Perijn had niet verwacht in slaap te vallen, maar na een koude stamppot had zijn volle maag daarvoor gezorgd. Zijn besluit over de knollen had stand gehouden tot hij de geur van de etensresten opving. Als hij had gedroomd, kon hij het zich niet herinneren. Hij werd wakker doordat Lan zijn schouder schudde. De dageraad kierde door de deuropening, waardoor de zwaardhand een schaduw was met een aura van licht om hem heen.
‘Rhand is weg,’ was het enige dat Lan zei voor hij gehaast wegschoot, maar dat was meer dan genoeg.
Perijn duwde zichzelf gapend omhoog en kleedde zich in de ochtendkou snel aan. Buiten zag hij slechts een handvol Shienaranen hun paarden gebruiken om de Trollokkadavers tussen de bomen te slepen en de meesten liepen alsof ze beter in hun ziekbed hadden kunnen blijven. Het kostte het lichaam tijd om de kracht weer op te bouwen die de Heling had verbruikt.
Perijns maag speelde op en zijn neus snoof de bries op, hopend dat iemand al aan het ontbijt was begonnen. Hij had nu zin in die knolwortels, rauw als het nodig was. Maar hij ving alleen de stank op van gevelde Myrddraal, de geuren van dode Trolloks en mannen, levend en dood, van paarden en bomen. En van dode wolven. Moiraines hut, hoog tegen de helling aan de andere kant van het dal, leek een middelpunt van bedrijvigheid. Min haastte zich naar binnen, even later kwam Masema eruit en vervolgens Uno. De eenogige man verdween op een drafje tussen de bomen, in de richting van de steile rotswand achter de hut, terwijl de andere Shienaraan de helling af hinkte.
Perijn begaf zich op weg naar de hut. Toen hij door het smalle stroompje spetterde, kwam hij Masema tegen. Op het ingevallen gezicht van de Shienaraan stak het litteken op zijn kaak scherp af en zijn ogen lagen nog dieper dan anders. Midden in de stroom hief hij opeens het hoofd en greep Perijn bij zijn mouw beet.
‘Jij bent van zijn dorp,’ zei Masema schor. ‘Jij moet het het beste weten. Waarom heeft heer Draak ons verlaten? Welke zonde hebben we begaan?’
‘Zonde? Waar heb je het over? Waar Rhand ook heen is, jij of ik hebben er niets mee te maken.’ Masema leek er niet echt tevreden mee; hij bleef Perijns mouw vasthouden en keek hem strak in het gezicht, alsof daar de antwoorden te vinden waren. IJzig water begon Perijns linkerlaars binnen te sijpelen. ‘Masema,’ zei hij bedachtzaam, ‘wat heer Draak ook deed, het was volgens zijn plan. Heer Draak zou ons niet in de steek laten.’ Of wél? Zou ik het hebben gedaan als ik hem was?
Masema knikte langzaam. ‘Ja. Ja, ik begrijp het nu. Hij is alleen weggegaan om het bericht van zijn komst te verspreiden. Wij moeten hetzelfde doen. Ja.’ Hij hinkte mompelend de stroom uit. Soppend bij elke stap klom Perijn naar Moiraines hut en klopte aan. Er kwam geen antwoord. Hij aarzelde een ogenblik en stapte toen naar binnen.
De voorste ruimte, waar Lan sliep, was even kaal en eenvoudig als Perijns hut, met een ruw bed tegen de wand, enkele haken om bezittingen aan op te hangen en een plank. Door de deuropening kwam slechts weinig licht binnen en de enige andere verlichting bestond uit zelfgemaakte lampjes op de plank, krullen van vettig oliehout die in de barstjes van rotssteentjes waren gestoken. Ze verspreidden dunne rookkringeltjes die vlak onder het dak een nevelsliert vormden. Perijn trok walgend zijn neus op.
Het lage dak was vlak boven zijn hoofd en Loial stootte er echt zijn hoofd aan, zelfs nu hij met opgetrokken knieën op de hoek van Lans bed zat om zich wat kleiner te maken. De oren van de Ogier bewogen zich verontrust. Min zat in kleermakerszit op de zandvloer naast de deur die naar de kamer van Moiraine leidde, terwijl de Aes Sedai diep in gedachten verzonken liep te ijsberen. Het moesten boze gedachten zijn. Ze had slechts ruimte voor drie stappen, maar ze maakte er verwoed gebruik van en haar snelle stappen waren in tegenspraak met haar kalme gezicht.
‘Ik denk dat Masema gek aan het worden is,’ zei Perijn.
Min snoof. ‘Je kunt het verschil toch niet merken.’
Moiraine kwam opeens met strakke mond voor hem staan. Haar stem klonk zacht. Te zacht, is Masema vanmorgen voor jou het belangrijkste, Perijn Aybara?’
