De damane hield een gat in de vloer open voor Mart. Het bood uitzicht op het slagveld.
Mart wreef over zijn kin, nog steeds onder de indruk, hoewel hij die gaten nu al ongeveer een uur gebruikte. Hij was druk bezig de valstrik tegen te gaan die Brin voor Egwenes legers had opgezet. Hij had aanvullende banieren Seanchaanse cavalerie gestuurd om beide flanken van zijn troepen bij de rivier te versterken. Damane bestreden de Sharaanse geleiders en hielden de vloed van Trolloks tegen die zich op de verdedigers wierp.
Natuurlijk was dit nog niet zo goed als zelf op het slagveld zijn. Misschien moest hij nog even naar buiten om nog een tijdje aan de gevechten mee te doen. Hij keek naar Tuon, die op een troon zat – een reusachtige troon van tien voet hoog – aan de zijkant van het bevelsgebouw. Tuon kneep haar ogen tot spleetjes en keek hem aan alsof ze zijn gedachten kon lezen.
Ze is een Aes Sedai, hield Mart zich voor. O, ze kan niet geleiden... omdat ze zichzelf nog niet heeft toegestaan dat te leren, maar toch is ze er verdomme een. En ik ben met haar getrouwd.
Maar ze was wel ongelooflijk. Hij voelde de spanning elke keer als ze bevelen gaf. Ze deed dat zo natuurlijk. Elayne en Nynaeve konden nog wat van haar leren. Tuon zag er wel heel mooi uit op die troon. Mart liet zijn blik even op haar rusten, waarop ze meteen boos begon te kijken, en dat was gewoon oneerlijk. Als een man zich al niet eens mocht verlustigen aan zijn eigen vrouw, aan wie dan wél?
Mart keek weer naar het slagveld. ‘Mooie truc,’ zei hij, bukkend om zijn hand door het gat te steken. Ze bevonden zich heel hoog. Als hij erdoor viel, zou hij de tijd hebben om drie coupletten van ‘Ze heeft geen enkels voor zover ik kan zien’ te neuriën voordat hij de grond raakte. Misschien nog wel een refrein erbij.
‘Ze heeft het geleerd,’ zei de sul’dam, verwijzend naar haar nieuwe damane, ‘door te kijken naar de wevingen van de Aes Sedai.’ De sul’dam, Catrona, stikte bijna in de woorden ‘Aes Sedai’. Mart kon het haar niet kwalijk nemen. Die naam was soms ook moeilijk over je lippen te krijgen.
Hij keek niet al te veel naar de damane, en ook niet naar de tatoeages van bloeiende takken die vanuit haar nek over haar wangen naar voren kwamen alsof haar gezicht tussen twee handen was gevat. Mart was verantwoordelijk voor het feit dat ze gevangengenomen was. Maar dat was toch beter dan dat ze voor de Schaduw vocht?
Bloed en bloedas, dacht hij. Zo overtuig je Tuon er nooit van om geen damane te gebruiken, Martrim Cauton. Er zelf eentje vangen...
Het was verontrustend om te zien hoe snel de Sharaanse vrouw gewend was geraakt aan haar gevangenschap. De sul’dam hadden er allemaal opmerkingen over gemaakt. Ze had zich nauwelijks verzet en zich daarna volkomen overgegeven. Van een pas gevangen damane werd verwacht dat ze maanden nodig had om fatsoenlijk te worden opgeleid, maar deze was binnen een paar uur klaargestoomd. Catrona straalde bijna, alsof ze persoonlijk verantwoordelijk was voor de gedweeheid van de Sharaanse vrouw.
Dat gat was écht opmerkelijk. Mart stond helemaal aan de rand en keek neer op de wereld, en hij kon de banieren en eskaders tellen terwijl hij ze afvinkte in zijn hoofd. Wat zou Classen Bayor met zo’n ding hebben kunnen doen, vroeg hij zich af. Misschien zou de slag van Kolesar anders zijn afgelopen. Hij zou zijn cavalerie nooit zijn kwijtgeraakt in het moeras, dat zeker niet.
Marts troepen hielden de Schaduw nog steeds op afstand bij de oostelijke grens van Kandor, maar hij was niet blij met de huidige loestand. Brins valstrik was verfijnd geweest, even moeilijk te zien als een gele bloemenspin op een geel bloemblaadje. Daardoor had Mart het geweten. Het had werkelijk militair inzicht vereist om het leger in zulke slechte omstandigheden te brengen zonder dat het iemand opviel. Dat soort dingen gebeurde niet per ongeluk.
Mart had meer mannen verloren dan hij wilde tellen. Zijn mensen stonden op elkaar geperst bij de rivier en Demandred – hoewel hij bleef roepen om de Herrezen Draak beproefde doorlopend Marts
verdedigingen op zoek naar een zwakke plek. Hij stuurde een zware cavalerie-eenheid naar de ene kant en liet de andere kant aanvallen met pijlen van Sharaanse boogschutters en een bestorming van Trolloks. Als gevolg daarvan moest Mart Demandreds bewegingen nauwlettend in de gaten houden om ze op tijd te kunnen tegengaan.
