Aviendha had het gevoel alsof de hele wereld barstte, openbrak, werd verteerd.
De bliksems die in de vallei van Shayol Ghul terechtkwamen werden niet langer beheerst. Niet door de windvindsters, niet door wie dan ook. Zowel Schaduwgebroed als verdedigers werden erdoor gedood. Het was onvoorspelbaar, de lucht stonk naar vuur, verbrand vlees en nog iets anders: een opvallende, reine geur die ze was gaan herkennen als de geur van een blikseminslag.
Aviendha bewoog zich zelf ook als de wervelende wind in een poging om Graendal voor te blijven, die de ene na de andere streep witheet lotsvuur op haar af smeet. Met elk schot beefde de grond. Zwarte lijnen verspreidden zich over de rotsen.
De verdedigers van de vallei waren bijna gevallen. De mensen die zich niet helemaal naar achteren hadden teruggetrokken, nabij het pad tegen de berg op, werden vernietigd door Duisterhonden. Toen de grond weer beefde, struikelde Aviendha. Verderop kwam een groep Trolloks grauwend uit de winderige schaduwen tevoorschijn. De schepsels zagen haar niet, maar draaiden zich om en vielen iets anders aan... Andere Trolloks? Ze vochten tegen elkaar. Waren die beesten soms bevangen door een soort razernij?
Ze zou er niet van opkijken. Al het andere leek ook naar de waanzin te zijn afgegleden. Waarom de Trolloks dan niet ook? Maar wat was die vreemde mist?
Aviendha hees zich overeind en rende weg bij de vreemde Trolloks, tegen een helling op. Misschien kon ze van daaraf zien waar Graendal was. Bovenaan zag ze dat ze op iets onmogelijks stond: een gigantische brok steen die wankel in evenwicht stond, met heel weinig steun. Hij was uit de grond omhooggekomen en hier blijven staan.
Overal in de vallei zag ze gelijksoortige onmogelijkheden. Een groep vluchtende Domaanse ruiters galoppeerde over een rotsachtig gedeelte dat golfde als water, en alle vier de mannen en paarden zonken er geheel in weg. Die dichte mist golfde de vallei in. Mensen en Trolloks renden er allemaal schreeuwend voor weg.
Een vloeibare streep lotsvuur brak door het zwevende rotsblok, slechts een paar duim van haar hoofd. Aviendha liet zich met een kreet plat op de grond vallen. Ze hoorde geschuifel verderop, rolde om en bereidde een weving voor.
Amys – haar Wijzenkleding zwartgeblakerd en verbrand en met één rode wang – haastte zich naar Aviendha toe en hurkte bij haar neer. ‘Heb jij Cadsuane of de anderen gezien?’
‘Nee.’
Amys vloekte zachtjes. ‘We moeten de Schaduwzielen allemaal tegelijk aanvallen. Ga jij naar rechts, dan ga ik naar links. Als je me voelt weven, doe dan mee. Samen kunnen we haar misschien aan.’
Aviendha knikte. Ze stonden op en gingen ieder een andere kant op. Ergens hier in de buurt vocht de door Cadsuane uitgekozen groep. Talaan, een windvindster die haar weg naar de Draakgezworenen had gevonden. Alivia, de voormalige damane. Zij, Amys en Aviendha waren enkele van de sterkste geleiders die het Licht nog had.
De oorsprong van het lotsvuur gaf in ieder geval een aanwijzing over de plek waar Graendal stond. Aviendha liep om de zwevende rots heen – het lotsvuur had hem doorboord, niet geheel verwoest – en raakte verontrust toen ze overal in de vallei nog meer brokken steen willekeurig zag opstijgen. Het was een bel van kwaad, maar dan op heel grote schaal. Terwijl ze verder sloop, hoorde ze een laag zoemend geluid van de berg komen. De grond begon te trillen en scherven steen stuiterden omlaag. Aviendha bleef ineengedoken staan en zag dat de vallei ineens – hoe ongelooflijk ook – begroeid raakte met planten. De ooit zo kale grond was helgroen geworden en de planten kronkelden terwijl ze hoog opschoten.