‘Nee, ik zou graag willen weten wanneer Rhand is weggegaan en waarom. Heeft iemand hem gezien? Weet iemand waar hij heen is?’ Hij zette zich schrap om even effen en streng terug te kijken. Het was niet gemakkelijk. Hij was veel groter, maar zij was een Aes Sedai. ‘Heb jij ervoor gezorgd, Moiraine? Heb je hem zo strak aan de teugel gehouden dat hij in zijn ongeduld uiteindelijk ergens heen wilde, iets wilde doen, zodat hij niet meer stil hoefde te zitten?’ Loials oren verstrakten en hij waarschuwde met heimelijke gebaren.
Met haar hoofd schuin keek Moiraine Perijn strak aan en het lukte hem nog net haar recht aan te kijken. ‘Het komt niet door mij,’ zei ze. ‘Hij is ergens vannacht verdwenen. Wanneer, hoe en waarom hoop ik nog uit te zoeken.’
Loials schouders zakten neer met een ingehouden zucht van opluchting. Voor een Ogier ingehouden, voor de anderen klonk het als stoom die in een smidse van roodgloeiend ijzer dampte. ‘Erger nooit een Aes Sedai,’ zei hij fluisterend, duidelijk voor zichzelf bedoeld, maar voor iedereen hoorbaar. ‘Je kunt beter de zon omhelzen dan een Aes Sedai ergeren.’
Min rekte zich net genoeg uit om Perijn een opgevouwen stuk papier te geven. ‘Loial ging hem opzoeken nadat we hem gisteren in bed hadden geholpen en Rhand vroeg hem toen om papier, inkt en een pen.’ De oren van de Ogier schoten omhoog en zijn bezorgde frons deed zijn lange wenkbrauwen helemaal tot op zijn wangen hangen, ik wist niet wat hij van plan was. Ik wist het niet.’
‘Dat weten we,’ zei Min. ‘Niemand beschuldigt je ergens van, Loial.’ Moiraine keek fronsend naar het papier, maar ze probeerde Perijn niet tegen te houden toen die het begon te lezen. Het was Rhands handschrift.
Wat ik doe, doe ik omdat er geen andere manier is. Hij is weer naar mij op jacht en ditmaal moet een van ons sterven, denk ik. Het is niet nodig dat de mensen om me heen ook sterven. Er zijn er al te veel voor mij gestorven. Ik wil ook niet sterven en dat zal ook niet gebeuren, als ik dat kan voorkomen. Dromen bevatten dood en leugens, maar ook waarheden.
Dat was alles, geen handtekening. Perijn hoefde zich niet af te vragen wie die ‘hij’ was. Voor Rhand, voor hen allen, kon dat er maar één zijn: Ba’alzamon.
‘Hij heeft het onder die deur daar doorgeschoven,’ zei Min strak. ‘Hij heeft wat oude kleren gepakt die de Shienaranen te drogen hadden gehangen, zijn fluit en een paard. Verder niets, behalve wat voedsel, voor zover we kunnen zien. Geen enkele schildwacht heeft hem zien vertrekken en vannacht zouden ze een muis voorbij hebben zien kruipen.’
‘En zou het wat hebben uitgemaakt als ze dat wel hadden gedaan?’ zei Moiraine kalmpjes. ‘Zou een van hen, wie dan ook, heer Draak hebben tegengehouden? Of hem hebben durven uitdagen? Sommigen – en Masema is daar een van – zouden zich de keel afsnijden als héér Draak dat beval.’
Nu was het Perijns beurt haar te bestuderen. ‘Had je dan iets anders verwacht? Ze hebben gezworen hem te volgen. Licht, Moiraine, als jij er niet was geweest, zou hij zich nooit tot Draak hebben uitgeroepen. Wat verwachtte je dan van hen?’ Ze gaf geen antwoord en hij ging door, kalmer nu. ‘Geloof jij in hem, Moiraine? Dat hij werkelijk de Herrezen Draak is? Of denk je dat hij een onbenul is die je kunt gebruiken tot de Ene Kracht hem doodt of krankzinnig maakt?’
‘Beheers je, Perijn,’ zei Loial. ‘Niet boos worden.’
‘Ik zal me beheersen als ze me antwoord geeft. Nou, Moiraine?’
‘Hij is wat hij is,’ zei ze scherp.
‘Je hebt gezegd dat het Patroon hem uiteindelijk op het juiste pad zou dwingen. Is dit het pad of probeert hij alleen maar aan jou te ontkomen?’ Heel even meende hij dat hij te ver was gegaan – haar donkere ogen fonkelden van woede – maar hij weigerde zijn woorden terug te nemen. ‘Nou?’
