10 De inzet van draken

Perijn bereed Doorzetter, met achter hem de donderende hoefslagen van de lichte cavalerie uit Elaynes troepen: Witmantels, Mayeners, Geldaners en enkele leden van de Bond van de Rode Hand. Maar een heel klein deel van hun legers. Daar ging het juist om.

Ze stormden in een boog naar de Trolloks toe die buiten Caemlin kampeerden. De stad smeulde nog na. Elaynes strategie met de olie had de meeste schepsels naar buiten gedreven, hoewel een aantal nog de stadsmuren bezetten.

‘Boogschutters,’ brulde Arganda, ‘vuur!’ Zijn stem zou voor de meesten niet hoorbaar zijn bij het lawaai van rammelende pantsers, gesnuif van paarden en gebons van hoeven. Maar voldoende soldaten zouden het horen om het door te geven, en de rest wist toch wel wat ze moesten doen.

Perijn boog zich diep naar voren en hoopte dat hij zijn hamer deze keer niet nodig zou hebben. Ze stormden langs de Trolloks, trokken in een boog voor hen langs en schoten pijlen af, en toen wendden ze zich weer af van de stad.

Perijn keek onder het rijden over zijn schouder en werd beloond met de aanblik van Trolloks die voor de pijlenregen vielen. De Bond kwam na Perijns cavalerie, dichtbij genoeg om ook pijlen af te schieten.

Trollok-pijlen volgden hen. Zwarte pijlen, bijna zo dik als speren, afgeschoten met reusachtige bogen. Enkele van Perijns ruiters sneuvelden, maar hun aanval was snel geweest.

De Trolloks gaven hun plek buiten de stadsmuren niet op. De ruiters vertraagden en Arganda kwam naast Perijn rijden, kijkend over zijn schouder.

‘Ze vallen nog steeds niet aan.’

‘Dan bestoken we ze nog een keer,’ zei Perijn. ‘Elke paar uur, net zolang tot ze breken.’


‘Onze aanvallen gaan door, Majesteit,’ zei de boodschapper, die door een Poort gemaakt door twee Kinsvrouwen naar Elaynes kamp in het Woud was gekomen. ‘Heer Guldenoog meldt dat ze de hele dag zullen doorgaan als het moet.’

Ze knikte, en de boodschapper draaide zich om en reed terug. Het Breemwoud sluimerde. De bomen waren kaal, alsof ze wachtten op de winter. ‘Het kost te veel moeite om heen en weer te rijden met verslagen voor mij,’ zei Elayne ontevreden. ‘Als ik de gevechten met eigen ogen zou kunnen zien...’

Birgitte zei niets. De goudblonde zwaardhand hield haar blik naar voren gericht en gaf geen enkel teken dat ze die opmerking had gehoord.

‘Ik kan mezelf immers verdedigen,’ vervolgde Elayne, ‘zoals ik al een aantal keren heb bewezen.’

Geen antwoord. De twee paarden liepen geruisloos naast elkaar, met hun hoeven op zachte aarde. Het kamp om hen heen kon snel worden afgebroken en verplaatst. De ‘soldatententen’ waren canvas afdaken over touwen die strak tussen bomen waren gespannen. De enige reismeubelen waren die in haar eigen tent en het bevelspaviljoen. De Kinsvrouwen hadden voortdurend een groep klaarstaan met Poorten om Elayne en haar bevelvoerders verder het bos in te verplaatsen.

De meeste soldaten wachtten gespannen af. Elayne zou echter niét de strijd met de Trolloks aangaan op hun voorwaarden. Een paar vuisten Trolloks stonden nog op de stadsmuren, dus een rechtstreekse aanval zou op een ramp uitlopen omdat die monsters hen dan van bovenaf konden bestoken.

Ze zou ze meelokken. Als daar geduld voor nodig was, dan zij het zo. ‘Ik heb besloten,’ vervolgde Elayne tegen Birgitte. ‘Ik spring gewoon even door een Poort om zelf een blik te werpen op dat Trollok-leger. Van veilige afstand. Ik kan...’

Birgitte reikte onder haar hemd en haalde er het medaillon met de vossenkop onder vandaan, een van de drie onvolmaakte kopieën die Elayne had gemaakt. Mart had het origineel en een kopie. Mellar was ontkomen met de andere kopie.

‘Als je zoiets probeert,’ zei Birgitte, met haar blik nog vooruit, ‘dan smijt ik je over mijn schouder zoals een dronken kerel na een ruige avond een barmeid grijpt, en dan draag ik je terug naar het kamp. Het Licht sta me bij, ik dóé het, Elayne.’

