Rhand stond op een plek die niet was.
Een plek buiten de tijd, buiten het Patroon zelf.
Overal rondom spreidde zich een uitgestrekt niets uit. Vraatzuchtig en hongerig verlangde het ernaar te vreten. Hij zag het Patroon daadwerkelijk. Het leken wel duizenden en nog eens duizenden kronkelende linten van licht. Ze draaiden om hem heen, boven hem, golvend en fonkelend, in elkaar vervlochten. Althans, zo besloot zijn geest het te interpreteren.
Alles wat ooit was geweest, alles wat ooit kon zijn, alles wat had kunnen zijn... het lag allemaal hier voor hem.
Rhand kon het niet bevatten. Het zwart eromheen zoog aan hem, trok hem naar zich toe. Hij reikte naar het Patroon en wist zich eraan te verankeren om niet te worden opgeslokt.
Dat veranderde zijn gezichtspunt. Het vergrendelde hem, enigszins, in een bepaalde tijd. Het Patroon rimpelde, en Rhand keek toe terwijl het werd geweven. Het was niet echt een Patroon, wist hij, maar zo zag zijn geest het. Vertrouwd, zoals het was beschreven, met draden van leven die zich door elkaar heen weefden.
Rand verankerde zich weer in de werkelijkheid en bewoog erin mee. De tijd had weer betekenis, en hij kon niet voor of achter zich kijken. Hij zag nog steeds wel alle plekken alsof hij van bovenaf op een draaiende wereldbol neerkeek.
Rhand keek in de leegte. ‘Zo,’ zei hij. ‘Dus dit is waar het feitelijk gaat gebeuren. Mondin wilde me laten geloven dat een eenvoudig zwaardgevecht dit allemaal zou beslissen.’
HIJ IS VAN MIJ. MAAR ZIJN OGEN ZIJN KLEIN.
‘Ja,’ zei Rhand. ‘Dat had ik ook al opgemerkt.’
KLEIN GEREEDSCHAP KAN OOK NUTTIG ZIJN. HET DUNSTE MES KAN EEN HART LATEN STILSTAAN. HIJ HEEFT JE HIER GEBRACHT, TEGENSTANDER.
Dit was allemaal de vorige keer niet gebeurd, toen Rhand de naam Lews Therin had gedragen. Hij kon dat alleen maar opvatten als een goed teken.
Nu begon de strijd pas echt. Hij keek in het niets en voelde het opwellen. Toen, als een plotselinge storm, zette de Duistere al zijn kracht tegen Rhand in.
Perijn viel achterover tegen een boom en hijgde van pijn. Slachters pijl had zijn schouder doorboord, en de pijlpunt stak uit zijn rug. Hij durfde hem er niet uit te trekken, niet met...
Hij aarzelde. Zijn gedachten waren traag. Waar was hij? Hij had zich zo ver mogelijk bij Slachter weg verplaatst, maar... hij herkende deze plek niet. De bomen hadden een vreemde vorm en te veel bladeren, en ze waren van een soort die hij nog nooit had gezien. De storm was hier ook, maar een stuk zwakker.
Perijn gleed uit en belandde met een grom op de grond. Er trok een pijnscheut door zijn schouder. Hij rolde om en staarde op naar de lucht. Bij de val had hij de pijl gebroken.
Dit is... dit is de wolfsdroom. Ik kan die pijl gewoon laten verdwijnen.
Hij probeerde de kracht te verzamelen om dat te doen, maar hij was te zwak. Toen hij merkte dat hij zweefde, tastte hij met zijn gedachten om zich heen op zoek naar wolven. Hij vond er een paar, die schrik en verbazing terugstuurden.
Een tweepoter die kan praten? Wat is dit? Wat ben jij?
Zijn aard leek de dieren angst aan te jagen, en ze duwden hem uit hun geest. Hoe konden ze nou niet weten wat hij was? Wolven hadden lange, lange geheugens. Ze moesten toch vast... toch vast...
Faile, dacht hij. Zo mooi, zo slim. Ik zou naar haar toe moeten gaan. Ik moet alleen maar... moet alleen maar die saidinpoort sluiten... en dan kan ik terug naar Tweewater, naar haar...
