Liggend op haar smalle bed keek Egwene met diepe rimpels in haar voorhoofd naar de dansende schaduwen die haar lampje op het plafond wierp. Ze wilde graag een of ander plan verzinnen, iets doen, of bedenken wat ze hierna kon verwachten. Er kwam niets. De schaduwen waren scherper omlijnd dan haar gedachten. Ze kon het zelfs niet opbrengen om zich zorgen over Mart te maken, maar die schaamte maakte minder indruk dan de benauwende wanden om haar heen. Het was een kaal, vensterloos vertrek, net als alle andere in het Novicekwartier, klein, vierkant en witgeschilderd, met haken aan de muur voor haar spullen, een aan de andere muur vastgezet bed met een klein plankje naast de deur, waarop zij die eerste dagen enkele boeken uit de librije van de Toren had geplaatst. Een wastafel en een krukje vormden de rest van de meubels. De vloerplanken waren bijna wit van al het schrobben; iets wat zij ook had gedaan, op handen en knieën, iedere dag dat ze daar had gewoond, naast al haar andere taken en lessen. Novices leefden simpel, of ze nu een herbergiersdochter uit Emondsveld waren of de erfdochter van Andor. Ze droeg weer de simpele witte Novicekledij. Zelfs haar riem en beurs waren wit, maar ze voelde geen echte blijdschap toen ze dat gehate grijs had kunnen uittrekken. Haar kamer had te veel weg van een kerker. Wat doe ik als ze me willen opsluiten’ In deze kamer. Net een kerker. Met een halsband en...
Ze wierp een blik op de deur – de donkerharige Aanvaarde zou buiten nog steeds de wacht houden, wist ze – en keerde zich naar de witgekalkte muur. Vlak boven de matras zat een gaatje, bijna onzichtbaar, tenzij je wist waar je moest zoeken, een gaatje dat heel lang geleden door Novices in de tussenmuur was geboord. Egwene zorgde ervoor dat ze fluisterde.
‘Elayne?’ Er kwam geen antwoord. ‘Elayne! Slaap je?’
‘Hoe zou ik dat kunnen?’ kwam Elaynes antwoord als een ijle fluistering door het gat. ‘Ik had wel het vermoeden dat we een paar problemen zouden krijgen, maar dit had ik niet verwacht. Egwene, wat gaan ze met ons doen?’
Egwene wist geen antwoord en wat ze vermoedde, wilde ze niet hardop uitspreken. Ze wilde er in het geheel niet aan denken, ik vond ons echt een soort helden, Elayne. Wij hebben de Hoorn van Valere weer veilig terugbezorgd. Wij hebben ontdekt dat Liandrin bij de Zwarte Ajah hoort.’ Haar stem begaf het bijna. De Aes Sedai hadden altijd ontkend dat er een Zwarte Ajah bestond, een Ajah in dienst van de Duistere, en het was bekend dat Aes Sedai heel boos werden op mensen die zelfs maar durfden opperen dat er misschien zo’n Ajah bestond. Maar wij weten dat die echt bestaat. ‘Ze hadden ons als heldinnen moeten ontvangen, Elayne.’
‘Zou en had bouwen geen bruggen,’ zei Elayne. ‘Licht, wat had ik er een hekel aan als mijn moeder dat tegen me zei, maar het is wel waar. Verin zei dat we met niemand over de Hoorn of over Liandrin mochten praten, alleen met haar of de Amyrlin Zetel. Ik denk dat alles anders loopt dan wij denken. Het is oneerlijk. We hebben zoveel meegemaakt, jij hebt zoveel moeten doorstaan. Het is gewoon oneerlijk.’
‘Verin zegt dit. Moiraine zegt dat. Ik weet waarom veel mensen zeggen dat Aes Sedai mensen als poppen bespelen. Ik kan de touwtjes aan mijn lichaam bijna voelen. Wat ze ook doen, het zal iets zijn wat zij goed voor de Toren vinden, en dat houdt niet in dat het ook goed voor ons is.’