Elayne fronste. ‘Waarom had ik je ook alweer zo’n medaillon gegeven?’

‘Dat weet ik eigenlijk niet,’ zei Birgitte. ‘Je gaf er blijk mee van een opmerkelijk vooruitziende blik en daadwerkelijk een gevoel van zelfbehoud. Helemaal niks voor jou.’

‘Dat is niet eerlijk, Birgitte.’

‘Weet ik! Het is ontzettend oneerlijk dat ik me met jou bezig moet houden. Ik wist niet zeker of je het had gemerkt. Zijn alle jonge Aes Sedai zo roekeloos als jij, of ben ik gewoon met mijn neus in de boter gevallen?’

‘Hou op met dat geklaag,’ mompelde Elayne, terwijl ze glimlachte en knikte naar de mannen die haar in het voorbijgaan groetten. ‘Ik begin te wensen dat ik een zwaardhand had die in de Toren was opgeleid. Dan zou ik tenminste niet zoveel tegenspraak krijgen.’

Birgitte lachte. ‘Ik geloof dat je maar half zoveel van zwaardhanden begrijpt als je denkt, Elayne.’

Elayne liet de zaak rusten toen ze langs het Reisterrein reden, waar Sumeko en de andere Kinsvrouwen boodschappers heen en weer lieten Reizen van en naar de slagvelden. Voorlopig hield Elaynes afspraak met hen stand.

In de zak van haar gewaad droeg Elayne het formele antwoord van Egwene – de Amyrlin Zetel – met betrekking tot de Kinne en wat Elayne had gedaan. Ze voelde de hitte bijna van de brief afstralen, maar die ging verborgen onder officiële bewoordingen en de opmerking dat dit niet de tijd was om zich over dergelijke dingen druk te maken.

Elayne zou daar nog wat werk aan hebben. Uiteindelijk zou Egwene wel inzien dat het logisch was om de Kinsvrouwen in Andor te laten werken, onder toezicht van Elayne. Vlak achter het Reisterrein zag ze een vermoeid ogende Shienaraan die een waterbuidel aanpakte van een van de mannen uit Tweewater. De man met de knot had een ooglapje voor, en zijn gezicht kwam haar bekend voor.

‘Uno?’ vroeg Elayne verbaasd, en ze hield Maanschaduw staande.

Hij schrok en verslikte zich bijna in het water. ‘Elayne?’ vroeg hij, terwijl hij met zijn mouw over zijn voorhoofd veegde. ‘Ik had al gehoord dat jij nu de verrekte... de koningin bent. Maar dat moest ook eigenlijk wel, aangezien jij de verrekte Erfdochter was. Ik bedoel, de Erfdochter. Helemaal niet verrekt.’ De Shienaraanse man grimaste.

‘Je mag vloeken zoveel je wilt, Uno,’ zei Elayne droogjes. ‘Nynaeve is er niet. Wat doe je hier?’

‘De Amyrlin,’ zei hij. ‘Ze wilde een boodschapper hebben, en natuurlijk werd ik verdomme weer gekozen. Ik heb Egwenes verrekte verslag al aan je bevelvoerders gegeven, hoewel het natuurlijk geen reet zal uithalen. We hebben onze strijdposities al opgezet en zijn begonnen met het verkennen van Kandor, en het is er een verschrikkelijke puinzooi. Wil je bijzonderheden?’

Elayne glimlachte. ‘Ik hoor het verslag wel van mijn bevelvoerders, Uno,’ zei ze. ‘Rust even uit en ga dan op zoek naar een badkuip, jij steenpuist op de kont van een herder.’

Uno proestte een mondvol water uit. Elayne glimlachte. Die laatste beschimping had ze toevallig de vorige dag van een soldaat gehoord, en ze wist nog steeds niet waarom hij zo vreselijk was, maar hij had het gewenste effect.

‘Ik moet... Nee, ik hoef geen bad,’ zei Uno. ‘Eh, Majesteit. Ik heb mijn vijf minuten rust gehad. De Trolloks kunnen snel genoeg aanvallen in dat rottige Kandor, en ik wil niet dat de anderen vechten zonder mij.’ Hij groette haar met zijn hand over zijn borst en maakte een buiging voordat hij zich naar het Reisterrein haastte.

‘Jammer,’ zei Birgitte, ‘hij was gezellig om mee te drinken. Ik had het wel leuk gevonden als hij een tijdje was gebleven.’ Via de binding voelde Egwene een andere reactie van haar terwijl ze naar Uno’s achterwerk keek.