Perijn rolde om en werkte zich op zijn knieën. Was dat zijn bloed op de grond? Zoveel rood. Hij keek er met dikke ogen naar.
‘Daar ben je,’ zei een stem.
Lanfir. Hij keek haar met wazige ogen aan.
‘Dus hij heeft je verslagen,’ zei ze, en ze sloeg haar armen over elkaar. ‘Teleurstellend. Ik wilde hem niet kiezen. Ik vind jou veel aantrekkelijker, wolf.’
‘Alsjeblieft,’ kraste hij.
‘Ik kom in de verleiding, al zou ik dat niet moeten doen,’ zei ze. ‘Je hebt bewezen dat je zwak bent.’
‘Ik... Ik kan hem verslaan.’ Ineens werd Perijn verpletterd door de schande dat hij in haar ogen had gefaald. Sinds wanneer maakte hij zich er druk om wat Lanfir van hem vond? Hij zou het niet weten.
Ze tikte met haar vinger op haar arm.
‘Alsjeblieft...’ zei Perijn, die zijn hand hief. ‘Alsjeblieft.’
‘Nee,’ antwoordde ze, en ze wendde zich af. ‘Ik heb geleerd dat het dom is om mijn hart in te zetten op iemand die het niet verdient. Vaarwel, wolfsjong.’
Ze verdween, en Perijn bleef op handen en knieën op deze vreemde plek achter.
Faile, zei een deel van zijn geest. Maak je geen zorgen om Lanfir. Je moet naar Faile.
Ja... Ja, hij kon toch wel naar haar toe? Waar was ze? De Akker van Merrilor. Daar had hij haar achtergelaten. Daar zou ze zijn. Hij verplaatste zich daarheen zodra hij zich voldoende had hersteld. Maar natuurlijk was ze daar niet. Hij was immers in de wolfsdroom.
De Poort die Rhand zou laten openen. Die zou hier zijn. Hij moest er alleen naartoe komen. Hij moest... Hij moest...
Hij viel weer op de grond en rolde zich op zijn rug, zwevend in het niets. Zijn zicht werd duister terwijl hij opstaarde naar de kolkende hemel. In ieder geval... in ieder geval ben ik er voor Rhand geweest, dacht Perijn.
De wolven konden Shayol Ghul nu toch wel aan deze kant verdedigen? Zij konden Rhand bewaken... Het zou wel moeten.
Faile porde met een tak in hun karige kookvuurtje. Het was donker geworden en het vuur gloeide met een zwak rood licht. Ze hadden het niet groter durven maken. Er slopen dodelijke wezens rond in de Verwording. Trolloks waren nog maar de minste van de gevaren hier.
Het stonk hier verschrikkelijk, en Faile vermoedde achter elk zwartgestippeld struikje een lijk te kunnen aantreffen. De grond barstte als ze een stap zette en de droge aarde brak op onder haar laarzen alsof het hier al eeuwen niet meer had geregend. Terwijl ze in het kamp zat, zag ze boven de omtrek van een boomgroepje een verzameling zickolijk groene lichtjes – als een zwerm gloeiende insecten – voorbij komen. Ze had voldoende over de Verwording gehoord om haar adem in te houden tot ze weer weg waren. Ze wist niet wat dat voor dingen waren, en dat wilde ze ook niet weten.
Zij en haar groep hadden een kort stukje gelopen en toen deze plek voor hun kamp gevonden. Onderweg was één karavaanarbeider omgekomen door een tak, en een andere doordat hij in een modderpoel was gaan staan. Zijn hele been was erin opgelost, hij had spetters in zijn gezicht gekregen en was schreeuwend en stuiptrekkend gestorven.
Ze hadden hem met geweld de mond moeten snoeren, zodat het lawaai geen andere verschrikkingen aanlokte.
De Verwording. Ze konden hier niet overleven. Bij een eenvoudige wandeling waren al twee leden van hun groep omgekomen, en Faile had een stuk of honderd mensen te beschermen. Wachters van de Bond, een paar leden van Cha Faile en de wagenmenners en arbeiders van haar bevoorradingskaravaan. Acht van de wagens reden nog, en die hadden ze voorlopig naar dit kamp meegenomen. Ze zouden waarschijnlijk te veel opvallen om er nog verder mee te reizen.