Helgroene vlekken met planten ontsproten overal in de vallei. Boven haar draaiden de witte en zwarte wolken door elkaar heen, wit op zwart, zwart op wit. Een bliksemschicht knetterde en bevroor op de grond. De bliksem leek een torenhoge glazen pilaar te zijn geworden, met de kartelige vorm van de bliksemschicht die was ingeslagen, hoewel hij niet langer gloeide.
Die wolken daarboven vormden een patroon dat haar bekend voorkwam. Zwart op wit, wit op zwart...
Het is het teken, besefte ze geschrokken. Het oude teken van de Aes Sedai.
Onder dat teken... zal hij overwinnen.
Aviendha hield de Ene Kracht stevig vast. Dat zoemende geluid, dat was hij, hoe het ook kon. Het leven dat groeide, dat was hij. Terwijl de Duistere het land verscheurde, hechtte Rhand het weer aan elkaar.
Ze moest in beweging blijven. Aviendha rende ineengedoken door en gebruikte de pas gegroeide planten als dekking. De begroeiing was net op het juiste ogenblik gekomen om haar aankomst te verhullen. Toeval? Ze besloot daar niet in te geloven. Ze voelde hem achter in haar geest. Hij vocht, een ware strijder. Zijn strijd gaf haar kracht en zij probeerde hem ook haar kracht te schenken.
Vastberadenheid. Eer. Roem. Vecht door, schaduw van mijn hart. Vecht door.
Ze zag Graendal – nog steeds omringd door volgelingen onder Dwang – die dodelijke stromen van de Ene Kracht uitwisselde met Cadsuane en Alivia. Aviendha vertraagde haar pas en keek naar de drie vrouwen die uitbarstingen van Vuur naar elkaar gooiden, eikaars wevingen doorhakten met Geest, de lucht vervormden met hitte en zo snel met wevingen smeten dat lastig te bepalen viel wat er gebeurde.
Ze wilde dolgraag helpen, maar Amys had gelijk. Als zij en Aviendha samen aanvielen, vooral terwijl Graendal was afgeleid, hadden ze een betere mogelijkheid om de Verzaker te doden. Gesteld dat Cadsuane en Alivia het konden volhouden, was afwachten de beste keus.
Maar kónden ze het volhouden? Cadsuane was sterk, veel sterker dan Aviendha had gedacht. Die haarversieringen van haar bevatten beslist angrealen en ter’angrealen, hoewel Aviendha ze niet had kunnen aanraken om er zeker van te zijn.
Graendals vrouwelijke gevangenen lagen op de grond, duidelijk uitgeput. Twee van hen waren ingestort. Sarene was op haar knieën gevallen en staarde glazig voor zich uit.
Cadsuane en Alivia schenen het niet erg te vinden als ze de gevangenen ook doodden. En terecht. Maar toch kon Aviendha misschien...
De hoge struik naast haar bewoog.
Aviendha draaide zich zonder nadenken om en weefde Vuur. Ze verbrandde een aanvaller met een zwarte sluier slechts ogenblikken voordat zijn speer haar nek zou hebben doorboord. Het wapen schampte haar schouder toen de man struikelde en naar voren viel. Haar aanval had een vuistgroot gat in zijn borst gebrand.
Een andere geleider sloot zich aan bij het gewoel en begon paniekerig met wevingen te smijten. Amys was aangekomen. Gelukkig richtte Graendal zich op haar in plaats van Aviendha’s net onthulde locatie aan te vallen.
Dat was mooi, want Aviendha staarde naar de man die ze had gedood, een man die Graendal met Dwang voor haar karretje had gespannen. Een man die Aviendha vaag bekend voorkwam.
Vol afgrijzen stak ze een trillende hand uit en trok zijn sluier af.
Het was Rhuarc.
‘Ik ga,’ zei Mishraile met een boze blik op de ruggen van de aanvallende Sharaanse cavalerie. Ze stonden aan de westkant van de Hoogvlakte, ver bij de linkerflank van het Sharaanse leger vandaan. ‘Niemand heeft gezegd dat we het moesten opnemen tegen de verdomde Helden van de Hoorn.’
