40 Wolfsbroeder

Elaynes overweldigers keken stomverbaasd naar Birgitte, en Elayne maakte daar gebruik van door haar lichaam opzij te wringen en op haar knieën te gaan zitten. Haar zwangerschap maakte haar wat log, maar ze was zeker niet hulpeloos. Het medaillon dat Mellar tegen haar aan had gehouden gleed op de grond en ze vond de gloed van saidar die op haar wachtte. Ze vulde zichzelf met de Kracht en legde haar hand op haar buik.

Haar kinderen schopten. Elayne weefde stromen Lucht en duwde haar aanvallers naar achteren. Elaynes wachters, die zich hadden hersteld, kwamen tussen Mellars soldaten door. Een paar van hen bleven staan toen ze Birgitte zagen.

‘Doorvechten, stelletje dochters en zonen van geiten!’ riep Birgitte, die pijlen op de huurlingen afschoot. ‘Ik mag dan dood zijn, ik ben nog steeds jullie verrekte bevelhebber, en jullie zullen mijn bevelen gehoorzamen!’

Dat zette hen weer in beweging. De opstijgende mist krulde omhoog en verhulde het slagveld. Hij leek een beetje te gloeien in het donker. Al snel gingen Mellars overgebleven duistere huurlingen op de loop voor Elaynes wevingen, Birgittes boog en het werk van haar wachters.

Birgitte schoot nog zes van hen neer terwijl ze vluchtten.

‘Birgitte,’ zei Elayne door haar tranen heen. ‘Het spijt me.’

‘Spijt?’ Birgitte keek haar aan. ‘Spijt? Waarom rouw je, Elayne? Ik heb het allemaal terug! Mijn geheugen is terug.’ Ze lachte. ‘Het is geweldig! Ik snap niet hoe je me de afgelopen paar weken hebt kunnen verdragen. Ik was nog erger aan het mokken dan een klein kind dat haar speelgoedboog had stukgemaakt.’

‘Ik... O, Licht.’ Elaynes binnenste vertelde haar dat ze nog altijd haar zwaardhand kwijt was, en de pijn van het verbreken van die binding was niet verstandelijk te verklaren. Het maakte niet uit dat Birgitte voor haar stond. ‘Misschien moet ik je weer binden?’

‘Dat gaat niet,’ zei Birgitte, die achteloos met haar hand zwaaide. ‘Ben je gewond?’

‘Alleen mijn trots.’

‘Gelukkig. Maar nog gelukkiger dat er op tijd op de Hoorn is geblazen.’

Elayne knikte.

‘Ik ga naar de andere Helden toe,’ zei Birgitte. ‘Blijf jij hier om te herstellen.’

‘Vergeet ’t maar!’ riep Elayne, die zich overeind werkte. ‘Ik blijf nu verdomme niet achter. De kindertjes maken het goed. Ik ga mee.’

‘Elayne...’

‘Mijn soldaten denken dat ik dood ben,’ zei Elayne. ‘Onze gelederen breken op, onze mannen sterven. Ze moeten me zien om te weten dat er nog hoop is. Ze zullen niet weten wat die mist betekent. Als ze ooit hun koningin nodig hebben gehad, dan is het wel nu. Niemand behalve de Duistere zelf zou me nu kunnen tegenhouden.’

Birgitte fronste.

‘Je bent mijn zwaardhand niet meer,’ zei Elayne, ‘maar je bent nog steeds mijn vriendin. Rij je met me mee?’

‘Koppige dwaas.’

‘Ik ben niet degene die weigert dood te blijven. Samen?’

‘Samen,’ zei Birgitte knikkend.


Aviendha bleef met een ruk staan toen ze weer gehuil hoorde. Het klonk niet helemaal als het gehuil van wolven.

De storm bij Shayol Ghul ging door. Ze wist niet welke kant er aan de winnende hand was. Overal lagen lichamen, sommige verscheurd door wolven, andere nog nasmeulend van aanvallen met de Ene Kracht. De stormwind gierde en floot, hoewel het niet regende, maar golven van stof en gruis spoelden over haar heen.

