid was.

Terwijl de Gezetenen zich verzamelden, keek Egwene uit over de Akker van Merrilor. Het was een groot, driehoekig stuk Shienaraans grasland, aan twee kanten begrensd door samenkomende rivieren – de Mora en de Erinin – en aan de andere kant door bossen. Het vlakke gras werd onderbroken door de Dasharknobbel, een rots van ongeveer honderd voet hoog met steile wanden. Aan de Arafelse zijde van de Mora lag de Hoogvlakte van Polov, een heuvel van zo’n veertig voet hoog, met een vlakke top, glooiende hellingen aan drie kanten en een steilere helling aan de kant van de rivier. Ten zuidwesten van de Hoogvlakte van Polov lag een moerasgebied en verderop een ondiep deel van de rivier de Mora, een gedeelte dat de Hawalvoorde werd genoemd en dat een handige oversteekplaats tussen Arafel en Shienar bood.

In de buurt was een Ogiergaarde, vlak bij enkele oude stenen ruïnes ten noorden van hier. Egwene was er kort na haar aankomst heen gegaan om ze te begroeten, maar Rhand had de Ogier niet voor deze bijeenkomst uitgenodigd.

Legers kwamen samen. Grenslandervlaggen kwamen aan vanuit het westen, waar Rhand zijn kamp had gemaakt. Perijns eigen vlag wapperde daar ook tussen. Vreemd, dat Perijn een vlag had.

Vanuit het zuiden baande Elaynes stoet zich een weg naar de ontmoetingsplek in het midden van de akker. De koningin reed voorop. Haar paleis was afgebrand, maar ze hield haar blik naar voren gericht. Tussen Perijn en Elayne liepen de Tyreners en Ulianers – Licht, wie had die legers zo dicht bij elkaar laten kamperen? – in afzonderlijke rijen, allebei met bijna hun voltallige leger.

Ze kon beter opschieten. Haar aanwezigheid zou de vorsten geruststellen en mogelijk problemen voorkomen. Ze zouden zich niet op hun gemak voelen met zoveel Aiel in de buurt. Alle stammen waren vertegenwoordigd. Egwene wist nog steeds niet of ze Rhand of haar zouden steunen. Sommige Wijzen leken te hebben geluisterd naar haar smeekbeden, maar ze had geen toezeggingen gekregen.

‘Kijk daar,’ zei Saerin, die naast Egwene kwam rijden. ‘Heb jij het Zeevolk uitgenodigd?’

Egwene schudde haar hoofd. ‘Nee. Het leek me vrij onwaarschijnlijk dat ze tegen Rhand in zouden gaan.’ Eigenlijk had ze na haar ontmoeting met de windvindsters in Tel’aran’rhiod niet veel zin gehad om zich weer in onderhandelingen met het Zeevolk te storten. Je moest altijd zo met hen oppassen. Na elke onderhandeling met hen kon je tot de ontdekking komen dat je niet alleen je eerstgeboren kind had wegonderhandeld, maar ook de Witte Toren zelf.

Ze vormden nogal een aanblik toen ze in hun kleurrijke kleding door Poorten vlak bij Rhands kamp aankwamen: golfvrouwen en wapenmeesters zo trots als vorsten.

Licht, dacht Egwene. Ik vraag me af hoe lang het geleden is dat er een bijeenkomst op deze schaal werd gehouden. Bijna alle naties waren vertegenwoordigd, en dan nog een paar extra, zoals het Zeevolk en de Aiel. Alleen Morland, Arad Doman en de landen onder bestuur van Seanchan ontbraken.

De laatste Gezetene steeg eindelijk op en kwam bij Egwene staan. Omdat ze stond te popelen, maar dat niet wilde laten merken, reed Egwene langzaam naar de ontmoetingsplek. Brins soldaten sloten zich bij hen aan en vormden een geleide van stampende laarzen en hooggeheven pieken. Op hun witte tabberds was de Vlam van Tar Valon geborduurd, maar ze overschaduwden de Aes Sedai niet. Zoals ze zich voortbewogen, ging alle aandacht uit naar de vrouwen in het midden. Andere legers vertrouwden op de kracht van wapens, maar de Witte Toren had iets beters.

Alle legers naderden de ontmoetingsplek in het midden van de akker, waar Rhand het terrein vrij van tenten had laten houden. Zoveel legers, verzameld op een stuk grond dat volmaakt geschikt was voor een veldslag. Dit kon maar beter niet misgaan.

Elayne bepaalde de standaard door het grootste deel van haar leger halverwege achter te laten en verder te rijden met een wacht van ongeveer honderd man. Egwene deed hetzelfde. Andere leiders kwamen geleidelijk naar voren, terwijl hun gevolg zich opstelde in een grote kring rondom het middelste veld.

Egwene werd beschenen door de zon toen ze het midden naderde. De grote, scherp afgebakende opening in de wolken boven het veld kon haar niet ontgaan. Rhand had een merkwaardige invloed op allerlei dingen. Hij hoefde zich niet aan te kondigen of met een banier te zwaaien om duidelijk te maken dat hij er was. De wolken trokken zich terug en de zon begon te schijnen als hij ergens kwam.

Maar het leek erop dat hij nog niet in het midden was aangekomen. Ze ontmoette Elayne. ‘Elayne, wat erg,’ zei ze, niet voor het eerst.

De goudharige vrouw hield haar blik naar voren gericht. ‘Caemlin is verloren, maar de stad is de natie niet. We moeten deze bijeenkomst houden, maar wel snel, zodat ik terug kan naar Andor. Waar is Rhand?’

‘Die neemt de tijd,’ antwoordde Egwene. ‘Zo is hij altijd geweest.’ ‘Ik heb Aviendha gesproken,’ zei Elayne, terwijl haar vos stampte en snoof. ‘Ze heeft de nacht met hem doorgebracht, maar hij heeft haar niet verteld wat hij vandaag wil doen.’

‘Hij heeft het over eisen gehad,’ zei Egwene, toekijkend terwijl de vorsten en hun volgelingen zich verzamelden.

Darlin Sisnera, koning van Tyr, was de eerste. Hij zou haar steunen, ondanks het feit dat hij zijn kroon aan Rhand te danken had. De Seanchaanse dreiging zat hem nog altijd danig dwars. De man van middelbare leeftijd met zijn donkere puntbaard was niet bijzonder knap om te zien, maar hij was beheerst en zeker van zichzelf. Hij boog vanuit het zadel naar Egwene, en zij stak haar ring uit.

Hij aarzelde, maar toen steeg hij af en kwam naar haar toe. Hij boog zijn hoofd en kuste haar ring. ‘Het Licht verlichte u, Moeder.’