‘Maar je wilt ook nog steeds Aes Sedai worden? Of niet dan?’ Egwene aarzelde, maar ze kende het antwoord hierop eigenlijk al. ‘Ja,’ zei ze. ‘Dat wil ik nog steeds. Alleen dan zullen we ooit veilig zijn. Maar ik wil je wel dit zeggen: ik laat me niet sussen!’ Die gedachte was nieuw, spontaan geuit, maar ze besefte dat ze er niets van terug wilde trekken. Het aanraken van de Ware Bron opgeven? Ze kon het voelen, zelfs nu, een gloed net achter haar, de glans net buiten het zicht. Ze onderdrukte haar verlangen ernaar te reiken. Het gevuld zijn met de Ene Kracht opgeven, waardoor ik me meer levend voel dan ooit tevoren? Dat laat ik niet gebeuren! ‘Niet zonder ervoor te vechten.’ Het bleef lange tijd stil aan de andere kant van de muur. ‘Hoe kun je dat verhinderen? Misschien ben jij nu net zo sterk als een van hen, maar we weten beiden te weinig om één Aes Sedai te verhinderen ons van de Ware Bron af te schermen, laat staan tientallen.’
Egwene dacht na. Ten slotte zei ze: ik kan ertussenuit knijpen. Deze keer écht weglopen.’
‘Ze zullen achter ons aankomen, Egwene. Ik weet zeker dat ze dat doen. Als je eenmaal je kunnen hebt getoond, laten ze je niet gaan voor je genoeg geleerd hebt om jezelf niet te doden. Of erdoor te sterven.’ ik ben niet meer het simpele dorpsmeisje van vroeger. Ik heb iets van de wereld gezien. Ik kan uit handen van de Aes Sedai blijven als ik dat wil.’ Ze probeerde even hard zichzelf te overtuigen als Elayne. En als ik nog niet genoeg weet? Niet genoeg van de wereld, met genoeg van de Ene Kracht? Stel dat geleiden me nog steeds kan doden? Ze weigerde eraan te denken. Ik moet nog zoveel leren, ik laat me door hen niet tegenhouden.
‘Mijn moeder zou ons misschien beschermen,’ zei Elayne. ‘Als het waar is, wat die Witmantel zei. Ik had nooit durven denken dat ik nog eens zou hopen dat zoiets waar zou zijn. Maar als dat niet zo is, stuurt mijn moeder me met hetzelfde gemak in de boeien terug naar Tar Valon. Kun jij me leren hoe je in een dorp kunt leven?’ Met knipperende ogen van opwellende tranen lag Egwene naar de witte muur te kijken. ‘Ga je dan met me mee? Als het zover komt, bedoel ik?’
Weer bleef het lang stil, toen klonk een zwak gefluister, ik wil niet gesust worden, Egwene. Ik laat het niet toe! Ik laat het niet toe!’ De kamerdeur sloeg met een harde klap tegen de muur en geschrokken schoot Egwene overeind. In de kamer ernaast hoorde ze eveneens de deur tegen de muur slaan. Faolain stapte glimlachend naar binnen, terwijl haar ogen naar het kleine luistergaatje in de muur gleden. De meeste Novicekamertjes hadden dit soort gaatjes en elke vrouw die Novice was geweest, wist dit.
‘Met je vriendin aan het fluisteren, nietwaar?’ zei de Aanvaarde met de krullen terwijl ze verrassend warm glimlachte. ‘Nou ja, je voelt je eenzaam als je lang moet wachten. Leuk gebabbeld?’ Egwene deed haar mond open en deed die toen weer haastig dicht. Ze mocht een Aes Sedai antwoord geven, had Sheriam gezegd. Niemand anders. Ze keek de Aanvaarde effen aan en wachtte af. Het valse medeleven gleed van Faolains gezicht als water van een dak. ‘Staan, jij. De Amyrlin hoeft niet te wachten op meiden van jouw soort. Je hebt geluk dat ik je bij het binnenkomen niet hoorde. Lopen!’ Van Novices werd verwacht dat ze een Aanvaarde even snel gehoorzaamden als een Aes Sedai, maar Egwene kwam langzaam overeind en nam alle tijd die ze durfde te nemen om haar Novicekleed glad te strijken. Ze schonk Faolain een kniebuiginkje en een klein glimlachje. De woeste trek op het gezicht van de Aanvaarde maakte Egwenes glimlach nog breder voor ze zich wist te beheersen. Het had geen zin Faolain te veel uit te dagen. Haar trillende knieën verbergend liep ze met opgeheven hoofd voor de Aanvaarde de kamer uit. Elayne stond reeds buiten met de andere Aanvaarde en keek trots rond, vastbesloten dapper te blijven. Op de een of andere wijze wist zij de indruk te wekken dat de Aanvaarde niet meer was dan een dienstmeisje met haar handschoenen. Egwene hoopte dat zij het zelf net zo goed deed.