Moiraine haalde diep adem. ‘Dit kan heel goed door het Patroon bepaald zijn, maar ik wilde hem niet alleen laten gaan. Ondanks al zijn kracht is hij op vele gebieden even weerloos als een klein kind en even onwetend van die wereld hierbuiten. Hij geleidt, maar kan het niet beheersen, weet niet of de Kracht wel of niet komt als hij zich ervoor openstelt en als ze er wel is, beheerst hij haar evenmin. De Kracht zelf zal hem doden voor hij de kans loopt krankzinnig te worden als hij het niet leert beheersen, maar hij moet nog zoveel leren. Hij wil hollen voor hij heeft leren lopen.’
‘Je zoekt spijkers op laag water en je legt een vals spoor, Moiraine,’ snoof Perijn. ‘Als hij is wie jij zegt dat hij is, is het dan nooit bij je opgekomen dat hij misschien weet wat hij moet doen, nog beter dan jij?’
‘Hij is wat hij is,’ herhaalde ze ferm, ‘maar ik moet hem in leven houden als hij iets wil bereiken. Dood maakt hij geen enkele voorspelling waar en zelfs als het hem lukt Duistervrienden en Schaduwgebroed te vermijden, dan zijn er nog duizenden andere handen die willen toeslaan. Ze hebben maar de kleinste aanwijzing nodig over hem en wat hij is. Maar als dat het enige was, zou ik me lang niet zoveel zorgen maken als nu. We hebben rekening te houden met de Verzakers.’ Perijn schrok en in de hoek kreunde Loial. ‘De Duistere en alle Verzakers zijn gekerkerd in Shayol Ghul...’ begon Perijn onwillekeurig op te dreunen, maar ze liet hem niet uitpraten.
‘De zegels verzwakken, Perijn. Sommige zijn gebroken, hoewel de wereld dat nog niet weet. Nog niet mag weten. De Vader van de Leugen is niet vrij. Nog niet. Maar nu de zegels steeds zwakker worden... Welke Verzakers zijn al los? Lanfir? Sammael? Asmodean, of Be’lal, of Rahvin? Ishamael zelf, de Verrader van Hoop? Het waren er dertien, en ze zijn aan de zegels gebonden, niet in de kerker van de Duistere. Dertien van de machtigste Aes Sedai uit de Eeuw der Legenden, de zwakste van hen veel sterker dan de tien sterkste Aes Sedai van deze tijd samen; de domste nog steeds in het bezit van alle kennis uit de Eeuw der Legenden. En zij, elke man en elke vrouw, gaven het Licht op en schonken hun ziel aan de Schaduw. Stel dat ze nu vrij zijn en hem daarbuiten opwachten? Ik kan en wil hem niet aan hen overlaten.’
Perijn huiverde, gedeeltelijk door de ijzige toon van haar laatste woorden en gedeeltelijk door wat het woord Verzakers bij hem opriep. De gedachte dat er ook maar één Verzaker weer vrij op de wereld rondzwierf, probeerde hij uit alle macht te onderdrukken. Zijn moeder had hem als klein kind met hun naam bang gemaakt. Ishamael neemt jongetjes mee die tegen hun moeder liegen. Lanfir neemt ’s nachts jongetjes te pakken die niet op tijd naar bed gaan. Dat hij nu ouder was, hielp niet veel, niet nu hij wist dat ze allemaal echt bestonden. Niet nu Moiraine zei dat er nog meer vrij konden rondlopen. ‘Gekerkerd in Shayol Ghul,’ fluisterde hij, wensend dat hij dat kon geloven. Bedrukt las hij Rhands brief nog eens na. ‘Dromen. Gisteren had hij het ook over dromen.’
Moiraine kwam dichter bij hem staan en keek hem strak in de ogen. ‘Dromen?’ Lan en Uno kwamen binnen, maar ze gebaarde hen stil te zijn. Het kleine vertrek was nu meer dan overvol, met vijf mensen plus een Ogier. ‘Welke dromen heb jij de laatste nachten gehad, Perijn?’ Ze negeerde zijn gesputter dat er met zijn dromen niets fout was. ‘Vertel het me,’ drong ze aan. ‘Welke droom heb je gehad die ongewoon was? Vertel het me.’ Haar blik hield hem vast als een smidstang en dwong hem te spreken.
Hij keek de anderen aan – ze staarden hem allen aan, zelfs Min – en vertelde toen weifelend over de droom die hem ongewoon leek, de droom die iedere nacht kwam. De droom van het zwaard dat hij niet kon aamaken. Hij verzweeg de wolf die de laatste keer was verschenen.
‘Callandor!’ zuchtte Lan toen hij was uitverteld. Steenhard gezicht of niet, hij keek stomverbaasd.
‘Ja,’ zei Moiraine, ‘maar we moeten volkomen zeker zijn. Ga met de anderen praten.’ Toen Lan zich weg haastte, wendde ze zich tot Uno. ‘Hoe staat het met jouw dromen? Heb jij ook van een zwaard gedroomd?’
