30 Zo gaat een roofdier te werk

Perijn en Gaul liepen nog een sombere ronde door Egwenes kamp, of althans, het weinige ervan dat in de wolfsdroom werd weerspiegeld. Haar leger was ver naar het oosten gedwongen en de tenten hadden niet lang genoeg bij de rivier gestaan om sterk door te komen in de wolfsdroom.

De wolven hadden Graendal hier gezien, maar Perijn had haar niet kunnen betrappen op wat ze dan ook aan het doen was.

Al drie keer had Slachter geprobeerd de Bres aan te vallen en hadden de wolven Perijn gewaarschuwd. Elke keer had Slachter zich teruggetrokken voordat Perijn aankwam. Die man probeerde hen uit. Zo ging een roofdier te werk: hij speurde de kudde af op zoek naar de zwakste.

In ieder geval had Perijns strategie met de wolven gewerkt. De tijd verstreek langzaam in de Bres, en dus werd Slachter – uit noodzaak -vertraagd terwijl hij probeerde bij Rhand te komen. Dat gaf Perijn een mogelijkheid om hem nog op tijd te bereiken.

‘We moeten de anderen waarschuwen voor Graendal,’ zei Perijn, die midden in het kamp bleef staan. ‘Ze communiceert vast met Duistervrienden in onze kampen.’

‘Misschien kunnen we naar de mensen bij de Bres gaan? Je kon daar met Nynaeve Sedai praten.’

‘Misschien,’ zei Perijn. ‘Ik weet niet of het wel goed is om Nynaeve weer af te leiden, als je nagaat wat ze aan het doen is.’ Perijn draaide zich om en keek naar de dekenrollen die flikkerden en verdwenen in de wolfsdroom. Hij en Gaul hadden in Merrilor gekeken of er een Poort was, maar dat was op het ogenblik niet zo. Als hij terug wilde naar de wakende wereld, zou hij uren moeten wachten, en dat leek hem tijdverspilling.

Kon hij er maar achter komen hoe hij zichzelf terug kon verplaatsen naar de echte wereld. Lanfir had aangegeven dat hij die truc mogelijk kon leren, maar zijn enige aanwijzing voor hoe dat moest lag bij Slachter. Perijn probeerde zich het ogenblik te herinneren toen die man zich hier weg had verplaatst. Had Perijn iets gevoeld? Was er iets geweest waaruit hij kon afleiden hoe Slachter deed wat hij deed?

Hij schudde zijn hoofd. Hij had dit al talloze keren overpeinsd en geen antwoorden gevonden. Met een zucht tastte hij naar de wolven.

Is er al een spoor van Hartszoeker? vroeg hij hoopvol.

De wolven lachten. Hij vroeg het ze te vaak.

Hebben jullie dan kampen van tweepoters gezien? stuurde Perijn hun toe.

Dat leverde een vaag antwoord op. Wolven letten alleen op mensen om ze te ontlopen. In de wolfsdroom maakte dat niet veel uit, maar toch hadden de wolven geleerd ook hier afstand te houden, want overal waar mensen zich verzamelden, kwamen veelvuldig nachtmerries voor.

Hij wilde graag weten hoe het op de andere fronten ging. Hoe zat het met Elaynes leger, met Perijns mannen, met heer en vrouwe Bashere? Perijn leidde Gaul weg. Ze renden met snelle passen in plaats van rechtstreeks naar bepaalde plekken te springen. Perijn wilde nadenken.

Hoe langer hij lijfelijk in de wolfsdroom bleef, hoe meer hij de indruk kreeg dat hij zou moeten weten hoe hij zich eruit kon verplaatsen. Zijn lichaam scheen te begrijpen dat dit geen natuurlijke omgeving was. Hij had hier niet geslapen, ondanks... Hoe lang waren ze hier al? Hij zou het niet kunnen zeggen. Ze waren bijna door hun rantsoenen heen, ofschoon hij het gevoel had dat Gaul en hij hier pas een paar uur waren. Een deel van dat gevoel werd veroorzaakt door hun vele uitstapjes naar de Bres om bij de droomprikker te gaan kijken, maar het was hier altijd heel gemakkelijk om de tijd uit het oog te verliezen.