Elayne bloosde. ‘Daar is nu geen tijd voor. Voor géén van die dingen.’

‘Ik kijk alleen maar,’ zei Birgitte onschuldig. ‘En nu moeten we zeker de verslagen van de andere slagvelden gaan aanhoren.’

‘Ja, inderdaad,’ zei Elayne ferm.

Birgitte sprak haar ergernis niet uit, maar Elayne voelde het. Birgitte had een hekel aan strategie, iets wat Elayne vreemd vond bij een vrouw die in duizenden veldslagen had gestreden, een heldin die talloze levens had gered tijdens enkele van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis.

Ze kwamen bij het bevelspaviljoen aan, een van de weinige volledige tenten die het leger bij zich had. Binnen trof ze Bashere aan, die overlegde met enkele bevelvoerders. Abel Cauton, Gallenne en Trom, onderbevelhebber van de Witmantels. Galad zelf, net als Perijn, was bij de aanvalstroepen bij Caemlin. Elayne vond Trom verrassend inschikkelijk. Veel meer dan Galad zelf.

‘En?’ vroeg ze.

‘Majesteit,’ zei Trom met een buiging. Hij vond het niet prettig dat ze een Aes Sedai was, maar hij verborg het goed. De anderen in de tent groetten haar ook, hoewel Bashere alleen maar vriendelijk zwaaide en meteen naar hun slagveldkaarten wees.

‘We hebben verslagen binnen van alle fronten,’ meldde Bashere. ‘Vluchtelingen uit Kandor stromen naar de Amyrlin en haar soldaten, en daarbij is ook een flink aantal mannen dat kan vechten. De meesten zijn huissoldaten of wachters van kooplieden geweest. Ituraldes troepen wachten nog op de Draak voordat ze naar Shayol Ghul gaan.’ Bashere wreef over zijn snor. ‘Zodra ze die vallei in gaan, zal er geen aftocht meer mogelijk zijn.’

‘En het Grenslanderleger?’ vroeg Elayne.

‘Dat houdt stand,’ antwoordde Bashere, wijzend op een kaart van Shienar. Elayne vroeg zich terloops af of Uno wenste dat hij met de rest van zijn volk bij de Kloof kon strijden. ‘De laatste boodschapper zei dat ze bang waren onder de voet te worden gelopen en dat ze een beheerste aftocht overwegen.’

Elayne fronste. ‘Staat het er daar zo slecht voor? Ze moesten standhouden tot ik de Trolloks in Andor kon afslachten en naar hem toe kon gaan. Dat was de bedoeling.’

‘Dat klopt,’ beaamde Bashere.

‘En nu gaat u me vertellen dat elk voornemen in een oorlog alleen maar standhoudt totdat het eerste zwaard is getrokken,’ zei Elayne. ‘Of misschien totdat de eerste pijl is afgeschoten?’

‘Tot de eerste lans is geheven,’ mompelde Bashere.

‘Dat besef ik,’ zei Elayne, die met haar vinger op de kaart drukte. ‘Maar ik weet ook dat heer Agelmar als generaal goed genoeg is om een bende Trolloks tegen te houden, vooral met de steun van de Grenslanderlegers.’

‘Ze houden voorlopig ook nog steeds stand,’ beaamde Bashere. ‘Maar ze staan toch ontzettend onder druk.’ Hij stak een hand op om haar tegenwerpingen voor te zijn. ‘Ik weet dat u zich zorgen maakt om een aftocht, maar ik raad u aan niet te proberen Agelmar buiten spel te zetten. Hij heeft zijn naam als grote kapitein verdiend, en hij zit daar, terwijl wij ver weg zijn. Hij weet wel wat hij moet doen.’

Ze haalde diep adem. ‘Ja. U hebt gelijk. Kijk wel of Egwene hem soldaten kan sturen. Intussen moeten wij onze strijd hier snel winnen.’ Een strijd op vier fronten zou de middelen snel uitputten.

Elayne had niet alleen bekend terrein om op te strijden, maar ook het meeste voordeel. Als de andere legers konden standhouden terwijl zij de Trolloks in Andor uitroeide, kon ze zich daarna bij Lan en Agelmar aansluiten en de patstelling bij de Kloof in een overwinning laten omslaan. Van daaruit kon ze dan versterking bieden aan Egwene en Kandor weer opeisen.

Elaynes leger was de hoeksteen van de hele operatie. Als zij niet won in Andor, zouden de andere legers geen versterking krijgen. Lan en Ituralde zouden hun uitputtingsslag verliezen. Egwene had misschien een mogelijkheid om te slagen, afhankelijk van wat de Schaduw haar toewierp. Elayne wilde daar liever niet achterkomen.