Ze voelde iemand geleiden in de Doemkrocht, maar het was een zachte hartslag vergeleken met de orkaan die de Reiniging was geweest. Rhand. Ging het goed met hem? Wat gebeurde er?

De witte wolken die door de windvindsters waren opgeroepen, kolkten door de pikzwarte stormwolken en wervelden door elkaar heen in een reusachtig, kronkelend Patroon boven de bergtop. Voor zover ze van de windvindsters had gehoord – ze hadden zich tegen de helling teruggetrokken naar de ingang van de grot, waar ze nog altijd bezig waren met de Schaal der Winden – bevonden ze zich op een breekpunt. Meer dan twee derde van hen waren ingestort van uitputting. Straks zou de storm alles verteren.

Aviendha sloop door de maalstroom op zoek naar de bron van dat gehuil. Ze had geen andere geleiders bij zich met wie ze een cirkel kon vormen, nu Rafela was vertrokken om zich bij de Draakgezworenen bij de grot aan te sluiten. Hierbuiten, in de vallei, doodden verschillende groepen elkaar. Speervrouwen, Wijzen, siswai’aman, Trolloks, Schimmen. En wolven. Honderden wolven hadden zich al bij de strijd aangesloten. Er waren ook een paar Domani, Tyreners en Draakgezworenen, hoewel de meesten van hen vochten bij het pad omhoog naar Rhand.

Iets plofte neuriënd naast haar op de grond, en ze haalde al uit voordat ze kon nadenken. De Draghkar vloog in brand als een tak die was gedroogd door honderd dagen van zonlicht. Ze haalde diep adem en keek om zich heen. Gehuil. Uit honderden en nog eens honderden kelen.

Ze begon te rennen, naar dat gehuil toe, dwars door de vallei. Onderweg zag ze iemand uit de stoffige schaduwen komen, een pezige man met een grijze baard en goudgele ogen. Hij werd vergezeld door een klein roedel wolven. Ze keken naar haar en liepen door.

Aviendha bleef staan. Goudgele ogen.

‘Hé, jij die met wolven mee rent!’ riep ze de man toe. ‘Heb je Perijn Aybara meegebracht?’

De mari verstarde, maar toen draaide hij zich weer om en kwam haastig haar kant op. Hij bewoog zich als een wolf, gevaarlijk maar behoedzaam. Hij kwam niet te dicht bij haar.

‘Ik ken Perijn Aybara,’ riep hij terug, ‘maar hij is niet bij me. Hij jaagt op een andere plek.’

Aviendha liep dichter naar de man toe. Hij keek op zijn hoede naar haar en enkele van zijn wolven gromden. Het leek erop dat ze niet veel meer vertrouwen hadden in haar of haar soort dan in Trolloks.

‘Dat nieuwe gehuil,’ riep ze over de wind, ‘komt dat van je... vrienden?’

‘Nee,’ antwoordde de man, die een glazige blik in zijn ogen kreeg. ‘Nee, niet meer. Als je vrouwen kent die kunnen geleiden, Aiel, dan kun je die nu maar beter gaan halen.’ Hij liep weg in de richting van het geluid, en zijn roedel rende met hem mee.

Aviendha volgde hem, al hield ze afstand van die wolven, maar ze vertrouwde meer op hun zintuigen dan op de hare. Ze kwamen aan op een kleine heuvel onder in de vallei, een heuvel die ze Ituralde wel eens had zien beklimmen om de verdediging van de pas te overzien.

Uit de pas stroomden tientallen donkere vormen. Het waren zwarte wolven, zo groot als kleine paarden. Ze draafden over de rotsen en lieten gesmolten voetsporen achter in het steen.

Honderden wolven vielen de donkere vormen aan, sprongen op hun rug, maar werden afgegooid. Ze leken niet veel te kunnen uithalen.

De man met de wolven gromde.

