24 De voortekenen negeren

Fortuona, Keizerin van het Seanchaanse rijk, bekeek haar echtgenoot onderzoekend terwijl hij bevelen gaf aan hun legers. Ze stonden opgesteld bij het paleis in Ebo Dar, en zijzelf zat op een druk versierde troon, die aan de onderzijde was voorzien van palen zodat hij kon worden gedragen door een dozijn soldaten.

Ze zag er indrukwekkend uit op die troon, maar wekte ook de schijn van onbeweeglijkheid. Een huurmoordenaar zou denken dat ze belemmerd werd door haar lange zijden gewaad, dat aan de voorkant in vele lagen geplooid was. Hij zou behoorlijk op zijn neus kijken als hij ontdekte dat de Keizerin zich met één polsbeweging van die bovenkleding kon ontdoen.

‘Hij is veranderd, Grootste,’ zei Beslan tegen haar. ‘En toch ook weer niet. Ik weet niet meer wat ik van hem moet denken.’

‘Hij is wat het Rad ons heeft gestuurd,’ antwoordde Fortuona. ‘Heb je al overwogen wat je gaat doen?’

Beslan hield zijn blik naar voren gericht. Hij was onstuimig en liet zich vaak leiden door zijn gevoel, maar niet meer dan de andere Altaranen. Het was een hartstochtelijk volk, en ze vormden een goede toevoeging aan het Rijk nu ze fatsoenlijk waren getemd.

‘Ik zal doen wat is voorgesteld,’ antwoordde Beslan met een blos op zijn wangen.

Verstandig,’ zei Fortuona.

Moge de troon eeuwig standhouden,’ zei Beslan. ‘En moge u even lang leven, Grootste.’ Hij maakte een buiging en trok zich terug om te gaan doen wat hij moest doen. Fortuona kon wel ten strijde trekken, maar deze landen stonden onder Beslans beheer. Hij wilde heel graag deel uitmaken van de strijd, maar nu begreep hij dat hij hier nodig was.

Selucia keek hem na en knikte goedkeurend. Dat wordt een sterk hulpmiddel als hij de gepaste zelfbeheersing leert, gebaarde ze.

Fortuona zei niets. Selucia’s gebaren droegen nog een andere betekenis, die Fortuona zou zijn ontgaan als ze elkaar niet al zo lang hadden gekend. Beslan leerde inderdaad snel. Maar andere mannen...

Mart, die een eindje verderop in gesprek was met de Seanchaanse bevelvoerders, begon ineens ontzettend te vloeken. Ze had niet helemaal meegekregen waar hij kwaad om was. Wat had ze zich in haar hoofd gehaald toen ze zich aan hem verbond?

Ik heb de voortekenen gevolgd, dacht ze.

Ze zag hem kort naar haar kijken voordat hij verderging met tieren. Hij zou zelfbeheersing moeten leren, maar dat onderwijs... het zou lastig worden. Veel lastiger dan het bij Beslan was geweest.

Selucia sprak haar veroordelingen in ieder geval niet hardop uit. Die vrouw was nu Fortuona’s Waarheidsspreker, hoewel Fortuona aanvoelde dat Selucia daar ongelukkig over was. Ze was liever alleen Fortuona’s Stem gebleven. Misschien zouden de voortekenen iemand anders aanwijzen die geschikt was als Fortuona’s Waarheidsspreker.

Gaan we echt doen wat hij zegt? gebaarde Selucia.

De wereld is een chaos, gebaarde Fortuona terug. Geen rechtstreeks antwoord. Ze wilde op het ogenblik geen rechtstreekse antwoorden geven. Selucia zou wel uitknobbelen wat ze bedoelde.

De Seanchanen zeiden altijd ‘moge zij eeuwig leven’ als ze over de Keizerin spraken. Voor sommigen was het een gemeenplaats of eenvoudigweg een uiting van trouw. Fortuona had er altijd veel meer in gezien. Die frase vatte de kracht van het rijk samen. Een keizerin moest sluw, sterk en vaardig zijn als ze wilde overleven. Alleen de sterksten verdienden het om op de Kristallen Troon te zitten. Als een van haar broers of zussen, of een lid van het Hoge Bloed zoals Galgan, het voor elkaar kreeg om haar te vermoorden, dan diende ook haar dood het Rijk, want dan was ze overduidelijk te zwak geweest om het te besturen.

Moge ze eeuwig leven. Moge ze sterk genoeg zijn om eeuwig te leven. Moge ze sterk genoeg zijn om ons naar de overwinning te leiden. Ze zóu orde scheppen in deze wereld. Dat was haar doel.

Martrim beende over het verzamelterrein van het leger, tien passen voor Fortuona’s troon langs. Hij droeg het uniform van een keizerlijke hoge generaal, maar hij was niet op zijn gemak. Hij bleef maar overal achter hangen met die schouderstukken. De uitdossing van een hoge generaal was bedoeld om de drager gezag te verlenen, zijn soepelheid te benadrukken als de stof mee waaierde met zijn weloverwogen bewegingen. Bij Martrim was het net alsof er een renpaard in zijde was gewikkeld en daarmee moest galopperen. Hij had wel iets soepels, maar niet de sierlijkheid van het hof.

Lagere bevelvoerders liepen achter hem aan. Het Bloed begreep niets van Martrim. Dat was goed, want het hield hen uit hun evenwicht. Maar hij vertegenwoordigde ook de wanorde, met zijn grillige gewoonten en doorlopende verzet tegen gezag. Fortuona vertegenwoordigde de orde, en ze was met de chaos zélf getrouwd. Wat had ze zich toch in haar hoofd gehaald?

‘Maar hoe zit het met het Zeevolk, Hoogheid?’ vroeg generaal Yulan, die naast Martrim voor Fortuona bleef staan.

‘Maak je toch niet steeds zo druk om dat stomme Zeevolk,’ snauwde Martrim. ‘Als ik je nog één keer “Zeevolk” hoor zeggen, hang ik je aan je teennagels op aan die raken waar jullie op vliegen en stuur je naar Shara.’

Yulan leek onthutst. ‘Hoogheid, ik...’

Hij liet zijn stem wegsterven toen Mart riep: ‘Savara, we zetten in met paalwapens, niet met ruiters, stomme geitenmelker! Het kan me niet schélen of de cavalerie denkt dat zij het beter kunnen. Dat denkt de cavalerie altijd! Ben je soms een verrekte Tyreense Hoogvrouwe? Nou, ik benoem je tot ere-Hoogvrouwe als je zo doorgaat!’

Martrim draafde naar Savara toe, die met over elkaar geslagen armen en een uitdrukking van ongenoegen op haar donkere gezicht te paard zat.

Yulan, die was achtergebleven, leek met stomheid geslagen. ‘Hoe hang je iemand op aan zijn teennagels?’ vroeg Yulan, zo zachtjes dat Fortuona het amper hoorde. ‘Volgens mij is dat niet mogelijk. Dan zouden je nagels afbreken.’ Hij draafde hoofdschuddend weg.

Naast haar gebaarde Selucia: Pas op. Galgan komt eraan.