‘Dit is de Laatste Slag, kind.’ Alviarin klonk vinnig. Ze noemde iedereen de laatste tijd ‘kind’. Mishraile kon haar wel wurgen. Waarom had M’Hael haar toegestaan om Nensen te binden? Waarom zou een vróuw het bevel over hen moeten hebben?
Ze stonden in een kleine groep: Alviarin, Mishraile, Nensen, Kash, Rianna en Donaio, en Ayako, die net als hij was Bekeerd. Mishraile wist niet veel over strijden op een slagveld. Als hij mensen doodde, wachtte hij liever tot hij ze ergens op een donkere plek tegenkwam, zonder getuigen. Al die strijd in de open lucht, al die chaos, gaf hem het gevoel dat er een mes tegen zijn rug gedrukt werd.
‘Daar,’ zei Alviarin tegen Nensen, wijzend naar een lichtflits toen een volgende ontploffing van die draken door Poorten over het slagveld schalde. ‘Volgens mij kwam dat van het midden van de Hoogvlakte. Maak een Poort en ga daarheen.’
‘We komen nooit...’ begon Mishraile.
‘Doe het!’ riep Alviarin, haar gezicht rood van woede.
Nensen deed snel wat ze zei. Hij volgde graag bevelen op, vond het een prettig gevoel als iemand de leiding had.
Misschien moet ik haar doden, dacht Mishraile. En Nensen ook. Zelfs zonder veel strijdervaring kon Mishraile zien dat dit geen makkelijk gevecht zou worden. De terugkeer van de Seanchanen, de val van Demandred, de Trolloks die als ongeleide projectielen rondliepen... Ja, de Schaduw had nog steeds de grotere aantallen, maar het gevecht was bij lange na niet meer zo eenzijdig als hem lief was. Een van de eerste regels die hij in het leven had geleerd, was dat je nooit tegen een man moest vechten die even sterk was als jij.
Met hun zessen dromden ze door de Poort en kwamen midden op de vlakte uit. De grond die was verbrand door draken en geleiders gaf nog rook af, vermengd met de vreemde mist die was opgekomen. Daardoor was moeilijk te bepalen wat er waar gebeurde. Gaten in de grond, omgewoeld door de draken. Lijken... nou, delen ervan... overal verspreid. Een merkwaardige geur in de lucht. De zon was inmiddels opgekomen, maar er kwam amper licht door de wolken heen.
Er klonken kreten boven, van die vreemde vliegende schepsels die de Seanchanen hadden meegebracht. Mishraile huiverde. Licht. Het was net alsof je in een huis zonder dak stond, met de wetenschap dat je vijand boogschutters boven je had gezet. Hij schoot een van de beesten neer met een weving van Vuur en keek tevreden toe toen die vleugels opvouwden en het beest tollend naar beneden kwam.
Maar dergelijke aanvallen maakten hem kwetsbaar. Hij zou echt de andere Gruwheren moeten vermoorden en dan ontsnappen. Hij hoorde aan de winnende kant te staan!
‘Aan het werk,’ zei Alviarin. ‘Doe wat ik zeg. Er zijn mannen die de Poorten maken waar die dingen doorheen schieten, dus gaan we kijken waar de Poort was en laten Donaio het residu lezen.’
De mannen liepen weg, kijkend naar de grond in een poging te achterhalen waar de Poort was geopend. Verderop vochten mensen onbehaaglijk dichtbij: Sharanen en mannen met een banier waar een wolf op stond. Als ze deze kant weer op kwamen...
Donaio kwam naast Mishraile lopen terwijl ze zochten, en allebei hielden ze de Kracht vast. Donaio was een Tyrener met een vierkant gezicht en een grijzende puntbaard.
‘Toen Demandred neerging,’ fluisterde Donaio, ‘dacht ik dat het al die tijd al een valstrik was. We zijn beetgenomen.’
Mishraile knikte. Misschien was Donaio een bondgenoot. Ze konden samen ontsnappen. Al zou hij Donaio daarna natuurlijk moeten doden. Mishraile wilde geen getuigen die de Grote Heer konden vertellen wat hij had gedaan.