Perijn voelde ook steeds meer een pijnlijke vermoeidheid in zijn lijf. Hij wist niet of hij hier zou kunnen slapen. Zijn lichaam verlangde naar rust, maar was vergeten hoe het dat moest vinden. Het deed

hem een beetje denken aan die keer dat Moiraine hun vermoeidheid had weggenomen toen ze zo lang geleden uit Tweewater vluchtten. Twee jaar alweer.

Een heel lange twee jaar.

Perijn en Gaul gingen bij Lans kamp kijken. Dat was nog doorschijnender dan het kamp van Egwene, dus het had geen zin om vanuit de wolfsdroom te proberen de toestand in ogenschouw te nemen. Lan had een heleboel cavalerie om zich heen en trok zich snel terug. Hij en zijn mannen bleven niet lang genoeg op één plek om meer dan heel vluchtig in de wolfsdroom door te komen.

Er waren geen sporen van Graendal. ‘Aan’allein trekt zich ook terug,’ gokte Gaul, kijkend naar de rotsige grond waarvan ze dachten dat het Lans kamp was. Er stonden hier geen tenten, maar er verschenen af en toe heel kort slaapplekken, met een paal in het midden waar de ruiters hun rijdieren aan vastbonden.

Gaul tuurde naar het landschap in het westen. ‘Als ze zich va,n hieruit blijven terugtrekken, komen ze uiteindelijk weer uit op de Akker van Merrilor. Misschien is dat het doel.’

‘Misschien,’ zei Perijn. ‘Ik wil naar Elaynes front en...’

Jonge Stier, riep een wolf naar hem. De ‘stem’ die hem riep, kwam hem om de een of andere reden bekend voor. Ze is hier.

Hier? stuurde Perijn. Hartszoeker?


Kom.

Perijn greep Gaul bij zijn arm en verplaatste hen ver naar het noorden. Was Graendal bij Shayol Ghul? Probeerde ze in te breken en Rhand te vermoorden?

Ze kwamen uit op een richel die uitkeek over de vallei. Hij en Gaul lieten zich meteen op hun buik zakken en tuurden over de rand de vallei in.

Een oude, getaande wolf verscheen naast Perijn. Hij kende die wolf, daarvan was hij overtuigd. Zijn geur was bekend, maar hij kon geen naam bij hem bedenken, en de wolf stuurde hem die ook niet toe.

‘Waar?’ fluisterde Perijn. ‘Is ze in de grot?’

Nee, antwoordde de oude wolf. Daar.

De wolf stuurde hem een beeld van tenten, opeengepakt in de vallei vlak onder de ingang naar de grot. Graendal was niet meer in de vallei gezien sinds die eerste keer dat Perijn haar daar had gesnapt.

Ituraldes troepen hielden hier al zo lang stand dat hun tenten steeds stabieler werden in de wolfsdroom. Perijn verplaatste zich behoedzaam naar beneden. Gaul en de wolf kwamen achter hem aan toen hij naar voren sloop, afgaand op de beelden van de wolf om hem de weg te wijzen.

Daar, zei de wolf, knikkend naar een grote tent in het midden. Perijn had Graendal hier eerder gezien, in deze tent. De tent van Rodel Ituralde.

Hij verstijfde toen de tentflap ruiste. Graendal stapte naar buiten. Ze zag er nog net zo uit als de vorige keer, met een gezicht als een plaat steen.

Perijn vormde een dunne, beschilderde wand om zichzelf achter te verstoppen, maar die moeite had hij zich kunnen besparen. Graendal maakte meteen een Poort en stapte erdoor naar de wakende wereld. Het was daar nacht, hoewel de tijd hier dicht bij de Bres zo vreemd verliep dat dat misschien voor de rest van de wereld niet veel betekende.

Perijn zag dezelfde tent in het donker aan de andere kant van de Poort, met twee Domaanse wachters ervoor. Graendal zwaaide met haar hand, en allebei rechtten ze hun rug en groetten haar.

De Poort begon dicht te gaan toen Graendal de tent in glipte. Perijn aarzelde, maar toen verplaatste hij zich tot vlak voor de Poort. Hij had nog een tel om te besluiten. Volgen?