Faile wist niet eens zeker of ze deze nacht wel zouden overleven. Licht! Hun enige mogelijkheid op redding leek bij de Aes Sedai te liggen. Zouden die opmerken wat er was gebeurd en hulp sturen? Het leek een heel zwakke hoop, maar ze wist niet veel over de Ene Kracht.
‘Goed,’ zei Faile zachtjes tegen degenen die bij haar zaten: Mandevwin, Aravine, Harnan, Setalle en Arrela van Cha Faile. ‘We moeten praten.’
De anderen oogden hol. Waarschijnlijk waren ze net als Faile al sinds hun vroege jeugd bang gemaakt met verhalen over de Verwording. De sterfgevallen bij hun groep, zo snel nadat ze dit land hadden betreden, hadden die verhalen versterkt. Ze wisten hoe gevaarlijk het hier was en schrokken van elk geluidje.
‘Ik zal uitleggen wat ik kan,’ zei Faile, die probeerde hen af te leiden van het verderf om hen heen. ‘Tijdens die bel van kwaad doorboorde zo’n kristal Berisha Sedais voet, net toen ze de Poort maakte.’
‘Een wond?’ vroeg Mandevwin van de andere kant van het vuurtje. ‘Zou dat genoeg zijn om een Poort in de war te sturen? Ik weet maar heel weinig van de zaken van de Aes Sedai, en dat heb ik ook nooit gewild. Maar als een zuster wordt afgeleid, is het dan mogelijk dat ze per ongeluk een doorgang naar de verkeerde plek maakt?’
Setalle fronste haar voorhoofd, en die gezichtsuitdrukking trok Failes aandacht. Setalle was geen adellijke vrouwe of officier, maar ze had wel iets... Ze straalde gezag en wijsheid uit.
‘Weet je iets?’ vroeg Faile aan haar.
Setalle schraapte haar keel. ‘Ik weet... wel iets over geleiden. Ik heb er wat over gelezen, uit belangstelling. Soms, als een weving onjuist wordt uitgevoerd, gebeurt er gewoon niets. Maar soms kunnen de gevolgen rampzalig zijn. Ik heb nog nooit gehoord van een weving die zich zo gedraagt: wel werken, maar helemaal verkeerd.’
‘Nou,’ zei Harnan, kijkend naar de duisternis terwijl hij zichtbaar huiverde, ‘het alternatief is dat ze ons naar de Verwording wilde sturen.’
‘Misschien was ze gedesoriënteerd,’ zei Faile. ‘Mogelijk stond ze zo onder druk dat ze ons naar de verkeerde plek stuurde. Ik ben zelf onder spanning ook wel eens de verkeerde kant op gerend. Zoiets zou het kunnen zijn.’
De anderen knikten, maar alweer keek Setalle bezorgd.
‘Wat is er?’ drong Faile aan.
‘Tijdens de opleiding tot Aes Sedai wordt heel uitvoerig aandacht besteed aan dergelijke omstandigheden,’ antwoordde Setalle. ‘Geen enkele vrouw bereikt de rang van Aes Sedai zonder dat ze leert geleiden onder extreme druk. Er zijn bepaalde... struikelblokken die een vrouw moet overwinnen om de stola te mogen dragen.’
Setalle moet een familielid hebben dat een Aes Sedai is, dacht Faile. Iemand die haar na staat, als ze zoiets vertrouwelijks aan Setalle heeft verteld. Een zus, misschien?
‘Gaan we er dan van uit dat dit een of andere valstrik was?’ Aravine klonk verward. ‘Dat Berisha misschien een Duistervriend was? De Schaduw heeft toch wel belangrijkere dingen te doen dan een eenvoudige karavaan de verkeerde kant op sturen?’
Faile zei niets. De Hoorn was veilig. De kist stond in haar tentje verderop. Ze hadden de wagens er in een kring omheen gezet en alleen dit ene vuurtje gemaakt. De rest van de karavaan sliep, of deed een poging daartoe.