Straks zou het nacht worden. Zou de Schaduw zich dan terugtrekken? De Trolloks konden ook in het donker vechten, maar die Sharanen waarschijnlijk niet. Mart gaf nog een reeks bevelen aan boodschappers, die door Poorten weggaloppeerden om ze af te leveren. Het leek wel alsof er slechts een paar tellen verstreken voordat zijn troepen beneden reageerden. ‘Zo snel...’ fluisterde Mart.
‘Dit zal de wereld veranderen,’ zei generaal Galgan. ‘Boodschappers kunnen ogenblikkelijk reageren, bevelvoerders kunnen hun slagen met eigen ogen bekijken en meteen hun strategieën aanpassen.’
Mart gromde instemmend. ‘Ik durf alleen te wedden dat het altijd nog de hele verrekte avond duurt om wat te eten uit de keukentent te krijgen.’
Galgan glimlachte warempel. Het zag eruit alsof er een rotsblok in tweeën spleet.
‘Zeg eens, generaal,’ vroeg Tuon. ‘Wat is uw inschatting van de vaardigheden van mijn gemaal?’
‘Ik weet niet waar u hem vandaan hebt, Grootste, maar hij is een diamant van grote waarde. Ik heb hem het afgelopen uur nauwlettend gevolgd terwijl hij de troepen van de Witte Toren redde. Ondanks zijn... ongebruikelijke stijl heb ik zelden zo’n begaafd bevelhebber gezien.’
Tuon glimlachte niet, maar hij zag aan haar ogen dat ze blij was. Wel mooie ogen, trouwens. En eigenlijk zou het hier misschien toch niet zo erg zijn, nu Galgan niet meer zo nors deed.
‘Bedankt,’ zei Mart binnensmonds tegen Galgan terwijl ze zich allebei naar voren bogen om het veld beneden te bestuderen.
‘Ik beschouw mezelf als een man van de waarheid, mijn prins,’ zei Galgan, die met een eeltige vinger over zijn kin streek. ‘U zult de Kristallen Troon goed dienen. Het zou jammer zijn als u te snel vermoord werd. Ik zal ervoor zorgen dat de eersten die ik achter u aan stuur nog maar pas zijn opgeleid, zodat u ze gemakkelijk kunt afweren.’
Mart voelde dat zijn ogen groot werden. Die man zei het volkomen openhartig, bijna met genegenheid. Alsof hij Mart een gunst bewees door te proberen hem te vermoorden!
‘De Trolloks hier,’ Mart wees naar een groepje van die schepsels beneden, ‘zullen zich straks terugtrekken.’
‘Dat denk ik ook,’ zei Galgan.
Mart wreef over zijn kin. ‘We zullen moeten afwachten wat Demandred met ze doet. Ik ben bang dat de Sharanen misschien vannacht zullen proberen een paar van hun marath’damane ons kamp binnen te krijgen. Ze zijn opmerkelijk toegewijd aan hun zaak. Of ze hebben geen enkel gevoel voor lijfsbehoud.’
Aes Sedai en sul’dam waren niet bepaald schuchter, maar ze waren doorgaans wel voorzichtig. De Sharaanse geleiders waren allesbehalve dat, vooral de mannen.
‘Regel een paar damane voor me om licht te maken bij de rivier,’ zei Mart. ‘En sluit het kamp af, met een kring van damane rondom om uit te kijken naar geleiders. Niemand geleidt, zelfs niet om een verrekte kaars aan te steken.’
‘De... Aes Sedai... zullen dat misschien niet leuk vinden,’ zei generaal Galgan. Ook hij aarzelde voordat hij die woorden uitsprak. Ze waren die naam gaan gebruiken, in plaats van marath’damane, op Marts bevel, hoewel hij had verwacht dat Tuon het zou herroepen. Dat had ze niet gedaan.
Uitvogelen hoe die vrouw nu eigenlijk in elkaar stak zou hem straks echt een genoegen zijn als ze deze ongelooflijke puinhoop allebei overleefden.
Tylee kwam de kamer in lopen. De lange, donkere vrouw met littekens in haar gezicht liep met alle zelfverzekerdheid van een ervaren soldaat. Ze wierp zich op de grond voor Tuon. Er zat bloed op haar kleding en haar pantser was gedeukt. Haar legioen had vandaag een pak slaag gekregen, en ze voelde zich waarschijnlijk als een kleedje dat door de vrouw des huizes was uitgeklopt.
‘Ik ben bezorgd om onze positie hier.’ Mart draaide zich weer om, hurkte neer en keek door het gat. Zoals hij al had voorspeld, waren de Trolloks begonnen zich terug te trekken.
‘Waarom?’ vroeg generaal Galgan.
‘We hebben onze geleiders helemaal uitgeput,’ antwoordde Mart. ‘En we staan met onze rug naar de rivier, een lastige plek om langdurig te verdedigen, vooral tegen zo’n groot leger. Als ze een paar Poorten maken en een deel van het Sharaanse leger vannacht naar deze kant van de rivier verplaatsen, kunnen ze ons verpletteren.’
‘Ik zie wat u bedoelt,’ zei Galgan hoofdschuddend. ‘Ze zijn zo sterk dat ze ons kunnen blijven uitputten, net zolang tot wij zo zwak zijn dat ze een strop om onze nek kunnen gooien en die kunnen aantrekken.’
Mart keek Galgan recht aan. ‘Ik denk dat het tijd wordt dat we deze plek opgeven.’