‘Ik ben blij u hier te zien, Darlin.’

‘Zolang uw belofte maar standhoudt. Poorten naar mijn thuisland zodra ik ze nodig heb.’

‘Het zal gebeuren.’

Hij boog opnieuw, kijkend naar een man die vanaf de andere kant naar Egwene toe reed. Gregorin, stedehouder van Illian, was in veel opzichten Darlins gelijke, maar niet alle. Rhand had Darlin benoemd tot stedehouder van Tyr, maar de Hoogheren hadden verzocht hem tot koning te laten kronen. Gregorin bleef enkel een stedehouder. De lange man was de laatste tijd afgevallen en zijn ronde gezicht – met de gebruikelijke Illiaanse baard – begon er ingevallen uit te zien.

Hij wachtte niet tot Egwene hem aanspoorde. Hij sprong van zijn paard, greep haar hand, maakte een zwierige buiging en kuste haar ring.

‘Ik ben blij dat jullie je geschillen opzij hebben kunnen zetten om je in deze onderneming bij me aan te sluiten,’ zei Egwene, die hun aandacht afleidde van hun wederzijdse boze blikken.

‘De bedoelingen van de Draak zijn... verontrustend,’ zei Darlin. ‘Hij koos mij als leider van Tyr omdat ik tegen hem in ging toen ik dat nodig vond. Ik geloof dat hij naar de stem van de rede zal luisteren als ik hem die voorleg.’

Gregorin snoof. ‘De Draak is volkomen redelijk. We moeten met een goed argument komen, dan denk ik dat hij zal luisteren.’

‘Mijn Hoedster heeft een paar woordjes voor ieder van u,’ zei Egwene. ‘Luister alsjeblieft naar wat ze te zeggen heeft. Uw medewerking zal niet worden vergeten.’

Silviana reed naar voren en nam Gregorin terzijde om met hem te praten. Er viel niet veel belangrijks te zeggen, maar Egwene had gevreesd dat deze twee elkaar in de haren zouden vliegen, en Silviana’s opdracht was om ze bij elkaar uit de buurt te houden.

Darlin keek haar met een schattende blik aan. Hij leek haar te doorzien, maar klaagde niet terwijl hij zijn paard besteeg.

‘U lijkt van streek, koning Darlin,’ zei ze.

‘Sommige oude geschillen gaan dieper dan de oceaan, Moeder. Ik kan me bijna afvragen of deze bijeenkomst het werk van de Duistere is, in de hoop dat we elkaar vernietigen en zijn werk voor hem opknappen.’

‘Ik begrijp het,’ zei Egwene. ‘Misschien is het beter als u uw mannen op het hart drukt – of nogmaals op het hart drukt, als u dat al hebt gedaan – dat er vandaag geen “ongelukjes” mogen gebeuren.’

‘Een verstandig voorstel.’ Hij boog en trok zich terug.

Ze stonden allebei aan haar kant, net als Elayne. Geldan zou voor Rhand staan, als datgene wat Elayne over koningin Alliandre had gezegd waar was. Geldan was niet zo machtig dat Alliandre Egwene zorgen baarde, maar de Grenslanders waren een andere zaak. Rhand scheen ze te hebben overgehaald.

Hun vlaggen wapperden boven de respectievelijke legers, en alle vorsten waren er, behalve koningin Ethenielle. Zij was in Kandor om de vluchtelingenstromen te begeleiden die uit haar thuisland wegtrokken. Ze had echter wel een aanzienlijke groep soldaten hier achtergelaten – onder wie Antol, haar oudste zoon -, waarmee ze aangaf dat ze wat hier gebeurde net zo belangrijk vond voor het voortbestaan van Kandor als de gevechten langs de grens.

Kandor. Het eerste slachtoffer van de Laatste Slag. Ze zeiden dat het hele land in brand stond. Zou Andor het volgende zijn? Tweewater?

Rustig blijven, hield Egwene zichzelf voor.

Het beviel haar helemaal niet om te moeten bedenken wie er ‘voor’ wie was, maar het was haar plicht. Rhand kon de Laatste Slag niet persoonlijk aansturen, zoals hij ongetwijfeld zou wensen. Zijn missie was om tegen de Duistere te strijden, en hij zou geen aandacht of tijd overhebben om ook nog eens als generaal op te treden. Egwene had zich voorgenomen deze bijeenkomst te verlaten met de toezegging dat de Witte Toren de verzamelde troepen tegen de Schaduw zou aanvoeren, en ze was niet van zins de verantwoordelijkheid over de zegels af te staan.

Hoeveel vertrouwen kon ze schenken aan de man die Rhand was geworden? Hij was niet meer de Rhand met wie ze was opgegroeid. Hij leek meer op de Rhand die ze had leren kennen in de Aielwoestenij, maar dan met meer zelfvertrouwen. En, misschien, meer sluwheid. Hij was behoorlijk bedreven geworden in het Spel der Huizen.

Geen van die veranderingen in hem was noodzakelijkerwijs slecht, aangenomen dat hij nog voor rede vatbaar was.

Zag ze daar nu de vlag van Arad Doman? Het was niet zomaar de vlag, het was de vlag van de kóning, wat aangaf dat hij meereed met de troepen die zojuist op de akker waren aangekomen. Had Rodel Ituralde eindelijk de troon bestegen, of had Rhand iemand anders gekozen? De vlag van de Domaanse koning wapperde naast die van Davram Bashere, de oom van de koningin van Saldea.

‘Licht.’ Gawein stuurde zijn paard naast het hare. ‘Die vlag...’

‘Ik zie hem,’ zei Egwene. ik zal Siuan moeten opsporen. Hebben haar bronnen gezegd wie de troon heeft bestegen? Ik was al bang dat de Domani zonder leider de strijd in zouden gaan.’

‘De Domani? Ik had het daarover.’

Ze volgde zijn blik. Er kwam een nieuw leger aan, kennelijk gehaast, onder de banier van de rode stier. ‘Morland,’ zei Egwene. ‘Dus Koedran heeft eindelijk besloten zich bij de rest van de wereld aan te sluiten.’

De pas aangekomen Morlanders maakten meer ophef dan ze waarschijnlijk verdienden. Hun uitrusting was in ieder geval fraai: gele en rode tunieken met maliën, koperen helmen met brede randen. Hun rode riemen droegen het symbool van de aanstormende stier. Ze kwamen aan vanuit het noordwesten, hielden afstand van de Andoranen en stelden zich op achter de Aiel.

Egwene keek naar Rhands kamp. Nog steeds geen spoor van de Draak zelf.