Fortuona bereidde zich voor toen Kapitein-generaal Galgan kwam aanrijden. Hij droeg een zwart pantser in plaats van een uniform zoals dat van Mart, en hij voelde zich daar overduidelijk wel op zijn gemak in. Gezagvol, bijna imponerend, was hij haar grootste tegenstrever en haar grootste hulpmiddel. Elke man met zijn rang zou een tegenstrever zijn, natuurlijk. Zo gingen die dingen, en zo hoorden ze ook te gaan.

Martrim zou nooit een tegenstrever zijn. Fortuona wist nog steeds niet wat ze daarvan moest denken. Een deel van haar – klein, maar niet krachteloos – dacht dat ze hem juist daarom zou moeten wegdoen. Was de Prins van de Raven niet bedoeld als maatstaf voor de Keizerin, iemand die haar sterk moest houden door een voortdurende dreiging te vormen?

Sa’rabat shaiqen nai batain pyast. Een vrouw is het meest vindingrijk met een mes op haar keel. Een gezegde van Varuota, haar bet-overovergrootmoeder.

Ze zou het vreselijk vinden om Martrim weg te doen. Dat kon trouwens toch niet tot ze een kind van hem had, want anders zou ze de voortekenen negeren.

Hij was zo’n vreemde man. Elke keer als ze dacht hem te kunnen voorspellen, bleek ze het weer mis te hebben.

‘Grootste,’ meldde Galgan, ‘we zijn bijna klaar.’

‘De Prins van de Raven is ontevreden over de vertraging,’ zei ze. ‘Hij vreest dat we ons te laat bij de strijd aansluiten.’

‘Als de Prins van de Raven enig wérkelijk inzicht heeft in legers en slagvelden,’ zei Galgan, en zijn toon gaf aan dat hij daar niet van overtuigd was, ‘dan zal hij beseffen dat het verplaatsen van een leger zo groot als dit bepaald geen eenvoudige opgave is.’

Totdat Martrim was gekomen, was Galgan in deze landen het hoogste lid van het Bloed geweest, op Fortuona na. Het zou hem vast niet bevallen dat hij ineens werd voorbijgestreefd. Tot nu toe had Galgan het bevel over hun legers gehad, en Fortuona had de bedoeling hem dat bevel te laten houden. Eerder vandaag had Galgan Mart gevraagd hoe hij hun legers zou verzamelen, en Mart had dat opgevat als een uitnodiging. De Prins van de Raven beende rond en gaf bevelen, maar hij vóérde niet het bevel, niet geheel. Galgan kon hem met één woord tegenhouden.

Dat deed hij niet. Het was duidelijk dat hij wilde zien hoe Mart het zou aanpakken. Galgan keek met samengeknepen ogen naar Mart. Hij wist nog niet goed hoe de Prins van de Raven in de bevelstructuur paste. Fortuona had daar nog geen beslissing over genomen.

Vlakbij veegde een windvlaag wat stof van de grond. Daardoor werd de kleine schedel onthuld van een knaagdier, die een stukje uit de grond opstak. Alweer een voorteken. Haar leven zat er de laatste tijd vol mee.

Dit was een voorteken van gevaar, natuurlijk. Het leek wel alsof ze door hoog gras liep, vol loerende lopar en valkuilen, bedoeld om onoplettende voorbijgangers in de val te laten lopen. Toen de Herrezen Draak voor de Kristallen Troon knielde, ging dat gepaard met het voorteken van perzikbloesems, het machtigste voorteken dat ze kende.

Soldaten trokken langs, officiers riepen bevelen in de maat van hun passen, en zelfs de kreten van de raken leken het ritme van de voetstappen te volgen. Dit was wat ze zou achterlaten, voor een onvoorspelbare oorlog in landen die ze nauwelijks kende. Haar grondgebied hier zou vrijwel onverdedigd achterblijven, met een buitenlander van onbewezen trouw aan het hoofd.

Grote veranderingen. Haar beslissingen konden een einde maken aan haar bewind en zelfs aan het hele Keizerrijk. Martrim begreep dat niet.

Roep mijn gemaal, gebaarde Fortuona, tikkend op de armleuning van haar troon.

Selucia gaf het bevel door aan een boodschapper. Na korte tijd kwam Mart aanrijden op zijn paard. Hij had het geschenk van een nieuw rijdier geweigerd, maar met goede reden. Hij had meer verstand van paarden dan de keizerlijke stalmeester zelf. Maar toch. Pips. Wat een dwaze naam.

Fortuona stond op. Meteen bogen degenen die om haar heen stonden. Galgan steeg af en zakte op zijn knieën. Alle anderen wierpen zich op de grond. Als de Keizerin opstond om iets te zeggen, volgde er een besluit van de Kristallen Troon.

‘Bloed en as,’ zei Martrim. ‘Nog meer gebuig? Hebben jullie niks helers te doen? Ik kan anders wel een stuk of twintig dingen voor jullie bedenken.’

Fortuona zag dat Galgan glimlachte. Hij dacht dat hij wist wat ze ging doen. Hij had het mis.

‘Ik noem je Knotai, want jij bent de brenger van vernietiging aan de vijanden van het Keizerrijk. Laat je nieuwe naam worden uitgesproken van nu tot in de eeuwigheid, Knotai. Ik verklaar dat Knotai, Prins van de Raven, de rang van Stafhouder van onze legers zal bekleden. Laat dat bekend worden gemaakt als mijn wil.’

Stafhouder. Dat betekende dat indien Galgan sneuvelde, Mart het bevel zou voeren. Galgan glimlachte niet meer. Hij zou over zijn schouder moeten blijven kijken, anders kon Mart hem uitschakelen en de macht overnemen.

Fortuona ging zitten.

‘Knotai?’ vroeg Knotai.

Ze keek hem kwaad aan. Hou voor één keer je mond, dacht ze vurig. Alsjeblieft.

‘Dat bevalt me wel,’ zei Knotai, die zijn paard wendde en wegdraafde.

Galgan besteeg zijn paard weer. ‘Hij zal moeten leren knielen,’ mompelde de generaal, en toen gaf hij zijn paard de sporen.

Het was een heel, heel kleine belediging, opzettelijk en berekend. Galgan had die woorden niet rechtstreeks aan Fortuona gericht, maar gedaan alsof hij in zichzelf sprak, door er geen ‘Grootste’ aan toe te voegen.

Maar Selucia gromde zachtjes en wiebelde met haar vingers.

Nee, antwoordde Fortuona, we hebben hem nodig.

Alweer leek Knotai niet te beseffen wat ze had gedaan, en wat het gevaar ervan was. Galgan zou met hem moeten overleggen over hun strategieën. De Stafhouder kon niet buiten vergaderingen worden gehouden, aangezien hij klaar moest zijn om op elk ogenblik de leiding over te nemen. Galgan zou naar zijn raadgevingen moeten luisteren en daar iets mee moeten doen.

Ze zette heel wat in op haar prins, in de hoop dat hij opnieuw dat onverwachte vernuft in de strijd aan de dag zou leggen waarmee hij zoveel indruk had gemaakt op Furyk Karede.

Dit is stoutmoedig, zei Selucia. Maar wat als hij faalt?