Nee. Hij moest een oogje houden op Slachter. Maar nu hij zo dichtbij was, voelde hij iets... een bewustzijn. Als hij door die Poort stapte, zou dat net zoiets zijn als...

Als wakker worden.

De Poort klapte dicht. Perijn voelde even wat spijt, maar hij wist dat het beter was om in de wolfsdroom te blijven. Rhand was hier zo goed als machteloos tegenover Slachter en zou Perijns hulp nodig hebben.

‘We moeten een waarschuwing sturen,’ zei Perijn.

Ik zou de boodschap voor je kunnen vervoeren, Jonge Stier, stuurde de naamloze wolf hem toe.

Perijn verstarde en draaide zich toen met een ruk om. ‘Elyas!’

Hier ben ik Langtand, Jonge Stier. Elyas stuurde hem vermaak.

‘Ik dacht dat je zei dat je hier nooit kwam.

Ik zei dat ik deze plek vermeed. Het is hier vreemd en gevaarlijk. Ik heb al genoeg vreemdheid en gevaar in mijn leven in de andere wereld. De wolf ging zitten. Maar iemand moest bij je komen kijken, dwaze welp.

Perijn glimlachte. Elyas’ gedachten waren een merkwaardige mengeling van wolf en mens. Zijn verstuurde gedachten waren erg wolf-achfig, maar zijn kijk op zichzelf was te persoonlijk, te ménselijk.

‘Hoe gaat het gevecht?’ vroeg Perijn gretig. Gaul ging verderop staan, om een oogje in het zeil te houden voor het geval Graendal of Slachter verscheen. Het veld dat voor hen lag, de bodem van de vallei, was voor de verandering rustig. De wind was gaan liggen en het stof op de zandige grond werd in kleine heuveltjes en rimpelingen opgestuwd, als water.

Ik weet niets van de andere slagvelden, stuurde Elyas hem toe, en wij wolven blijven ver weg bij de tweepoters. We vechten hier en daar, aan de randen van de strijd. We vallen voornamelijk de Ontaarden en Nooitgeborenen aan vanaf de overkant van de Kloof, waar geen andere tweepoters dan die vreemde Aiel zijn. Het is een slopend gevecht. Schaduwdoder moet snel opschieten. We houden nu al vijf dagen stand, maar mogelijk niet veel langer.

Vijf dagen hier in het noorden. Veel langer in de rest van de wereld sinds Rhand de grot van de Duistere was binnengegaan. Rhand zelf bevond zich zo dicht bij de Bres dat er voor hem waarschijnlijk pas uren of misschien zelfs minuten waren verstreken. Perijn voelde dat de tijd anders verliep als hij dicht bij de plek kwam waar Rhand vocht.

‘Ituralde,’ zei Perijn, krabbend in zijn baard. ‘Hij is een van de grote kapiteins.’

Ja, zei Elyas met een geur van vermaak. Sommigen noemen hem ‘Kleine Wolf’.

‘Bashere is bij Elaynes leger,’ zei Perijn. ‘En Garet Brin is bij Egwene. Agelmar is bij de Grenslanders en Lan.’


Dat weet ik niet.

‘Het is zo. Vier fronten. Vier grote kapiteins. Dat doet ze.’

‘Graendal?’ vroeg Gaul.

‘Ja,’ zei Perijn, die kwaad werd. ‘Ze doet iets met ze, stookt in hun geest, corrumpeert ze. Ik heb haar horen zeggen... Ja, dat is het, ik weet het zeker. In plaats van tegen onze legers te vechten met haar eigen legers, wil ze de grote kapiteins onderuithalen. Elyas, weet jij hoe een mens zich lijfelijk in en uit de wolfsdroom kan verplaatsen?’

Zelfs als ik dat zou weten – wat niet zo is – zou ik het je niet leren, zei Elyas met een grom. Heeft niemand je verteld dat het iets vreselijks en gevaarlijks is?

‘Herhaaldelijk,’ zei Perijn. ‘Licht! We moeten Bashere waarschuwen. Ik moet...’

‘Perijn Aybara!’ riep Gaul wijzend. ‘Hij is er!’