De roerloze, stille lucht gaf Faile het gevoel dat ze werden bekeken door duizend paar ogen. Als de Schaduw een valstrik voor haar karavaan had voorbereid, dan betekende het dat hij op de hoogte was van de Hoorn. In dat geval waren ze in heel groot gevaar. Groter nog dan van de Verwording zelf.
‘Nee,’ zei Setalle. ‘Nee, Aravine heeft gelijk. Dit kan geen opzettelijke valstrik zijn geweest. Als die bel van kwaad niet was gekomen, zouden we nooit door de Poort zijn gestormd zonder te kijken waar die heen leidde. Voor zover wij weten, echter, treden die bellen volkomen willekeurig op.’
Behalve als Berisha gewoon gebruikmaakte van de omstandigheden, dacht Faile. En dan was er nog de dood van die vrouw. Die wond in haar buik had er niet uitgezien alsof hij was veroorzaakt door de kristallen punten. Het had meer op een meswond geleken. Alsof iemand Berisha had aangevallen zodra de Hoorn de Poort door was. Om te zorgen dat ze niet kon vertellen wat ze had gedaan? Licht, dacht Faile. Ik word argwanend.
‘Goed,’ zei Harnan, ‘dus wat gaan we doen?’
‘Dat hangt ervan af,’ zei Faile, kijkend naar Setalle. ‘Kan een van de andere Aes Sedai misschien bepalen waar we naartoe zijn gestuurd?’
Setalle aarzelde alsof ze niet graag onthulde hoeveel ze wist. Toen ze echter weer het woord nam, deed ze dat met zelfvertrouwen. ‘Er bestaat iets wat het lezen van het residu van een weving wordt genoemd. Dus ja, een Aes Sedai zou kunnen ontdekken waar we zijn gebleven. Maar dat residu blijft niet lang hangen: hooguit een paar dagen, bij een krachtige weving. En niet alle geleiders kunnen residuen lezen. Het is een zeldzaam talent.’
Zoals ze sprak, zo gezaghebbend en overtuigd... zoals ze meteen uitstraalde betrouwbaar te zijn. Geen familielid, dus, dacht Faile. Deze vrouw is zélf in de Witte Toren opgeleid. Was ze misschien net als koningin Morgase? Te zwak in de Ene Kracht om Aes Sedai te worden?
‘We wachten één dag,’ besloot Faile. ‘Als er dan niemand naar ons toe is gekomen, gaan we naar het zuiden en proberen zo snel mogelijk uit de Verwording weg te komen.’
‘Ik vraag me af hoe ver we naar het noorden zitten,’ zei Harnan, wrijvend over zijn kin. ‘Ik heb niet veel zin om over bergen te moeten om thuis te komen.’
‘Blijf je liever in de Verwording?’ vroeg Mandevwin.
‘Nou, nee,’ antwoordde Harnan. ‘Maar het zou maanden kunnen duren om naar de veiligheid terug te komen. Maanden van reizen door de Verwording...’
Licht, dacht Faile. Maanden reizen door een plek waar we geluk hebben gehad dat we in één dag pas twee reisgenoten zijn kwijtgeraakt. Ze zouden het nooit redden. Zelfs zonder de wagens zou hun stoet in dit landschap opvallen als een verse wond op een zieke huid. Ze hadden geluk als ze het nog een dag of twee uithielden.
Ze weerstond de neiging om achterom te kijken naar haar tent. Wat zou er gebeuren als ze Mart de Hoorn niet op tijd gaf?
‘Er is nog een andere mogelijkheid,’ zei Setalle aarzelend.
Faile keek haar aan.
‘Die bergtop die we ten oosten van hier zien,’ zei Setalle, overduidelijk schoorvoetend. ‘Dat is Shayol Ghul.’
Mandevwin fluisterde iets wat Faile niet verstond en kneep zijn ogen stijf dicht. De anderen oogden misselijk. Faile begreep echter wat Setalle bedoelde.