‘Die Trolloks moeten ons aanvallen,’ zei ze. ‘Nu.’

Bashere knikte.

‘Voer de bestoking op,’ zei Elayne. ‘Blijf ze onophoudelijk met salvo’s pijlen beschieten. Maak duidelijk dat als ze niet aanvallen, we ze net zolang blijven bestoken tot er niets van ze over is.’

‘En als ze zich gewoon terugtrekken in de stad?’ vroeg Trom. ‘Er worden steeds meer branden geblust.’

‘Dan, of we het leuk vinden of niet, halen we die draken erbij en beginnen Caemlin te beschieten. We hebben geen tijd meer om te wachten.’


Androl had moeite om wakker te blijven. Het drankje dat ze hem gegeven hadden... het maakte hem suf. Wat was daar de bedoeling van?

Het heeft iets met geleiden te maken, dacht Androl verdoofd. De Ene Bron was buiten zijn bereik, hoewel hij niet afgeschermd was. Wat voor drankje kon dat met je doen?

Die arme Emarin lag te huilen in zijn boeien. Ze hadden hem nog niet weten te Bekeren, maar naarmate de uren verstreken leek hij steeds dichter op het randje van breken. Androl rekte zich uit en draaide zijn hoofd om. Heel vaag zag hij de dertien mannen die Taim voor het proces had ingezet. Ze zaten onderuitgezakt om een tafel in de schemerige ruimte, zo te zien uitgeput.

Androl herinnerde zich... Taim die de dag ervoor had lopen schreeuwen. Hij voer uit tegen de mannen, zei dat hun werk te langzaam ging. Ze hadden veel kracht verbruikt bij de eerste mannen en vrouwen die ze hadden Bekeerd, en nu hadden ze het kennelijk moeilijken

Pevara sliep. Door die thee waarschijnlijk. Ze hadden hem eerst aan haar gegeven en toen pas aan Androl, bijna als bijgedachte. Ze leken hem meestal te vergeten. Taim was zelfs kwaad geworden toen hij ontdekte dat zijn trawanten de thee aan Pevara hadden gegeven. Het leek erop dat hij haar als volgende had willen Bekeren, en voor dat proces was het nodig dat het slachtoffer kon geleiden.

‘Laat me los!’

Androl keek om bij het horen van de nieuwe stem. Abors en Mishraile sleepten iemand naar binnen, een kleine vrouw met een koperkleurige huid. Het was Toveine, een Aes Sedai die Logain had gebonden.

Verderop begon Logain – met zijn ogen dicht, als een man die door een bende kwade kerels in elkaar was geslagen – zich te verroeren.

‘Wat doen jullie!’ gilde Toveine. ‘Licht! Ik...’ Ze brak haar zin af toen Abors een doek voor haar mond bond. De man met de dikke wenkbrauwen was een van de eersten die bereidwillig naar Taim waren gegaan, in de dagen voordat het Bekeren was begonnen.

Hoewel zijn gedachten nog troebel waren, probeerde Androl zijn handen los te trekken uit de touwen. Ze waren steviger vastgebonden. O ja. Evin had gezien wat hij had geprobeerd en ze opnieuw vastgemaakt.

Hij voelde zich zo machteloos. Nutteloos. Hij haatte dat gevoel. Als er één ding was waar Androl zijn hele leven aan had gewijd, was het om nooit nutteloos te zijn. Om altijd iets te weten over de gebeurtenissen om hem heen.

‘Zij is de volgende,’ verklaarde Taim.

Androl draaide en strekte zijn nek. Taim zat aan tafel. Hij wilde er altijd graag bij zijn als mensen werden Bekeerd, maar hij keek niet naar Toveine. Hij speelde met iets in zijn handen. Een schijfvormig ding...

Ineens stond hij op en stopte de schijf in een buidel aan zijn middel. ‘De anderen klagen over uitputting door het vele Bekeren. Nou, als ze deze Bekeren, mag ze zich bij hen aansluiten en hun haar kracht lenen. Mishraile, kom met mij mee. Het is tijd.’

Mishraile en enkele anderen gingen met Taim mee. Ze hadden ergens gestaan waar Androl hen niet kon zien.

Taim beende naar de deur. ‘Ik wil dat die vrouw Bekeerd is als ik terugkom,’ beval hij.


Lan galoppeerde over de rotsachtige grond, op weg naar de Kloof voor wat wel de honderdste keer leek, hoewel hij hier nog geen week aan het vechten was.