‘Duisterhonden?’ vroeg Aviendha.

‘Ja,’ zei hij. ‘Dit is de Wilde Jacht, de ergste wezens die er zijn. Ze kunnen niet met sterfelijke wapens worden gedood. De beten van gewone wolven zullen ze niet deren, althans niet blijvend.’

‘Waarom vechten ze dan?’ vroeg Aviendha.

De Wolfsbroeder lachte. ‘Waarom vechten wij allemaal? Omdat we toch moeten probéren te winnen! Schiet op! Haal Aes Sedai hierheen, en een paar van die Asha’man als je ze kunt vinden! Anders denderen die monsters straks over jullie legers heen als een golf over een kiezelstrand!’

De man liep de helling af, en zijn wolven sloten zich bij hem aan. Aviendha begreep waarom ze vochten. Ze waren dan misschien niet in staat de Duisterhonden te doden, maar ze konden die schepsels wel vertragen. En dat was hun overwinning hier: Rhand genoeg tijd opleveren om te doen wat hij moest doen.

Ze draaide zich geschrokken om en rende weg om de anderen te verzamelen. Maar ze bleef ineens staan toen ze een krachtige geleider vlakbij saidar voelde gebruiken. Ze draaide zich om en speurde naar de plek waar het gevoel vandaan kwam.

Graendal was daar, verderop, net zichtbaar door de chaos van de strijd. Ze stuurde kalmpjes dodelijke wevingen op een rij Verdedigers van de Steen af. Ze had een kleine groep vrouwen bij zich – Aes Sedai, Wijzen – en een paar wachters. De vrouwen knielden om haar heen en gaven haar waarschijnlijk hun kracht, gezien de sterkte van de wevingen die ze maakte.

Haar wachters waren vier Aielmannen met zwarte sluiers, geen rode. Die stonden beslist onder Dwang. Aviendha aarzelde. En die Duisterhonden dan?

Ik moet deze gok wagen, dacht ze. Ze weefde en stuurde een straal blauw licht de lucht in: het teken dat zij, Sorilea en Cadsuane hadden afgesproken.

Dat waarschuwde Graendal natuurlijk ook. De Verzaker draaide zich naar Aviendha toe en haalde uit met Vuur. Aviendha dook opzij en rolde om. Daarna kwam een schild dat probeerde Aviendha van de Bron af te snijden. Wanhopig putte ze door de schildpadspeld zoveel van de Ene Kracht als ze kon bevatten. Een vrouw van de Bron afsnijden met een schild was net zoiets als proberen een touw door te knippen met een schaar. Hoe dikker het touw, hoe lastiger het te knippen was. In dit geval had Aviendha voldoende saidar geput om het schild af te weren.

Ze zette haar kiezen op elkaar en begon eigen wevingen te maken. Licht, ze had niet beseft hoe moe ze was. De draden van de Ene Kracht dreigden haar te ontvluchten.

Ze dwong ze met wilskracht op hun plek en liet een weving van Lucht en Vuur gaan, hoewel ze wist dat er onder die gevangenen vrienden en bondgenoten waren.

Ze zouden liever sterven dan door de Schaduw gebruikt te worden, hield ze zich voor terwijl ze een volgende aanval ontdook. De grond om haar heen ontplofte en ze wierp zich op de grond.

Nee. In beweging blijven.

Aviendha sprong overeind en begon te rennen. Dat redde haar leven, want er kwam een regen van bliksems achter haar neer en de kracht ervan duwde haar voorover tegen de grond.

Ze stond met een paar bloedende schrammen op haar arm op en begon weer wevingen te maken. Helaas moest ze die laten vallen toen er een ingewikkelde weving op haar af kwam. Dwang. Als ze daardoor werd gegrepen, zou Aviendha ook een slaaf van die vrouw worden, gedwongen haar kracht te lenen om het Licht te verslaan.

Aviendha weefde Aarde in de grond voor zich en gooide stukken steen, stof en rook omhoog. Toen rolde ze een kuil in de grond in en gluurde behoedzaam over de rand. Ze hield haar adem in en geleidde niet.