‘Daar ben ik het mee eens. Het lijkt onze enige reële mogelijkheid,’ zei generaal Galgan knikkend. ‘Waarom kiezen we geen slagveld dat ons meer voordeel oplevert? Zullen uw vrienden uit de Witte Toren instemmen met een aftocht?’
‘We zullen zien,’ zei Mart, die rechtop ging staan. ‘Laat iemand Egwene en de Gezetenen gaan halen.’
‘Ze komen niet,’ zei Tuon. ‘De Aes Sedai willen niet hierheen komen. En ik denk ook niet dat die Amyrlin me in haar kamp toelaat, zeker niet met de beveiliging die ik zou eisen.’
‘Best.’ Mart wuifde naar de Poort in de vloer, waarop de damane hem sloot. ‘We gebruiken een Poort om daardoor te overleggen.’ Tuon kwam niet met tegenwerpingen, dus stuurde Mart boodschappers op pad. Het kostte wat geregel, maar Egwene scheen het wel een goede vondst te vinden.
Tuon vermaakte zichzelf tijdens het wachten door haar troon naar de andere kant van de kamer te laten verplaatsen. Mart snapte niet waarom. Vervolgens begon ze Min lastig te vallen. ‘En die?’ vroeg Tuon toen een slungelig lid van het Bloed binnenkwam en een buiging maakte.
‘Hij gaat binnenkort trouwen,’ antwoordde Min.
‘Geef me eerst het voorteken,’ zei Tuon, ‘en dan pas je interpretatie, alsjeblieft.’
‘Ik wéét wat dit voorteken betekent,’ wierp Min tegen. Ze was op een kleinere troon naast die van Tuon gezet. Het meisje was in zoveel kostbare stoffen en kant gehuld dat je haar had kunnen aanzien voor een muis in een baal zijde. ‘Soms weet ik het meteen, en...’
‘Je geeft me eerst het voorteken,’ zei Tuon op dezelfde toon. ‘En je spreekt me aan als Grootste. Het is een grote eer dat je rechtstreeks tegen me mag spreken. Laat de houding van de Prins van de Raven geen voorbeeld voor je zijn.’
Min hield haar mond, maar ze oogde niet terechtgewezen. Ze ging al te lang met de Aes Sedai om om zich door Tuon te laten koeioneren. Dat zette Mart aan het denken. Hij had wel een vermoeden van waar Tuon mogelijk toe in staat was als ze ontstemd raakte over Min. Hij hield van haar... Licht, daar was hij vrij zeker van, maar hij had zich voorgenomen om altijd een beetje bang voor haar te blijven.
Hij zou een oogje in het zeil moeten houden, zodat Tuon niet besloot om Min te ‘onderwijzen’.
‘Het voorteken voor deze man,’ zei Min, die haar toon – zo te horen – met wat moeite in bedwang hield, ‘is wit kant dat in een vijver drijft. Ik weet dat dit duidt op zijn huwelijk in de nabije toekomst.’
Tuon knikte. Ze wiebelde met haar vingers naar Selucia. De man over wie ze spraken was van het lage Bloed, dus niet hooggeplaatst genoeg om rechtstreeks met Tuon te praten. Zijn hoofd kwam toen hij een buiging maakte zo dicht bij de grond dat het leek alsof hij grote belangstelling had voor kevers en zojuist een exemplaar op de vloer had gezien.
‘Heer Gokhan van het Bloed,’ sprak Selucia, ‘moet naar het front worden verplaatst. Hij mag pas trouwen na het einde van deze oorlog. De voortekenen wijzen erop dat hij lang genoeg zal leven om een vrouw te huwen, en dus zal hij beschermd zijn.’
Min trok een grimas en deed haar mond open, waarschijnlijk om te zeggen dat het niet zo werkte. Mart ving haar blik en schudde zijn hoofd, en ze bond in.
Tuon haalde de volgende naar voren, een jonge soldaat, niet van het Bloed. De vrouw had een lichte huid en geen onaardig gezicht, hoewel Mart verder niet veel van haar kon zien onder dat pantser. De pantsers van mannen en die van vrouwen verschilden niet zo heel veel, en dat vond hij jammer. Mart had een Seanchaanse pantsermaker gevraagd of bepaalde delen van de vrouwelijke borstplaat niet wat meer nadruk zouden moeten krijgen, zogezegd, maar de man had hem aangekeken alsof hij niet goed bij zijn hoofd was. Licht, die mensen hadden geen normen en waarden. Een kerel moest toch weten of hij tegen een vrouw vocht op het slagveld? Dat was alleen maar netjes.
Terwijl Min haar voortekenen opsomde, ging Mart achteroverzitten in zijn stoel, legde zijn laarzen op de kaartentafel en viste in zijn zak naar zijn pijp. Ze zag er best leuk uit, die soldaat, hoewel hij enkele belangrijke delen niet kon zien. Misschien zou ze wel goed zijn voor Talmanes. Die kerel keek veel te weinig naar vrouwen. Hij was verlegen, die Talmanes.
Mart negeerde de blikken die hij trok toen hij zijn stoel op twee poten achteroverkantelde, zijn hakken op tafel legde en zijn pijp begon te stoppen. Seanchanen konden zo prikkelbaar zijn.