Prins Kaisel en koning Easar galoppeerden naast hem mee. ‘Wat is er, Dai Shan?’ riep Kaisel. ‘Nóg een aanval? Ik heb geen noodsignaal gezien!’

Lan boog zich grimmig over het zadel. Hij voerde enkele honderden Malkieri mee in de schemering, tussen brandstapels van karkassen en hout door. Karkassen verbranden was moeilijk, maar ze hadden niet alleen het licht nodig, ze wilden de Trolloks ook een paar maaltijden onthouden.

Lan hoorde iets verderop, iets wat hem doodsbang maakte. Iets wat hij had gevreesd.

Ontploffingen.

Het gebons in de verte klonk alsof er rotsblokken tegen elkaar aan botsten. Bij elke knal beefde de lucht.

‘Licht!’ Koningin Ethenielle van Kandor sloot zich bij hen aan, galopperend op haar witte ruin. Ze riep hem toe: ‘Is dat wat ik denk dat het is?’

Lan knikte. Vijandelijke geleiders.

Ethenielle riep achterom naar haar gevolg, maar hij kon niet verstaan wat ze zei. Ze was een mollige vrouw, een beetje moederlijk voor een Grenslander. Bij dat gevolg van haar waren ook heer Baldhere – haar zwaarddrager – en de getaande Kalyan Ramsin, haar nieuwe echtgenoot.

Ze naderden de Kloof, waar strijders vochten om de Trolloks opgesloten te houden. Een groep Kandoraanse ruiters bij de kampvuren vooraan werd plotseling de lucht in geslingerd.

‘Heer Mandragoran!’ Een gestalte in een zwarte jas zwaaide naar hen. Narishma kwam aanrennen, met zijn Aes Sedai aan zijn zijde. Lan hield altijd één geleider aan het front, maar hij had ze het bevel gegeven om niet te vechten. Ze moesten beschikbaar blijven voor noodgevallen.

Zoals dit.

‘Geleiders?’ vroeg Lan, terwijl hij Mandarb inhield.

‘Gruwheren, Dai Shan,’ zei Narishma hijgend. ‘Misschien wel twee dozijn.’

‘Zeker twintig geleiders,’ zei Agelmar. ‘Ze zullen door ons heen snijden als een zwaard door een lamsbout.’

Lan keek uit over het bittere landschap, ooit zijn thuisland. Een thuisland dat hij nooit had gekend.

Hij zou Malkier moeten verlaten. Dat besef voelde alsof er een mes in zijn lijf werd gestoken, maar hij zou het doen. ‘U krijgt uw aftocht, heer Agelmar,’ zei Lan. ‘Narishma, kunnen je geleiders iets doen?’

‘We kunnen proberen hun wevingen uit de lucht te meppen als we dichtbij genoeg gaan,’ zei Narishma. ‘Maar het zal niet meevallen, misschien wel onmogelijk zijn, zolang ze alleen maar linten van Vuur en Aarde gebruiken. Bovendien hebben ze er zoveel... misschien worden wij dan wel doelwitten. Ik vrees dat het ons het leven zou kosten...’

De aarde beefde van een volgende ontploffing, en Mandarb steigerde en gooide Lan bijna uit het zadel. Lan probeerde het paard in bedwang te houden, haast verblind door de lichtflits.

‘Dai Shan!’ Narishma’s stem.

Lan knipperde tranen uit zijn ogen weg.

‘Ga naar koningin Elayne!’ brulde Lan. ‘Haal geleiders op om onze aftocht te dekken. Zonder hen worden we aan repen gehakt. Schiet op, man!’

Agelmar brulde de aftocht en haalde boogschutters naar voren, om de geleiders te beschieten en te dwingen dekking te zoeken. Lan trok zijn zwaard en galoppeerde naar voren om de ruiters terug te halen.

Het Licht behoede ons, dacht Lan, terwijl hij zichzelf schor schreeuwde en redde wat er te redden viel van zijn cavalerie. De Kloof was verloren.


Elayne wachtte zenuwachtig net binnen de rand van het Breemwoud.

Het was een oud bos, het soort bos dat een heel eigen ziel leek te hebben. De oude bomen waren de kromme vingers ervan, opgestoken uit de aarde om de wind te strelen.

Je voelde je snel nietig in een woud als dit. Hoewel de bomen kaal waren, had Elayne het gevoel dat er duizend paar ogen naar haar keken vanuit de diepten van het bos. Ze merkte dat ze terugdacht aan de verhalen die ze als kind had gehoord. Er was haar verteld dat dit bos vol was met struikrovers, sommige goedaardig, andere met een hart zo verwrongen als dat van de Duistervrienden.