De gierende wind blies de afleiding weg die ze had gemaakt. Graendal aarzelde midden op het veld. Ze voelde Aviendha niet, want die had zichzelf in een weving gehuld die haar vermogen verborg. Als ze geleidde, zou Graendal het weten, maar zolang ze het niet deed was ze veilig.

Graendals Aielslaven beenden naar voren, met hun sluiers omhoog, op zoek naar Aviendha. Aviendha kwam in de verleiding meteen te gaan geleiden om een einde aan hun leven te maken. Elke Aiel die ze kende zou haar daar dankbaar voor zijn.

Ze hield zich in, want ze wilde zichzelf niet verraden. Graendal was te sterk. Ze kon het niet in haar eentje tegen die vrouw opnemen. Maar als ze wachtte...

Een weving van Lucht en Geest viel Graendal aan en probeerde haar af te snijden van de Bron. De vrouw vloekte en draaide zich om. Cadsuane en Amys waren er.


‘Houd stand! Houd stand voor Andor en de koningin!’

Elayne galoppeerde met wapperende haren en schreeuwend met een door de Kracht versterkte stem door chaotische groepen piekeniers. Ze hield een zwaard omhoog, hoewel ze nou niet bepaald wist wat ze ermee zou moeten doen.

Mannen draaiden zich om bij haar voorbijgaan. Sommigen werden daarbij door Trolloks gedood. De beesten drongen door de verdediging heen, genietend van de chaos en de slachting.

Mijn mannen zijn te ver heen, dacht Elayne. O, Licht. Mijn arme soldaten. Het tafereel dat ze zag was er een van sterfte en wanhoop. De Andoraanse en Cairhiense piekeniersformaties waren ontbonden na verschrikkelijke verliezen. Nu hielden mannen nog stand in kleine groepen, velen van hen verspreid en rennend voor hun leven.

‘Houd stand!’ riep Elayne. ‘Houd stand samen met jullie koningin!’

Nog meer mannen onderbraken hun vlucht, maar ze keerden ook niet terug naar de gevechten. Wat moest ze doen?

Vechten.

Elayne viel een Trollok aan. Ze gebruikte het zwaard, hoewel ze net nog had gedacht dat ze er hopeloos mee zou zijn. Dat was ze ook. De Trollok met zijn berenkop keek warempel verbaasd toen ze ernaar uithaalde.

Gelukkig was Birgitte er, en zij schoot het beest in zijn onderarm toen hij naar Elayne uithaalde. Dat redde haar leven, maar zo kon ze dat verrekte schepsel nog steeds niet doden. Haar paard – geleend van een van haar wachters – danste heen en weer om zo ver mogelijk bij de Trollok uit de buurt te blijven. Dit leek nergens op. Haar zwaard bewoog niet in de richting die zij wilde. De Ene Kracht was een veel verfijnder wapen. Ze zou die gebruiken als het moest, maar nu vocht ze liever.

Ze hoefde niet lang te worstelen. Soldaten omringden haar, schakelden het monster uit en verdedigden haar tegen vier andere die op haar af waren gekomen. Elayne depte haar bezwete voorhoofd en ging achteruit.

‘Wat was dat?’ vroeg Birgitte, die naast haar kwam rijden en een pijl op een Trollok afschoot voordat hij een van de soldaten kon doden. ‘Ratliffs nagels, Elayne! Ik dacht dat ik alles wel met je had meegemaakt.’

Elayne stak haar zwaard omhoog. Verderop begonnen mannen te roepen. ‘De koningin leeft nog! Voor het Licht en voor Andor! Houd stand samen met de koningin!’

‘Hoe zou jij je voelen,’ zei Elayne zachtjes, ‘als je zag dat je koningin probeerde een Trollok te doden terwijl je zelf wegrende?’

‘Ik zou het gevoel hebben dat ik naar een ander land moest verhuizen,’ snauwde Birgitte, die nog een pijl afschoot, ‘waar de koningin geen pudding in haar hoofd heeft.’