We falen niet, antwoordde Fortuona, want dit is de Laatste Slag.

Het Patroon had Knotai op haar pad gebracht, had haar in zijn armen geduwd. De Herrezen Draak had de waarheid over haar gezien en die uitgesproken: ondanks alle schijn van orde was haar bewind net een zwaar rotsblok in een wankel evenwicht. Ze moest de grootste moeite doen om te regeren over landen waar men niet gewend was aan militaire tucht. Het zou grote waagstukken vergen om orde te scheppen in de chaos.

Hopelijk zou Selucia het ook zo zien en haar niet openlijk hekelen. Fortuona zou echt een nieuwe Stem moeten zoeken, of iemand anders moeten aanstellen als Waarheidsspreker. Eén persoon in beide rollen was ongehoord. Het...

Ineens kwam Knotai terugrijden, met zijn hand op zijn hoed. ‘Tuon!’

Waarom heeft hij toch zoveel moeite met namen? vroeg Selucia, gebarend met haar vingers. Fortuona las bijna de zucht tussen die gebaren.

‘Knotai?’ vroeg Fortuona. ‘Je mag naderen.’

‘Dat is dan lekker,’ zei Knotai, ‘aangezien ik er al ben. Tuon, we moeten nu gaan. De verkenners zijn net teruggekomen. Egwenes leger zit in de nesten.’

Yulan reed vlak achter Knotai, steeg af en wierp zich op de grond.

‘Sta op,’ zei Fortuona. ‘Is dat waar?’

‘Het leger van de marath’damane heeft een ernstige nederlaag geleden,’ antwoordde Yulan. ‘De terugkerende Hemelvuisten hebben het tot in de bijzonderheden beschreven. De legers van de Amyrlin zijn verspreid, in chaos, en trekken zich snel terug.’

Galgan was verderop tot stilstand gekomen om een boodschapper aan te horen, ongetwijfeld met een gelijksoortig verslag. De generaal keek naar haar.

‘We moeten ernaartoe om Egwenes aftocht te ondersteunen,’ zei Knotai. ‘Ik weet niet wat een Stafhouder is, maar door hoe iedereen ineens doet krijg ik de indruk dat ik de leiding heb over de legers.’ ‘Nee,’ antwoordde Fortuona. ‘Jij bent derde. Na mij. Na Galgan.’

‘Dan kun jij nu meteen het bevel geven om te vertrekken,’ zei Knotai. ‘We moeten gaan! Egwene wordt in de pan gehakt.’

‘Hoeveel marath’damane zijn daar?’ vroeg Fortuona.

‘We hebben dat leger in de gaten gehouden,’ antwoordde Yulan. ‘Het zijn er honderden. De gehele Witte Toren, of wat ervan rest. Ze zijn uitgeput en worden opgejaagd door een onbekend leger.’ ‘Tuon...’ waarschuwde Mart.

Grote veranderingen. Dus dit was de betekenis van het voorteken van de Draak. Fortuona kon hier gebruik van maken, en dan zouden al die damane van haar zijn. Honderden en nog eens honderden damane. Met zo’n leger zou ze het verzet tegen haar bewind in Seanchan de kop in kunnen drukken.

Dit was de Laatste Slag. Er hing zoveel af van haar beslissingen. Was het echt het beste om die marath’damane te ondersteunen bij hun wanhopige strijd hier, of kon ze zich beter terugtrekken naar Seanchan om haar bewind daar veilig te stellen, en dan de Trolloks en de Schaduw verslaan met de macht van het Keizerrijk?

‘Je hebt je woord gegeven,’ zei Knotai zacht.

‘Ik heb een verdrag getekend,’ zei ze. ‘Elk verdrag kan worden verbroken, vooral door de Keizerin.’

‘Sommige keizerinnen zouden dat misschien kunnen,’ zei Knotai. Maar jij niet, toch? Licht, Tuon. Je hebt hem je wóórd gegeven.’

Orde aan de ene kant – iets bekends, iets wat ze kon meten – en chaos aan de andere kant. Chaos in de vorm van een eenogige man die het gezicht van Artur Haviksvleugel kende.

Had ze niet net nog tegen Selucia gezegd dat ze op hem zou wedden?

‘De Keizerin kan niet aan woorden op papier worden gebonden,’ zei Fortuona. ‘Maar... in dit geval blijft de reden dat ik dat verdrag heb ondertekend overeind. We zullen deze wereld beschermen in zijn duisterste dagen, en we zullen de Schaduw met wortel en al uitrukken. Generaal Galgan, verplaats uw troepen om die marath’damane te beschermen. We zullen hun hulp nodig hebben in de strijd tegen de Schaduw.’

Knotai ontspande zich. ‘Mooi. Yulan, Galgan, kom, we moeten voorbereidingen treffen! En laat die vrouw komen, Tylee. Volgens mij is zij hier de enige generaal met een hoofd op haar schouders. En...’

Hij praatte door terwijl hij wegreed en gaf bevelen die hij eigenlijk aan Galgan had moeten overlaten.

Galgan bekeek haar vanaf de rug van zijn paard met een onpeilbare blik. Hij zou dit vast opvatten als een ernstige fout, maar zij... zij had de voortekenen aan haar kant staan.


Die verschrikkelijke zwarte wolken begeleidden Lan al veel te lang. Hij was het echt beu om ze elke dag te zien. Ze strekten zich in alle richtingen eindeloos uit, rommelend met een gedonder als het gegrom van de maag van een hongerig beest.

‘De wolken lijken vandaag lager te hangen,’ zei Andère, die naast Lan meereed. ‘De bliksems raken de grond. Dat gebeurt niet iedere dag.’

Lan knikte. Andère had gelijk. Het zag er slecht uit. Maar dat veranderde niets. Agelmar had deze plek uitgekozen voor hun strijd, bij de rivier die kolkend langs hun westelijke flank stroomde, zodat ze aan die kant beschermd zouden zijn. Nabijgelegen heuvels verschaften plaats aan boogschutters, en op een van die heuvels stonden Lan en Andère nu te wachten.

Voor hen verzamelden de Trolloks zich voor een aanval. Ze zouden snel komen. Agelmar had zware cavalerie in de valleien opgesteld om de flanken te bestoken zodra de Trolloks aanvielen. Lichte cavalerie stond achter de heuvels klaar om de zware cavalerie te helpen bij hun aftocht als de tijd daar was. Agelmar bleef maar mopperen dat hij geen piekeniers had, hoewel het gebrek aan voetsoldaten juist hun geslaagde aftocht mogelijk had gemaakt.

Voor zover we er wat aan hebben, dacht Lan somber terwijl hij de bijna eindeloze zee van Trolloks overzag. Zijn mannen hadden hun veldslagen zorgvuldig gekozen, hadden tienduizenden vijanden gedood en zelf slechts een paar duizend man verspeeld. Shienar was platgebrand en zou de Trolloks niet steunen bij hun opmars, het leek wel alsof het allemaal niet had uitgemaakt.

Ze verloren deze strijd. Ja, ze hadden de Trolloks opgehouden, maar niet goed genoeg en niet lang genoeg. Straks zouden ze in de val zitten zonder hulp van Elaynes leger, dat net zo zwaar onder druk stond.