Perijn draaide zich met een ruk om en zag een donker waas naar dc ingang van de Doemkrocht schieten. Wolven jankten en stierven.

Andere huilden en begonnen de jacht. Deze keer ging Slachter niet achteruit.

De werkwijze van een roofdier: twee of drie snelle uithalen om de zwakte in te schatten, en dan voluit aanvallen.

‘Wakker worden!’ riep Perijn naar Elyas, terwijl hij de helling op rende. ‘Waarschuw Elayne, Egwene, iedereen die je ziet! En als dat niet kan, hou dan hoe dan ook Ituralde tegen. De grote kapiteins worden gecorrumpeerd. Een Verzaker stuurt hun gedachten, dus hun tactieken zijn niet te vertrouwen!’

Ik zal het doen, Jonge Stier, beloofde Elyas, die vervaagde.

‘Ga naar Rhand, Gaul!’ brulde Perijn. ‘Bewaak de weg naar hem toe! Laat geen van die roodsluiers langs je heen komen!’

Perijn riep zijn hamer op in zijn handen, wachtte niet op antwoord en verplaatste zich naar Slachter toe.

Rhand vocht met Moridin, staand voor de duisternis die het wezen was van de Duistere. Die koude vlakte was tegelijkertijd oneindig en leeg.

Rhand hield zoveel van de Ene Kracht vast dat hij bijna barstte. Hij zou die kracht nodig hebben in het komende gevecht. Voorlopig weerstond hij Moridin zwaard tegen zwaard. Hij hanteerde Callandor als een fysiek wapen, vocht ermee als met een zwaard gemaakt van het licht zelf en pareerde Moridins aanvallen.

Bij elke stap die Rhand verzette, droop er bloed op de grond. Nynaeve en Moiraine hielden zich vast aan stalagmieten alsof er iets tegen hen aan beukte: een wind die Rhand niet voelde. Nynaeve had haar ogen gesloten. Moiraine staarde recht vooruit, vastbesloten om niet weg te kijken, ongeacht wat het van haar vergde.

Rhand weerde Moridins nieuwste aanval af, en de vonken sloegen van hun klingen. Hij was in de Eeuw der Legenden altijd de betere zwaardvechter van hen twee geweest.

Hij was zijn hand kwijt, maar dankzij Tam maakte dat niet meer zoveel uit als voorheen. En hij was ook gewond. Deze plek... deze plek veranderde. De stenen op de grond leken te bewegen, en hij struikelde vaak. De lucht was afwisselend muf en droog en dan weer vochtig en schimmelig. De tijd stroomde als een riviertje om hem lieen. Rhand had haast het gevoel dat hij het kon zien. Elke slag van zijn zwaard duurde slechts een paar tellen, maar buiten verstreken er meerdere uren.

Hij raakte Moridins arm, en het bloed sproeide tegen de wand.

‘Mijn bloed en dat van jou,’ zei Rhand. ‘De wond in mijn zij heb ik aan jou te danken, Elan. Je dacht dat je de Duistere was, hè? Heeft hij je daar al voor gestraft?’

‘Ja,’ grauwde Moridin. ‘Hij heeft me weer tot leven gewekt.’ Moridin kwam snel op hem af, met twee handen zwaaiend met zijn zwaard.

Rhand stapte achteruit en ving de klap op met Callandor, maar hij misrekende de helling van de vloer. Of de helling veranderde ineens. Hij struikelde en werd op één knie gedwongen.

Kling tegen kling. Rhands been gleed naar achteren en raakte de duisternis achter hem, die lag te wachten als een vijver vol inkt.

Alles werd zwart.

Het verre lied van de Ogier stelde Elayne gerust terwijl ze onderuitgezakt in haar zadel zat, op een heuvel even ten noorden van Cairhien.

De vrouwen om haar heen waren er al niet beter aan toe dan zij. Elayne had alle Kinsvrouwen verzameld die nog saidar konden vasthouden – hoe zwak of moe ze ook waren – en had twee cirkels met hen gevormd. Ze had er twaalf bij zich in haar eigen cirkel, maar hun gezamenlijke sterkte in de Kracht was op het ogenblik nauwelijks meer dan die van één enkele uitgeruste Aes Sedai.

