Cauton heeft de draken weer in de strijd gezet,’ zei Jonnet, die probeerde door de rook te turen. ‘Moet je ze horen!’
Er klonk gebulder over de Hoogvlakte. Pevara glimlachte. Zij, Androl, Jonnet, Emarin en Canler hadden zich aangesloten bij Logain en andere Asha’man met Aes Sedai die aan hen waren gebonden. Ze stonden aan de rand van de steile hellingen tegenover de Dasharknobbel, een halve roede van de plek waar Demandreds onthoofde lijk lag.
Een volgende ronde drakenvuur galmde over de Hoogvlakte, hoewel ze in het donker de rook niet konden zien. ‘Die draken zullen niet lang meegaan als Taims mannen tussen de Sharanen lopen,’ zei Pevara. ‘De drakenbedieners kunnen zich niet verdedigen tegen geleiders, en ze zijn te gemakkelijk te vinden vanwege het lawaai.’
‘Ik denk niet dat Cauton anders kan dan ze inzetten,’ zei Androl. ‘Hij kan nu niets meer achterhouden.’
‘Asha’man!’ Logain dook op uit de rook en kwam naar hen toe, met Gabrelle aan zijn zijde. ‘Het is tijd om te gaan.’
‘Gaan we die draken verdedigen?’ vroeg Androl. Rondom hen hesen tientallen andere uitgeputte Asha’man zich overeind en keken Logain aan.
‘Nee,’ antwoordde Logain. ‘Wij gaan naar het westen.’
‘Naar het westen?’ Pevara sloeg haar armen over elkaar. ‘Dat is wég bij de strijd!’
‘Het is waar je Amyrlin tegen Taim vocht,’ zei Logain, die zich afwendde. ‘De grond daar, net als veel van de Sharanen, is gehuld in kristal. Ik wil dat elke Asha’man, soldaat en Toegewijde die ik geen andere bevelen heb gegeven daar gaat zoeken. Er is...’
De grond beefde en rommelde onheilspellend, en Pevara struikelde. Androl pakte haar bij de arm, hoewel ze door de binding zijn uitputting voelde, die net zo groot was als de hare. Ze hadden allebei niet veel kracht meer over.
Toen de beving afnam, ging Logain door. ‘Ergens in die massa kristallen ligt een gouden scepter. Ze zeiden dat Taim die vasthield toen Egwene Alveren hem versloeg. Die gaan we zoeken. Als jullie hem zien, raak hem dan niét aan, maar roep mij.’
Logain riep dezelfde bevelen naar de volgende groep Asha’man. Androl keek hem na, en Pevara voelde zijn frustratie.
‘Als die scepter een angreaal of sa’angreaal is,’ zei Emarin, ‘dan kan die heel nuttig voor ons zijn.’
‘Misschien,’ zei Pevara. ‘Ik denk alleen dat die draken meer behoefte hebben aan bescherming dan dat wij behoefte hebben aan die staf. Ik zwéér je, er is iets met dat hoorngeschal. We moeten aanvallen, niet zoeken naar buit...’
‘De andere Asha’man mogen gaan zoeken,’ zei Androl. ‘Wij hoeven dat niet te doen.’
‘Wat?’ vroeg Canler fronsend. ‘Wil je ongehoorzaam zijn?’
‘Nee,’ zei Androl. ‘Hij zei dat dit bevel bedoeld was voor iedereen die geen andere bevelen had. Die hebben wij. Aan het begin van de strijd zei hij dat we moesten uitkijken naar Taims onderdanen en met hen moesten afrekenen.’
‘Ik weet zo net nog niet of hij zich dat bevel nog wel herinnert, Androl,’ zei Emarin, wrijvend over zijn kin. ‘En ik weet niet of hij, als hij het zich wel herinnerde, zou willen dat we het nu nog doen. Hij lijkt behoorlijk vastbesloten om die scepter in handen te krijgen.’ ‘En toch heeft hij ons dat bevel gegeven,’ hield Androl vol. ‘Androl,’ zei Canler, die op zijn hurken zat, ‘ik ben zo moe dat ik amper de kracht heb om je te vervloeken. Geen van deze jongens ziet er veel beter uit, en jij hebt al moeite om een kleine Poort te openen. Hoe moeten we het dan tegen Mishraile en de anderen opnemen?’ Androl fronste, maar hij had geen weerwoord.
Maar er schoot Pevara iets te binnen. Misschien konden ze toch iets voor elkaar krijgen, ondanks hun uitputting...
Androls gezicht klaarde op, zijn ogen werden groot en hij grijnsde. ‘Je bent geweldig, Pevara.’
‘Dank je,’ zei ze nuffig. ‘Canler, werk jezelf overeind. Ik durf er heel wat onder te verwedden dat we Taims mannen zullen betrappen op een poging om die draken te vernietigen. We gaan ze een kleine verrassing bezorgen...’
Wat een puinhoop was dit geworden.