De hemel betrok. Lan keek met een ruk omhoog. Die wolken waren er nog steeds, maar ze werden onheilspellender. Het land was in diepe schaduwen gehuld.

‘Verdomme,’ zei Andère, die ook omhoogkeek. ‘Heeft de Duistere de zon soms opgeslokt? We zullen lantaarns mee het gevecht in moeten dragen, ook al is het midden op de dag.’

Lan legde zijn hand op zijn borstplaat. Onder het pantser rustte Nynaeves brief op zijn hart. Licht! Ik hoop dat haar strijd beter verloopt dan de mijne. Eerder vandaag waren Rhand en zij de Doemkrocht binnengegaan.

Overal op het slagveld stuurden vermoeide geleiders, die hun blik losmaakten van de angstaanjagend donkere hemel, lichten de lucht in. Het hielp niet veel, maar het zou moeten voldoen. Maar toen trok de duisternis zich terug en werd het weer licht, hoewel het zoals gewoonlijk bewolkt bleef.

‘Verzamel de Hoge Wacht van Malkier,’ zei Lan. Zo noemden zijn beschermers zichzelf. Het was een oude Malkierse term voor de slag-veldwachters van de koning. Lan wist niet goed wat hij ervan moest denken dat prins Kaisel, een Kandori, zichzelf als lid daarvan beschouwde.

Veel van Lans Malkieri hadden maar heel weinig echt Malkiers Moed. Ze waren voornamelijk naar hem toe gekomen om hem eer te bewijzen. De prins was een andere zaak. Lan had hem en zijn metgezellen gevraagd of ze wel trouw moesten zweren aan een buitenlandse koning, hoe vriendschappelijk die ook was.

Het enige antwoord dat hij had gekregen was: ‘Malkier vertegenwoordigt de Grenslanden in deze oorlog, Dai Shan.’

Er schoot een bliksemflits omlaag, en de luchtdruk raakte Lan als iets lichamelijks. Mandarb verroerde geen spier. Het dier begon gewend te raken aan dergelijke inslagen. De Hoge Wacht verzamelde zich en Andère pakte Lans banier, die hij in de houder aan zijn zadel zette, zodat hij hem mee kon dragen en tegelijkertijd zijn handen vrij had voor zijn zwaard.

Hun bevelen kwamen van Agelmar. Lan en zijn mannen zouden midden m het gewoel zitten. Als de Trolloks eenmaal aanvielen, zou de zware cavalerie de flanken bestoken om hun stootkracht te onderbreken. Lan en zijn mannen zouden de schepsels dan frontaal aanvallen.

Zoals Lan het het liefst had. Agelmar wist wel beter dan pogingen te doen om hem te ontzien. Lan en zijn troepen zouden het middenterrein voor de heuvels verdedigen en de Trolloks dwingen zodanig te vechten dat de boogschutters het ene na het andere salvo op hun achterhoede af konden sturen. Andere soldaten zouden voornamelijk achter de hand worden gehouden om te voorkomen dat de vijand om hun rechterflank heen kwam. De rivier bevond zich links van hen, en die vormde een natuurlijk afweermiddel tegen de Trolloks. Een goede strategie, als een strategie tegen zo’n overstelpende overmacht nog goed genoemd kon worden. Toch maakte Agelmar voor zover Lan kon zien geen fouten. Hij klaagde de laatste tijd wel over nachtmerries, maar gezien de omstandigheden zou Lan zich meer zorgen hebben gemaakt als de man niét over oorlog en geweld droomde.

De Trolloks kwamen in beweging.

‘Voorwaarts!’ riep Lan toen de trompetten door de lucht schalden, vergezeld door donderslagen boven hen.


Een stukje bij de muren van Cairhien vandaan reed Elayne op Maanschaduw langs het front. Het leger had zich opgesteld volgens Basheres strategieën, maar ze was ongerust.

Het was hen gelukt. Een snelle tocht stroomopwaarts over de weg om vóór het Trollok-leger bij Cairhien te zijn. Elayne had haar troepen aan de uiterste noordkant van Cairhien gezet om het Trollok-leger op te vangen dat uit die richting aankwam. Ze had ook een paar draken en een groep boogschutters stroomafwaarts achtergelaten om Trolloks te ontmoedigen die daar probeerden de rivier over te steken. Haar mensen zouden zich snel naar het noorden terugtrekken als het onmogelijk werd om de vijand het oversteken te beletten.

Eerst het leger voor hen verslaan, en dan omkeren en het opnemen tegen het leger achter hen. Het was hun enige mogelijkheid. De Kinsvrouwen waren uitgeput doordat Elayne veel Poorten nodig had gehad om haar manschappen te verplaatsen. Hun vermoeidheid betekende dat Elayne bij dit gevecht geen geleiders zou hebben. De vrouwen zouden al moeite genoeg hebben om kleine Poorten naar Mayene te maken, zodat de gewonden konden worden overgebracht voor Heling.

Elaynes leger was iets groter dan dat van het Schaduwgebroed, maar haar mannen waren doodop. Te midden van de spanning van de komende strijd hingen sommigen onderuitgezakt in hun gelederen, met hun paalwapens slap in de hand. Degenen die nog met rechte rug stonden, hadden rode ogen. Maar ze hadden Aludra’s draken nog. Dat zou genoeg moeten zijn.

Elayne had de afgelopen nacht niet geslapen. Ze had die tijd besteed aan zoeken naar woorden om de mannen moed te geven, naar iets betekenisvols wat ze vandaag kon zeggen. Wat kon je nog zeggen wanneer alles ten einde kwam?

Ze hield Maanschaduw in voor aan de rij Andoraanse soldaten. Haar woorden zouden middels wevingen worden doorgegeven aan de rest van het leger. Elayne was verbaasd te zien dat enkele Aiel dichterbij kwamen om te luisteren. Ze had niet gedacht dat zij iets om de woorden van een natlanderkoningin zouden geven.

Toen ze haar mond opende om te spreken, verdween de zon.

Elayne verstijfde en keek geschrokken omhoog. De wolken boven hen waren uiteengedreven – dat gebeurde vaak als zij ergens was, het was een van de uitingen van haar binding met Rhand – en dus had ze een heldere hemel en daglicht verwacht voor deze strijd.

De zon scheen nog steeds, maar hij werd verhuld. Er rolde iets massiefs en donkers voor.

Overal in het leger keken mannen omhoog, wezen naar de lucht terwijl ze werden opgeslokt in duisternis. Licht! Elayne spande al haar spieren om niet te gaan beven.

Ze hoorde geroep van het leger opstijgen. Gejammer, zorgen, kreten van wanhoop. Elayne schraapte haar moed bijeen en dreef haar paard naar voren.

‘Dit is de plek,’ begon ze, en ze versterkte haar stem met de Ene Kracht zodat die over het veld werd gedragen, ‘waar ik jullie beloof dat we zullen winnen. Dit is de plek waar ik jullie vertel dat de wereld zal doorgaan, dat het land zich zal herstellen. Dit is de tijd dat ik jullie beloof dat het licht zal terugkeren, dat de hoop zal overleven, dat wij zullen overleven.’