Elayne was opgehouden met geleiden om de vrouwen even te laten uitrusten. Velen van hen hingen onderuit in hun zadel of zaten op de grond. Voor hen strekte zich een rafelige slagorde uit. Mannen vochten wanhopig voor de Cairhiense heuvels en probeerden stand te houden tegenover de zee van Trolloks.

Hun overwinning op het noordelijke Trollok-leger was van korte duur geweest, want nu waren ze ver uitgespreid, uitgeput, en liepen ze groot gevaar om te worden omsingeld door het zuidelijke leger.

‘We hadden het bijna voor elkaar,’ zei Arganda hoofdschuddend. ‘We hadden het bijna gered.’

Hij droeg een pluim op zijn helm, de oude helm van Gallenne. Elayne was er niet bij geweest toen de Mayeense bevelhebber sneuvelde.

Dat was het frustrerende. Ze waren er dichtbij. Ondanks Basheres verraad, ondanks de onverwachte aankomst van het zuidelijke leger, hadden ze het bijna voor elkaar gehad. Als ze meer tijd had gehad om haar mannen op te stellen, als ze meer dan een kort ogenblik van rust hadden gehad tussen het verslaan van het noordelijke leger en vervolgens de strijd met dit zuidelijke...

Maar dat was niet het geval. Verderop streden de trotse Ogier ter bescherming van de draken, maar ook zij werden langzaam onder de voet gelopen. De oude schepsels begonnen om te vallen als gevelde bomen, omver getrokken door Trolloks. Een voor een stokten hun liederen.

Arganda drukte een bebloede hand tegen zijn zij. Hij was bleek en kon amper praten, maar zij had niet de kracht om hem te Helen. ‘Die zwaardhand van u is een demon op het slagveld, Majesteit. Haar pijlen vliegen als het licht zelf. Ik zou durven zweren...’ Arganda schudde zijn hoofd. Hij zou misschien nooit meer een zwaard hanteren, zelfs niet nadat hij was Geheeld.

Hij had met de andere gewonden meegestuurd moeten worden... ergens heen. Er was eigenlijk geen plek meer om ze naartoe te brengen, en de geleiders waren te moe om Poorten te maken.

Haar mensen braken op. De Aiel vochten in groepen, de Witmantels waren bijna omsingeld, de Wolvengarde was er al niet beter aan toe. De zware cavalerie van het Legioen van de Draak reed nog, maar Basheres verraad had hen geschokt.

Nu en dan werd er een draak afgevuurd. Aludra had ze terug gerold naar de top van de hoogste heuvel, maar de projectielen waren op en de geleiders hadden niet genoeg kracht om Poorten naar Baerlon te maken en nieuwe drakeneieren te gaan halen. Aludra had stukjes pantser afgevuurd totdat haar poeder bijna op was. Nu hadden ze alleen nog genoeg om heel af en toe een schot af te vuren.

De Trolloks zouden zich weldra door haar gelederen dringen en als uitgehongerde leeuwen haar leger verscheuren. Elayne keek toe vanaf een van de heuvels, bewaakt door tien van haar gardevrouwen. De rest was aan het vechten. Trolloks braken door de Aiel ten oosten van haar positie, vlak bij de draken op de heuvel. De beesten stormden de heuvel op, doodden de paar verdedigende Ogier aan die kant en brulden uitgelaten toen de drakenbedieners sabels trokken en grimmig de verdediging inzetten.

Elayne was nog niet klaar om afscheid te nemen van de draken. Ze putte kracht door de cirkel. Om haar heen kreunden vrouwen. Ze pakte maar een heel klein stroompje Kracht, veel minder dan ze had gehoopt, en richtte Vuur op de voorste Trolloks.

Haar aanval ging in een boog door de lucht op het Schaduwgebroed af. Ze had het gevoel dat ze probeerde een storm tegen te houden door in de wind te spugen. Die eenzame vuurbol trof doel.

De aarde eronder ontplofte, de helling werd opengescheurd en tientallen Trolloks werden de lucht in geslingerd.