De Shienaraan schuifelde met zijn voeten. Het geschilderde rode oog op de ooglap staarde Moiraine recht aan, maar zijn echte oog knipperde en schoot schichtig weg. ‘Ik droom altijd van die bloed... van zwaarden, Moiraine Sedai,’ zei hij stijfjes, ik neem aan dat ik de laatste nachten ook wel over een zwaard heb gedroomd, maar ik ken mijn dromen niet zo goed als heer Perijn hier.’ Moiraine vroeg: ‘Loial?’
‘Mijn dromen zijn altijd hetzelfde, Moiraine Sedai. De gaarden en de Grote Bomen en de stedding. Wij Ogier dromen altijd van de stedding als we daar niet zijn.’ De Aes Sedai wendde zich weer tot Perijn.
‘Gewoon, een gewone droom,’ zei hij. ‘Alleen maar een droom.’ ik betwijfel het,’ zei ze. ‘Je beschreef een zaal die het Hart van de Steen wordt genoemd, in een burcht die de Steen van Tyr wordt genoemd. Het leek of je in die zaal stond. En dat glinsterende zwaard is Callandor, het zwaard dat geen zwaard is, het zwaard dat niet kan worden aangeraakt.’
Loial ging rechtop zitten en stootte zijn hoofd tegen het dak. Hij leek het niet eens te merken, in de Voorspellingen van de Draak staat dat de Steen niet zal vallen tot Callandor in handen van de Draak is. De val van de Steen van Tyr zal een belangrijk voorteken zijn van de wedergeboorte van de Draak. Als Rhand Callandor vasthoudt, moet de hele wereld hem erkennen als de Draak.’
‘Misschien.’ Het woord kwam peinzend over de lippen van de Aes Sedai, als een ijsschots in kalm water.
‘Misschien?’ vroeg Perijn. ‘Misschien? Ik dacht dat dat het allerlaatste voorteken was, het allerlaatste om de Voorspellingen te vervullen.’
‘Niet het eerste, noch het laatste,’ zei Moiraine. ‘Callandor vormt slechts één vervulling uit de Karaethon Reeks, zoals zijn geboorte op de helling van de Drakenberg de eerste was. De naties moeten door hem nog worden gebroken, of de wereld verbrijzeld. Zelfs geleerden die de Voorspellingen hun hele leven hebben bestudeerd, weten niet hoe ze alles moeten verklaren. Wat betekent “hij zal zijn volk slaan met het zwaard van de vrede en het vernietigen met het blad”? Wat betekent “hij zal de negen manen binden om hem te dienen”? Toch krijgen die in de Reeks evenveel gewicht als Callandor. Er zijn er meer. Welke “wonden van waanzin en afgesneden hoop” heeft hij geheeld? Welke ketenen heeft hij gebroken en wie heeft hij geketend? En sommige zijn zo raadselachtig dat hij ze misschien al vervuld heeft, hoewel ik me daar niet bewust van ben. Al met al, Callandor is zeker niet het eind.’
Perijn trok onrustig zijn schouders op. Hij kende slechts kleine stukjes van de Voorspellingen en had er een nog grotere afkeer van gekregen sinds Moiraine die banier in Rhands handen had gelegd. Nee, het was zelfs nog eerder geweest. Sinds zijn reis door middel van een Portaalsteen was hij ervan overtuigd dat zijn leven met dat van Rhand was verbonden.
Moiraine sprak verder. ‘Als je denkt dat hij enkel zijn hand hoeft uit te steken, Loial, zoon van Arent, zoon van Halan, ben je een dwaas, net als hij, indien hij hetzelfde denkt. Zelfs als hij Tyr levend bereikt, komt hij de Steen misschien nooit binnen.’
‘De Tyrenen hebben een afschuw van de Ene Kracht en nog meer van elke man die beweert de Draak te zijn. Geleiden is verboden en Aes Sedai worden er op z’n best gedoogd, zolang ze niet geleiden. Het vertellen van de Voorspellingen van de Draak, of zelfs het bezit van het boek, is voldoende om je in de Tyreense gevangenis te brengen. Niemand komt de Steen van Tyr binnen zonder toestemming van de hoogheren en alleen de hoogheren betreden het Hart van de Steen. Hij is er nog niet klaar voor. Nog niet klaar.’
Perijn gromde stil. De Steen zou nooit ingenomen worden tot de Herrezen Draak Callandor in handen hield. Callandor. Hoe wordt hij in Lichtsnaam verondersteld daar te komen – midden in een bloedburcht! – voor die burcht valt? Het is waanzin.