Moghedien trapte tegen Demandreds lijk. Het was achtergelaten toen de Sharanen tegen Cautons leger waren gaan vechten om hun leider te wreken.
Demandred. Die dwaas had zich laten afleiden. Als je je te veel op je persoonlijke grieven richtte, of als je je inliet met de wormen waarmee je samenwerkte... nou, Demandred had zijn beloning verdiend. De dood, en waarschijnlijk een eeuwige straf van de Grote Heer.
Nu Demandred inderdaad dood was, reikte ze naar de Ene Kracht, en vond iets anders. Een gloeiende rivier die tien keer zo krachtig was en tien keer zo zoet. Nu zo velen van de Uitverkorenen waren gevallen, had de Grote Heer zichzelf voor haar opengesteld. Overleven was waarachtig de beste wijze om hem te laten zien wat je waard was.
Dit veranderde alles voor haar. Eerst verbrandde ze Demandreds lijk tot as. Toen weefde ze snel een Spiegel der Nevelen – o, wat was de Ware Kracht zoet! – en verving haar uiterlijk door dat van Demandred. Ze had er altijd voor gezorgd dat ze de andere Uitverkorenen kon nadoen. Demandred zou een uitdaging vormen, aangezien hij de laatste tijd zo was veranderd, maar ze had goed op hem gelet. Niemand die haar aanraakte zou erin trappen, dus ze moest voorzichtig zijn.
In vermomming Reisde ze naar de achterhoede van het Sharaanse leger dat tegen Cautons troepen vocht. Hier waren de reserve-een-heden, wachtend tot ze naar voren moesten komen, en de bevoorradingswagens en enkele gewonden.
De Sharanen onderbraken hun werk om naar haar te kijken. Met open mond. Ze troffen voorbereidingen om zelf ook het slagveld te ontvluchten. Ze waren zich ervan bewust, net als ieder ander, dat het reusachtige Seanchaanse leger zich bij de strijd had aangesloten.
Ze zag dat er een handjevol Ayyad bij deze groep waren, maar het waren er slechts drie, voor zover ze kon zien. Twee vrouwen met tatoeages, en een groezelige mannelijke geleider die aan hun voeten hurkte. De meeste anderen waren omgekomen in de strijd tegen de Aes Sedai.
De Seanchanen. De gedachte aan hen en die hooghartige keizerin stak Moghedien. Als de Grote Heer ontdekte wat voor puinhoop ze had gemaakt...
Nee. Hij had haar de Ware Kracht gegeven. Moghedien was langer blijven leven dan de rest, en dat was het enige wat ertoe deed, voorlopig. Hij kon niet alles zien en wist waarschijnlijk nog niet dat ze was ontmaskerd. Hoe had dat meisje haar vermomming doorzien? Dat had niet mogelijk moeten zijn.
Iemand moest haar hebben verraden. Toch had ze nauw samengewerkt met Demandred tijdens deze strijd, en hoewel ze nooit zo’n goede tacticus was geweest als hij – geen van de Uitverkorenen was dat, behalve misschien Sammael – begreep ze de strijd goed genoeg om de leiding over te nemen. Ze vond het verschrikkelijk, want het maakte haar kwetsbaar en dat beviel haar niet. Maar wanhopige tijden vroegen om wanhopige maatregelen.
En eigenlijk, dacht ze, ging het allemaal vrij goed. Demandred was verslagen, omgekomen door zijn eigen trots. M’Hael, die omhooggevallen kwast, was ook dood, en hij had hulpvaardig de leidster van de Aes Sedai van het slagveld verwijderd. Moghedien had nog altijd het overgrote deel van Demandreds Schaduwgebroed en een paar Gruwheren, een aantal leden van de Zwarte Ajah en een tiental Bekeerde mannen die M’Hael had meegebracht.
‘Dat is hem niet!’ zei een oudere man in de mantel van een Sharaanse monnik. Hij wees naar Moghedien. ‘Dit is niet onze Wyld! Het is...’
Moghedien brandde de man weg.
Terwijl zijn botten op een hoopje vielen, herinnerde ze zich terloops dat ze van haar ogen-en-oren had gehoord dat Demandred genegenheid voor die oude man had gehad. ‘Je kunt beter dood zijn, oude man,’ zei ze tegen het lijk, sprekend als Demandred, ‘dan leven en degene verloochenen van wie je zou moeten houden. Wil iemand anders me nog verloochenen?’
De Sharanen zwegen.
‘Ayyad,’ zei Moghedien tegen de drie, ‘hebben jullie me wevingen zien maken?’
Beide vrouwen en de groezelige man schudden hun hoofd.
‘Ik dood zonder wevingen,’ zei Moghedien, ‘en alleen ik, jullie Wyld, zou dat kunnen.’
Ze moest eraan denken dat ze niet glimlachte, zelfs niet in triomf, toen de mensen het hoofd bogen. Demandred was altijd ernstig. Terwijl de mensen op hun knieën zakten, moest Moghedien met geweld haar vreugde verbergen. Ja, Demandred had hier goed werk gedaan en haar het leger van een hele natie overhandigd om mee te spelen. Dit zou uitstekend gaan!