‘Kom,’ zei ze, terwijl ze Spikkels in de richting van de Morlandse troepen dreef. Gawein volgde, en Chubain nam een groep van twintig soldaten mee.

Roedran was een gezette man gehuld in rood en goud. Egwene hoorde zijn paard bijna kreunen bij elke stap. Zijn wijkende haar was meer grijs dan zwart, en hij bekeek haar met een onverwacht doordringende blik. De koning van Morland was weinig meer dan de regent van één stad, Lugard, maar haar verslagen wezen erop dat deze man vrij succesvol bezig was zijn macht uit te breiden. Over een paar jaar had hij misschien echt een koninkrijk dat hij het zijne kon noemen.

Roedran stak een vlezige hand op en liet zijn stoet halt houden. Ze hield haar paard in en wachtte tot hij naar haar toe kwam, zoals gebruikelijk was. Dat deed hij niet.

Gawein mompelde een vloek. Egwene stond zichzelf een glimlachje toe. Zwaardhanden konden nuttig zijn, al was het maar om uit te drukken wat zij niet mocht uitdrukken. Uiteindelijk dreef ze haar paard naar voren.

‘Zo.’ Roedran bekeek haar van top tot teen. ‘Jij bent de nieuwe Amyrlin. Een Andoraanse.’

‘De Amyrlin heeft geen nationaliteit,’ zei Egwene koeltjes, ik sta ervan te kijken je hier te zien, Roedran. Wanneer heeft de Draak je uitgenodigd?’

‘Niet.’ Roedran wenkte een lakei om hem wijn te komen brengen, ik vond dat Morland wel lang genoeg buiten alle gebeurtenissen was gehouden.’

‘En wie heeft er dan Poorten voor je gemaakt? Je hebt vast niet heel Andor doorkruist.’

Roedran aarzelde.

‘Je kwam uit het zuiden,’ zei Egwene, terwijl ze hem onderzoekend opnam. ‘Andor. Heeft Elayne je laten komen?’

‘Ze heeft me niet laten komen,’ snauwde Roedran. ‘Die verrekte koningin beloofde me dat als ik haar zaak zou steunen, ze een verklaring zou uitvaardigen met de belofte dat ze geen invasie in Morland zou doen.’ Hij aarzelde weer. ‘Bovendien was ik nieuwsgierig naar die valse Draak. De hele wereld lijkt wel gek te zijn geworden waar het op hem aankomt.’

‘Je weet toch wel waar deze bijeenkomst om gaat, hè?’ vroeg Egwene.

Hij wuifde met zijn hand. ‘Die kerel zijn veroveringszin uit het hoofd praten of zoiets.’

‘Goed genoeg.’ Egwene boog zich naar voren, ik hoor dat je bewind aardig goed gaat en dat Lugard nu eindelijk echt wat gezag begint te krijgen in Morland.’

‘Ja,’ zei Roedran, die zijn rug een beetje rechtte. ‘Dat is waar.’ Egwene boog zich nog wat verder naar voren. ‘Graag gedaan,’ zei ze zachtjes, en toen glimlachte ze. Ze wendde Spikkels en leidde haar gevolg weg.

‘Egwene,’ zei Gawein zachtjes, met haar meedravend, ‘heb je dat nou echt gedaan?’

‘Kijkt hij ongerust?’

Gawein keek achterom. ‘Heel erg.’

‘Uitstekend.’

Gawein reed een tijdje zwijgend mee, maar toen grijnsde hij breed. ‘Dat was echt gemeen van je.’

‘Hij is net zo lomp en onbeschoft als ik al uit de verslagen had opgemaakt,’ zei Egwene. ‘Hij mag best een paar nachtjes wakker liggen en zich afvragen hoe de Witte Toren in zijn domein dingen heeft geregeld. Als ik in een bijzonder wraakzuchtige bui ben, zal ik nog wat mooie geheimen regelen die hij kan ontraadselen. Maar waar blijft die schaapherder nou? Hij had wel de vermetelheid om te eisen dat wij...’

Ze liet haar stem wegsterven toen ze hem zag aankomen. Rhand beende over het bruine gras op de akker, gekleed in rood en goud. Een gigantische bundel zweefde naast hem mee, in de lucht gehouden door wevingen die ze niet kon zien.

Onder zijn voeten werd het gras groen.

Waar hij liep, herstelde de aarde zich en spreidde die genezing zich van hem uit als een zachte golf van licht door geopende luiken. Mannen stapten achteruit, paarden stampten met hun hoeven. Binnen enkele minuten stond de hele kring van soldaten op gras dat weer leefde.

Hoe lang was het geleden dat ze een heel gewoon groen veld had gezien? Egwene blies haar adem uit. Iets van de somberheid van de dag was verdwenen, ik zou er heel wat voor overhebben om te weten hoe hij dat doet,’ mompelde ze.

‘Een weving?’ vroeg Gawein. ik heb Aes Sedai wel eens bloemen zien laten bloeien in de winter.’

ik ken geen enkele weving die zo ver om zich heen kan grijpen,’ zei Egwene. ‘Het voelt zo natuurlijk. Ga kijken of je kunt uitvissen hoe hij dat doet. Misschien laat een van de Aes Sedai met een Asha’man als zwaardhand zich de waarheid ontglippen.’

Gawein knikte en verdween.

Rhand liep door met die grote, zwevende bundel, gevolgd door Asha’man in het zwart en een erewacht van Aiel. De Aiel hadden maling aan de gebruikelijke opstellingen en spreidden zich als een waaier over het terrein uit. Zelfs soldaten die Rhand volgden, hielden afstand van de Aiel. Veel van de oudere soldaten herinnerden zich nog dat een golf van bruin en beige, zoals deze, de dood betekende.

Rhand liep rustig en doelgericht door. De stoffen bundel die hij met Lucht meevoerde, begon zichzelf uit te pakken. Grote stukken canvas flapperden in de wind, vlochten zich door elkaar heen en vormden wapperende linten. Houten palen en metalen staken vielen uit de bundel, en Rhand ving ze op met ongeziene draden Lucht en liet ze draaien.

Hij hield niet eens zijn pas in. Hij keek niet naar de draaikolk van doek, hout en ijzer, terwijl het canvas rimpelde als een vis in diep water. Klompjes aarde sprongen op uit de grond. Enkele soldaten schrokken.

Hij is me een kunstenmaker geworden, dacht Egwene terwijl de palen draaiden en zich in de gaten in de grond boorden. Wapperende repen stof wikkelden zich eromheen en bonden zichzelf vast. Binnen een paar tellen stond er een reusachtig paviljoen, met de Drakenbanier aan de ene kant en de banier met het oeroude symbool van de Aes Sedai aan de andere kant.