Hij wist niet goed wat hij ervan vond dat zoveel Seanchaanse vrouwen soldaten waren. Velen van hen leken op Birgitte, en dat was nog niet zo slecht. Mart zou liever een avondje met haar in een taveerne zitten dan met de helft van de mannen die hij kende.
‘Jij wordt terechtgesteld,’ Sprak Tuon via Selucia, zich richtend tot de soldaat.
Mart viel bijna achterover. Hij greep de tafelrand vast toen de voorpoten van zijn stoel met een klap de grond raakten.
‘Wat?’ riep Min. ‘Nee!’
‘Je hebt het teken van de witte ever gezien,’ zei Tuon.
‘Ik ken de betekenis daarvan niet!’
‘De ever is het wapen van ene Handoin, een van mijn tegenstrevers in Seanchan,’ legde Tuon geduldig uit. ‘De Witte Ever is een voorteken van gevaar en mogelijk verraad. Deze vrouw werkt voor hem of zal dat in de toekomst gaan doen.’
‘U kunt haar niet zomaar terechtstellen!’
Tuon knipperde één keer met haar ogen en keek recht naar Min. Het leek een beetje donkerder en kouder te worden in de kamer. Mart huiverde. Hij vond het niet prettig als Tuon zo deed. Die starende blik van haar... het leek wel de blik van een vreemde. Iemand zonder mededogen. Een standbeeld bevatte meer leven.
Selucia wiebelde met haar vingers naar Tuon. Tuon keek ernaar en knikte.
‘Jij bent mijn Waarheidsspreker,’ zei ze tegen Min, bijna met tegenzin. ‘Je mag me in het openbaar tegenspreken. Zie je een bezwaar tegen mijn beslissing?’
‘Ja,’ antwoordde Min meteen. ‘U gebruikt mijn vaardigheden niet zoals dat zou moeten.’
‘En hoe zou dat dan moeten?’ vroeg Tuon. De soldaat die de doodstraf had gekregen, lag nog altijd op haar buik. Ze zei niets, want haar rang stond haar niet toe tegen de Keizerin te spreken. Ze stond zo laag dat het al een schending van eer zou zijn als ze in Tuons aanwezigheid tegen iemand anders sprak.
‘Wat iemand mógelijk gaat doen is geen reden om hem of haar te doden,’ zei Min. ‘Ik wil niet oneerbiedig zijn, maar als u mensen gaat doden om wat ik u vertel, zeg ik niets meer.’
‘We kunnen je dwingen te spreken.’
‘Probeer het maar,’ zei Min zachtjes. Mart schrok ervan. Bloed en as, ze oogde nu al even kil als Tuon daarnet. ‘Laat maar eens zien hoe het Patroon u behandelt, Keizerin, als u de brenger van voortekenen foltert.’
Maar in plaats daarvan glimlachte Tuon. ‘Je zult goed in deze rol passen. Leg me uit wat je wilt, brenger van voortekenen.’
‘Ik vertel u wat ik zie,’ zei Min, ‘maar van nu af aan moeten de interpretaties daarvan – of het nu de mijne zijn of wat u zelf in die beelden leest – worden stilgehouden. Het liefst alleen tussen ons twee. U mag iemand in de gaten laten houden om wat ik heb gezegd, maar hem of haar niet straffen, behalve als u diegene ergens op betrapt. Laat die vrouw vrij.’
‘Laat het gebeuren,’ zei Tuon. ‘Je bent vrij,’ Sprak ze via Selucia. ‘Blijf trouw aan de Kristallen Troon. Je zult in de gaten worden gehouden.’
De vrouw maakte een buiging en trok zich met gebogen hoofd uit de kamer terug. Mart zag een zweetdruppeltje langs haar slaap omlaag glijden. Ze was dus toch geen standbeeld.
Hij keek weer naar Tuon en Min. Ze staarden elkaar nog steeds aan. Er was geen mes te zien, maar toch had hij een gevoel alsof er iemand was neergestoken. Kon Min nu maar een beetje eerbied leren. Een dezer dagen zou hij haar aan haar kraag – één stap voor de beul uit – bij de Seanchanen moeten wegslepen.
Een Poort spleet de lucht aan de kant van de kamer die Tuon ervoor had aangewezen. Ineens schoot het Mart te binnen waarom ze haar troon had verplaatst. Als die damane gevangen was genomen en was gedwongen te vertellen waar Tuon zat, had een Aes Sedai een Poort kunnen openen op de plaats van haar troon en haar in tweeën kunnen hakken. Het was zo onwaarschijnlijk dat het lachwekkend was – een Aes Sedai zou nog eerder vliegen dan iemand doden die geen Duistervriend was – maar Tuon hield met alles rekening.
De Poort opende en onthulde de Zaal van de Toren in een tent. Achteraan zat Egwene, op een grote stoel. De Amyrlin Zetel zelf, besefte Mart. Bloed en as... ze heeft hem laten ophalen.
Egwene oogde uitgeput, hoewel ze het goed verborg. De anderen waren er al niet beter aan toe. De Aes Sedai waren tot het uiterste beproefd. Als ze een soldaat was geweest, zou hij haar nooit de strijd in sturen. Bloed en bloedas... als Mart een soldaat had met zo’n kleur op zijn gezicht en zo’n blik in zijn ogen, zou hij die kerel naar bed sturen om een week te slapen.