Trouwens... dacht Elayne, denkend aan een van die verhalen. Ze wendde zich tot Birgitte. ‘Heb jij niet een keer een troep dieven dit bos uit geleid?’

Birgitte trok een grimas. ‘Ik hoopte dat je dat verhaal niet had gehoord.’

‘Jij hebt de koningin van Aldeshar beroofd!’ riep Elayne.

‘Ik heb het heel beleefd aangepakt,’ zei Birgitte. ‘Ze was géén goede koningin. Veel mensen beweerden dat ze niet de rechtmatige koningin was.’

‘Het gaat om het beginsel!’

‘Dat is nou juist waarom ik het deed.’ Birgitte fronste. ‘Althans... dat geloof ik...’

Elayne drong niet verder aan. Birgitte werd altijd ongerust als ze erbij stilstond dat haar herinneringen aan vorige levens vervaagden.

Elayne leidde de achterhoede, die – in theorie – de grootste schade zou aanbrengen aan de vijand.

Droge bladeren knerpten toen een hijgende boodschapper aankwam vanaf het Reisterrein. ‘Ik kom uit Caemlin, Majesteit,’ zei de vrouw met een korte buiging vanaf haar paard. ‘Heer Aybara heeft de Trolloks eindelijk meegekregen. Ze zijn onderweg.’

‘Licht, ze hebben in het aas gehapt,’ zei Elayne. ‘Nu moeten we ons voorbereiden. Ga even rusten, want je hebt straks al je kracht nodig.’

De boodschapper knikte en galoppeerde weg. Elayne gaf het laatste nieuws door aan Talmanes, de Aiel en Tam Altor.


Toen Elayne geritsel in het bos hoorde, stak ze haar hand op en onderbrak het verslag van een Gardevrouw. Maanschaduw danste onrustig naar voren langs de mannen die ineengedoken in het kreupelhout rondom Elayne zaten. Niemand sprak. De soldaten leken hun adem in te houden.

Elayne omhelsde de Bron. De Kracht stroomde door haar heen, en daarmee de zoetheid van een helderdere wereld. Het stervende bos leek kleurrijker in de omhelzing van saidar. Ja. Er klom iets over de heuvels, niet ver weg. Haar soldaten. Duizenden mannen, die hun paarden aanspoorden tot het randje van de uitputting en er voorbij, naderden snel het Woud. Elayne hief haar kijkglas en zag de deinende massa Trolloks, die achter hen aan renden als zwarte golven over een toch al beschaduwd land.

‘Eindelijk!’ riep Elayne uit. ‘Boogschutters, naar voren!’

De mannen uit Tweewater klauterden voor haar de struiken uit en stelden zich nog net binnen de boomgrens op. Zij waren een van de kleinste onderdelen van haar leger, maar als de verslagen over hun kunde niet overdreven waren, zouden ze evenveel kunnen uitrichten als een drie keer zo grote groep gewone boogschutters.

Een paar jongere mannen begonnen pijlen op hun bogen te zetten.

‘Wachten!’ riep Elayne. ‘Ónze mensen lopen voorop!’

Tam en zijn kapiteins herhaalden het bevel. De mannen lieten zenuwachtig hun bogen zakken.

‘Majesteit,’ zei Tam, die naar haar paard toe liep. ‘De jongens kunnen ze op deze afstand al raken.’

‘Onze soldaten lopen er nog voor,’ zei Elayne. ‘We moeten wachten tot ze naar de zijkanten uitwaaieren.’

‘Vrouwe,’ drong Tam aan, ‘geen enkele man uit Tweewater zou een schot zoals dit missen. Die ruiters zijn veilig, en de Trolloks hebben ook bogen.’

Wat dat laatste betrof had hij gelijk. Enkele Trolloks onderbraken hun achtervolging lang genoeg om hun reusachtige zwarthouten bogen aan te spannen. Perijns mannen reden met de rug naar ze toe, en bij een flink aantal staken al pijlen met donkere veren uit hun rug of het lijf van hun paard.

‘Vuur,’ zei Elayne. ‘Boogschutters, vuur!’ Birgitte gaf het bevel door terwijl ze langs de rij reed. Tam blafte bevelen naar de mannen om hem heen.

Elayne liet het kijkglas zakken toen er een briesje door het bos trok, waardoor dorre bladeren knisperden en skeletachtige takken ratelden. De mannen uit Tweewater spanden hun bogen. Licht! Konden ze écht van zo’n afstand hun doel treffen? De Trolloks waren nog honderden passen bij hen vandaan.