‘Waarom blijven we hier zo rustig zitten?’ barstte Min los. ‘Als Rhand op weg is naar Tyr, waarom volgen we hem dan niet? Hij kan worden vermoord, of... of... Waarom zitten we hier nog?’ Moiraine legde haar hand op Mins hoofd. ‘Omdat ik het zeker wil weten,’ zei ze zacht. ‘Het is heel lastig om door het Rad voor grootsheid te worden gekozen of in de nabijheid van grootsheid te verkeren. De uitverkorenen van het Rad kunnen slechts nemen wat komt.’ ik ben het zat om maar te nemen wat er komt.’ Min veegde ruw met haar handen over haar wangen. Perijn meende tranen te zien. ‘Rhand kan al dood zijn terwijl wij hier blijven zitten.’ Moiraine streelde Mins haar; op het gezicht van de Aes Sedai lag een blik die bijna van medelijden getuigde.
Perijn ging op Lans bed zitten, naast Loial. Er hing in dit vertrek een dikke, zware mensengeur, een geur van mensen en zorgen en vrees. Loial rook naar boeken en bomen en ook naar bezorgdheid. De hut leek een val, met die wanden om hem heen, en zo klein. De brandende houtkrullen stonken. ‘Hoe kan mijn droom aanduiden waar Rhand heen is gegaan?’ vroeg hij. ‘Het was mijn droom.’
‘Zij die de Ene Kracht kunnen geleiden,’ zei Moiraine kalmpjes, ‘zij die vooral sterk zijn met Geest, kunnen hun dromen soms aan anderen opdringen.’ Ze bleef Min strelen. ‘Vooral aan anderen die... ontvankelijk zijn. Ik denk niet dat Rhand het opzettelijk deed, maar de dromen van hen die de Ware Bron aanraken, kunnen krachtig zijn. Bij iemand die zo sterk is als hij, kunnen ze een heel dorp in hun greep krijgen, misschien zelfs een stad. Hij weet weinig van wat hij doet en zelfs nog minder van hoe hij het moet beheersen.’
‘Waarom heb jij die droom dan ook niet gehad?’ wilde hij weten. ‘Of Lan?’ Uno staarde recht voor zich uit en keek alsof hij liever ergens anders wilde zijn en Loials oren zakten omlaag. Perijn was te moe en te hongerig en het kon hem niets schelen of hij wel de juiste eerbied voor een Aes Sedai betoonde. Hij was eveneens heel boos, besefte hij. ‘Waarom?’
Moiraine gaf hem kalm antwoord. ‘De Aes Sedai leren hun dromen af te schermen. Ik doe dat zonder nadenken als ik slaap. Zwaardhanden wordt iets soortgelijks gegeven bij de binding. De gaidin kunnen niet doen wat ze moeten doen als de Schaduw hun dromen kan binnensluipen. We zijn allemaal kwetsbaar wanneer we slapen en de Schaduw is sterk in de nacht.’
‘Elke keer horen we onverwachts iets nieuws van je,’ mopperde Perijn.
‘Kun je ons niet af en toe iets vooraf vertellen, in plaats van het telkens achteraf uit te leggen?’ Uno’s ogen schoten schichtig naar de deur, alsof hij wilde wegvluchten.
Moiraine keek Perijn vlak aan. ‘Wil je dat ik in één middag een heel leven van kennis met je deel? Of zelfs in een heel jaar? Pas op als je droomt, Perijn Avbara. Pas heel erg op met dromen.’ Hij wendde zijn ogen af. ‘Dat doe ik,’ mompelde hij. ‘Dat doe ik.’ Daarna bleef het stil en leek niemand de stilte te willen verbreken. Min zat naar haar gekruiste benen te kijken, maar putte blijkbaar enige troost uit Moiraines aanwezigheid. Uno stond tegen de zijwand en keek naar niemand. Loial vergat zichzelf voldoende om een boek uit zijn zak te trekken en in het schemerlicht te gaan lezen. Het wachten duurde lang en was voor Perijn verre van gemakkelijk. Ik ben niet bang voor de Schaduw in mijn dromen. Ik ben bang voor wolven! Ik laat ze niet binnen. Ik sta het niet toe!
Lan kwam terug en Moiraine veerde gretig op. De zwaardhand beantwoordde de vraag in haar ogen. ‘De helft herinnert zich dromen met zwaarden, uit de laatste vier nachten. Sommigen herinneren zich een plek met hoge zuilen en vijf zeggen dat het zwaard van kristal was of van glas. Masema zegt te hebben gezien hoe Rhand het vannacht vasthield.’
‘Die wel,’ zei Moiraine. Ze wreef bruusk haar handen over elkaar en leek opeens een bron van kracht. ‘Nu weet ik het zeker. Hoewel ik nog graag zou willen weten hoe hij hier ongezien weg heeft kunnen komen. Als hij een of ander Talent uit de Eeuw der Legenden heeft hervonden...’