‘We zijn benieuwd naar het doel van dit overleg,’ zei Saerin rustig.
Silviana zat in een kleinere stoel naast Egwene en de andere zusters waren ingedeeld volgens hun Ajah. Er ontbraken er een paar, ook een van de Gelen, voor zover Mart kon inschatten.
Tuon knikte naar Mart. Hij moest deze vergadering voorzitten. Hij lichtte zijn hoed naar haar, wat werd beloond met een half opgetrokken wenkbrauw. Haar gevaarlijke blik was verdwenen, hoewel ze nog steeds keizerlijk oogde.
‘Aes Sedai,’ zei Mart, die opstond en zijn hoed lichtte naar de Gezetenen. ‘De Kristallen Troon stelt het op prijs dat jullie bij zinnen zijn gekomen en ons nu die verrekte slag laten leiden.’
Silviana’s ogen puilden uit alsof iemand haar op de tenen had getrapt. Vanuit zijn ooghoeken ving Mart een flauw glimlachje om Tuons lippen op. Bloed en bloedas, die vrouwen zouden beter moeten weten dan hem zo aan te moedigen.
‘Je bent weer welbespraakt als altijd, Mart,’ zei Egwene droogjes. ‘Heb je je tamme vos nog?’
‘Ja. Hij zit lekker warm op zijn plek.’
‘Zorg goed voor hem,’ zei Egwene. ‘Ik zou niet willen dat je hetzelfde lot ondergaat als Garet Brin.’
‘Dus het was echt Wilsdwang?’ vroeg Mart. Egwene had hem een boodschap gestuurd.
‘Voor zover we kunnen bepalen,’ antwoordde Saerin. ‘Nynaeve Sedai kan de wevingen over iemands geest zien liggen, heb ik gehoord, maar wij kunnen dat niet.’
‘Onze Helers onderzoeken Brin,’ vertelde een gedrongen Domaanse Aes Sedai. ‘Voorlopig kunnen we geen enkele strategie vertrouwen die hij heeft aangeraakt, in ieder geval niet tot we weten hoe lang hij al onder de duim van de Schaduw zat.’
Mart knikte. ‘Dat lijkt me goed. En we moeten onze troepen terugtrekken van de voorde.’
‘Waarom?’ wilde Lelaine weten. ‘De toestand daar is stabiel.’
‘Niet stabiel genoeg,’ zei Mart. ‘Dit terrein bevalt me niet, en we zouden niet moeten vechten waar we dat niet willen.’
‘Ik wil liever geen duim toegeven aan de Schaduw,’ zei Saerin.
‘Een pas grond die we nu opgeven, kan ons er bij zonsopgang twee opleveren,’ antwoordde Mart.
Generaal Galgan mompelde instemmend, en Mart besefte dat hij iets van Haviksvleugel had geciteerd.
Saerin fronste. De anderen leken haar de leiding te hebben gegeven. Egwene hield zich er grotendeels buiten en zat met verstrengelde handen achterin.
‘Ik moet je waarschijnlijk vertellen,’ zei Saerin, ‘dat onze grote kapitein niet het enige doelwit was. Davram Bashere en heer Agelmar probeerden hun legers ook in de vernieling te helpen. Elayne Sedai heeft het goed gedaan in haar strijd en een groot Trollok-leger vernietigd, maar dat heeft ze alleen kunnen bewerkstelligen dankzij hulp van de Zwarte Toren. De Grenslanders zijn verpletterd en zijn bijna twee derde van hun mannen kwijt.’
Mart verkilde. Twee derde? Licht! Dat was een van de beste legers geweest die het Licht had. ‘Lan?’
‘Heer Mandragoran leeft nog,’ zei Saerin.
Nou, dat was al iets. ‘En hoe zit het met dat leger in de Verwording?’
‘Heer Ituralde is gesneuveld in de strijd,’ antwoordde Saerin. ‘Niemand schijnt te weten wat er met hem is gebeurd.’
‘Dit was heel goed voorbereid,’ zei Mart, terwijl zijn gedachten tolden. ‘Bloed en bloedas. Ze hebben geprobeerd alle vier de fronten tegelijk te verpletteren. Ik kan me niet voorstellen hoeveel coördinatie dat moet hebben gekost...’
‘Zoals ik al zei,’ zei Egwene zachtjes, ‘moeten we heel goed oppassen. Hou die vos van je te allen tijde bij je.’
‘Wat wil Elayne doen?’ vroeg Mart. ‘Heeft zij niet de leiding?’ ‘Elayne Sedai helpt de Grenslanders,’ antwoordde Saerin. ‘Ze heeft ons verteld dat Shienar zo goed als verloren is, en ze laat de Asha’man heer Mandragorans leger naar een veilige plek brengen. Morgen wil ze haar leger door Poorten verplaatsen en de Trolloks tegenhouden in de Verwording.’
Mart schudde zijn hoofd. ‘We moeten verenigd verzet bieden.’ Hij aarzelde. ‘Kunnen we haar door een van die Poorten hierheen halen? Of in ieder geval contact met haar opnemen?’