Elayne snoof. Birgitte mocht zeggen wat ze wilde, maar het had wel gewerkt. De kracht van de mannen die ze had verzameld, bouwde zich uit totdat er weer gelederen stonden. Met een schreeuw stak ze het zwaard omhoog en maakte – na een ogenblik van aarzeling – een weving waardoor een schitterende banier van Andor wapperend in de lucht boven haar verscheen. De rode leeuw verlichtte de nacht.

Dat zou rechtstreekse aanvallen uitlokken van Demandred en zijn geleiders, maar de mannen hadden dat baken nodig. Ze zou eventuele aanvallen wel afweren als ze kwamen.

Ze kwamen niet, en terwijl ze langs haar gelederen reed riep ze woorden die haar mannen hoop gaven. ‘Voor het Licht en voor Andor! Jullie koningin leeft nog! Houd stand en vecht!’


Mart stormde met de resten van een ooit groots leger over de Hoogvlakte naar het zuidwesten. De Trolloks waren verderop links verzameld, het Sharaanse leger rechts. Tegenover de vijand stonden de Grenslanders, Karede en zijn mannen, Ogier, Tweewaterse boogschutters, Witmantels, Geldaners en Mayeners, huurlingen, Tinna en haar Draakgezworen vluchtelingen. En de Bond van de Rode Hand. Zijn eigen mannen.

Hij wist nog, door de herinneringen die niet de zijne waren, dat hij ooit veel grotere legers had aangevoerd. Legers die niet opgebroken, half opgeleid, gewond en uitgeput waren. Maar het Licht sta hem bij, hij was nog nooit zo trots geweest. Ondanks alles wat er was gebeurd, gaven zijn mannen gehoor aan de oproep om aan te vallen en wierpen ze zich met hernieuwde felheid in de strijd.

Demandreds dood bood Mart een mogelijkheid. Hij voelde de legers oprukken, en daardoorheen stroomde het kenmerkende ritme van de strijd. Dit was het ogenblik waar hij naar had gezocht. Dit was de kaart waarop hij alles moest inzetten wat hij had. Een gok, één op tien, dat wel, maar het Sharaanse leger, de Trolloks en Schimmen hadden geen leider. Geen generaal om hen te sturen. Verschillende groepen werkten elkaar tegen doordat allerlei Schimmen en Gruwheren probeerden bevelen te geven.

Ik zal die Sharanen in de gaten moeten houden, dacht Mart. Ze hebben vast generaals die het bevel weer op zich kunnen nemen.

Voorlopig moest hij hard toeslaan. De Trolloks en Sharanen van de Hoogvlakte af dwingen. Beneden vulden de Trolloks de doorgang tussen de moerassen en de Hoogvlakte en zetten druk op de verdedigers bij de rivierbedding. Elaynes dood was een leugen geweest. Haar troepen waren in wanorde geraakt, en net toen ze op het punt stonden te worden verpletterd door de Trolloks, reed ze ineens tussen hen door en riep hen weer tot de orde. Nu hielden ze wonder boven wonder hun gelederen in stand, ook al werden ze tot ver op Shienaraans grondgebied teruggedrongen. Ze konden echter niet veel langer verzet blijven bieden, met of zonder Elayne. Meer en meer piekeniers langs het front werden onder de voet gelopen, soldaten vielen overal op het veld en haar cavalerie en de Aiel werkten naarstig, met steeds meer moeite, om de vijand te bedwingen.

Licht, als ik de Schaduw van die verrekte Hoogvlakte af en boven op die beesten beneden kan dwingen, struikelen ze over elkaar heen!

‘Heer Cauton!’ riep Tinna. Vanuit het zadel wees ze met een bloederige speer naar het zuiden.

In de verte scheen licht, vlak bij de Erinin. Mart veegde over zijn voorhoofd. Was dat...