Ze zweeg even. Achter het leger stonden mensen op de stadsmuren van Cairhien: vrouwen, kinderen en oude mensen. Ze waren gewapend met keukenmessen en pannen, allerlei dingen waarmee ze zouden gooien als de Trolloks het leger versloegen en op de stad af kwamen. Er was nauwelijks tijd geweest om contact met hen te zoeken, e n slechts een heel klein groepje soldaten bewaakte de stad. De figuurtjes daar krompen ineen terwijl de duisternis de hemel opvrat.

Die muren boden een schijnveiligheid. Ze zouden weinig uithalen als de vijand Gruwheren bij zich had. Elayne moest het Trollok-leger snel verslaan, zorgen dat ze zich niet zouden ingraven om te wachten op versterking van het grotere leger dat vanuit het zuiden naderde.

‘Ik moet jullie eigenlijk geruststellen,’ riep Elayne de mannen toe. ‘Maar dat kan ik niet! Ik zal jullie niét vertellen dat het land het zal overleven, dat het Licht zal standhouden. Dan zou ik onze verantwoordelijkheid van de hand wijzen.

Dit is onze plicht! Ons bloed zal vandaag worden vergoten. We zijn hier gekomen om te strijden. Als we dat niet doen, dan zal het land sterven! Het Licht zal ten prooi vallen aan de Schaduw. Dit is geen dag voor loze beloften. Ons bloed! Ons bloed is het vuur binnen in ons. Vandaag moet ons bloed ons opzwepen om de Schaduw te verslaan.’

Ze wendde haar paard. De mannen hadden hun blik afgewend van de duisternis boven hen en keken weer naar haar. Ze weefde een licht hoog in de lucht boven haar.

‘Ons bloed is onze hartstocht,’ riep ze. ‘Ik hoor mijn soldaten te veel over verdedigen praten. We kunnen ons niet alleen maar verdedigen! We moeten ze laten zien hoe woedend we zijn, hoe razend, om wat ze hebben gedaan. Alleen verdedigen is niet genoeg. Vandaag moeten we verniétigen.

Ons bloed is ons land. Deze plek is van ons, en wij eisen hem op! Voor onze vaders en moeders, voor onze kinderen.

Ons bloed is ons leven. We zijn hier gekomen om het te geven. Overal ter wereld worden andere legers achteruitgedreven. Wij zullen ons niet terugtrekken. Onze taak is om ons bloed te geven, te sterven, en op te rukken. We blijven niet stilstaan, nee!

Als we het Licht terug willen, moeten we het ons toe-eigenen! We moeten het opeisen en de Schaduw verjagen! Hij probeert jullie te laten wanhopen, want dan wint hij deze strijd al voordat hij begonnen is. Die voldoening gunnen we hem niet! We vernietigen dat leger dat voor ons staat, en dan het leger achter ons. En daarna brengen we ons bloed – ons leven, ons vuur, onze hartstocht – naar de anderen die strijden. Van daaruit verspreidt het zich naar de overwinning en het Licht!’

Ze wist echt niet wat voor reactie ze kon verwachten van een toespraak op een slagveld. Ze had alle grote toespraken gelezen, vooral die van koninginnen van Andor. In haar jeugd had ze verwacht dat de soldaten zouden klappen en juichen; de reactie die een speelman kreeg in een ruige taveerne.

In plaats daarvan hieven de mannen de wapens naar haar. Ze trokken zwaarden, hieven pieken en bonkten daarmee op de grond. De Aiel juichten hier en daar, maar de Andoranen keken met ernstige ogen naar haar. Haar redevoering had hen niet geïnspireerd tot opwinding, maar tot vastberadenheid. Dat leek haar een eerlijker gevoel. Ze negeerden de duisternis in de lucht en richtten hun blik op hun doel.

Birgitte kwam naast haar paard staan. ‘Dat was best goed, Elayne. Wanneer heb je het veranderd?’

Elayne bloosde, denkend aan de zorgvuldig voorbereide toespraak die ze gisteravond uit haar hoofd had geleerd en zeker zes keer aan Birgitte had voorgedragen om te oefenen. Het was een schitterende redevoering geweest, met verwijzingen naar gezegden van koninginnen door de eeuwen heen.

Ze was er elk woord van vergeten zodra die duisternis was verschenen. En in plaats daarvan was dit over haar lippen gekomen.

‘Kom mee,’ zei Elayne, kijkend over haar schouder. Het Trollok-leger kwam tegenover dat van haar aan. ‘Ik moet naar mijn plaats.’

‘Naar je plaats?’ vroeg Birgitte. ‘Je bedoelt dat je terug moet naar de bevelstent.’

‘Daar ga ik niet heen,’ zei Elayne, die Maanschaduw wendde.

‘Bloed en bloedas! Niét? Ik...’

‘Birgitte,’ snauwde Elayne. ‘Ik heb het bevel, en jij bent mijn soldaat. Gehóórzaam.’

Birgitte kromp ineen alsof ze een klap had gekregen.

‘Bashere heeft de bevelstent,’ vervolgde Elayne. ‘Ik ben een van de weinige geleiders met enige kracht die dit leger nog heeft, en ik mag hangen als ik ga zitten afwachten tot het gevecht afgelopen is. Ik ben met gemak duizend soldaten waard op dit slagveld.’

‘De kindertjes...’

‘Zelfs als Min dat visioen niet had gehad, zou ik nóg willen meevechten. Denk je dat de kinderen van die soldaten geen gevaar lopen? Wie ervan staan op de muren van die stad! Als wij hier falen, worden zij afgeslacht. Nee, ik breng mezelf niet buiten gevaar, en ik ga niet zitten wachten. Als je denkt dat het je plicht als mijn zwaardhand is om me tegen te houden, dan verbreek ik die verrekte binding hier en nu en stuur je naar iemand anders! Ik ga niet tijdens de Laatste Slag ergens op een stoel zitten en geitenmelk drinken!’

Birgitte zweeg, en Elayne voelde haar schrik door de binding. ‘Licht,’ zei de vrouw uiteindelijk. ‘Ik zal je niet tegenhouden. Maar wil je dan op z’n minst een stukje achteruitgaan voor de eerste salvo’s pijlen? Je kunt de gelederen beter helpen nadat ze de vijand verzwakt hebben.

Elayne liet zich door Birgitte en haar wachters naar een heuvel vlak bij Aludra’s draken leiden. Talmanes, Aludra en de drakenbedieners wachtten daar met meer spanning en gretigheid dan de gewone soldaten. Zij waren ook moe, maar ze hadden weinig kunnen doen tijdens de gevechten in de bossen en de aftocht. Vandaag hadden zij de gelegenheid om te stralen.

Basheres strategie was ingewikkelder dan waar Elayne ooit eerder aan had meegewerkt. Het grootste deel van het leger stelde zich bijna een roede ten noorden van de stad op, achter de resten van de Voorpoort buiten de stadsmuren. De gelederen strekten zich oostwaarts uit vanaf de Alguenya, over een heuvel omlaag naar een toegangsweg naar de Jangaipoorten op de vlakte. Ze stonden helemaal tot aan de ruïnes van het hoofdkwartier van de Vuurwerkers.