Daar leek niemand iets tegen te hebben. Korte tijd later opende er een volgende Poort naar de tent met Egwene en de Gezetenen. Elayne beende erdoor, met een behoorlijk bolle zwangere buik en ogen die haast vuur spoten. Achter haar ving Mart een glimp op van soldaten in ingezakte houdingen, ploeterend over een schemerig veld.
‘Licht,’ zei Elayne, ‘Mart, wat wil je?’
‘Heb je je strijd gewonnen?’ vroeg Mart.
‘Op het nippertje, ja. De Trolloks in Cairhien zijn vernietigd. De stad is veilig.’
Mart knikte. ‘Ik moet me terugtrekken van onze positie daar.’ ‘Best,’ zei Elayne. ‘Misschien kunnen we ons leger laten samengaan met wat er over is van de Grenslanders.’
‘Ik wil meer doen, Elayne,’ zei Mart, die naar voren stapte. ‘Die truc die de Schaduw heeft geprobeerd... dat was slim, Elayne. Verdómde slim. We zijn gehavend en bijna gebroken. We kunnen het ons niet meer veroorloven om op meerdere fronten tegelijk te vechten.’
‘Wat dan?’
‘Een laatste verdediging,’ zei Mart zachtjes. ‘Wij allemaal samen, op één plek waar het terrein ons voordeel biedt.’
EIayne zweeg, en iemand bracht haar een stoel zodat ze naast Egwene kon zitten. Ze had nog altijd de houding van een koningin, maar haar warrige haar en de brandgaten in haar kleding bewezen wat ze had doorstaan. Mart rook de brandlucht die van haar slagveld kwam, omdat de Poort ernaartoe nog openstond.
‘Dat klinkt wanhopig,’ zei Elayne uiteindelijk.
‘We zijn ook wanhopig,’ zei Saerin.
‘We moeten onze bevelvoerders vragen...’ Elayne liet haar stem wegsterven. ‘Als er nog bevelvoerders zijn van wie we erop kunnen vertrouwen dat ze niet onder Dwang staan.’
‘Er is er maar één,’ zei Mart grimmig, kijkend in haar ogen. ‘En die vertelt jullie nu dat het afgelopen met ons is als we doorgaan zoals we tot nu toe hebben gedaan. De eerdere strategie was goed genoeg, maar na wat we vandaag hebben verloren... Elayne, we zijn dood als we niet één plek uitkiezen om stand te houden, ons te verzamelen en gezamenlijk te strijden.’
Eén laatste worp van de dobbelstenen.
Elayne bleef een tijdje stil zitten. ‘Waar?’ vroeg ze uiteindelijk.
‘Tar Valon?’ opperde Gawein.
‘Nee,’ zei Mart. ‘Dat zouden ze alleen maar belegeren en dan verder trekken. Het mag geen stad zijn waar ze ons kunnen insluiten. We hebben een terrein nodig dat ons tot voordeel strekt, in een land waar de Trolloks geen voedsel kunnen vinden.’
‘Nou, een plek in de Grenslanden zou daar geschikt voor moeten zijn,’ zei Elayne grimassend. ‘Lans leger heeft bijna elke stad en akker waar ze langs zijn gekomen platgebrand om te zorgen dat de Schaduw geen middelen heeft.’
‘Kaarten,’ zei Mart met een wenkend gebaar. ‘Laat iemand kaarten brengen. We hebben een plek nodig in zuidelijk Shienar of Arafel. Zo dichtbij dat de Schaduw het verleidelijk zal vinden om erheen te gaan. Een plek waar hij het tegen ons allemaal tegelijk moet opnemen...’
‘Mart...’ begon Elayne. ‘Geven we ze dan niet wat ze willen? Een mogelijkheid om ons uit te roeien?’
‘Ja,’ zei Mart zachtjes terwijl de Aes Sedai kaarten stuurden. Er stonden tekens op, en aantekeningen in wat leek op generaal Brins handschrift. ‘We moeten een verleidelijk doelwit vormen. We moeten ze naar ons toe lokken en ze dan ofwel verslaan, ofwel verpletterd worden.’
Een langdurig gevecht zou de Schaduw dienen. Zodra er eenmaal genoeg Trolloks in de zuidelijke landen aankwamen, zouden ze niet meer te houden zijn. Hij moest snel winnen of verliezen.
Inderdaad, nog een laatste worp van de dobbelstenen.
Mart wees naar een plek op de kaarten, een plek die Brin had aangemerkt. Er was een goede watervoorraad, een mooie overgang tussen heuvels en rivieren. ‘Deze plek. Merrilor? Hebben jullie die als verzamelplaats voor voorraden gebruikt?’
Saerin grinnikte zachtjes. ‘En dus gaan we terug naar waar we begonnen zijn?’
‘Er zijn wat kleine versterkingen,’ antwoordde Elayne. ‘De mannen hebben een palissade aan de ene kant gebouwd, die we zouden kunnen uitbreiden.’
‘Dat is wat we nodig hebben,’ zei Mart, die zich een strijd daar voorstelde.
Merrilor was een plek waar de twee grote Trollok-legers naartoe konden komen in een poging de mensen tussen hen te pletten. Dat zou verleidelijk zijn. Maar Mart zou het terrein prachtig kunnen gebruiken...