Poorten in de lucht. Tientallen poorten, en daardoor kwamen vliegende to’raken met lantaarns. Een salvo brandende pijlen schoot op de Trolloks in de doorgang af. De to’raken, met boogschutters op hun rug, vlogen in formatie over de voorde en de doorgang erachter.

Boven het strijdgewoel uit hoorde Mart geluiden waarvan het bloed van de vijand moest verkillen: honderden, misschien wel duizenden verschillende hoorns schalden hun strijdkreten door de nacht, een gedonder van trommels begon een gestaag ritme te slaan dat almaar luider werd. Er klonk een gedender van de voeten van een oprukkend leger van mensen en dieren, dat langzaam de Hoogvlakte van Polov naderde. Niemand kon hen in de duisternis voor zonsopgang zien, maar iedereen op het slagveld wist wie ze waren.

Mart juichte. Hij zag de Seanchaanse bewegingen voor zijn geestesoog. Hun halve leger zou vanaf de Erinin rechtstreeks naar het noorden gaan, om zich aan te sluiten bij Elaynes onder druk staande leger bij de Mora en de Trolloks te verslaan die probeerden Shienar in te komen. De andere helft zou in een bocht om de moerassen naar de westkant van de Hoogvlakte trekken en de Trolloks van achteren verpletteren.

Nu werd de hagel van pijlen vergezeld door gloeiende lichtjes die ineens in de lucht verschenen – damane, die meer licht maakten zodat hun soldaten beter konden zien – in een vertoon waar de Vuurwerkers trots op zouden zijn! En inderdaad, de aarde beefde toen het reusachtige Seanchaanse leger over de Akker van Merrilor optrok.

Een gedonder rommelde rechts van Mart op de Hoogvlakte door de lucht, een dieper gedonder. Talmanes en Aludra hadden de draken hersteld en vuurden nu door Poorten rechtstreeks vanuit de grot op het Sharaanse leger.

De spelstukken stonden nu bijna allemaal op hun plek. Er moest nog één ding gebeuren voor de laatste worp van de dobbelstenen.

Marts legers rukten op.


Jur Gradi raakte de brief van zijn vrouw aan, die was meegestuurd met Androl vanuit de Zwarte Toren. Hij kon hem niet lezen in het donker, maar dat maakte niet uit, zolang hij hem maar kon vasthouden. Hij had de woorden toch al uit zijn hoofd geleerd.

Hij bekeek de kloof die ongeveer tien roeden ten noordoosten van de voorde in de Mora lag, waar Cauton hem had neergezet. Het slagveld bij Merrilor was van hieraf niet te zien.

Hij vocht niet. Licht, het was moeilijk, maar hij vocht niet. Hij keek toe en probeerde niet te denken aan de arme mensen die waren gesneuveld terwijl ze probeerden de rivier hier in handen te houden. Het was er de volmaakte plek voor, want de Mora liep hier door een kloof. Hier kon de Schaduw de rivier droogleggen. En dat had hij gedaan. O, de mannen die Mart had gestuurd hadden wel geprobéérd tegen de Gruwheren en de Sharanen te vechten, maar wat een hopeloze taak was dat geweest! Gradi’s woede jegens Cauton smeulde. Iedereen beweerde dat hij een goede generaal was, maar toen deed hij dit.

Nou, als hij zo geweldig was, waarom had hij dan vijfhonderd eenvoudige mensen uit een bergdorp in Morland hierheen gehaald om deze rivier te verdedigen? Ja, Cauton had ook ongeveer honderd soldaten van de Bond gestuurd, maar dat was lang niet genoeg. Ze waren gesneuveld nadat ze de rivier een paar uur hadden verdedigd.

Er waren honderden en nog eens honderden Trolloks en meerdere Gruwheren in de rivierkloof!

Die mensen waren tot de laatste man afgeslacht. Licht! Er waren zelfs kinderen bij die groep geweest. De dorpelingen en de weinige soldaten hadden goed gevochten en de kloof veel langer verdedigd dan Gradi voor mogelijk had gehouden, maar toen waren ze gevallen. En hij had het bevel gekregen om ze niét te helpen.