Elayne schrok, waardoor Maanschaduw onder haar danste. Arganda vloekte.

Er kwam iemand naar haar toe rijden op een groot zwart paard, die ineens opdook alsof hij uit een rookwolk kwam. De man had een gemiddelde bouw en donkere krullen tot op zijn schouders. Logain oogde magerder dan de vorige keer dat ze hem had gezien, zijn wangen waren wat ingevallen, maar zijn gezicht was nog altijd knap.

‘Logain?’ vroeg ze geschokt.

De Asha’man maakte een scherp gebaar. Overal op het slagveld klonken ontploffingen. Elayne draaide zich om en zag meer dan honderd mannen in zwarte jassen door een grote Poort op haar heuvel komen.

‘Haal die Ogier terug,’ zei Logain. Zijn stem klonk hees en rauw. Die ogen van hem leken nu donkerder dan vroeger. ‘Wij houden deze heuvel wel vast.’

Elayne knipperde met haar ogen en knikte toen naar Arganda dat hij het bevel kon doorgeven. Logain zou me geen bevelen moeten geven, dacht ze verstrooid. Ze liet het maar even zo.

Logain wendde zijn paard en reed naar de zijkant van de heuvel om naar haar leger te kijken. Elayne volgde verdoofd. Trolloks vielen toen Asha’man vreemde aanvallen inzetten met Poorten die aan de grond vast leken te zitten. Ze stormden naar voren en doodden het Schaduwgebroed.

‘Je bent er slecht aan toe,’ gromde Logain.

Ze probeerde haar gedachten op een rijtje te krijgen. De Asha’man waren er. ‘Heeft Rhand jullie gestuurd?’

‘We hebben onszelf gestuurd,’ antwoordde Logain. ‘De Schaduw bereidt deze valstrik al heel lang voor, volgens aantekeningen in Taims werkkamer die ik met veel moeite heb weten te ontcijferen.’ Hij draaide zich naar haar toe. ‘We zijn als eerste naar jou toe gekomen. De Zwarte Toren staat naast de Leeuw van Andor.’

‘We moeten mijn mensen daar weghalen,’ zei Elayne, die probeerde na te denken ondanks het waas van vermoeidheid. Haar leger had een koningin nodig. ‘Moedermelk in een beker! Dit gaat ons veel kosten.’ Ze zou waarschijnlijk haar halve leger verspelen tijdens de aftocht. Maar beter de helft dan helemaal. ‘Ik zal mijn mannen in rijen terugroepen. Kunnen jullie genoeg Poorten maken om ze in veiligheid te brengen?’

‘Dat zal geen probleem zijn,’ zei Logain verstrooid, omlaag kijkend langs de heuvel. Zijn onbewogen gezicht zou indruk maken op elke zwaardhand. ‘Maar het zou een slachting worden. Er is geen ruimte voor een fatsoenlijke aftocht, en je gelederen zullen zwakker en zwakker worden naarmate je meer soldaten terughaalt. De laatsten zullen worden overstelpt.’

‘Ik zou niet weten wat we anders moeten,’ snauwde Elayne uitgeput. Licht! Nu was er eindelijk hulp gekomen, en dan ging zij snauwen. Hou op. Ze herpakte zich en rechtte haar rug. ‘Ik bedoel dat jouw aankomst, hoezeer die ook op prijs wordt gesteld, geen strijd meer kan keren die al zo ver heen is. Honderd Asha’man kunnen geen honderdduizend Trolloks tegenhouden. Als we onze gelederen beter kunnen opstellen, of in ieder geval een korte rusttijd voor mijn mannen zouden kunnen inlassen... maar nee. Dat is onmogelijk. We moeten ons terugtrekken. Behalve als u een wonder kunt regelen, heer Logain.’

Hij glimlachte, misschien omdat ze hem ineens ‘heer’ noemde. Toen draaide hij zich om. ‘Androl!’ blafte hij.

Een Asha’man van middelbare leeftijd kwam aanrennen, met aan zijn zijde een mollige Aes Sedai. Pevara? Elayne was te uitgeput om het te snappen. Een Róde?

‘Heer?’ vroeg Androl.