De van balustraden voorziene galerijen van het Novicekwartier besloegen nog vele hogere verdiepingen van deze ronde toren, terwijl tot aan de Novicehof beneden evenveel van galerijen voorziene verdiepingen zichtbaar waren. Er was verder niemand te bekennen. Zelfs als iedere Novice er geweest was, zou slechts amper een kwart van de kamers bezet zijn. Het viertal liep zwijgend de lege galerijen over en de wenteltrap af. Niemand vond de gedachte prettig dat hun stemmen de stille leegte zouden benadrukken.
Egwene was nooit eerder in het gedeelte van de Toren geweest waarin zich de vertrekken van de Amyrlin bevonden. De hoge gangen waren hier zo breed dat er gemakkelijk een wagen door kon rijden. Kleurrijke wandkleden in verschillende stijlen hingen aan de muren, met bloemen, bostafereeltjes, heldendaden en ingewikkelde patronen, sommige zo oud dat het leek of ze na aanraking uit elkaar zouden vallen. Hun schoenen klakten luid op ruitvormige plavuizen in de kleuren van de zeven Ajahs.
Het was er heel rustig. Zo nu en dan schreed een majesteitelijke Aes Sedai langs die geen enkele Aanvaarde of Novice leek te zien; vijf of zes Aanvaarden die zich gewichtig naar hun les of taak spoedden, een werkster druk bezig met schalen of zwabbers of armenvol lakens en handdoeken; enkele Novices met een boodschap, nog gehaaster dan de schoonmaaksters.
Nynaeve en haar begeleidster, Theodrin met haar ranke hals, voegden zich bij hen. Niemand zei iets. Nynaeve droeg nu het kleed van een Aanvaarde, wit met de zeven gekleurde stroken aan de zoom, maar de band met de beurs om haar middel was van haarzelf. Ze keek zowel Egwene als Elayne geruststellend aan en omhelsde hen kort. Egwene was zo opgelucht weer een vriendelijk gezicht te zien dat ze op haar beurt Nynaeve omarmde en er amper bij stilstond dat Nynaeve hen als kinderen troostte, maar toen ze verder liepen gaf Nynaeve van tijd tot tijd een harde ruk aan haar dikke vlecht.
Er kwamen maar heel weinig mannen in dit gedeelte van de Toren en Egwene zag er slechts twee: zwaardhanden die liepen te praten, de een met zijn zwaard opzij, de ander met het zwaard op de rug. De een was klein en slank, zelfs tenger, de ander haast even breed als lang, maar beiden bewogen zich met een levensgevaarlijke gratie. Hun van kleur veranderende mantels zorgden ervoor dat je hen niet lang in het oog kon houden; soms leken er stukken van hun lichaam op te gaan in de gangmuren. Ze zag Nynaeve naar hen kijken en schudde haar hoofd. Ze moet echt iets aan Lan doen. Als iemand van ons na vandaag nog iets kan doen.
De wachtkamer bij het werkvertrek van de Amyrlin Zetel was indrukwekkend genoeg voor een paleis, hoewel de verspreid staande stoelen heel eenvoudig waren, maar Egwene had alleen oog voor Leane Sedai. De Hoedster droeg haar smalle ambtsstola, blauw om te tonen dat ze vanuit de Blauwe Ajah was verheven, en haar gezicht leek uit gladde bruine steen gehouwen. Er was niemand anders aanwezig. ‘Hebben ze nog problemen gegeven?’ De afgemeten manier van spreken van de Hoedster liet niets merken van boosheid of mededogen. ‘Nee, Aes Sedai,’ zeiden Theodrin en de Aanvaarde met de appelwangetjes tegelijk.
‘Deze moest aan haar lurven worden meegetrokken, Aes Sedai,’ zei Faolain, in Egwenes richting knikkend. De Aanvaarde klonk gebelgd. ‘Ze stribbelt tegen alsof ze vergeten is wat de tucht van de Witte Toren inhoudt.’