Lan keek Uno aan en de eenogige man haalde verbijsterd zijn schouders op. ‘Ik was het vervloekt vergeten door al die bloedverhalen over die bloed...’ Hij schraapte zijn keel en wierp een snelle blik op Moiraine. Die keek hem afwachtend aan en hij ging verder, ik bedoel... eh... wat ik wil zeggen is dat ik het spoor van heer Draak heb gevolgd. Er is een andere weg uit het dal ontstaan. De... de aardbeving heeft de verste wand omlaag doen storten. De klim is moeilijk, maar je kunt er met een paard komen. Ik heb daarboven nog meer sporen gevonden en vandaar kun je gemakkelijk rond de berg rijden.’ Toen hij uitgesproken was, liet hij langzaam zijn adem ontsnappen. ‘Goed,’ zei Moiraine. ‘Hij heeft tenminste niet uitgevonden hoe hij kan vliegen, zichzelf onzichtbaar kan maken, of iets anders legendarisch. We moeten hem zonder verder uitstel volgen. Uno, ik zal je genoeg geld geven om met de anderen naar Jehanna te komen en de naam van iemand die jullie daar meer geld zal bezorgen. De Geldaners zijn op hun hoede voor vreemdelingen, maar als je je niet met vreemden bemoeit, zullen ze je geen problemen geven. Wacht daar tot ik bericht stuur.’
‘Maar wij willen met u mee,’ protesteerde hij. ‘Wij hebben allen gezworen de Herrezen Draak te volgen. Ik begrijp niet hoe wij met weinigen een burcht kunnen innemen die nog nooit is gevallen, maar met heer Draak die ons bijstaat, zullen wij doen wat gedaan moet worden.’
‘Dus dan zijn wij nu het Volk van de Draak!’ Perijn lachte vreugdeloos. ‘De Steen van Tyr zal nooit vallen tot het Volk van de Draak komt. Heb jij ons een nieuwe naam gegeven, Moiraine?’
‘Hou je tong in bedwang, smid.’ gromde Lan, een ijzige rots. Moiraine keek hen beiden scherp aan en ze zwegen, ik hoop dat je het niet erg vindt, Uno,’ zei ze, ‘maar we moeten snel reizen als we hem in willen halen. Jij bent de enige Shienaraan die fit genoeg is voor een vermoeiende rit en we kunnen het ons niet veroorloven de dagen te verliezen die de anderen nodig hebben om weer geheel op krachten te komen. Ik zal jullie laten halen wanneer ik dat kan.’ Uno’s gezicht vertoonde een grimas, maar hij boog berustend. Toen zij hem wegzond, rechtte hij zijn schouders en ging weg om het de anderen te vertellen.
‘Nou, ik ga wel mee, wat u ook zal zeggen,’ stelde Min vastberaden. ‘Jij gaat naar Tar Valon,’ zei Moiraine. ‘Van m’n leven niet.’
De Aes Sedai ging even onverstoorbaar verder alsof de andere vrouw niets had gezegd. ‘De Amyrlin Zetel moet worden verteld wat er is gebeurd en ik durf er niet op te rekenen dat ik een betrouwbaar persoon met postduiven vind. Het is een lange en moeilijke reis. Ik zou je niet alleen laten gaan, als ik iemand mee kon sturen, maar ik zal ervoor zorgen dat je geld hebt en brieven voor mensen die je onderweg kunnen helpen. Maar je moet zo snel mogelijk reizen. Koop een nieuw paard als het oude moe wordt – of steel er een als dat moet – maar rijd zo snel mogelijk.’
‘Laat Uno die boodschap maar brengen. U hebt zelf gezegd dat hij fit is. Ik ga achter Rhand aan.’
‘Uno heeft zijn eigen taak, Min. En denk je dat een man gewoon naar de poort van de Witte Toren kan lopen en kan eisen door de Amyrlin Zetel ontvangen te worden? Ze zouden zelfs een onaangekondigde koning dagen laten wachten. Ik ben bang dat de Shienaranen weken lang met hun duimen zouden moeten draaien, misschien wel voor altijd. En dan hebben we het er maar niet over dat iedereen in Tar Valon zoiets ongewoons nog voor zonsondergang te horen zal krijgen. Er zijn maar weinig vrouwen die de Amyrlin Zetel wil ontvangen, maar het komt wel voor en zou geen al te grote opschudding mogen veroorzaken. Niemand mag er iets van weten, zeker niet dat de Amyrlin Zetel een bericht van mij heeft ontvangen. Haar leven en dat van ons kan ervan afhangen. Jij bent degene die moet gaan.’
Min deed haar mond open en dicht, duidelijk op zoek naar een ander argument, maar Moiraine praatte verder. ‘Lan, ik vrees dat we meer aanwijzingen van zijn doortocht zullen vinden dan ik prettig vind, maar ik reken erop dat jij het spoor volgt.’ De zwaardhand knikte. ‘Perijn? Loial? Komen jullie met me mee achter Rhand aan?’ Vanaf haar plek op de grond, liet Min een verontwaardigde kreet horen, maar de Aes Sedai negeerde het.