Ja. Het zou net zo gaan als bij de slag om de Priyakloof. Als hij boogschutters langs die kliffen zette – nee, draken – en als hij de Aes Sedai een paar dagen rust kon geven... De Priyakloof. Hij had erop gerekend dat hij een brede rivier kon gebruiken om het Hamareaanse leger bij de ingang van de Kloof in te sluiten. Maar toen hij de valstrik wilde laten dichtklappen, was die verrekte rivier ineens opgedroogd. De Hamareanen hadden er aan de andere kant van de Kloof een dam in gezet. Ze waren gewoon over de rivierbedding gelopen en ontkomen. Dat is een lesje dat ik niet licht zal vergeten.
‘Dit voldoet wel,’ zei Mart, die zijn hand op de kaart legde. ‘Elayne?’
‘Laat het maar gebeuren,’ zei Elayne. ‘Ik hoop dat je weet wat je doet, Mart.’
Terwijl ze dat zei, begonnen de dobbelstenen te ratelen in zijn hoofd.
Galad sloot Troms ogen. Hij had het slagveld ten noorden van Cairhien meer dan een uur lang afgezocht om hem te vinden. Trom was doodgebloed, en slechts een paar hoekjes van zijn mantel waren nog wit. Galad trok de officiersknopen van zijn schouder – die waren ongelooflijk genoeg niet besmeurd – en stond op.
Hij voelde zich tot op het bot vermoeid. Hij liep terug over het slagveld, langs hele stapels doden. De kraaien en raven waren al neergestreken. Een golvend, trillend zwart dat de grond bedekte als een laag schimmel. Van een afstand leek het wel alsof de aarde zwartgeblakerd was, zoveel aasvogels waren er.
Af en toe kwam Galad mannen net als hij tegen, die tussen de lijken naar vrienden zochten. Er waren verrassend weinig plunderaars op het slagveld. Elayne had er een paar gesnapt die probeerden uit Cairhien weg te sluipen en had gedreigd hen op te hangen.
Ze wordt harder, dacht Galad op weg terug naar het kamp. Zijn laarzen voelen als lood aan zijn voeten. Dat was goed. Als kind had ze vaak beslissingen genomen vanuit het hart. Nu was ze koningin, en zo gedroeg ze zich ook. Als hij nu alleen haar morele kompas maar recht kon zetten. Ze was geen slecht mens, maar Galad wenste dat ze – en de andere vorsten – even helder kon zien als hij.
Hij begon te aanvaarden dat ze dat niet deden. Hij begon te aanvaarden dat het niet erg was, zolang ze hun best maar deden. Wat die eigenschap van hem ook was die hem de mogelijkheid gaf om de juiste kant van dingen te zien, het was overduidelijk een zegen van het Licht. Het was niet goed om anderen te minachten omdat zij daar niet mee waren geboren. Net zoals het niet goed was om een man te minachten omdat hij was geboren met slechts één hand en dus een minder goede zwaardvechter was.
Veel van de levenden die hij tegenkwam, zaten op de grond op de weinige plekken waar geen lijken of bloed lagen. Die mannen oogden niet als de winnaars van een strijd, hoewel de Asha’man deze dag hadden gered. De truc met de lava had hun soldaten de ademruimte gegeven die ze nodig hadden om zich te hergroeperen en aan te vallen.
Die slag was kort en fel geweest. Trolloks gaven zich niet over, en ze konden de monsters ook niet toestaan zich uit het gevecht los te maken en te vluchten. Dus hadden Galad en de anderen gevochten en gebloed en waren er nog doden gevallen lang nadat duidelijk was dat ze zouden overwinnen.
De Trolloks waren nu dood. De overgebleven mannen zaten over de deken van lijken uit te staren. Alsof ze verdoofd waren door het vooruitzicht om op zoek te moeten gaan naar de paar overlevenden tussen de honderdduizenden doden.
De ondergaande zon en verstikkende wolken kleurden het licht rood en wierpen een bloederige glans over de gezichten.
Galad kwam uiteindelijk bij de lange heuvel aan die de scheidslijn vormde tussen de twee slagvelden. Hij beklom hem langzaam en probeerde niet te denken aan hoe fijn een bed zou voelen. Of een slaapvlonder op de vloer. Of gewoon een platte rots ergens op een stil plekje waar hij zich in zijn mantel kon oprollen.
De frisse lucht boven op de heuvel was een schok voor hem. Hij rook nu al zo lang de stank van bloed en sterfte dat de reine lucht de verkeerde geur leek te hebben. Hij schudde zijn hoofd en liep langs vermoeide Grenslanders die door Poorten sjokten. De Asha’man waren vertrokken om de Trolloks in het noorden op afstand te houden, zodat heer Mandragorans legers konden ontkomen.
Voor zover Galad had gehoord, waren de Grenslanderlegers nog maar een fractie van wat ze waren geweest. Het verraad van de grote kapiteins was het diepst gevoeld door heer Mandragoran en zijn mannen. Galad werd misselijk van die gedachte, want deze strijd was niet gemakkelijk geweest voor hem of ieder ander bij Elayne. Het was verschrikkelijk geweest. En toch, hoe erg het bij hen ook was geweest, bij de Grenslanders was het er nog erger aan toegegaan.