‘Daar voert de Herrezen Draak oorlog tegen de Schaduw,’ zei Faile. ‘Een van onze legers zal daar zijn. Met geleiders die ons hier weg kunnen halen.’
‘Inderdaad,’ zei Setalle. ‘En het gebied rondom Shayol Ghul staat bekend als de Verwoeste Landen, landen waarvan men zegt dat de verschrikkingen van de Verwording ze vermijden.’
‘Omdat het er zo verschrikkelijk is!’ zei Arrela. ‘Als ze daar niet naartoe gaan, dan is dat uit angst voor de Duistere zelf!’
‘De Duistere en zijn legers hebben hun aandacht misschien op de gevechten gericht,’ zei Faile langzaam, knikkend. ‘We kunnen niet lang overleven in de Verwording. Hier zijn we voor het einde van de week dood. Maar als de Verwoeste Landen vrij zijn van die verschrikkingen, en als we onze legers daar kunnen bereiken...’
Het leek een veel betere hoop – hoe klein ook – dan te proberen maanden door de gevaarlijkste plek ter wereld te trekken. Ze vertelde de anderen dat ze erover na zou denken en stuurde ze weg.
Haar raadgevers liepen naar hun dekenrollen en Mandevwin ging kijken bij de mannen die op wacht stonden. Faile bleef naar de sintels van het vuur zitten staren, met een misselijk gevoel.
Iemand heeft Berisha vermoord, dacht ze. Ik ben ervan overtuigd. De plek waar de Poort uitkwam had echt een ongeluk kunnen zijn. Ongelukken gebeurden nu eenmaal, zelfs bij Aes Sedai, ongeacht wat Setalle dacht. Maar als er een Duistervriend bij de karavaan was, iemand die door de opening was gedoken en had gezien dat die naar de Verwording leidde, dan kon diegene hebben besloten om Berisha te vermoorden, zodat de Hoorn en de karavaan hier vastzaten. ‘Setalle,’ zei Faile toen de vrouw langskwam, ‘een woordje.’ Setalle kwam met een uitgestreken gezicht naast Faile zitten. ‘Ik weet wat je gaat vragen.’
‘Hoe lang is het geleden,’ vroeg Faile, ‘dat je in de Witte Toren was?’
‘Tientallen jaren alweer.’
‘Kun je een Poort maken?’
Setalle lachte. ‘Kind, ik kan nog geen kaars aansteken. Ik ben opgebrand tijdens een ongeluk. Ik heb de Ene Kracht al meer dan vijfentwintig jaar niet meer vastgehouden.’
‘Ik begrijp het,’ zei Faile. ‘Dank je.’
Setalle liep weg, en Faile dacht na. Hoe waar was dat verhaal? Setalle was heel hulpvaardig geweest in hun tijd samen, en Faile kon die vrouw niet kwalijk nemen dat ze haar banden met de Witte Toren geheim had gehouden. In alle andere omstandigheden zou Faile geen ogenblik aan haar verhaal hebben getwijfeld.
Maar hier had ze geen enkele mogelijkheid om dat verhaal te bevestigen. Als Setalle lid was van de Zwarte Ajah, dan kon haar verhaal dat ze opgebrand was niet meer zijn dan dat: een verhaaltje. Misschien kon ze nog steeds geleiden. Of misschien ook niet, omdat ze voor straf was gesust. Kon deze vrouw een ontsnapte gevangene van de gevaarlijkste soort zijn, een agent die tientallen jaren had gewacht op het juiste ogenblik om toe te slaan?
Setalle was degene die had voorgesteld om naar Shayol Ghul te gaan. Wilde ze de Hoorn naar haar meester brengen?
Met een kil gevoel stapte Faile haar tent binnen, waar enkele leden van Cha Faile de wacht hielden. Faile wikkelde zichzelf in haar deken. Ze wist dat ze overdreven argwanend was. Maar wat moest ze anders, onder deze omstandigheden?
Licht, dacht ze. De Hoorn van Valere, verloren in de Verwording. Een nachtmerrie.
Met haar angreaal in de hand, de schildpadspeld die Elayne haar had gegeven, zakte Aviendha op haar knie naast het smeulende lijk. Ze ademde door haar mond terwijl ze het gezicht van de man bekeek.