‘Leiding geven betekent duwen noch trekken,’ merkte Leane op. ‘Ga naar Marris Sedai, Faolain, en vraag of jij je hierover mag bezinnen terwijl je de paden in de Lentetuin aanharkt.’ Ze stuurde Faolain en de twee andere Aanvaarden weg. Die maakten een diepe kniebuiging, die Faolain benutte voor een woedende blik op Egwene. De Hoedster schonk geen enkele aandacht aan hun vertrek, maar bleef de drie achtergebleven vrouwen strak aankijken. Ze tikte met haar wijsvinger tegen haar lippen, tot Egwene het idee kreeg dat ze alledrie tot in de puntjes werden uitgetekend en gewogen. Nynaeves ogen begonnen woest te fonkelen en ze hield haar vlecht stevig beet. Ten slotte wees Leane naar de deuren van de Amyrlins werkkamer. In het donkere hout van beide deurhelften was het Grote Serpent dat in zijn staart bijt, levensgroot uitgesneden. Treed binnen,’ zei ze. Nynaeve stapte meteen naar voren en opende een van de deuren. Daardoor kwam Egwene eveneens in beweging. Elayne hield haar hand stevig vast, maar ook Egwene zocht haar steun. Leane volgde hen en stelde zich bij de zijmuur op, ongeveer halverwege tussen het drietal en de tafel in de kamer.
De Amyrlin Zetel zat achter die tafel en bekeek wat papieren. Ze keek niet op. Eenmaal deed Nynaeve haar mond open, maar sloot die meteen weer na een scherpe blik van de Hoedster van de Kronieken. Naast elkaar stond het drietal voor de tafel te wachten. Egwene probeerde niet te schuifelen. Het duurde heel lang – het leken wel uren – voor de blauwe ogen van de Amyrlin ieder afzonderlijk aanstaarden en toen besloot Egwene dat ze best langer had willen wachten. De blik van de Amyrlin voelde als twee scherpe ijspegels die zich in haar hart boorden. De kamer was koel, maar het zweet gleed langs haar ruggengraat omlaag.
‘Zo!’ zei de Amyrlin eindelijk. ‘Onze wegloopsters zijn terug.’
‘We zijn niet weggelopen, Moeder.’ Nynaeve probeerde zichtbaar kalm te blijven, maar haar stem trilde van emotie. Boosheid, herkende Egwene. Nynaeves sterke wil werd te vaak begeleid door woede. ‘Liandrin zei tegen ons dat we met haar mee moesten en...’ Ze zweeg toen de Amyrlin hard met de vlakke hand op het tafelblad sloeg. ‘Gebruik Liandrins naam hier niet, kind,’ snauwde de Amyrlin. Leane keek streng toe.
‘Moeder, Liandrin is van de Zwarte Ajah!’ barstte Elayne los. ‘Dat is bekend, kind. Ons vermoeden grenst bijna aan zekerheid. Enkele maanden geleden heeft Liandrin de Toren verlaten en twaalf andere... vrouwen zijn met haar meegegaan. Ze zijn daarna nergens meer gezien. Voor hun vertrek probeerden ze in de opslagruimtes van de angrealen en sa’angrealen te komen. Ze slaagden erin een vertrek binnen te komen waar de kleinere ter’angrealen liggen. Ze hebben er een aantal gestolen, waaronder enkele waarvan we het gebruik niet kennen.’ Nynaeve staarde de Amyrlin met afgrijzen aan en Elayne wreef opeens over haar armen, alsof ze het koud had. Egwene besefte dat ze eveneens beefde. Vele malen had ze zich een voorstelling van hun terugkomst gemaakt: Liandrin opzoeken en haar beschuldigen, en haar dan gestraft zien. Het was haar echter nooit gelukt een passende straf te bedenken voor de misdaden van de Aes Sedai met het poppengezicht. Ze had zelfs vaak gedroomd van een terugkeer waarbij Liandrin doodsbenauwd voor haar komst op de vlucht was geslagen. Maar zoiets als dit had ze nooit kunnen bedenken. Als Liandrin en de anderen – ze had niet echt willen geloven dat er nog anderen waren – die voorwerpen uit de Eeuw der Legenden hadden gestolen, viel niet te zeggen wat ze ermee konden doen. Het Licht zij dank dat ze geen sa’angreaal hebben bemachtigd, dacht ze. Het andere was al erg genoeg. Een sa’angreaal deed hetzelfde als een angreaal, zodat een Aes Sedai veel meer Kracht kon geleiden dan ze veilig zonder hulp kon doen, maar hij was veel sterker en zeldzamer. Ter’angrealen waren iets heel anders. Er waren er meer van dan van de andere twee soorten, maar toch nog zeldzaam. Een ter’angreaal gebruikte de Ene Kracht zelfstandig, terwijl de andere een geleidster steunden en niemand begreep echt goed hoe. Vele werkten alleen voor iemand die kon geleiden en hadden echt geleiding van de Kracht nodig, terwijl andere voor iedereen deden wat ze deden. Terwijl de angrealen en sa’angrealen die Egwene kende, vrij klein waren, kon een ter’angreaal elke afmeting hebben. Elk voorwerp was blijkbaar door die Aes Sedai van drieduizend jaar geleden vervaardigd om iets bepaalds te doen, en in latere eeuwen waren er Aes Sedai gestorven toen ze wilden uitzoeken wat ze deden. Ze waren gestorven of hun vermogen tot geleiden was volkomen opgebrand. Er waren zusters van de Bruine Ajah die hun hele leven aan de studie van deze ter’angrealen wijdden.