Galad wist met moeite zijn maag te bedaren terwijl zijn uitzicht van boven op de heuvel onthulde hoeveel aasvogels er voor een feestmaal waren neergestreken. De onderdanen van de Duistere vielen, en andere onderdanen van de Duistere vraten zich vol.
Uiteindelijk trof Galad Elayne. Haar hartstochtelijke woorden, uitgesproken tegen Tam Altor en Arganda, voelden als een klap in zijn gezicht.
‘Mart heeft gelijk,’ zei ze. ‘De Akker van Merrilor is een goed slagveld. Licht! Ik wou dat we de mensen meer tijd konden geven om te rusten. We hebben maar een paar dagen, hooguit een week, voordat de Trolloks ook bij Merrilor zijn.’ Ze schudde haar hoofd. ‘We hadden die Sharanen moeten zien aankomen. Als het erop begint te lijken dat de Duistere slechte kaarten in de hand heeft, zal hij natuurlijk gewoon een paar nieuwe kaarten aan het spel toevoegen.’
Galads trots eiste van hem dat hij bleef staan terwijl hij luisterde naar Elaynes overleg met de andere bevelvoerders. Maar voor één keer verloor zijn trots het, liet hij zich op een kruk vallen en zakte naar voren.
‘Galad,’ zei Elayne, ‘je moet echt even een Asha’man vragen om je vermoeidheid weg te nemen. Het is dwaasheid om ze als verschoppelingen te blijven behandelen.’
Galad rechtte zijn rug. ‘Het heeft niks met de Asha’man te maken,’ snauwde hij. Te geprikkeld. Hij was moe. ‘Deze vermoeidheid herinnert me aan wat we vandaag hebben verloren. Het is een uitputting die mijn mannen ook moeten doorstaan, en dus doe ik het ook, anders vergeet ik hoe moe zij zijn en zet ik ze te veel onder druk.’
Elayne keek hem fronsend aan. Hij maakte zich er allang niet meer druk over of zijn woorden haar misschien beledigden, Het leek toch wel alsof hij niet eens kon zeggen dat het een mooie dag was of dat zijn thee heet was zonder dat hij haar daar om de een of andere reden mee tegen de haren in streek.
Het zou fijn zijn geweest als Aybara er niet vandoor was gegaan. Die man was een leider – een van de weinigen die Galad ooit had ontmoet – waar je daadwerkelijk een gesprek mee kon voeren zonder je druk te hoeven maken dat je hem zou krenken. Misschien zou Tweewater een goede plek zijn om de Witmantels onder te brengen.
Al was er natuurlijk wel iets van een geschiedenis van kwaad bloed tussen hen. Maar daar kon hij aan werken...
Ik noemde ze Witmantels, dacht hij even later. In mijn hoofd noemde ik de Kinderen net Witmantels. Dat was hem lang niet meer overkomen.
‘Majesteit,’ zei Arganda. Hij stond naast Logain, de leider van de Asha’man, en Havien Nurelle, de nieuwe bevelhebber van de Vleugelgarde. Talmanes van de Bond van de Rode Hand kwam aansjokken met een paar bevelvoerders van de Saldeanen en het Legioen van de Draak. Ouder Haman van de Ogier zat een stukje verderop op de grond en staarde met een verdoofde blik naar de zonsondergang.
‘Majesteit,’ vervolgde Arganda, ‘ik besef dat u dit beschouwt als een grote overwinning...’
‘Het is ook een grote overwinning,’ kapte Elayne hem af. ‘We moeten de mannen ervan overtuigen dat ze het zo moeten zien. Nog geen acht uur geleden ging ik ervan uit dat ons hele leger zou worden afgeslacht. We hebben gewonnen.’
‘Ten koste van de helft van onze troepen,’ zei Arganda zachtjes.
‘Wat mij betreft een overwinning,’ drong Elayne aan, ‘aangezien we een volledige vernietiging verwachtten.’
‘De enige overwinnaar vandaag is de slager,’ zei Nurelle zacht. Hij oogde getergd.
‘Nee,’ zei Tam Altor, ‘ze heeft gelijk. De troepen moeten begrijpen wat hun verliezen hebben opgeleverd. We móéten dit als een overwinning behandelen. Het moet zo worden opgetekend in de geschiedenissen, en de soldaten moeten ervan worden overtuigd om het zo te zien.’
‘Dat is een leugen,’ hoorde Galad zichzelf zeggen.
‘Niet waar,’ zei Altor. ‘We hebben vandaag vele vrienden verloren. Licht, maar dat geldt voor ons allemaal. Maar de Duistere wil juist dat we ons op dat sterven richten. Zeg maar eens dat ik ongelijk heb. We moeten naar het Licht kijken, niet naar de Schaduw, anders wordt het onze ondergang.’
‘Door hier te winnen,’ zei Elayne, met opzettelijk nadruk op dat woord, ‘hebben we onszelf tijd gegeven. We kunnen ons verzamelen bij Merrilor, ons daar ingraven en met ons allen een laatste grote verdediging opzetten tegen de Schaduw.’
‘Licht,’ fluisterde Talmanes. ‘We gaan dit nog een keer doormaken, of niet?’
‘Ja,’ zei Elayne met tegenzin.
Galad keek uit over de velden vol doden en huiverde. ‘Merrilor zal nog erger zijn. Het Licht sta ons bij... het wordt daar nóg erger.’