Hij kon Donaio trouwens toch niet vertrouwen. De man had zich alleen maar bij hem aangesloten vanwege die truc met de Myrddraal. Als een man zo snel kon overlopen, wat weerhield hem er dan van om het nog eens te doen? Bovendien vond Mishraile het... gevoel dat hij kreeg als hij naar Donalo of de andere Bekeerden keek niet prettig.
Het leek wel alsof er iets onnatuurlijks diep binnen in hen zat, uitkijkend op de wereld, zoekend naar prooi.
‘We moeten hier weg,’ fluisterde Mishraile. ‘Hier nu vechten is een dwaze...’ Hij brak zijn zin af toen ze iemand door de rook zagen bewegen.
Een lange man met rossig blond haar. Een bekende man, vol schrammen, zijn kleding verbrand en zwartgeblakerd. Mishraile keek met open mond toe. Donaio vloekte toen de Herrezen Draak hen zag, schrok, en terugvluchtte over de vlakte. Tegen de tijd dat Mishraile eraan dacht om aan te vallen, had Altor een Poort voor zichzelf gemaakt en was erdoor ontkomen.
De aarde rommelde weer, een paar brokken aarde braken zelfs aan stukken en een deel van de oostelijke helling stortte omlaag op de Trolloks beneden. Deze plek werd almaar instabieler. Nog een reden om te vertrekken.
‘Dat was verdomme de Herrezen Draak!’ riep Donalo. ‘Alviarin! De Herrezen Draak is op het slagveld!’
‘Wat is dit voor onzin?’ vroeg Alviarin, die samen met de anderen aan kwam lopen.
‘Rhand Altor was hier,’ zei Mishraile, nog altijd verdoofd. ‘Bloed en bloedas, Donalo. Je had gelijk! Zó moet Demandred zijn gevallen.’
‘Hij bleef inderdaad maar zeggen dat de Draak ergens op dit slagveld was,’ merkte Kash op.
Donalo stapte naar voren en hield zijn hoofd schuin alsof hij iets in de lucht bekeek. ‘Ik heb gezien waar hij die Poort maakte om te ontsnappen. Dat was hier. Op deze plek... Ja! Ik voel het residu. Ik weet waar hij naartoe is gegaan.’
‘Hij heeft Demandred verslagen,’ zei Alviarin, die twijfelend haar armen over elkaar sloeg. ‘Kunnen wij dan hopen hem te verslaan?’
‘Hij oogde uitgeput,’ zei Mishraile. ‘Meer dan uitgeput. Hij raakte in paniek toen hij ons zag. Ik denk dat als hij inderdaad tegen Demandred heeft gevochten, dat een heleboel van hem heeft gevergd.’
Alviarin keek naar de plek in de lucht waar Altor was verdwenen. Mishraile kon haar gedachten bijna lezen. Als ze de Herrezen Draak doodden, was M’Hael misschien niet meer de enige Gruwheer die het tot Uitverkorene had geschopt. De Grote Heer zou degene die Altor uitschakelde dankbaar zijn. Heel dankbaar.
‘Ik heb het!’ riep Donalo, die een Poort opende.
‘Ik heb een cirkel nodig om tegen hem te vechten,’ zei Alviarin. Toen aarzelde ze. ‘Maar alleen met Rianna en Nensen. Ik wil niet dat we allemaal in dezelfde cirkel vastzitten.’
Mishraile snoof, verzamelde zijn krachten en sprong door de opening. Wat ze bedoelde, was dat ze niet wilde dat een van de mannen de cirkel leidde en de mogelijkheid kreeg om Altor te doden voordat zij dat kon doen. Nou, dat zou Mishraile nog wel eens zien.
Hij stapte van het slagveld op een open plek die hij niet herkende. De bomen hier leken niet zo zwaar te zijn aangeraakt door de Grote Heer als overal elders. Waarom was dat? Nou, er hingen dezelfde rommelende, zwarte wolken, en het was er zo donker dat hij een lichtbol moest weven om iets te kunnen zien.