Rhand liep door toen hij bij het paviljoen aankwam, en de stoffen tentflappen gingen voor hem opzij. ‘Jullie mogen er ieder vijf meenemen,’ kondigde hij aan terwijl hij naar binnen stapte.

‘Silviana,’ besloot Egwene, ‘Saerin, Romanda, Lelaine. Gawein wordt onze vijfde als hij terug is.’

Gezetenen achter haar aanvaardden haar besluit in stilte. Ze konden moeilijk klagen dat ze haar zwaardhand meenam voor bescherming, of haar Hoedster voor steun. De andere drie die ze had gekozen werden algemeen gezien als de meest invloedrijke vrouwen in de Toren, en bij de vier die ze had aangewezen waren twee Aes Sedai uit Salidar en getrouwen van de Witte Toren.

De andere vorsten lieten Egwene als eerste naar binnen gaan. Allemaal begrepen ze dat deze confrontatie in wezen tussen Rhand en Egwene ging. Of eigenlijk tussen de Draak en de Amyrlin Zetel.

Er stonden geen stoelen in het paviljoen, hoewel Rhand in de hoeken saidinbollen ophing om licht te geven en een van de Asha’man een tafeltje in het midden zette. Ze telde snel. Dertien gloeibollen.

Rhand stond met zijn gezicht naar haar toe, zijn armen op zijn rug en zijn hand om zijn onderarm heen, zoals zijn gewoonte was geworden. Min stond naast hem, met haar hand op zijn arm.

‘Moeder,’ zei hij knikkend.

Dus hij wilde eerbied veinzen? Egwene knikte terug. ‘Heer Draak.’

De andere vorsten en hun geleiden kwamen nu ook binnen, velen van hen schoorvoetend, totdat Elayne met een uitgelaten glimlach op haar gezicht naar binnen beende. Die domme vrouw was nog steeds onder de indruk van Rhand, blij met hoe hij iedereen had weten te dwingen hierheen te komen. Elayne zag het als een punt van trots als hij iets goed deed.

En jij voelt niet een heel klein beetje trots? vroeg Egwene zichzelf. Rhand Altor, ooit een eenvoudige dorpsjongen en bijna je verloofde, en nu de machtigste man ter wereld? Ben je niet trots op wat hij heeft bereikt?

Misschien een beetje.

De Grenslanders kwamen binnen, geleid door koning Easar uit Shienar, en zij straalden niets schoorvoetends uit. De Domani werden geleid door een oudere man die Egwene niet kende.

‘Alsalam,’ fluisterde Silviana, en ze klonk verbaasd. ‘Hij is terug.’

Egwene fronste. Waarom hadden haar verspieders haar niet verteld dat hij was opgedoken? Licht. Wist Rhand dat de Witte Toren had geprobeerd hem op te sluiten? Egwene zelf had dat feit nog maar een paar dagen eerder ontdekt, begraven in een stapel papieren van Elaida.

Cadsuane kwam binnen, en Rhand knikte naar haar alsof hij toestemming gaf. Ze had geen vijf mensen bij zich, maar hij scheen ook niet te vinden dat ze tot Egwenes vijf behoorde. Dat vond Egwene een verontrustend precedent.

Perijn stapte naar binnen met zijn vrouw en ze stelden zich aan de zijkant op. Hij sloeg zijn gespierde armen over elkaar, met zijn nieuwe hamer aan zijn riem. Hij was veel eenvoudiger te peilen dan Rhand: hij was ongerust, maar hij vertrouwde Rhand.

Nynaeve deed dat ook, het Licht verzenge haar. Ze ging vlak bij Perijn en Faile staan.

De clanhoofden en Wijzen van de Aiel kwamen in een grote groep binnen. Rhands ‘ieder vijf’ betekende waarschijnlijk dat elk clan-hoofd er vijf mocht meenemen. Sommige Wijzen, ook Sorilea en Amys, liepen naar Egwenes kant van de tent.

Het Licht zegene hen, dacht Egwene, die haar ingehouden adem liet ontsnappen. Rhands blik schoot naar de vrouwen toe, en Egwene bespeurde een verstrakken van zijn lippen. Hij was verbaasd dat niet alle Aiel hem steunden.

Koning Roedran van Morland was een van de laatsten die binnenkwam, en Egwene merkte iets vreemds op toen hij dat deed. Enkele van Rhands Asha’man – Narishma, Flin, Naeff – gingen achter Roedran staan. Anderen, bij Rhand in de buurt, oogden even waakzaam als katten die een wolf hadden zien langskomen.

Rhand liep naar de kleine, brede man toe en keek hem in de ogen. Roedran leek slecht op zijn gemak en veegde met een zakdoek over zijn voorhoofd. Rhand bleef hem aanstaren.

‘Wat is er?’ wilde Roedran weten. ‘U bent de Herrezen Draak, zeggen ze. Ik vind niet dat ik u zou moeten laten...’

‘Zwijg,’ zei Rhand, en hij stak één vinger op.

Roedran hield meteen zijn mond.

‘Het Licht mag me branden,’ zei Rhand. ‘Je bent hem niet, hè?’

‘Wie?’ vroeg Roedran.

Rhand draaide zich om en maakte een handgebaar, waarop Narishma en de anderen zich ontspanden. Met tegenzin, ik was er zeker van...’ zei Rhand hoofdschuddend. ‘Waar bén je?’

‘Wie?’ vroeg Roedran luidkeels, bijna schril.

Rhand negeerde hem. De flappen van het paviljoen hingen eindelijk stil. Iedereen was binnen. ‘Zo,’ zei Rhand. ‘We zijn er allemaal. Dank u voor uw komst.’

‘Alsof we verdomme veel keus hadden,’ mopperde Gregorin. Hij had vijf Illiaanse edelen bij zich, allemaal leden van de Raad van Negen. ‘We zaten vast tussen u en de Witte Toren. Het Licht verzenge ons.’

‘U weet inmiddels,’ vervolgde Rhand, ‘dat Kandor is gevallen en dat Caemlin is ingenomen door de Schaduw. De laatste resten van Malkier worden aangevallen bij Tarwins Kloof. Het einde is gekomen.’

‘Waarom staan we dan hier, Rhand Altor?’ vroeg koning Paitar van Arafel. De oude man had alleen nog een dun randje grijs haar op zijn hoofd, maar hij was nog steeds breedgeschouderd en indrukwekkend. ‘Laten we een einde maken aan het toneelspel en aan de slag gaan, man! Er moet worden gevochten.’