‘Drakendoder,’ zei een knielende vrouwelijke Ayyad. Ze huilde! Wat waren die Sharanen zwak. ‘We zagen u sneuvelen...’
‘Hoe kan ik nou sneuvelen? Jullie hebben toch voorspellingen?’ De vrouwen keken elkaar aan. ‘Die zeggen dat u zult vechten, Drakendoder,’ zei de vrouw. ‘Maar...’
‘Haal vijf vuisten Trolloks van de achterhoede op,’ zei Moghedien, die zich wendde tot de bevelhebber van de reserve-eenheid, ‘en stuur ze stroomopwaarts naar de ruïnes.’
‘De ruïnes?’ vroeg de man. ‘Alleen de vluchtelingen uit Caemlin zijn daar.’
‘Inderdaad, dwaas, vluchtelingen. Kinderen, oude mensen, vrouwen die naar doden zoeken. Ze kunnen niets terugdoen. Laat de Trolloks ze afslachten. Onze vijanden zijn zwak. Een aanval als deze zal ze dwingen hun werk te staken en mensen te redden die ware strijders gewoon zouden laten sterven.’
De generaal knikte en ze zag goedkeuring op zijn gezicht. Hij aanvaardde haar als Demandred. Mooi. Hij rende weg om het bevel te geven.
‘Zo,’ zei Moghedien terwijl de draken in de verte vuurden, ‘waarom is niemand van onze Ayyad nog naar die wapens gegaan om ze uit de strijd te halen?’
De Ayyad die voor Moghedien knielde boog haar hoofd. ‘We hebben nog geen dozijn Ayyad meer over, Wyld, sinds de ramp op de Hoogvlakte.’
‘Je uitvluchten zijn zwak,’ zei Moghedien, luisterend naar wegstervende knallen. Misschien hadden een paar van M’Haels overgebleven Gruwheren de draken al uitgeschakeld.
Ze voelde haar huid jeuken toen de Sharaanse bevelhebber naar een Myrddraal aan de andere kant van het veld beende. Ze vond het vréselijk om zo in de openbaarheid te zijn. Zij kwam beter tot haar recht in de schaduwen, als ze anderen veldslagen liet leiden. Maar ze wilde niet dat iemand kon zeggen dat ze te bang was om...
Achter haar ging een Poort open. Enkele Sharanen slaakten kreten. Moghedien draaide zich om, en haar ogen werden groot toen ze in een soort donkere grot keek. De buizen van draken wezen naar buiten. ‘Vuur!’ riep een stem.
‘Sluit de Poort!’ riep Talmanes, en de Poort ging dicht.
‘Dit was zeker een ingeving van heer Mart, of niet?’ riep Daerid, die naast Talmanes stond terwijl de draken werden bijgeladen. Ze hadden allebei was in hun oren gestopt.
‘Wat denk jij?’ riep Talmanes terug.
Als de draken kwetsbaar waren tijdens het schieten, wat deed je dan? Dan vuurde je ze af vanaf een verborgen plek.
Talmanes glimlachte toen Neald de volgende Poort voor de tien draken opende. Het feit dat veel van de drakenkarren te kapot waren om goed te rollen, maakte niets uit wanneer je een Poort voor de wapens kon openen en ze overal op kon richten waar je maar wilde.
Deze Poort opende zich voor een vuist Trolloks die in felle gevechten gewikkeld was met Witmantels. Een paar van die monsters richtten blikken van afgrijzen op de draken.
‘Vuur!’ riep Talmanes, en hij hakte met zijn hand omlaag om zijn bevel duidelijk over te brengen, voor het geval de mannen hem niet konden horen.
Rook vulde de grot, ontploffingen galmden tegen Talmanes’ oordoppen toen de draken de dood over de Trolloks uitstortten. Ze raakten de monsters van de zijkant en maaiden ze omver, en ze bleven gebroken en stervend achter. De Witmantels juichten en zwaaiden met hun zwaarden.
Neald sloot de Poort, en de drakenbedieners laadden de wapens opnieuw. Neald maakte vervolgens een Poort boven hen om de rook uit de grot op een verre plek naar de lucht te laten ontsnappen.
‘Glimlacht u nou?’ vroeg Daerid.
‘Ja,’ zei Talmanes tevreden.
‘Bloed en bloedas, heer Talmanes... die uitdrukking is afschrikwekkend bij u.’ Daerid aarzelde. ‘U zou het waarschijnlijk eens wat vaker moeten doen.’
Talmanes grijnsde terwijl Neald de volgende Poort opende. Hij kwam uit op een plek op de Dasharknobbel waar Aludra stond, met een kijkglas en enkele verkenners om de volgende plek voor een aanval te bepalen. Ze riep een positie door, Neald knikte, en ze bereidden zich voor op het volgende schot.