Altor zat verderop op een boomstronk. Hij keek op, zag Mishraile, slaakte een kreet en rende weg. Mishraile weefde een vuurbol die achter hem aan vloog, maar Altor wist hem met een eigen weving uit de lucht te slaan.
Ha! Hij is zwak, dacht Mishraile, die naar voren sprong. De anderen volgden hem door de Poort, de vrouwen gekoppeld met Nensen, die als een jong hondje achter Alviarin aan liep. Donalo kwam als laatste, roepend dat ze op hem moesten wachten.
Even later kwamen ze tot stilstand.
Het raakte Mishraile als een golf koud water, alsof hij halsoverkop een waterval in was gerend. De Ene Kracht verdween. Het was hem ontvlucht, zomaar ineens.
Hij struikelde en probeerde in paniek te achterhalen wat er was gebeurd. Hij was afgeschermd! Nee. Hij voelde geen schild. Hij voelde... niets.
Verderop bewogen de bomen, en gedaanten stapten uit de schaduwen tevoorschijn. Grote wezens met hangende wenkbrauwen en dikke vingers. Ze leken even oud als de bomen zelf, met een gerimpelde huid en wit haar.
Hij was in een stedding.
Mishraile wilde wegvluchten, maar stevige armen grepen hem vast. Oude Ogier omsingelden hem en de anderen. Verderop, in het bos, stapte Altor naar voren. Maar hij was het niet. Niet meer. Het was een truc geweest. Androl had het gezicht van de Herrezen Draak gedragen.
De anderen schreeuwden en sloegen met hun vuisten in op de Ogier, maar Mishraile viel op zijn knieën en staarde in de leegte waar de Ene Kracht was geweest.
Pevara stapte naast Androl terwijl de Ogier, die te oud waren om aan de strijd mee te doen, de Gruwheren met sterke handen beetpakten en Stedding Sholoon in sleurden. Lindsar – de oudste vrouw onder hen, leunend op een stok zo dik als het bovenbeen van een man -liep naar Androl toe.
‘Wij zullen ons om de gevangenen bekommeren, meester Androl,’ zei Lindsar.
‘Gaat u ze terechtstellen?’ vroeg Pevara.
‘Bij de oudste bomen! Nee, zeg!’ De Ogier keek gekrenkt. ‘Niet hier, nee, hier wordt niet gedood. We zullen ze vasthouden en niet laten ontsnappen.’
‘Dit zijn héél gevaarlijke lieden, beste Ogier,’ waarschuwde Androl. ‘Onderschat niet hoe sluw ze kunnen zijn.’
De Ogier grinnikte en liep naar de nog altijd mooie bomen van de stedding. ‘Mensen denken altijd dat we niet sluw kunnen zijn omdat we zo’n kalme uitstraling hebben,’ zei ze. ‘Laat ze maar eens zien hoe slim een geest na eeuwen van rijping kan worden. Maak u geen zorgen, meester Androl, we zullen goed oppassen. Het zal die arme zielen goeddoen om in de vrede van de stedding te leven. Misschien zullen een paar decennia van vrede hun kijk op de wereld veranderen.’
Ze verdween tussen de bomen.
Androl keek Pevara aan en voelde haar tevredenheid door de binding komen, hoewel haar gezicht kalm was. ‘Goed gedaan,’ zei hij. ‘Dat was een uitstekende truc.’
Ze knikte, en samen verlieten ze de stedding, door de onzichtbare barrière terug naar de Ene Kracht. Hoewel Androl zo moe was dat hij amper kon nadenken, had hij geen moeite om saidin te grijpen. Hij graaide ernaar als een uitgehongerd man naar een homp brood, hoewel hij maar een paar minuten zonder had hoeven doen.
Hij had bijna medelijden met Donalo en de anderen. Rust hier maar goed uit, mijn vriend, dacht hij, kijkend over zijn schouder. Misschien kunnen we jullie geest op een dag bevrijden uit die gevangenis.
‘En?’ vroeg Jonnet, die aan kwam rennen.
‘Klaar,’ antwoordde Androl.
Pevara knikte terwijl ze tussen de bomen vandaan stapten om uit te kijken over de Mora en de ruïnes buiten de stedding. Ze bleef met een ruk staan toen ze het gebied rondom de ruïnes zagen liggen, waar de vluchtelingen uit Caemlin de gewonden en wapens hadden verzameld.