‘Gevechten beloof ik je, Paitar,’ zei Rhand zacht. ‘Zoveel als je er aankunt, en meer. Drieduizend jaar geleden stond ik ook tegenover de troepen van de Duistere. We hadden de beschikking over de wonderen van de Eeuw der Legenden, Aes Sedai die in staat waren tot dingen waar het je van zou duizelen, ter’angreaal waarmee mensen konden vliegen en immuun waren voor aanvallen. Zelfs daarmee wonnen we nog maar amper. Heb je daarover nagedacht? We staan nu tegenover de Schaduw zoals hij toen ook ongeveer was, met Verzakers die niet ouder zijn geworden. Maar wij zijn niet meer hetzelfde volk. Bij lange na niet.’

Het werd stil in de tent. De tentflappen wapperden in de bries. ‘Wat bedoel je, Rhand Altor?’ zei Egwene, die haar armen over elkaar sloeg. ‘Dat we gedoemd zijn?’

‘Ik bedoel dat we een strategie nodig hebben,’ verklaarde Rhand, ‘en een gezamenlijke aanval moeten inzetten. De vorige keer hebben we het slecht aangepakt, en dat kostte ons bijna de oorlog. We dachten allemaal de beste aanpak te kennen.’ Hij keek Egwene in de ogen. in die tijd dacht elke man en vrouw dat hij of zij de leider van het slagveld was. Een leger van generaals. Daarom verloren we bijna. Daarom bleven we zitten met de smet, het Breken, de waanzin. Ik was daar evenzeer schuldig aan als ieder ander. Misschien wel meer.

Dat laat ik niet nog een keer gebeuren. Ik wil deze wereld niet redden alleen om hem nog een keer te laten breken! Ik wil niet sterven voor de naties van de mensheid alleen zodat ze zich weer tegen elkaar kunnen keren zodra de laatste Trollok sneuvelt. Jullie zijn dat al aan het bekokstoven. Het Licht mag me branden, ik wéét dat het zo is!’ De blikken die Gregorin en Darlin elkaar toewierpen, waren gemakkelijk over het hoofd te zien, of de afgunstige blikken die Roedran op Elayne wierp. Welke naties zouden gebroken worden door dit conflict, en welke zouden naar voren stappen – uit menslievendheid – om hun buren te helpen? Hoe snel zou menslievendheid omslaan in begeerte, de mogelijkheid om nóg een troon in bezit te krijgen?

Veel van de vorsten hier waren fatsoenlijke mensen. Maar je moest meer dan alleen fatsoenlijk zijn om zoveel macht te bezitten en dan niet verder om je heen te kijken. Zelfs Elayne had een ander land ingelijfd toen de mogelijkheid zich voordeed. En dat zou ze weer doen. I let lag in de aard van vorsten, van naties. In Elaynes geval leek het zelfs gepast, aangezien Cairhien onder haar bewind beter af zou zijn dan voorheen.

Hoeveel vorsten zouden datzelfde aannemen? Dat zij beter konden regeren en de orde konden herstellen in een ander land?

‘Niemand wil oorlog,’ zei Egwene, die de aandacht op zich vestigde. ‘Maar ik denk dat wat je hier probeert te doen je macht te boven gaat, Rhand Altor. Je kunt de menselijke aard niet veranderen en je kunt de wereld niet aan je grillen onderwerpen. Laat mensen hun leven leiden en hun eigen pad kiezen.’

‘Nee, dat doe ik niét, Egwene,’ kaatste Rhand terug. Er was vuur in zijn ogen te zien, net zoals toen hij die eerste keer de Aiel aan zijn zijde wilde scharen. Ja, het was een gevoel dat erg bij Rhand paste: frustratie omdat andere mensen de wereld niet zo duidelijk zagen als hij dacht dat hij hem zag.

‘Ik zie niet in wat je anders kunt doen,’ zei Egwene. ‘Wil je een keizer aanstellen, iemand die over ons allemaal regeert? Wil je dan een echte tiran worden, Rhand Altor?’

Hij snauwde geen weerwoord. Hij stak zijn hand uit, en een van zijn Asha’man legde er een opgerold vel papier in. Rhand legde het papier op tafel. Hij gebruikte de Kracht om het uit te rollen en vlak te houden.

Het overdreven grote document stond vol met kleine, verkrampte lettertjes, ik noem dit de Vrede van de Draak,’ zei Rhand zacht. ‘En het is een van de drie dingen die ik van jullie eis. Jullie betaling aan mij, in ruil voor mijn leven.’

‘Laat eens zien.’ Elayne reikte ernaar, en Rhand liet haar begaan, want zij wist het document van de tafel te grissen voordat een van de andere verbaasde vorsten kon reageren.

‘Het vergrendelt de grenzen van jullie naties op hun huidige posities,’ vertelde Rhand, die zijn armen weer op zijn rug hield. ‘Het verbiedt landen elkaar aan te vallen, en het vereist de oprichting van een grote school in elke hoofdstad, volledig van fondsen voorzien en met een open deur voor iedereen die wil leren.’

‘Het doet wel meer dan dat,’ zei Elayne, met één vinger op het document terwijl ze het las. ‘Val een ander land aan of begin een klein gewapend grensgeschil, en de andere naties van de wereld hebben de plicht om het aangevallen land te verdedigen. Licht! Tariefbeperkingen om de verstikking van economieën te voorkomen... beperkingen op huwelijken tussen vorsten van verschillende naties, behalve wanneer de twee bewindslijnen duidelijk van elkaar zijn gescheiden... voorwaarden waaronder een edele die een conflict begint zijn land kan worden afgenomen... Rhand, verwacht je nou écht dat we dit ondertekenen?’

‘Ja.’

De verontwaardiging van de vorsten kwam meteen, hoewel Egwene rustig bleef staan en af en toe naar de andere Aes Sedai keek. Ze leken ongerust. En terecht. En dit was nog maar een deel van Rhands ‘prijs’.

De vorsten mompelden, wilden allemaal het document met eigen ogen zien, maar het was beneden hun waardigheid om zich naar voren te wurmen en over Elaynes schouder mee te kijken. Gelukkig had Rhand dit voorzien en werden er kleinere versies van het document uitgedeeld.

‘Maar soms zijn er heel goede redenen voor geschillen!’ zei Darlin, die zijn document bekeek. ‘Zoals om een buffer te leggen tussen jou en een agressieve buur.’

‘Of wat als burgers uit ons land over de grens gaan wonen?’ voegde Gregorin eraan toe. ‘Hebben we niet het recht om in te grijpen en die mensen te beschermen als ze worden onderdrukt? Of wat als iemand land opeist dat van ons is, zoals de Seanchanen? Oorlogen verbieden is belachelijk!’

‘Dat vind ik ook,’ zei Darlin. ‘Heer Draak, we moeten het recht hebben om de landen te verdedigen die rechtmatig aan ons toebehoren!’