‘Ik moet die Trolloks lang genoeg ophouden om het leger de mogelijkheid te geven te hergroeperen, Androl,’ zei Logain. ‘Hoeveel zou een wonder me kosten?’

‘Nou, heer,’ zei Androl, wrijvend over zijn kin. ‘Dat hangt ervan af. Hoeveel van de vrouwen die daar zitten kunnen geleiden?’

Het was iets uit de legenden.

Elayne had wel gehoord van de grote werken die door cirkels van mannen en vrouwen waren verricht. Elke zuster in de Witte Toren werd onderwezen over die kunststukken uit het verleden. Het waren verhalen over andere tijden, betere tijden. Tijden toen de helft van de Ene Kracht niet werd gevreesd, toen twee helften van één geheel hadden samengewerkt om onvoorstelbare wonderen te scheppen.

Ze wist niet zeker of de tijden van de legenden echt waren teruggekeerd. De Aes Sedai in die tijden waren beslist niet zo ongerust geweest, zo wanhopig. Maar wat ze nu deden, boezemde Elayne diep ontzag in.

Ze sloot zich aan bij de cirkel, zodat die uit veertien vrouwen en twaalf mannen bestond. Ze had nauwelijks kracht over, maar haar stroompje voegde zich bij de steeds grotere stroom. Belangrijker nog, in een cirkel moest altijd minstens één vrouw meer zijn dan de mannen. En dus kon Logain, toen toen zij zichzelf er eenmaal aan had gekoppeld, er als laatste bijkomen en zijn aanzienlijke kracht aan de stroom toevoegen.

Aan het hoofd van de cirkel stond Androl. Een vreemde keus. Nu Elayne deel uitmaakte van de cirkel, voelde ze zijn kracht. Hij was bijzonder zwak, nog zwakker dan veel vrouwen die werden afgewezen bij de Toren, die de stola niet kregen omdat ze onvoldoende aanleg bezaten.

Elayne en de anderen hadden zich verplaatst naar de andere kant van het slagveld. De rest van de Asha’man hield de aanvallende Trollok-horde tegen, terwijl Androl voorbereidingen trof. Wat hij ook deed, hij zou het snel moeten doen. Elayne kon nog steeds maar moeilijk geloven dat er nog iets mogelijk was. Zelfs met zoveel kracht, zelfs met dertien mannen en veertien vrouwen die samenwerkten.

‘Licht,’ fluisterde Androl, die tussen haar paard en dat van Logain in stond. ‘Is dit hoe het voelt om een van jullie te zijn? Hoe hanteren jullie zoveel van de Ene Kracht? Hoe zorgen jullie dat het je niet levend verteert?’

Pevara legde haar hand op zijn schouder in een gebaar dat onmiskenbaar teder was. Elayne kon die twee gedachten amper met elkaar rijmen, zo moe als ze was, maar toch merkte ze dat ze geschokt was. Ze had geen genegenheid van een Rode verwacht voor een man die kon geleiden.

‘Haal de soldaten naar achteren,’ zei Androl zachtjes.

Elayne gaf ongerust het bevel. De man naast haar had nog nooit zoveel macht gehanteerd. Zoiets kon iemand naar het hoofd stijgen, dat had ze wel eens zien gebeuren. Het Licht geve dat hij wist wat hij deed.

De soldaten en anderen trokken zich terug en liepen langs Elaynes groep. Enkele vermoeide Ogier knikten in het voorbijgaan naar haar, met hangende schouders en hun armen vol krassen. De Trolloks stroomden naar voren, maar de Asha’man die buiten de cirkel stonden, hielden hun aanval tegen met wevingen van de Ene Kracht.

Het was niet genoeg. Hoewel de Asha’man goed vochten, waren er gewoon zó ontzaglijk veel Trolloks. De Asha’man konden dit getijde niet keren. Wat dacht Logain dat hij kon bereiken?

Androl glimlachte breed en stak zijn handen voor zich uit alsof hij tegen een muur duwde. Hij sloot zijn ogen. ‘Drieduizend jaar geleden maakte de heer Draak de Drakenberg om zijn schande te verbergen. Zijn woede brandt nog altijd heet. Vandaag... breng ik hem bij u, Majesteit.’