Het was er nu vol met Trolloks.
Een slachting.
Aviendha knielde bij Rhuarcs lichaam.
Dood. Ze had Rhuarc gedood!
Dat was hij niet meer, hield ze zich voor. Graendal had hem al vermoord. Dit is maar een omhulsel.
Het was maar een...
Het was maar een...
Het was maar een...
Kracht, Aviendha. Rhands vastberadenheid vulde haar, uitstralend vanuit de binding achter in haar geest. Ze keek op en voelde alle vermoeidheid van haar afglijden, alle afleiding verdwijnen.
Graendal streed tegen Amys, Talaan en Cadsuane, en Graendal was aan de winnende hand. Wevingen suisden heen en weer en verlichtten de stoffige lucht, maar de wevingen die van Cadsuane en de anderen kwamen, waren steeds minder fel, voornamelijk nog verdedigend. Terwijl Aviendha toekeek, sloeg er een storm van bliksems rondom Amys in, waardoor ze tegen de grond werd gesmeten.
Naast Graendal beefde Sashelle en viel opzij. De gloed van de Ene Kracht omringde haar niet meer. Graendal had te veel Kracht door haar heen getrokken en haar uitgeput.
Aviendha stond op. Graendal was sterk en listig. Ze was er uitzonderlijk goed in om wevingen uit de lucht te slaan al terwijl ze werden gevormd.
Aviendha stak haar hand opzij en weefde Vuur, Lucht en Geest. Een gloeiende, brandende speer van licht en vuur verscheen in haar hand. Ze bereidde nog vijf wevingen van Geest voor en begon te rennen.
Het gedreun van de trillende grond vergezelde haar voetstappen. Kristallen bliksems vielen uit de lucht en bevroren. Mannen en beesten jankten toen de Duisterhonden de laatste rijen mensen bereikten die het pad omhoog naar Rhand verdedigden.
Graendal zag Aviendha en begon lotsvuur te weven. Aviendha hakte de weving uit de lucht met een stroom Geest. Graendal vloekte en weefde opnieuw. Aviendha sloeg nogmaals toe en deed de weving teniet.
Cadsuane en Talaan stuurden uitbarstingen van vuur. Een van de gevangen Aiel gooide zichzelf voor Graendal en stierf met een ijselijke gil toen de vlammen hem omspoelden.
Aviendha rende op snelle voeten, terwijl de grond onder haar een waas was, met een speer van licht in haar hand. Ze herinnerde zich haar eerste wedren, een van de beproevingen voordat ze zich bij de Spcrrvrouwen mocht aansluiten. Op die dag had de wind in haar rug haar voortgeduwd.
Deze keer voelde ze geen wind. In plaats daarvan hoorde ze de kreten van de krijgers. Nu dreven de Aiel die vochten haar voort, naar Graendal toe.
De Verzaker maakte een weving die Aviendha niet op tijd kon tegenhouden, een krachtige weving van Aarde die ze onder Aviendha’s voeten gooide.
Dus sprong ze.
De grond barstte open, stenen vlogen omhoog toen de ontploffing haar de lucht in smeet. Scherven haalden haar benen open en trokken sporen van bloed door de lucht om haar heen. Haar voeten werden verscheurd, botten braken, haar benen brandden.
Te midden van de storm van stenen greep ze de speer van vuur en licht met twee handen vast, en haar rokken wapperden terwijl ze werden verscheurd.
Graendal keek op, haar ogen werden groot en haar mond viel open. Ze wilde Reizen met de Ware Kracht. Aviendha wist het. De vrouw had dat tot nu toe niet gedaan, omdat ze voor die wijze van Reizen haar metgezellen moest aanraken als ze hen wilde meenemen.
In het korte ogenblik dat ze in de lucht hing keek Aviendha de Schaduwziel in de ogen en zag daar werkelijke doodsangst.
De lucht begon zich te vervormen.
Aviendha’s speerpunt zonk in Graendals zij.
Even later verdwenen ze allebei.