Rijen voetsoldaten – voornamelijk Andoranen en Cairhienin, maar ook een aantal Geldaners en Witmantels – stonden in een halvemaan naast de voorhoede van Elaynes troepen opgesteld. Zes eskaders draken rolden achter de voetsoldaten aan naar de top van de heuvel.

De Trolloks zouden de stad niet bereiken zonder eerst dit leger te verslaan. Estean had de cavalerie van de Bond aan de ene flank gezet, terwijl de Mayeense Vleugelgarde de andere flank dekte. De rest van de ruiters werd nog achtergehouden.

Elayne wachtte geduldig en keek naar de voorbereidingen van het Trollok-leger. Haar grootste zorg was dat ze daar gewoon zouden blijven wachten tot de Trolloks uit het zuiden ook aankwamen en dan gelijktijdig zouden aanvallen. Gelukkig gebeurde dat niet. Ze hadden kennelijk het bevel gekregen om zo snel mogelijk de stad in te nemen.

Verslagen van Basheres verkenners wezen erop dat het tweede leger nog ongeveer op een dagtocht afstand was. Als ze opschoten, konden ze morgen aan het eind van de ochtend hier zijn. Elayne had dus tot die tijd om dit noordelijke leger te verslaan.

Kom op, dacht Elayne. Opschieten.

De Trolloks kwamen eindelijk naar voren. Bashere en Elayne rekenden erop dat ze hun gebruikelijke tactiek zouden toepassen: overstelpende aantallen en grof geweld. En inderdaad, de Trolloks kwamen massaal naar voren, ongetwijfeld met het doel de verdedigers onder de voet te lopen en hun gelederen uiteen te slaan.

Haar soldaten bleven standvastig en wisten wat er zou komen. De draken begonnen te brullen als honderd smidshamers die tegelijkertijd op een aambeeld sloegen. Elayne stond er zeker honderd passen bij vandaan, en toch had ze nog de neiging om haar handen over haar oren te slaan. Rollende wolken witte rook vulden de hemel boven de draken.

De eerste paar schoten kwamen niet ver genoeg, maar Aludra en haar mannen gebruikten die schoten om de hoek van de draken bij te stellen. Daarna kwamen de eieren tussen Trolloks terecht, scheurden gaten in hun gelederen en smeten ze de lucht in. Duizenden lichaamsdelen vielen op de met rood besmeurde grond. Voor het eerst werd Elayne bang van die wapens.

Licht, Birgitte had al die tijd gelijk, dacht Elayne, die zich voorstelde hoe het zou zijn om een versterkte positie te bestormen die was uitgerust met draken. Doorgaans kon een man in een veldslag op minstens één ding rekenen: dat zijn vaardigheid zou worden afgemeten tegen die van zijn vijand. Zwaard tegen zwaard. Trolloks waren al erg genoeg. Hoe zou het zijn als mannen het tegen dit soort geweld moesten opnemen?

We zullen zorgen dat dat niet gebeurt, hield ze zich voor. Het Licht zegene Rhand dat hij hun die vrede had opgedwongen.

De drakenbedieners hadden veel geoefend en konden de wapens nu indrukwekkend snel herladen. Iedere draak had al drie maal geschoten voordat de Trolloks hun voorhoede bereikten. Elayne had niet naar de uitwisseling van pijlen gekeken – ze was te zeer gericht geweest op de draken – maar ze zag wel dat enkele van haar soldaten waren doorboord met pijlen met zwarte veren en dat er mannen bloedend op de grond lagen.

De Trolloks dreunden boven op haar voorste rijen kruisboogschutters en piekeniers, die al achteruitgingen om plaats te maken voor hellebaardiers. Niemand gebruikte zwaarden en vlegels tegen Trolloks, althans niet op de grond, als het even kon.

‘Kom mee,’ zei Elayne, die Maanschaduw aanspoorde.

Birgitte volgde, en Elayne voelde haar schoorvoetende gelatenheid, Ze gingen langs enkele reservetroepen de heuvel af en sloten zich bij de strijd aan.


Rodel Ituralde was bijna vergeten hoe het voelde om de beschikking te hebben over toereikende middelen.

Voor het eerst in jaren had hij soldatenlegioenen en volledige eskaders boogschutters. Voor één keer waren zijn mannen niet half uitgehongerd en stonden er Helers, pijlenmakers en goede smeden klaar om elke nacht zijn soldaten en zijn wapens op te lappen. Wat een wonder was het om om iets te kunnen vragen – hoe ongebruikelijk ook- en dan daadwerkelijk aangeleverd te krijgen, vaak zelfs al binnen een uur!

Toch zou hij verliezen. Hij stond tegenover een eindeloos leger van vijanden, tientallen Gruwheren en zelfs een aantal Verzakers. Hij had zijn leger deze doodlopende vallei in geleid om de parel van de landen van de Duistere te grijpen: zijn eigen zetel, de zwarte berg zelf. En nu was de zon uitgegaan, hoewel de Aes Sedai zeiden dat het tijdelijk zou zijn.

Ituralde pufte aan zijn pijp terwijl hij te paard over de richel reed die de noordelijke rand van de vallei vormde. Ja, hij zou verliezen. Maar met deze middelen zou hij wel in stijl verliezen.

Hij reed verder over de richel en bereikte een punt boven de pas naar Thakan’dar. De vallei, diep in het hart van de Verwoeste Landen, liep van oost naar west, met Shayol Ghul aan de westkant en de pas aan de oostkant. Je kon deze plek alleen bereiken na uren van zwaar klimmen of één snelle stap door een Poort. Handig, die dingen. Dit was een uitstekende plek om zijn verdediging te overzien.

De pas naar Shayol Ghul was een diepe kloof, waarvan de bovenzijde vanaf de oostkant volkomen ontoegankelijk was, behalve via een Poort. Dankzij de Poort kon hij nu van bovenaf in de kloof kijken, en hij schatte dat er een man of vijftig schouder aan schouder in de breedte pasten. Een volmaakte flessenhals. Hij kon hier boogschutters neerzetten en laten schieten op iedereen die zich door de pas bewoog.

Eindelijk brandde de zon zich als een druppel gesmolten staal door het zwart boven hem heen. De Aes Sedai hadden dus gelijk gehad. Toch kwamen die wervelende zwarte donderkoppen weer terug alsof ze de hele hemel wilden verslinden.

Aangezien Shayol Ghul in de Verwoeste Landen lag, was het hier koud. Ituralde droeg een wollen wintermantel en zijn adem vormde witte wolkjes. Er hing mist over de vallei, maar die was nu ijler dan toen de ovens nog werkten.

Hij verliet de kloofingang en ging terug naar de groep mensen die met hem mee was gekomen. Windvindsters en ander hooggeplaatst Zeevolk droegen lange jassen die ze – met veel onderhandelen, natuurlijk – hadden gekocht voordat ze naar het noorden waren gekomen. Er was kleurrijke kleding onder te zien. Dat, en de vele siervoorwerpen die ze droegen, vormden een vreemd contrast met die matbruine jassen.