Sommige werden wel gebruikt, maar waarschijnlijk niet voor hun oorspronkelijke doel. De dikke witte staf die de Aanvaarden vasthielden wanneer ze de Drie Geloften aflegden om tot Aes Sedai te worden verheven, was een ter’angreaal die hen even vast aan de geloften bond als wanneer die in hun hersens werd gebrand. Een andere ter’angreaal stond in de zaal van de laatste proeve, waar een Novice werd aanvaard. En dan waren er nog heel veel die niemand kon laten werken of die helemaal geen nut leken te hebben.
Waarom hebben ze dingen meegenomen waarvan niemand weet hoe je ze moet gebruiken? vroeg Egwene zich af. Misschien weet de Zwarte Ajah het wel! Die mogelijkheid maakte haar misselijk. Dat kon weleens even erg zijn als een sa’angreaal in handen van een Duistervriend. ‘De diefstal,’ vervolgde de Amyrlin op een toon die even koud was als haar ogen, ‘was nog het minste. Er zijn die nacht drie zusters gestorven, evenals twee zwaardhanden, zeven wachten en negen bedienden. Er is gemoord om hun diefstal en vlucht te verbergen. Misschien niet het bewijs dat ze tot de... Zwarte Ajah’ – het kwam er knarsend uit – ‘behoorden, maar slechts weinig mensen geloven het tegendeel. Ik evenmin om je de waarheid te zeggen. Als er viskoppen en bloed in het water drijven, hoef je de zilvertanden niet te zien om te weten dat ze er zijn.’
‘Waarom worden we dan als misdadigsters behandeld?’ wilde Nynaeve weten. ‘Wij werden bedrogen door een vrouw van de... van de Zwarte Ajah. Dat moet volgens mij toch volstaan om ons vrij te pleiten van wat we hebben misdaan.’
De Amyrlin liet een vreugdeloze blaffende lach horen. ‘Denk je dat echt, kind? Misschien is het je redding dat niemand in de Toren, afgezien van Verin, Leane en ik, vermoedt dat jullie iets met Liandrin te maken hebben. Als dat bekend was, om nog maar te zwijgen van jullie spelletje met de Witmantels – je hoeft niet zo verbaasd te kijken: Verin heeft me alles verteld – als bekend was dat jullie hier met Liandrin waren weggegaan, zou de Zaal best eens kunnen beslissen dat jullie drieën vóór je volgende zucht worden gesust.’
‘Dat is niet eerlijk,’ zei Nynaeve. Leane bewoog, maar Nynaeve ging verder. ‘Het is niet eerlijk! Het...’
De Amyrlin stond op. Meer dan dat deed ze niet, maar het bracht Nynaeve tot zwijgen.
Egwene vond het verstandig dat Nynaeve haar mond hield. Ze had altijd gedacht dat Nynaeves karakter en wil sterker waren dan van wie dan ook. Tot ze de vrouw met de zevenkleurige stola had ontmoet. Beheers je alsjeblieft, Nynaeve. We zijn nog kinderen, kleuters die voor hun moeder staan, en deze Moeder kan veel ergere dingen doen dan ons een draai om de oren geven.
Ze had de indruk dat in de woorden van de Amyrlin een uitweg werd aangeboden, maar ze wist niet zeker welke. ‘Moeder, vergeef me dat ik wat zeg, maar wat hebt u met ons voor?’