Nu wachtte Gradi in de duisternis boven op de kloofmuren, verstopt tussen de rotsen. Verderop, misschien een meter of honderd, liepen Trolloks met fakkels rond, omdat de Gruwheren die nodig hadden om iets te kunnen zien. Ook zij bevonden zich boven op de kloofmuren met uitzicht over de rivier beneden, die een meer was geworden. De drie Gruwheren hadden grote stukken van de kloofmuren afgebroken en daarmee een blokkade gemaakt die de rivier indamde.

Daardoor was de Mora bij Merrilor opgedroogd en hadden de Trolloks met gemak kunnen oversteken. Gradi kon de dam openen wanneer hij wilde. Eén aanval met de Ene Kracht zou de dam doorbreken en het water uit de kloof bevrijden. Tot nu toe had hij dat nog niet gedurfd. Cauton had hem bevolen niet aan te vallen, maar hij zou toch nooit in staat zijn om in zijn eentje drie sterke Gruwheren te verslaan. Ze zouden hem alleen maar doden en de rivier weer indammen.

Hij streelde de brief van zijn vrouw en bereidde zich voor. Cauton had hem bevolen om bij zonsopgang een Poort naar datzelfde dorp te maken. Dan zou de vijand weten dat Gradi hier was. Hij kende het doel van dat bevel niet.

Het water vulde de holte beneden en bedekte de lichamen van de gesneuvelden.

Dan zal ik het nu maar doen, dacht Gradi, die diep ademhaalde. De zon zou bijna moeten opkomen, hoewel het wolkendek het land in duisternis gehuld hield.

Hij zou zijn bevelen opvolgen. Het Licht verzenge hem, maar hij zou het doen. Als Cauton echter de strijd stroomafwaarts overleefde, zou Gradi beslist een woordje met hem spreken. Een streng woordje. Een man als Cauton, van doodgewone afkomst, zou beter moeten weten dan levens te vergooien.

Hij haalde nog eens diep adem en begon een Poort te weven naar dat dorp waar de mensen gisteren vandaan waren gekomen. Hij wist niet waarom hij dit moest doen, want het hele dorp was ontvolkt om de groep te vormen die hier gisteren had gevochten. Hij betwijfelde of daar nog iemand was. Hoe had Mart ook alweer gezegd dat het heette? Hinderstap?

Mensen kwamen schreeuwend en brullend met hakbijlen, hooivorken en roestige zwaarden door de Poort rennen. Bij hen waren ook weer soldaten van de Bond, net als de honderd die hier de vorige keer hadden gevochten. Maar...

Maar in het licht van de fakkels zag Gradi dat die soldaten dezélfde waren die hier de vorige keer hadden gevochten... en waren gesneuveld.

Gradi keek met open mond toe terwijl de mensen aanvielen. Ze waren allemaal dezelfden. Dezelfde moeders, dezelfde hoefsmeden, dezelfde kinderen. Hij had ze zien sterven, en nu waren ze weer terug.

De Trolloks konden waarschijnlijk de ene mens niet van de andere onderscheiden, maar de drie Gruwheren zagen het wel en begrepen ook dat dit dezelfde mensen waren. Ze leken stomverbaasd. Een van de Gruwheren brulde iets over dat de Duistere Heer hen in de steek had gelaten. Hij begon wevingen op de mensen af te schieten.

Maar de mensen stormden gewoon verder, zonder zich iets aan te trekken van het gevaar terwijl ze werden opgeblazen. Ze doken boven op de Gruwheren en hakten op hen in met boerengereedschap en keukenmessen. Tegen de tijd dat de Trolloks aanvielen, waren de Gruwheren overmeesterd. Nu kon hij...

Gradi zette zijn verdwazing van zich af, verzamelde zijn krachten en vernietigde de dam die de kloof blokkeerde.

En daarbij liet hij de rivier vrij.

Загрузка...