Een straal licht van zeker honderd voet hoog spleet de lucht. Maanschaduw deinsde achteruit, en Elayne fronste. Waarom een zuil van licht? Wat zou dat nou...

De lichtstraal begon om zijn eigen as te draaien. Toen pas herkende Elayne het begin van een Poort. Een reusachtige Poort, groot genoeg om gebouwen op te slokken. Ze had een hele vleugel van het paleis in Caemlin door dat ding kunnen verplaatsen!

De lucht voor hen trilde, zoals een Poort er van de achterkant altijd uitzag. Ze kon niet zien waar de Poort naartoe leidde. Hadden ze een leger aan de andere kant klaar staan?

Ze zag de ogen boven de kwijlende bekken van de Trolloks die door de opening keken. Volslagen doodsangst. Ze braken hun aanval af en renden weg, en Elayne voelde een plotselinge, bijna overstelpende hitte.

Er golfde iets uit de Poort, alsof het werd voortgestuwd door een onvoorstelbare kracht. Een stroom lava van honderd voet breed, verzengend heet. De stroom brak op toen de lava omlaag stortte, over het slagveld gutste en er in een rivier overheen stroomde. De Asha’man buiten de cirkel gebruikten wevingen van Lucht om te zorgen dat de lava niet op de cirkel spetterde en om de stroom de juiste kant op te sturen.

De rivier van vuur spoelde over de voorhoede van Trolloks, verteerde ze en vernietigde er in een oogwenk honderden. De lava stond inderdaad onder druk vanaf de andere kant, dat was haar enige verklaring voor de kracht waarmee het uit de gigantische Poort spoot, Trolloks in sintels veranderde en een breed spoor door hun leger brandde.

Androl hield de Poort een paar lange minuten open terwijl het leger van de Schaduw zich terugtrok. Asha’man aan de zijkanten gebruikten windvlagen om het Schaduwgebroed terug te blazen in de steeds breder wordende rivier. Tegen de tijd dat Androl klaar was, lag er een roodgloeiend, dodelijk obstakel tussen Elaynes leger en de grootste groep Trolloks, die met hun rug tegen de noordelijke muren van Cairhien stonden.

Androl haalde diep adem, sloot de Poort, draaide zich om en maakte er toen snel na elkaar nog twee, de ene naar het zuidoosten en de andere naar het zuidwesten.

Een tweede en derde stroom lava spoten naar buiten, maar deze waren kleiner, aangezien Androl overduidelijk vermoeid raakte. Deze lavastromen kropen over het land ten oosten en westen van Cairhien, verschroeiden dood onkruid en veroorzaakten dichte rookwolken. Een deel van het Trollok leger had zich teruggetrokken, maar vele andere waren omgekomen, opgesloten tegen de stadsmuren met lava overal om ze heen. Het zou enige tijd duren voordat de Schimmen de overlevenden zodanig konden organiseren dat ze hun aanvallen op Elaynes troepen konden hervatten.

Androl liet de Poort dichtgaan. Hij zakte ineen, maar Pevara ving hem op.

‘Alstublieft, heer. Eén wonder,’ zei Androl zachtjes, alsof het hem moeite kostte. ‘Zoals verzocht. Dat zou ze wel een paar uur moeten ophouden. Is dat lang genoeg?’

‘Lang genoeg,’ zei Elayne. ‘We zullen ons kunnen hergroeperen en projectielen kunnen halen voor de draken. Daarnaast wil ik zo veel mogelijk Aes Sedai uit Mayene ophalen om onze mannen te Helen en hun vermoeidheid weg te nemen. Daarna kunnen we gaan kijken wie er sterk genoeg zijn om door te gaan en onze gelederen opnieuw opstellen.’

‘Wilt u blijven vechten?’ vroeg Androl verbaasd.

‘Ja,’ zei Elayne. ‘Ik kan amper staan, maar ja. We kunnen het ons niet veroorloven om die horde Trolloks hier ongeschonden te laten blijven. Jij en je mannen leveren ons een voordeel op, Logain. Dat zullen we gebruiken, en al het andere wat we hebben, en we zullen ze vernietigen.’

Загрузка...