‘Met jullie vóór, kind? Ik ben van plan jou en Elayne te straffen omdat je de Toren zonder toestemming hebt verlaten en Nynaeve omdat ze de stad zonder toestemming heeft verlaten. Allereerst zal Sheriam Sedai jullie naar haar kamer laten komen, waar ze jullie in mijn opdracht zal tuchtigen, zodat je de volgende week zult verlangen naar een kussen als je gaat zitten. Ik heb dit reeds aan de Novices en Aanvaarden laten aankondigen.’
Egwene stond verrast met haar ogen te knipperen. Elayne liet een hoorbaar gegrom horen, rechtte haar rug en mompelde iets binnensmonds. Nynaeve was de enige die het onvervaard leek te slikken. Straf, in de vorm van meer werk of iets anders, was steeds een zaak tussen de Meesteresse der Novices en de vrouw die bij haar moest komen. Het waren meestal Novices, maar het kon ook een Aanvaarde treffen die te ver was gegaan. Sheriam houdt het altijd onder vier ogen, dacht Egwene somber. Ze kan het niet iedereen hebben verteld. Maar liever dat dan opgesloten te worden. Dan gesust te worden. ‘De mededeling is uiteraard een deel van de straf,’ vervolgde de Amyrlin alsof ze Egwenes gedachten had gelezen. ‘Ik heb ook laten mededelen dat jullie drieën te werk worden gesteld in de keukens, om tot nader order potten en pannen te schuren. Ik heb het gerucht laten verspreiden dat jullie misschien de rest van je leven op die nadere order mogen wachten. Hoor ik bezwaren?’
‘Nee, Moeder,’ zei Egwene snel. Nynaeve zou de grootste hekel aan het boenen hebben. Het kan nog erger, Nynaeve. Licht, het kan veel en veel erger. Nynaeves neusvleugels waren opgevlamd, maar ze gaf een stijf knikje.
‘En jij, Elayne?’ zei de Amyrlin. ‘De erfdochter van Andor is een zachtere behandeling gewend.’
‘Ik wil Aes Sedai worden, Moeder,’ zei Elayne ferm. De Amyrlin raakte een papier aan dat voor haar lag en leek het even te bekijken. Toen ze haar hoofd ophief, was haar glimlach allesbehalve prettig. ‘Als een van jullie zo dwaas was geweest een ander antwoord te geven, dan zou ik aan deze waslijst nog iets voor boetedoening hebben toegevoegd, waardoor het je zou hebben gespeten ooit geboren te zijn. Je als onnadenkende kinderen uit de Toren laten wegsmoezen... Zelfs een kleuter zou die val nog hebben gezien. Ik zal jullie leren na te denken, of anders gebruik ik jullie om de kieren in de waterpoorten te dichten.’
Egwene merkte dat ze in stilte dank stamelde. Ze kreeg kippenvel toen de Amyrlin doorsprak.
‘Zo, en dan nu over wat ik verder met jullie van plan ben. Het lijkt of jullie je vaardigheid in het geleiden aanzienlijk hebben ontwikkeld sinds je vertrek uit de Toren. Jullie hebben veel geleerd. Waaronder enkele dingen,’ voegde ze er scherp aan toe, ‘waarvan ik zal zorgen dat jullie ze weer snel afleren!’
Nynaeve verraste Egwene door te zeggen: ‘Ik weet dat we... dingen hebben gedaan... die we niet zouden moeten doen, Moeder. Ik verzeker u dat wij ons best zullen doen te leven alsof we de Drie Geloften hadden afgelegd.’
De Amyrlin gromde. ‘Zorg ervoor dat je dat doet,’ zei ze droogjes. ‘Als ik kon, zou ik je vanavond al de Eedstaf in handen leggen, maar die is voorbehouden aan je verheffing tot Aes Sedai. Ik moet maar vertrouwen op je gezond verstand – als jullie dat bezitten – ter bescherming van jezelf. Zoals de zaken er nu voor staan, zullen jullie, Egwene en Elayne, Aanvaarde worden.’
Elayne snakte naar adem en Egwene stamelde een geschokt ‘Dank u wel. Moeder.’ Leane bewoog. Egwene dacht dat de Hoedster er niet gelukkig mee was. Niet verbaasd – ze had blijkbaar geweten dat het kwam – maar zeker niet gelukkig.