Er was een verrassend aantal van die roodsluiers. Waar ze ook vandaan kwamen, het waren géén Aiel. Ze volgden ji’e’toh niet. Tijdens de gevechten van die nacht had ze twee Speervrouwen gezien die een man gevangennamen. Hij had zich aanvankelijk gedragen als een gai’shain, maar toen had hij een van hen in de rug gestoken met een verborgen mes.
‘Nou?’ vroeg Sarene ademloos. Terwijl de mensen op de Akker van Merrilor uitrustten en zich voorbereidden op de komende beproeving, ging de strijd bij Shayol Ghul door. De aanval van de roodsluiers had de hele nacht, de volgende dag, en nu weer tot in de nacht geduurd.
‘Ik geloof dat ik hem heb gekend,’ zei Aviendha verontrust. ‘Hij geleidde voor het eerst toen ik nog een kind was, liet algode groeien waar dat eigenlijk niet kon.’ Ze liet de sluier voor zijn gezicht vallen. ‘Hij heette Soro. Hij was aardig tegen me. Ik heb hem zelf bij zonsondergang over de droge grond zien wegrennen nadat hij had gezworen Zichtzieder in zijn oog te spugen.’
‘Het spijt me,’ zei Sarene, hoewel er geen medeleven in haar stem doorklonk. Aviendha begon daaraan gewend te raken. Sarene was niet onverschillig, ze liet zich alleen niet door haar gevoelens afleiden. De Aes Sedai zou een uitstekende Speervrouwe zijn geweest.
‘Kom,’ zei Aviendha, die doorliep met haar groep geleiders. Tijdens de dagen en nachten van strijden had Aviendha’s groep zich opgesplitst en waren er een aantal leden gewisseld, zodat de vrouwen konden rusten. Aviendha zelf had overdag een tijdje geslapen.
Ze hadden afgesproken dat degene die de cirkel leidde niet haar eigen kracht zou aanspreken, en daardoor was Aviendha nog vrij sterk, ondanks zoveel uren van vechten. Zo kon ze waakzaam blijven, op jacht. De andere vrouwen werden bronnen van kracht waaruit ze kon putten.
Ze moest wel oppassen dat ze hen niet te veel uitputte. Als je een vrouw vermoeide, kon ze een paar uur slapen en dan weer opstaan om verder te strijden. Maar als je haar volledig uitputte, had je dagenlang niets meer aan haar. Op he|: ogenblik had Aviendha Flin en drie Aes Sedai bij zich. Ze had de weving geleerd waarmee ze het kon voelen als er in de buurt een man geleidde, maar het was nog veel nuttiger om een mannelijke geleider bij zich te hebben.
Flin wees naar enkele uitbarstingen van vuur aan de zijkant van de vallei. Ze renden in die richting, langs lijken en plekken waar de grond smeulde. Dankzij het toenemende licht van de dageraad zag Aviendha door de kille mist dat Darlins troepen de ingang van de vallei nog altijd in handen hadden.
De Trolloks waren opgerukt naar de lage aarden wallen die Ituralde had laten bouwen. Er waren daar aan beide kanten slachtoffers gevallen. De Trolloks hadden veel meer verliezen opgelopen, maar zij waren ook veel talrijker. Een korte blik onthulde dat ze een van de aarden wallen over waren gekomen, maar Domaanse ruiters waren vanuit de reserves aan komen rijden en dreven ze weer achteruit.
Groepen Aiel vochten bij de ingang van de vallei, sommige met rode sluiers, andere met zwarte. Te veel, dacht Aviendha, die haar hand hief om haar groep halt te laten houden. Ze liep vervolgens alleen door, heel stilletjes. Zelfs op een paar honderd pas afstand van de andere vrouwen hml ze nog toegang tot hun kracht.
Ze zocht zich een weg over de kale, rotsachtige bodem van de vallei. Er lagen drie doden rechts van haar, twee ervan met zwarte sluiers. Ze Schouwde ze snel. Ze zou zich niet laten bedotten door een vijand die zich tussen lijken verstopte; een oude truc. Een truc die ze zelf ook had toegepast.