‘Ik,’ zei Egwene, dwars door het tumult heen, ‘heb meer belangstelling voor zijn andere twee eisen.’

‘Je kent er al een van,’ zei Rhand.

‘De zegels.’

‘Dit document ondertekenen zou niets voorstellen voor de Witte Toren,’ zei Rhand, die kennelijk had besloten haar opmerking te negeren. ‘Ik kan jullie moeilijk verbieden de anderen te beïnvloeden. Dat zou dwaasheid zijn.’

‘Het is nú al dwaasheid,’ zei Elayne. Ze was toch niet meer zo trots op hem.

‘En zolang er politieke spelletjes te spelen zijn,’ vervolgde Rhand tegen Egwene, ‘zullen de Aes Sedai daar altijd meesters in zijn. In feite strekt dit document jullie tot voordeel. De Witte Toren heeft oorlog altijd al kortzichtig gevonden, zoals zij dat noemen. Nee, ik eis iets anders van jullie. De zegels.’

‘Ik ben de Hoedster ervan.’

‘Alleen in naam. Ze zijn nog maar pas ontdekt, en ik bezit ze. Uit eerbied voor je eeuwenoude titel heb ik eerst jou erover benaderd.’ ‘Benaderd? Je hebt geen verzoek gedaan,’ zei ze. ‘Je hebt geen éis gesteld. Je kwam langs, vertelde me wat je ging doen en liep weer weg.’

‘Ik heb de zegels,’ herhaalde hij. ‘En ik zal ze breken. Ik zal niets, zelfs jou niet, tussen mij en het beschermen van deze wereld laten komen.’

Overal om hen heen ging het geruzie over het document door. Vorsten overlegden mompelend met hun vertrouwelingen en buren.

Egwene stapte naar voren en keek Rhand aan over het tafeltje, nu ze allebei even werden genegeerd. ‘Je zult ze niet breken als ik je tegenhoud, Rhand.’

‘Waarom zou je me willen tegenhouden? Geef me één reden waarom ik het niet moet doen.’

‘Eén reden behalve dat het de Duistere zal vrijlaten in de wereld?’ ‘Hij was ook niet vrij tijdens de Oorlog van Kracht,’ wierp Rhand tegen. ‘Hij kon de wereld aanraken, maar hij zal niet bevrijd worden als de Bres wordt geopend. Niet meteen.’

‘En wat gebeurde er toen jullie hem de wereld lieten aanraken? Wat gaat er nu gebeuren? Verschrikkingen, wandaden, verwoesting. Je weet wat er nu al met het land gebeurt. Doden die rondlopen, vreemde vervormingen van het Patroon. En dat terwijl de Zegels alleen nog maar verzwakt zijn! Wat gebeurt er als we ze daadwerkelijk breken? Het Licht alleen weet dat.’

‘Het is een gok die we moeten wagen.’

‘Daar ben ik het niet mee eens. Rhand, je weet niet wat er gebeurt als de zegels breken. Je weet niet of hij dan niet ontsnapt. Je weet niet hoe dicht hij bij een ontsnapping was toen de Bres de vorige keer werd gedicht. Als we die zegels breken, zou dat de hele wereld kunnen vernietigen! Stel dat onze enige hoop ligt in het feit dat hij deze keer gehinderd wordt, niet helemaal vrij is?’

‘Het zal niet werken, Egwene.’

‘Dat wéét je niet. Hoe kun je dat nou weten?’

Hij aarzelde. ‘Vele dingen in het leven zijn onzeker.’

‘Dus je weet het niét,’ zei ze. ‘Nou, ik heb gekeken, gelezen, geluisterd. Heb je het werk gelezen van mensen die zich hierin hebben verdiept, erover hebben nagedacht?’

‘Speculaties van Aes Sedai.’

‘De enige informatie die we hebben, Rhand! Open de kerker van de Duistere en alles kan verloren zijn. We moeten voorzichtig zijn. Daar dient de Amyrlin Zetel voor, en mede om die reden is de Witte Toren ooit opgericht!’

Hij aarzelde daadwerkelijk. Licht, hij dacht na. Drong ze misschien toch tot hem door?

‘Het bevalt me niet, Egwene,’ zei Rhand zacht. ‘Als ik het tegen hem opneem en de zegels zijn niet gebroken, dan kan ik alleen maar weer een onvolmaakte oplossing verzinnen. Een lapmiddel, nog slechter dan de vorige keer. Met die oude, verzwakte zegels smeer ik alleen maar nieuw pleisterwerk over diepe scheuren heen. Wie weet hoe lang de zegels deze keer zullen meegaan? Over een paar eeuwen moeten we ditzelfde gevecht misschien wel weer helemaal opnieuw leveren.’

‘Is dat zo erg?’ vroeg Egwene. ‘We hebben in ieder geval zekerheid. Je hebt de Bres de vorige keer ook verzegeld. Je weet hoe het moet.’

‘Dan kunnen we weer met de smet komen te zitten.’

‘Daar zijn we deze keer op voorbereid. Nee, het zou niet het meest wenselijke zijn. Maar Rhand... wil je deze gok echt wagen? Het lot van alle levende wezens in de waagschaal leggen? Waarom zouden we niet het eenvoudige pad bewandelen, het bekende pad? Repareer de zegels opnieuw. Verstevig de kerker.’

‘Nee, Egwene.’ Rhand stapte achteruit. ‘Licht! Is dit waar het voor jou om draait? Je wilt dat saidin weer besmet raakt. Jullie Aes Sedai... jullie voelen je bedreigd door de gedachte aan mannen die kunnen geleiden, die jullie gezag ondermijnen!’

‘Rhand Altor, zó dom kun je niet zijn.’

Hij keek haar in de ogen. De vorsten leken weinig aandacht te besteden aan dit gesprek, ondanks het feit dat de wereld ervan afhing. Ze bestudeerden Rhands document en mompelden verontwaardigd. Misschien was dat wel zijn bedoeling geweest: hen afleiden met het document en vervolgens de aanval inzetten voor het echte gevecht.

Langzaam trok de woede van zijn gezicht weg, en hij drukte zijn hand tegen zijn slaap. ‘Licht, Egwene. Je kunt het nog steeds, als de zus die ik nooit heb gehad: mijn gedachten in knopen draaien, zorgen dat ik tegen je tekeerga en tegelijkertijd van je hou.’

‘Ik ben in ieder geval consistent,’ zei ze. Ze spraken nu heel zachtjes, over de tafel naar elkaar toe gebogen. Aan de zijkant stonden Perijn en Nynaeve waarschijnlijk dichtbij genoeg om hen te verstaan, en Min had zich bij hen aangesloten. Gawein was teruggekeerd, maar hij hield afstand. Cadsuane liep door de tent en keek – te nadrukkelijk – niet naar hen. Ze luisterde dus mee.