Ituralde was een Domani. Hij had vaak genoeg te maken gehad met het Zeevolk. Als ze maar half zo vasthoudend waren in de strijd als tijdens onderhandelingen, zouden ze hem van veel nut zijn. Ze hadden erop gestaan om mee te komen naar de richel, zodat ze de vallei beneden en de pas ernaartoe konden overzien.

De vrouw vooraan was de Vrouwe der Schepen zelf, Zaida din Parede Zwartvleugel. Ze was een kleine vrouw met een donkere huid en grijze vleugen in haar korte zwarte haar. ‘De windvindsters hebben je een boodschap gestuurd, Rodel Ituralde,’ zei ze. ‘De aanval is begonnen.’

‘De aanval?’

‘De Brenger van Stormkracht,’ antwoordde Zaida, kijkend naar de hemel waar de zon langzaam achter de massieve duisternis tevoorschijn kwam. De donkere wolken rommelden en kolkten. ‘De Vader der Stormen. Hij wil je vernietigen met de kracht van zijn toorn.’

‘Jouw mensen kunnen dat toch wel aan?’

‘De windvindsters werken hem al tegen met de kracht van de Schaal der Winden,’ zei Zaida. ‘Anders zou hij ons allemaal al hebben vernietigd met zijn stormen.’

Ze keek nog steeds naar de hemel, net als veel van haar metgezellen. Hij had maar ongeveer honderd leden van het Zeevolk bij zich, luiken de windvindsters. De rest werkte voornamelijk bij de bevoorradingsteams om te zorgen dat er pijlen, voedsel en andere middelen naar de vier fronten kwamen. Ze leken vooral belangstelling te hebben voor de stoomwagens, hoewel Ituralde niet begreep waarom. Die dingen legden het af tegen een goed span paarden.

‘We nemen het op tegen de Duistere zelf, windvlaag tegen windvlaag,’ vervolgde Zaida. ‘We zullen zingen over deze dag.’ Ze keek weer naar Ituralde. ‘Je moet de Coramoor beschermen,’ zei ze streng, alsof ze hem de les las.

‘Ik zal mijn aandeel wel leveren,’ zei Ituralde, die doorreed. ‘Lever jij dat van jou maar.’

‘Deze overeenkomst is lang geleden bezegeld, Rodel Ituralde,’ riep ze hem na.

Hij knikte en reed verder over de richel. Mannen die op wacht stonden, groetten hem als hij langskwam. Althans, degenen die geen Aiel waren. Hij had hierboven een heleboel Aiel, omdat ze hier hun bogen werkzaam konden inzetten. Hij had het grootste deel van zijn Tyreners beneden neergezet, waar die paalwapens en pieken het best tot hun recht zouden komen. Zij zouden het pad naar Shayol Ghul bewaken.

In de verte werd een hoorn van de Aiel geblazen. Een teken van een van de verkenners: de Trolloks kwamen door de pas. Ituralde hield zijn paard in en pakte zijn kijkglas, dat hij op de ingang van de pas richtte. Het was zover.

Hij galoppeerde over de richel terug naar de vallei, gevolgd door andere bevelvoerders en koning Alsalam. Na korte tijd bereikten ze de plek waar hij zijn voornaamste uitkijkpost had opgezet, een punt vanwaar hij mijlenver de pas in kon kijken.

Er bewogen daar schaduwen. Even later zag hij de horden Trolloks naar voren komen, tot razernij opgezweept. Heel even was hij terug in Maradon en zag hij zijn mannen – goede mannen – een voor een sneuvelen. Onder de voet gelopen bij de versterkingen op de heuvel, tegen de grond gewerkt in de straten van de stad. De ontploffing op de muur.

Wanhoopsdaad na wanhoopsdaad. Hij had zo veel mogelijk Trolloks gedood, schreeuwend als een man die op wolven insloeg terwijl ze hem aan stukken scheurden, in de hoop er minstens één mee te sleuren naar de laatste duisternis.

De hand waarmee hij het kijkglas vasthield trilde. Hij dwong zichzelf terug naar het hier en nu. Het voelde alsof hij al zijn hele leven de ene na de andere verloren strijd voerde. Dat eiste zijn tol. In zijn dromen hoorde hij Trolloks snuiven, snuffelen, hun hoeven op keien. Terugblikken op Maradon.

‘Rustig, oude vriend,’ zei koning Alsalam, die naast hem kwam rijden. De koning had een geruststellende stem. Hij was altijd in staat geweest anderen te kalmeren. Ituralde was ervan overtuigd dat de kooplieden van Arad Doman hem juist om die reden tot koning hadden benoemd. De spanning kon hoog oplopen als het om handel en oorlog ging, en voor de Domani waren die twee zo goed als gelijk. Maar Alsalam... hij kon een paniekerige koopvrouw die zojuist haar hele vloot op zee had verloren nog tot bedaren brengen.

Ituralde knikte. De verdediging van deze vallei. Hij moest zijn hoofd bij de verdediging van deze vallei houden. Hij zou standhouden, de Trolloks niet de pas naar Thakan’dar uit laten komen. Hij mocht branden, maar hij zou hier maanden standhouden als de Herrezen Draak dat nodig had. Alle andere gevechten – elke slag die de mens ooit had geleverd, en nog leverde – zouden zinloos zijn als Ituralde hier verloor. Het werd tijd om alle trucs die hij kende toe te passen, elke wanhopige strategie. Hier kon elk ogenblik van uitstel Rhand Altor de tijd opleveren die hij nodig had.

‘Herinner de mannen eraan dat ze blijven staan, daar beneden,’ zei Ituralde, kijkend door het kijkglas. ‘Bereid de boomstammen voor.’

Bedienden gaven de bevelen door, die door Poorten naar de betrokken eskaders werden gebracht. Dat verschrikkelijke leger van Trolloks bleef komen, met reusachtige zwaarden, kromme paalwapens en haken waarmee ze ruiters uit het zadel konden trekken. Ze stampten met veel lawaai door de pas terwijl bliksems heen en weer schoten tussen de wolken erboven.

Eerst de boomstammen, dacht Ituralde.

Toen de Trolloks het midden van de pas bereikten, maakten de Aiel aan weerskanten stapels geoliede boomstammen los – er waren nu zoveel dode bomen in de bossen dat Ituralde geen moeite had gehad om ze via Poorten te laten ophalen – en staken ze in brand.

Honderden brandende boomstammen rolden langs de hellingen van de pas omlaag, denderden boven op de Trolloks en verspreidden hun vuur. De beesten brulden, jankten en krijsten, afhankelijk van wat voor mondopening ze hadden. Ituralde hief zijn kijkglas en keek naar ze met een diep gevoel van tevredenheid.

Dat was nieuw. In het verleden had hij nooit voldoening gevoeld als hij zijn vijanden zag sterven. O, hij was wel blij als een strategie slaagde. En goed, het hele punt van een veldslag was dat die ander doodging en jouw mannen bleven leven, maar het was nooit een vreugdevol iets geweest. Hoe langer je vocht, hoe meer je inzag dat je vijand net zo was als jij. De banieren veranderden, maar de soldaten waren min of meer hetzelfde. Ze wilden winnen, maar meestal hadden ze meer belangstelling voor een goede maaltijd, een deken om op te slapen en laarzen zonder gaten erin.