Deze drie waren echt dood, dus liep ze ineengedoken door. Naast de plek waar de Tyreners en Domani de Trolloks tegenhielden, hadden ze nog een tweede groep die hun kamp en het pad naar de grot waar Rhand vocht bewaakte. In de ruimte ertussen liepen groepen Aiel en roodsluiers rond, elk proberend de ander te verslaan. Alleen konden sommige van die roodsluiers geleiden.
De grond verderop bonkte en beefde. Een golf aarde viel uit de lucht. Aviendha dook dieper ineen, maar ze versnelde haar pas.
Een stukje verder renden meer dan tien siswai’aman naar de plek toe waar zich twee roodsluiers bevonden, allebei geleiders. De roodsluiers lieten de aarde onder hun aanvallers omhoogkomen en slingerden ze de lucht in.
Aviendha begreep waarom de Aiel zich niet lieten afschrikken. Die roodsluiers waren een belediging, een misdaad. Zelfs de Seanchanen, die het waagden om Wijzen gevangen te nemen, waren nog niet zo walgelijk als deze mannen. Hoe hij het ook gedaan had, de Schaduw had de moedigste Aiel veranderd in die... die wézens.
Aviendha sloeg snel toe, trok kracht naar binnen door haar angreaal en haar cirkel en weefde twee strepen vuur, die ze op de roodsluiers af smeet. Ze begon meteen met nieuwe wevingen, wierp de grond onder de twee geleiders omhoog en begon met een derde stel wevingen. Ze gooide Vuur naar de roodsluiers toen ze struikelden. Een van hen sprong weg, terwijl de ander werd meegesleept in de uitbarstingen van aarde.
Ze raakte de man die was gevlucht met speren van vuur. Toen gooide ze nog een extra golf kracht over de twee lijken heen, gewoon voor de zekerheid. Die mannen hielden zich niet langer aan ji’e’toh. Het waren geen mensen meer. Het was gewoon onkruid dat uit de grond moest worden getrokken.
Ze sloop verder om te kijken hoe het met de siswai’aman ging. Acht van hen leefden nog, drie van hen waren gewond. Aviendha was niet bijzonder goed met Heling, maar ze kon wel het leven redden van één man, door een wond in zijn keel te sluiten voordat hij doodbloedde. De andere overlevenden verzamelden de gewonden en gingen terug naar het kamp.
Aviendha stond bij de twee lijken. Ze besloot er niet al te nauwgezet naar te kijken. Dat ze één man had gezien die ze kende was al erg genoeg. Deze...
Er voer een schokgolf door haar heen en een van haar krachtbronnen verdween. Aviendha slaakte een kreet en draaide zich om. Een tweede verdween.
Ze liet meteen de cirkel los en rende terug naar de plek waar ze de vrouwen had achtergelaten, struikelend te midden van de flitsen en ontploffingen. Aviendha hield vast aan de Ene Kracht, hoewel haar eigen kracht nu deerniswekkend klein leek vergeleken met wat ze net nog tot haar beschikking had gehad.
Ze kwam schuivend tot stilstand voor de smeulende lijken van Kiruna en Faeldrin. De lelijke vrouw die ze eerder had gezien – de vrouw van wie Aviendha er steeds meer van overtuigd raakte dat ze een Verzaker moest zijn – stond daar naar haar te glimlachen. Die verschrikkelijke vrouw had haar hand op Sarenes schouder liggen. De slanke Witte stond met haar gezicht naar de Verzaker gewend en staarde haar met lege, bewonderende ogen aan.
Ze verdwenen allebei plotsklaps, Reizend zonder gebruik te maken van een Poort. Aviendha liet zich op haar knieën bij de doden vallen. Verderop kreunde Damer Flin en hij probeerde zich los te maken uit de omgewoelde aarde. Zijn linkerarm was helemaal verdwenen, weggebrand bij de schouder.
Aviendha vloekte en deed wat ze kon om hem te Helen, hoewel hij wel bewusteloos raakte. Ineens voelde ze zich doodmoe en heel, heel alleen.