‘Ik voer dit argument niet aan vanuit een of andere dwaze hoop om de smet terug te halen,’ zei Egwene. ‘Je weet best dat ik niet zo in elkaar zit. Dit gaat over het beschermen van de mensheid. Ik kan niet geloven dat je alles in de waagschaal wilt leggen met zo’n grote gok.’

‘Grote gok?’ vroeg Rhand. ‘We hebben het over een onderdompeling in duisternis in plaats van het begin van een nieuwe Eeuw der Legenden. We zouden vrede kunnen hebben, een einde aan het lijden, of we kunnen een volgend Breken krijgen. Licht, Egwene. Ik weet niet zeker of ik de zegels wel zou kunnen repareren, of gelijksoortige nieuwe zou kunnen maken. De Duistere is vast voorbereid op die strategie.’

‘En jij hebt een andere?’

‘Dat heb ik je verteld. Ik breek de zegels om van die oude, onvolmaakte stoplap af te komen en probeer het opnieuw, maar dan anders.’

‘De hele wereld zal boeten als dat mislukt, Rhand.’ Ze dacht even na. ‘Er zit hier meer achter. Wat verzwijg je voor me?’

Rhand aarzelde, en even deed hij haar denken aan het kind dat ooit samen met Mart was betrapt op het stelen van een pastei van vrouw Cauton. ‘Ik ga hem doden, Egwene.’

‘Wie? Moridin?’

‘De Duistere.’

Ze deinsde geschrokken achteruit. ‘Wat? Wat zeg je...’

‘Ik ga hem dóden,’ herhaalde Rhand hartstochtelijk, naar voren gebogen, ik ga een einde maken aan de Duistere. We zullen nooit echt vrede hebben zolang hij er is en op ons loert. Ik scheur die kerker open, ik ga naar binnen en neem het tegen hem op. Ik zal een nieuwe kerker maken als het moet, maar eerst wil ik proberen dit eens en voor altijd te beëindigen. Zodat het Patroon, het Rad, voorgoed beschermd is.’

‘Licht, Rhand, je bent waanzinnig!’

‘Ja. Dat is een deel van de prijs die ik heb betaald. Gelukkig maar. Alleen een man die niet helemaal bij zijn volle verstand is, zou zoiets wagen.’

‘Dit kan ik je niet laten doen, Rhand,’ fluisterde ze. ik laat je niet iedereen hierin meeslepen. Luister naar de stem van de rede. De Witte Toren zou je hierin moeten begeleiden.’

‘Ik ken de begeleiding van de Witte Toren al, Egwene,’ antwoordde hij. ‘In een kist, en elke dag een pak slaag.’

De twee keken elkaar over de tafel heen strak aan. Rondom hen ging het geruzie door.

‘Ik wil dit best ondertekenen,’ zei Tenobia. ik vind het er goed uitzien.’

‘Bah!’ grauwde Gregorin. ‘Jullie Grenslanders hebben geen enkele belangstelling voor zuidelijke politiek. Jij wilt dit ondertekenen? Nou, fijn voor je. Maar ik keten mijn land niet aan de muur vast.’

‘Merkwaardig,’ zei Easar. De rustige man schudde zijn hoofd en zijn witte knot wiebelde mee. ‘Voor zover ik begrepen heb, is het niet jouw land, Gregorin. Behalve als je aanneemt dat de heer Draak zal sterven en dat Mattin Stepaneos zijn troon niet terug zal eisen. Hij zou misschien bereid zijn de Draak de Bladerkroon te laten dragen, maar jou niet, daar ben ik van overtuigd.’

‘Is dit niet allemaal zinloos?’ vroeg Alliandre. ‘De Seanchanen zijn nu toch onze voornaamste zorg? Er kan nooit vrede bestaan zolang zij er zijn.’

‘Ja,’ zei Gregorin. ‘De Seanchanen en die vervloekte Witmantels.’ ‘Wij ondertekenen het,’ zei Galad. Om de een of andere reden stond hij met de officiële versie van het document in zijn handen. Egwene keek niet naar hem. Ze moest moeite doen om niet te staren. Ze hield van Gawein, en niet van Galad, maar... nou... het viel niet mee om niet naar hem te staren.

‘Mayene zal het ook ondertekenen,’ verklaarde Berelain. ik vind de wensen van de heer Draak volkomen gerechtvaardigd.’

‘Natuurlijk zou jij het ondertekenen.’ Darlin snoof. ‘Mijn heer Draak, dit document lijkt ontworpen om de belangen van sommige naties beter te beschermen dan die van andere.’

‘Ik wil horen wat die derde eis van hem is,’ zei Roedran. ‘Ik heb geen belangstelling voor dat geklets over de zegels, dat zijn zaken van de Aes Sedai. Hij zei dat hij drie eisen had, en we hebben er pas twee gehoord.’

Rhand trok zijn wenkbrauw op. ‘De derde en laatste prijs – het laatste wat jullie me moeten betalen in ruil voor mijn leven op de hellingen van Shayol Ghul – is dit: ik voer jullie legers aan tijdens de Laatste Slag. Als enige. Jullie doen wat ik zeg, gaan waar ik zeg, vechten waar ik het zeg.’

Hierop brak nog meer tumult uit. Het was overduidelijk de minst ongehoorde van de drie eisen, maar het was onmogelijk, om redenen die Egwene al had vastgesteld.

De vorsten reageerden alsof hun soevereiniteit werd aangevallen. Gregorin loerde naar Rhand, zijn eerbied zo goed als verdwenen. Wat grappig was, want hij had het minste gezag van hen allemaal. Darlin schudde zijn hoofd, en Elaynes ogen spoten vuur.

Degenen die aan Rhands kant stonden, gingen ertegenin, voornamelijk de Grenslanders. Ze zijn wanhopig, dacht Egwene. Zij worden onder de voet gelopen. Ze dachten waarschijnlijk dat als het bevel in handen van de Draak kwam, hij de legers meteen naar de Grenslanden zou leiden om die te verdedigen. Darlin en Gregorin zouden daar nooit mee instemmen. Niet terwijl de Seanchanen hen in de nek hijgden.

Licht, wat een puinhoop.

Egwene luisterde naar de argumenten en hoopte dat Rhand ongedurig zou worden. Ooit was dat misschien gebeurd. Nu stond hij erbij te kijken, met zijn armen op zijn rug. Zijn gezicht stond sereen, hoewel ze er steeds meer van overtuigd raakte dat dat een masker was. Ze had glimpen opgevangen van zijn opvliegendheid. Rhand had zichzelf nu beslist beter in de hand, maar hij was geenszins gevoelloos.