Dit was anders. Ituralde wilde die beesten dood hebben. Hij smachtte daarnaar. Als die monsters er niet waren geweest, zou hij nooit zijn gedwongen die nachtmerrie in Maradon te doorstaan. Als die monsters niet bestonden, zou zijn hand niet zo trillen wanneer de strijdhoorns werden geblazen. Ze hadden hem te gronde gericht.

En in ruil daarvoor zou hij hén te gronde richten.

De Trolloks werkten zich met heel veel moeite door de stapel boomstammen heen. Veel van de beesten waren in brand gevlogen, en de Myrddraal moesten ze opzwepen om ze in beweging te houden. Vele leken het vlees van hun gesneuvelde kameraden te willen opeten. De ranzige stank ervan maakte ze hongerig. Gekookte lijven. Voor Trolloks stond het gelijk aan de geur van versgebakken brood.

De Schimmen wisten ze verder te drijven, maar de Trolloks kwamen al snel bij de volgende verdedigingslinie van Ituralde aan. Dat was een lastige geweest. Je kon geen spiesen planten of greppels graven in die massieve rotsen, althans niet zonder je geleiders uit te putten. Hij had bergen steen of aarde kunnen laten opwerpen, maar Trolloks waren groot en bergen die mensen zouden vertragen, waren tegen die monsters minder werkzaam. Daarnaast zouden er voor het verplaatsen van zoveel aarde en stenen arbeiders nodig zijn geweest, en die waren bezig met het bouwen van echte versterkingen in de vallei. Ituralde had al vroeg geleerd dat je in een defensieve oorlog moest zorgen dat je versterkingen steeds beter werden. Zo hield je het langer uit, aangezien je vijand dan geen vaart kon maken.

Uiteindelijk was de oplossing eenvoudig geweest. Doornstruiken.

Hij had enorme bossen doornstruiken gezien, dor en dood, in Arad Doman. Ituraldes vader was boer geweest en had altijd over doornstruiken geklaagd. Nou, als er één ding was waar de mensheid geen gebrek aan had, dan waren het dode planten. En mankracht. Duizenden hadden gehoor gegeven aan de oproep van de Draak, en veel van die Draakgezworenen hadden weinig strijdervaring.

En toch zou Ituralde ze laten vechten als de tijd daar was. Voorlopig, echter, had hij ze ingezet om reusachtige hoeveelheden doornstruiken te verzamelen. Ze hadden die in de pas gelegd en aan elkaar gebonden tot kluwens van twintig voet dik en acht voet hoog. De doornbalen waren vrij eenvoudig te plaatsen geweest – ze waren veel lichter dan stenen of aarde – maar omdat het er zoveel waren, konden de Trolloks ze niet weg krijgen door er eenvoudigweg tegenaan te duwen. De eerste rijen renden ernaartoe en probeerden dat, maar ze werden beloond met doorns van vijf duim lang in hun vlees. De schepsels achteraan duwden door, waarop de voorhoede zich kwaad omdraaide en zich tegen de monsters erachter keerde.

Daardoor stond het grootste deel van het Trollok-leger nu vast in de pas, aan zijn genade overgeleverd.

Hij had niet veel genade over voor Schaduwgebroed.

Ituralde gaf het teken, en de Asha’man die bij hem was – Aulsten, een van de mannen die onder hem had gediend in Maradon – schoot een felle straal rood licht de lucht in. Langs de zijkanten boven aan de pas kwamen nog meer Aiel tevoorschijn, en ze gooiden rotsblokken en nog meer brandende boomstammen op het opgesloten Schaduwgebroed. Pijlen en stenen volgden. Ze gebruikten alles waarmee ze de Trolloks konden bestoken.

De meeste aanvallen van Ituraldes mannen vonden verderop langs de pas plaats, midden boven het grootste gedrang van Trolloks. Beneden ging de ene helft achteruit, terwijl de andere helft zich naar voren drong om weg te komen, waardoor ze hun kameraden in de doornstruiken duwden.

Sommige Trolloks droegen schilden en probeerden zich te beschermen tegen de dodelijke hagel. Overal waar een paar van die monsters bij elkaar kropen in een poging een muur van schilden boven zich te krijgen, sloegen Ituraldes geleiders toe en dreven ze weer uiteen.

Hij kon niet veel geleiders inzetten voor dat werk. De meesten waren in de vallei om Poorten te maken voor het verplaatsen van proviand en uit te kijken naar vijandelijke geleiders. Ze hadden al een tweede confrontatie met Gruwheren gehad. Aviendha en Cadsuane Sedai bekommerden zich om die verdediging.

Enkele Trolloks schoten met pijlen op de verdedigers boven ze, maar er bleven slachtoffers vallen terwijl het Schaduwgebroed vooraan probeerde zich een weg door de versperring van doorns te hakken. Dat ging langzaam.

Ituralde keek toe, verkild vanbinnen en vanbuiten, terwijl de Myrddraal de Trolloks opjoegen tot een razende menigte. De schepsels die zich door de balen doorns probeerden te hakken, werden naar voren geduwd, doorboord en vertrapt.

Het bloed werd een stroom die omlaag liep naar het oostelijke uiteinde van de pas, waar de Trolloks erin uitgleden. Ze duwden de voorste vijf of zes rijen naar voren en gebruikten de lijven van hun kameraden om de doorns onschadelijk te maken.

Toch kostte het ze nog bijna een uur om erdoor te komen. Ze lieten duizenden doden achter toen ze massaal doorstroomden, en loen stuitten ze op een tweede doornenhaag, nog dikker en hoger dan de eerste. Ituralde had er zeven in de pas laten plaatsen, met tussenruimtes. De tweede was de grootste, en die had het gewenste effect. Bij het zien ervan bleven de voorste Trolloks stilstaan. Toen draaiden ze zich om en gingen achteruit.

Dit leidde tot massale verwarring. De Trolloks erachter brulden en schreeuwden en duwden naar voren. Degene vooraan grauwden en jankten terwijl ze probeerden zich een weg door de doornen te hakken. Sommige bleven verdoofd staan. Al die tijd bleven de pijlen en stenen vallen.

‘Prachtig,’ fluisterde Alsalam.

Ituralde merkte dat zijn hand niet langer trilde. Hij liet zijn kijkglaszakken. ‘Kom mee.’

De strijd is nog niet voorbij!’ wierp de koning tegen.

‘Jawel,’ zei Ituralde, die zich omdraaide. ‘Voorlopig.’

En inderdaad, het hele Trollok-leger brak op – hij hoorde het gebeuren – en vluchtte oostwaarts door de pas terug, weg bij de vallei.

Eén dag standgehouden, dacht Ituralde. Ze zouden morgen terugkomen, en dan zouden ze voorbereid zijn. Meer schilden, betere wapens om door de doornstruiken te komen.

Toch zouden ze nog bloeden. En niet zo’n beetje.

Daar zou hij wel voor zorgen.

Загрузка...