Pijlen vlogen de lucht in als haviken die zich afzetten van hun nesten. Ze had Rhand wel eens horen opscheppen over zijn boog, en ze had ook wel eens een lange Tweewaterse boog aan het werk gezien. Maar dit... duizenden pijlen vlogen met een ongelooflijke nauwkeurigheid de lucht in...

De pijlen maakten een boog en gingen weer omlaag, en niet één schot kwam te kort. Ze regenden op de gelederen van de Trolloks, vooral op hun boogschutters. Een paar afgedwaalde Trollok-pijlen keerden terug, maar de mannen uit Tweewater hadden hun gelederen al handig opgebroken.

‘Dat is een mooi staaltje boogschietkunst,’ zei Birgitte, die weer aan kwam rijden. ‘Heel fraai...’

De mannen uit Tweewater lieten nog twee salvo’s gaan toen Perijns ruiters het bos in reden.

‘Kruisboogschutters!’ beval Elayne, die haar zwaard trok en het hoog in de lucht stak. ‘Voorwaarts, Legioen van de Draak!’

De mannen uit Tweewater stapten achteruit tussen de bomen en de kruisboogschutters kwamen naar voren. Ze had twee volledige banieren gekregen uit het Legioen van de Draak, en Bashere had ze goed opgeleid. Ze vormden drie rijen, waarvan er één tegelijk ging staan om te schieten terwijl de andere bijlaadden. Het salvo dat ze op de Trolloks af stuurden, trof doel als een beukende golf, er voer een huivering door het oprukkende leger en duizenden monsters vielen dood neer.

Elayne wees met haar zwaard naar de Trolloks. De mannen uit Tweewater waren in de eerste rij bomen geklommen en schoten van daaruit hun pijlen af. Ze waren bij lange na niet zo nauwkeurig vanaf die wankele plekken, maar dat hoefde ook niet. De Trolloks werden nu van voren en van boven bestookt en begonnen over hun dode kameraden te struikelen.

Kom op... dacht Elayne.

De Trolloks rukten op en baanden zich een weg naar de boogschutters toe. Een grote groep Trolloks maakte zich los van de voorhoede en boog af naar het oosten. De weg langs het Breemwoud was die kant op, en het was logisch dat de Trolloks die in handen wilden krijgen om vervolgens daarlangs Elaynes troepen te omsingelen. Of dat dachten de Schimmen althans.

‘Terug het Woud in!’ beval Elayne, zwaaiend met haar zwaard. ‘Opschieten!’

De kruisboogschutters schoten elk nog een schicht af en smolten toen weg. Ze renden het bos in en baanden zich een weg door het kreupelhout. De Tweewaterse mannen sprongen op de grond en slopen behoedzaam tussen de bomen door. Elayne draaide zich om en draafde rustig het bos in. Een stukje verderop kwam ze aan bij een banier van Alliandres Geldaners die met pieken en hellebaarden in rijen opgesteld stonden.

‘Zorg dat je achteruitgaat,’ riep Elayne hun toe. ‘We willen ze verder naar binnen lokken!’ Dieper het bos in, waar de siswai’aman ze opwachten.

De soldaten knikten. Elayne kwam langs Alliandre zelf, die te paard zat met een kleine wacht om haar heen. De donkerharige koningin maakte vanuit het zadel een buiging naar Elayne. Haar mannen hadden liever gezien dat hun koningin Berelain ging helpen in het ziekenhuis van Mayene, maar Alliandre had dat geweigerd. Misschien was haar beslissing mede ingegeven doordat ze had gezien dat Elayne haar troepen zelf aanvoerde.

Elayne liet hen achter toen de eerste Trolloks grommend en schreeuwend het Woud bereikten. Ze zouden het lastig krijgen, vechtend in het bos. De mensen konden de dekking van de bomen veel effectiever toepassen. Ze konden de reusachtige Trolloks die door de bossen kwamen denderen in een hinderlaag laten lopen, ze van achteren beschieten en de pezen doorsnijden. Vliegende troepen boogschutters en kruisboogschutters konden vanuit dekking schieten. Als ze het goed aanpakten, zouden de Trolloks niet eens in de gaten hebben van welke kant de pijlen kwamen.

Terwijl Elayne haar koninginnegarde naar de weg leidde, hoorde ze in de verte ontploffingen en geschreeuw van Trolloks. De mannen bij de katapult smeten Aludra’s brulstaven tussen de bomen door naar de Trolloks toe. Lichtflitsen weerkaatsten tegen donkere boomstammen.