‘Ik ga mee,’ zei Loial snel. ‘Rhand is mijn vriend. En ik geef ook best toe dat ik niets wil missen. Voor mijn boek, ziet u.’ Perijn reageerde niet zo snel. Rhand was zijn vriend, wat hij ook geworden was. En bovendien wist hij bijna zeker dat hun levens nog steeds verbonden waren, hoewel hij dat liever had willen vermijden. ‘Het moet gebeuren, hè?’ zei hij eindelijk, ik ga mee.’
‘Goed.’ Moiraine wreef weer in haar handen als iemand die aan het werk wil gaan. ‘Jullie moeten je allemaal meteen klaarmaken voor de reis. Rhand heeft uren voorsprong op ons. Voor de middag wil ik zijn spoor volgen.’
Hoe tenger ze ook was, ze wist allen behalve Lan naar buiten te drijven. Loial moest gebukt onder de deur door. Perijn moest onwillekeurig aan een ganzenhoedster in Emondsveld denken. Toen ze eenmaal buiten stonden, bleef Min nog even in de deuropening staan om Lan met een iets te stroperige glimlach te vragen: ‘Heb jij nog een boodschap aan me mee te geven? Voor Nynaeve, bijvoorbeeld?’
De zwaardhand stond met zijn ogen te knipperen alsof hij van achteren was aangevallen, als een paard op drie benen. ‘Weet iedereen dan...?’ Hij hervond zijn evenwicht onmiddellijk. ‘Als er iets is wat ze van mij moet horen, dan zal ik haar dat zelf vertellen.’ Hij gooide de deur zowat in haar gezicht dicht. ‘Mannen!’ mopperde Min tegen de deur. ‘Te blind om te zien wat een steen kan zien, maar te koppig om uit zichzelf iets te bedenken.’ Perijn haalde diep adem. De zwakke geur van de dood hing nog steeds in de kom, maar het was beter dan de benauwde hut. Iets beter. ‘Frisse lucht,’ zuchtte Loial. ‘Ik begon last te krijgen van de rook.’ Samen liepen ze de helling af. Beneden bij het stroompje rond Uno stonden de Shienaranen die konden lopen. Uit de gebaren van de eenogige man viel op te maken dat hij elke schade aan ongebruikte vloeken in Moiraines hut nu inhaalde.
‘Waarom werden jullie tweeën voorgetrokken?’ wilde Min opeens weten. ‘Ze vróég het zelfs. Tegen mij was ze niet zo beleefd.’ Loial schudde zijn hoofd. ‘Ik denk dat ze het vroeg omdat ze wist wat we zouden antwoorden, Min. Moiraine lijkt Perijn en mij te doorgronden, waardoor ze weet wat wij zullen doen. Maar jij bent voor haar een gesloten boek.’
Min leek slechts een beetje tevreden gesteld. Ze keek naar hen op, Perijns hoofd en schouders boven haar aan de ene kant en Loial, die nog veel langer was, aan haar andere zij. ‘Net of dat me wat helpt. Ik loop nog steeds als een mak schaap over haar paadje. Jij was daarnet even goed, Perijn. Je pakte haar aan alsof ze jou een jas met opengescheurde naden had verkocht.’
‘Ja hè, ik was behoorlijk flink,’ zei Perijn verbaasd. Eigenlijk had hij zelf niet beseft dat hij dat had gedaan. ‘Het was niet zo erg als ik dacht.’
‘Je had geluk,’ rommelde Loial. ‘Je kunt je hoofd beter in een horzelnest steken dan een Aes Sedai ergeren.’
‘Loial,’ zei Min. ‘Ik moet met Perijn praten. Alleen. Vind je het erg?’
‘O. Natuurlijk niet.’ Hij maakte zijn passen wat langer en liep voor hen uit, waarbij hij zijn tobakszak en pijp uit zijn jaszak trok. Perijn nam haar behoedzaam op. Ze stond op haar lip te bijten alsof ze overdacht wat ze ging zeggen. ‘Zie jij ooit beelden bij hem?’ vroeg hij, naar de Ogier knikkend.
Ze schudde het hoofd, ik denk dat het alleen bij mensen werkt. Maar ik heb dingen bij jou gezien waarvan ik vind dat je ze moet weten.’ ik heb je toch gezegd...’
‘Maak die schedel niet nog dikker dan hij is, Perijn. Zojuist in de hut, meteen nadat je had gezegd dat je meeging. Daarvoor waren ze er niet. Ze moeten met de reis te maken hebben. Of tenminste met je beslissing om mee te rijden.’
Even later zei hij langzaam: ‘Wat heb je gezien?’
‘Een Aielman in een kooi,’ zei ze prompt. ‘Een Tuatha’an met een zwaard. Een valk en een havik die op je schouders zitten. Beide vrouwelijk, denk ik. En al het andere natuurlijk. Wat er altijd is. Duisternis die om je heen kringelt en...’