Egwene merkte warempel dat ze glimlachte. Ondanks al zijn geklaag over de Aes Sedai, ondanks zijn aandringen dat hij zich niet door hen zou laten beheersen, begon hij zich meer en meer te gedragen als een van hen.

Ze stond op het punt het woord te nemen, maar er veranderde iets in de tent. Een... gevoel in de lucht. Haar blik werd naar Rhand getrokken. Er waren buiten geluiden te horen, maar ze kon ze niet plaatsen. Een licht gekraak? Wat dééd hij?

Het geruzie stierf weg. Een voor een draaiden de vorsten zich naar hem om. Het zonlicht vervaagde, en Egwene was blij met de lichtbollen die hij had gemaakt.

‘Ik heb jullie nodig,’ zei Rhand zachtjes tegen de aanwezigen. ‘Het land heeft jullie nodig. Jullie ruziën, en ik wist dat jullie dat zouden doen, maar we hebben geen tijd meer voor geruzie. Jullie kunnen me niet van mijn voornemens afbrengen. Jullie kunnen me niet dwingen jullie te gehoorzamen. Geen spierkracht, geen weving van de Ene Kracht kan me dwingen het voor jullie tegen de Duistere op te nemen. Ik moet dit uit eigen beweging doen.’

‘Zou u hiervoor werkelijk de wereld op het spel zetten, heer Draak?’ vroeg Berelain.

Egwene glimlachte. Die lichtekooi leek ineens niet meer zo overtuigd van de kant die ze had gekozen.

‘Dat zal niet nodig zijn,’ antwoordde Rhand. ‘Jullie gaan dit verdrag ondertekenen. Zo niet, dan betekent dat de dood.’

‘Dus het is afpersing,’ snauwde Darlin.

‘Nee,’ zei Rhand. Hij keek glimlachend naar het Zeevolk, dat bij Perijn stond en nog weinig had gezegd. Ze hadden alleen het document gelezen en tegen elkaar geknikt alsof ze onder de indruk waren. ‘Nee, Darlin. Het is geen afpersing... het is een regeling. Ik heb iets wat jullie willen, iets wat jullie nodig hebben. Mezelf. Mijn bloed. Ik zal sterven. Dat wisten we allemaal van het begin af aan, want de voorspellingen eisen het. Ik wil jullie geven wat jullie van me wensen, maar alleen in ruil voor een erfgoed van vrede, als tegenwicht voor het erfgoed van vernietiging dat ik de wereld de vorige keer naliet.’

Hij keek rond, keek elke vorst afzonderlijk aan. Egwene voelde zijn vastberadenheid bijna als iets stoffelijks. Misschien kwam het door zijn aard als ta’veren, of misschien gewoon door de gewichtigheid van dit ogenblik. De luchtdruk in het paviljoen nam toe en maakte het ademhalen lastig.

Hij krijgt het voor elkaar, dacht ze. Ze zullen wel klagen, maar ze zullen buigen.

‘Nee,’ zei Egwene luid, en haar stem kliefde door de lucht. ‘Nee, Rhand Altor, we laten ons niet koeioneren om je document te ondertekenen, om jou als enige de leiding te geven over deze strijd. En je bent een grote dwaas als je verwacht dat ik geloof dat je de hele wereld – je vader, je vrienden, al diegenen die je liefhebt, de hele mensheid – door Trolloks zou laten afslachten als we tegen je wensen ingaan.’

Hij keek haar in de ogen, en ineens wist ze het niet meer zeker. Licht, hij zou toch niet écht weigeren? Zou hij echt de wereld opofferen?

‘Waag je het de heer Draak een dwaas te noemen?’ vroeg Narishma.

‘Zó spreekt men niet tot de Amyrlin,’ zei Silviana, die naast Egwene kwam staan.

Het geruzie begon weer, deze keer luider. Rhand bleef Egwene in de ogen kijken, en ze zag de blos van woede op zijn gezicht verschijnen. Het geroep zwol aan, de spanning steeg. Chaos. Woede. Oude geschillen die weer opvlamden, gevoed door doodsangst.

Rhand legde zijn hand op het zwaard dat hij tegenwoordig bij zich droeg – met draken op de schede – en hield zijn andere arm op zijn rug.

‘Ik zal mijn prijs krijgen, Egwene,’ grauwde hij.

‘Eis wat je wilt, Rhand. Jij bent niét de Schepper. Als je met deze dwaasheid de Laatste Slag in gaat, zijn we toch allemaal dood. Maar als ik me tegen je verzet, dan bestaat er nog een mogelijkheid dat ik je van gedachten kan laten veranderen.’

‘Altijd is de Witte Toren een speer op mijn keel geweest,’ snauwde Rhand. ‘Altijd, Egwene. En nu ben je echt een van hen geworden.’

Ze keek hem strak aan. Vanbinnen begon ze echter haar overtuiging te verliezen. Stel dat deze onderhandelingen inderdaad opbraken? Zou ze echt haar soldaten tegen die van Rhand laten strijden?

Ze had het gevoel dat ze boven aan een ravijn over een steen was gestruikeld en naar de afgrond toe duikelde. Er moest een mogelijkheid zijn om hier een einde aan te maken, om hier nog iets te redden!

Rhand begon zich om te draaien. Als hij het paviljoen verliet, zou het afgelopen zijn.

‘Rhand!’ riep ze.

Hij verstijfde. ‘Ik bind niet in, Egwene.’

‘Doe dit niet,’ zei ze. ‘Gooi niet alles weg.’

‘Er is niets aan te doen.’

‘Jawel! Je moet alleen voor één keer ophouden zo’n door het Licht gebrande, wolkoppige, eigenwijze dwaas te zijn!’

Egwene stapte achteruit. Hoe had ze hem kunnen aanspreken alsof ze weer in Emondsveld waren, toen ze elkaar net kenden?

Rhand staarde haar even aan. ‘Nou, jij zou ook een keer kunnen ophouden dat verwende, zelfingenomen, onvervalste wicht te zijn, Egwene.’ Hij stak zijn armen omhoog. ‘Bloed en as! Dit was tijdverspilling.’

Hij had bijna gelijk. Egwene merkte het niet toen er nog iemand de tent binnenkwam. Maar Rhand merkte het wel, en hij draaide zich vlug om toen de flappen uiteenweken en het licht binnenlieten. Hij keek fronsend naar de indringer.

Zijn frons verdween zodra hij zag wie er was binnengekomen.

Moiraine.

Загрузка...