Elayne bereikte de weg net op tijd om de Trolloks, geleid door enkele Myrddraal in pikzwarte mantels, te zien aankomen. Ze zouden Elaynes legertje snel kunnen flankeren, maar de Bond van de Rode Hand had de draken al op de weg opgesteld. Talmanes stond met zijn handen op zijn rug boven op een stapel kisten en keek uit over zijn leger. De banier van de Rode Hand wapperde achter hem, een bloederige handpalm op een witte achtergrond met rode franje. Aludra schreeuwde metingen, richtingen en af en toe een vloek tegen drakenbedieners die fouten maakten of te langzaam werkten.

De draken stonden voor Talmanes opgesteld, honderd stuks, in vier rijen over de brede weg en zelfs op de akker erlangs. Elayne was nog te ver weg om hem het bevel tot vuren te horen geven. Dat was misschien maar goed ook, want de donder die volgde deed haar tanden rammelen alsof de Drakenberg zelf had besloten uit te barsten.

Maanschaduw bokte hinnikend, en het kostte Elayne moeite om in het zadel te blijven. Ze stopte de oren van het paard dicht met een weving van Lucht toen de drakenbedieners hun wapens opzij rolden en de tweede rij het vuur lieten openen.

Elayne stopte haar eigen oren ook dicht terwijl ze Maanschaduw kalmeerde. Birgitte bleef vechten met haar eigen doodsbange rijdier, dat uiteindelijk wegsprong, maar Elayne schonk er weinig aandacht aan. Ze tuurde door de rook die de hele weg aan het oog onttrok. De derde rij draken rolde naar voren.

Hoewel haar oren dichtgestopt zaten, vóélde ze de beving van de grond en het schudden van de bomen. De vierde ronde volgde, en ze voelde de trillingen in haar botten. Elayne ademde een paar keer in en uit om haar hart te laten bedaren en wachtte tot de rook optrok.

Eerst zag ze Talmanes, met een rechte rug. De eerste rij draken was weer op de weg gerold en bijgeladen. Bij de andere drie rijen waren de mannen gehaast bezig nieuw poeder en de grote metalen bollen erin te stoppen.

Een sterke bries vanuit het westen verdreef de rook voldoende om iets te kunnen zien... Elayne slaakte een kreet.

Duizenden Trolloks lagen in smeulende brokken op de weg, en vele waren er zelfs helemaal af geblazen. Armen, benen, plukken ruig haar, stukken vlees lagen verspreid tussen kuilen van zeker twee passen breed. Waar ooit vele duizenden Trolloks waren, bleven nu alleen nog zwart bloed, gebroken botten en rook over. Veel boomstammen waren versplinterd. Van de Myrddraal die voorop hadden gelopen, was helemaal niets meer te zien.

De drakenbedieners lieten hun aanmaakstokken zakken en vuurden hun nieuwe projectielen niet af. Een paar overlevende Trolloks achteraan strompelden het bos weer in.

Elayne keek grijnzend naar Birgitte. De zwaardhand keek met ernstige ogen naar de Gardevrouwen die achter haar paard aan renden om het te vangen.

‘Nou?’ vroeg Elayne, die haar oren weer ontstopte.

‘Ik geloof...’ zei Birgitte. ‘Die dingen zijn rommelig. En onnauwkeurig. En verrekte handig.’

‘Ja,’ zei Elayne trots.

Birgitte schudde haar hoofd. Haar paard werd bij haar teruggebracht en ze steeg weer op. ‘Ik dacht altijd dat een man en zijn boog het gevaarlijkste samenspel waren dat dit land ooit zou kennen, Elayne. Nu – alsof het nog niet erg genoeg is dat mannen openlijk geleiden en de Seanchanen geleiders inzetten voor de strijd – hebben we die dingen. Het bevalt me niet, welke kant dit opgaat. Als elke jongen met een ijzeren buis een heel leger kan vernietigen...’

‘Snap je het niet?’ vroeg Elayne. ‘Er komt geen oorlog meer. Wij winnen dit, en dan kómt er vrede, zoals Rhand het wil. Niemand behalve de Trolloks zal nog ten strijde trekken als hij weet dat hij met zulke wapens te maken krijgt!’

‘Misschien,’ zei Birgitte. Ze schudde haar hoofd. ‘Misschien heb ik wel minder vertrouwen in de wijsheid van mensen dan jij.’ Elayne snoof en hief haar zwaard naar Talmanes, die het zijne trok en naar haar opstak. De eerste stap in het vernietigen van dit Trollok-leger was gezet.

Загрузка...