‘Niet dat,’ zei hij snel. Toen hij zeker wist dat ze haar mond hield, krabde hij nadenkend aan zijn hoofd. Het had geen enkele betekenis, niets. ‘Heb je enig idee wat het allemaal betekent? De nieuwe dingen, bedoel ik?’
‘Nee, maar ze zijn belangrijk. Dat zijn de dingen die ik altijd zie. Keerpunten in iemands bestaan, of zijn lot. Het is altijd belangrijk.’ Ze aarzelde even en keek hem schuins aan. ‘Nog iets,’ zei ze langzaam. ‘Als je een vrouw ontmoet – de mooiste vrouw die je ooit hebt gezien – vlucht dan zo snel mogelijk weg.’
Perijn knipperde met zijn ogen. ‘Heb je een mooie vrouw gezien? Waarom zou ik vluchten voor een knappe vrouw?’
‘Kun je nooit gewoon een raad opvolgen?’ vroeg ze geërgerd. Ze schopte en keek het omlaag rollende steentje na.
Perijn nam niet graag overhaast besluiten – een van de redenen waarom mensen dachten dat hij traag van begrip was – maar hij zette een aantal dingen die Min de laatste dagen had gezegd, op een rij en kwam tot een verbazingwekkende conclusie. Hij bleef stokstijf staan en zocht gejaagd naar woorden. ‘Eh... Min, je weet dat ik je mag. Ik mag je, maar... eh... zoals mijn zussen, ik bedoel eh...’ Zijn gestamel stopte toen ze met opgetrokken wenkbrauwen haar hoofd ophief. Hij zag een klein glimlachje. ‘Licht, Perijn, je mag best weten dat ik je liefheb.’ Ze zag hoe hij iets trachtte te zeggen en zei toen langzaam en nauwgezet: ‘Als een broer, grote lummel met je dikke schedel! Die opschepperij van mannen verbaast me iedere keer weer. Jullie denken allemaal dat alles met jezelf te maken heeft en dat iedere vrouw je begeert.’ Perijn voelde hoe hij rood werd. ‘Ik heb nooit... Ik bedoelde...’ Hij schraapte zijn keel. ‘Wat zag je aan die vrouw?’
‘Volg mijn raad nou maar op,’ zei ze en liep snel verder omlaag naar het water. ‘Al het andere mag je vergeten,’ riep ze omkijkend, ‘maar hou dat in gedachten.’
Hij keek haar fronsend na – eindelijk leken zijn gedachten zich wat sneller te kunnen ordenen – en haalde haar toen met enkele snelle stappen in. ‘Het is Rhand, hè?’
Ze maakte een gesmoord geluid en keek hem van opzij aan, maar bleef niet staan. ‘Misschien ben je toch niet zo’n schaapskop,’ mompelde ze. Even later voegde ze er – bijna in zichzelf – aan toe: ik ben net zo aan
hem gebonden als een hoepel aan een ton. Maar ik zie nog niet dat hij op zijn beurt van mij zal houden. En ik ben niet de enige.’
‘Weet Egwene dat?’ vroeg hij. Rhand en Egwene waren elkaar wel niet beloofd, maar hoorden van jongs af aan al bij elkaar. Ze hoefden nog slechts samen voor de Vrouwenkring van Emondsveld te knielen en elkaar trouw te beloven. Hij wist niet in hoeverre dat idee nog bij hen leefde, als ze er tenminste nog aan dachten. ‘Ze weet het,’ zei Min kortaf. ‘Niet dat we er wat aan hebben.’
‘Hoe staat het met Rhand? Weet hij het?’
‘Oh, natuurlijk,’ zei ze bitter, ik heb het hem toch verteld? “Rhand, ik heb naar je beelden gekeken en het ziet ernaar uit dat ik verliefd op je word. Ik moet je ook delen en dat vind ik helemaal niet leuk, maar zo is het nu eenmaal.” Eigenlijk ben je een wonder van een wolkop, Perijn Aybara.’ Ze streek snel en boos met haar hand over haar ogen. ‘Als ik bij hem kon zijn, kan ik helpen, dat weet ik. Hoe dan ook. Licht, als hij sterft, weet ik niet of ik dat kan verdragen.’ Perijn voelde zich onzeker en schokschouderde. ‘Luister, Min. Ik zal doen wat ik kan om hem te helpen.’ Hoe weinig dat ook is. ‘Dat beloof ik je. Het is eigenlijk het beste voor je om naar Tar Valon te gaan. Daar ben je tenminste veilig.’
‘Veilig?’ Ze proefde het woord alsof ze zich afvroeg wat het betekende. ‘Denk je dat Tar Valon veilig is?’
‘Als het in Tar Valon niet veilig is, zul je nergens veiligheid vinden.’ Ze snoof luidruchtig en in stilte voegden ze zich bij de anderen om zich klaar te maken voor hun vertrek.