‘Bedank me maar niet. Jullie vaardigheden zijn te sterk ontwikkeld om nog Novice te blijven. Sommigen zullen vinden dat de ring jullie nog niet behoort toe te komen, niet na wat jullie hebben uitgespookt, maar als ze jullie tot aan de ellebogen het vieze vet uit pannen zien boenen, zal de kritiek wel verstommen. En als jullie denken dat het een soort beloning is, dien je goed te beseffen dat de eerste weken als Aanvaarde gebruikt worden om de rotte vis uit de mand met goede te schudden. In de komende paar weken zal jullie zwaarste Novicedag een lieve droom lijken naast de lichtste les aan een Aanvaarde. Ik vermoed dat sommige begeleidsters jullie strenger op de proef zullen stellen dan zij strikt genomen behoren te doen, maar ik neem aan dat jullie niet zullen klagen. Of wel?’
Ik kan leren, dacht Egwene. Mijn eigen lessen kiezen. Ik kan leren over de dromen, leren hoe...
De glimlach van de Amyrlin sneed elke verdere gedachte af. Die glimlach maakte duidelijk dat de zusters volkomen vrij waren met hen te doen wat ze maar wilden, zolang het drietal maar in leven bleef. Nynaeves gezicht was een mengeling van diep medelijden en ontzette herinnering aan haar eerste weken als Aanvaarde. Alles bijeengenomen was het voldoende om Egwene een brok te laten wegslikken. ‘Nee, Moeder,’ zei ze zwakjes. Elayne fluisterde hees hetzelfde. ‘Dat is het dan. Je moeder was niet al te blij met je verdwijning, Elayne.’
‘Weet ze het dan?’ piepte Elayne.
Leane snoof en de Amyrlin trok een wenkbrauw hoog op en zei: ik kon het toch moeilijk verzwijgen. Je bent haar misgelopen, want een maand geleden was ze hier, dus wellicht heb je geboft. Je zou niet levend van haar zijn weggekomen. Ze was zo boos dat ze een roeispaan kon doorbijten, vanwege jou, mij en de Witte Toren.’ ik kan het me voorstellen. Moeder,’ zei Elayne zwakjes, ik denk van niet, kind. Je hebt misschien een eind gemaakt aan een traditie die nog van vóór Andor stamde. Een traditie die sterker was dan veel wetten. Morgase weigerde Elaida mee te laten gaan. Voor de eerste keer in eeuwen heeft de koningin van Andor geen Aes Sedai als raadgeefster. Ze eiste dat je na je terugkomst onmiddellijk zou worden teruggestuurd naar Caemlin. Ik heb haar weten te overtuigen dat het voor jou veiliger was als je hier nog wat langer bleef om te leren. Ze stond ook op het punt je twee broers hun lessen van de zwaardhanden te verbieden. Zij hebben haar dat uit het hoofd weten te praten. Ik weet nog steeds niet hoe.’
Elayne leek in gedachten verzonken en zag in haar geest misschien een woedende Morgase. Ze rilde. ‘Gawein is mijn broer,’ zei ze afwezig. ‘Galad niet.’
‘Doe niet zo kinderlijk,’ antwoordde de Amyrlin. ‘Als jullie dezelfde vader hebben, is ook Galad je broer, of je hem nou mag of niet. Ik wil dat kinderachtige gedoe niet meer bij je zien, kind. Een zekere mate van domheid kan een Novice worden toegestaan, maar het wordt bij geen enkele Aanvaarde geduld.’
‘Ja, Moeder,’ zei Elayne sip.
‘De koningin heeft bij Sheriam een brief voor je achtergelaten. Behalve veel scheldwoorden meen ik dat ze haar beslissing uiteenzet om jou naar huis te halen, zodra dat veilig voor je is. Ze is er zeker van dat je op z’n hoogst binnen enkele maanden al kunt geleiden zonder gevaar te lopen jezelf te doden.’
‘Maar ik wil leren, Moeder.’ Het ijzer was in Elaynes stem terug, ik wil Aes Sedai worden.’
De glimlach van Siuan Sanche was nog grimmiger dan haar vorige. ‘Maar goed dat je dat wenst, kind, omdat het niet mijn bedoeling is dat Morgase jou terugkrijgt. Jij bent in aanleg sterker dan elke andere Aes Sedai in de laatste duizend jaar en ik laat je niet vertrekken voor je zowel de stola als de ring hebt verdiend. Al moet ik je daarvoor tot worst vermalen. Ik laat je niet gaan! Heb je dat goed begrepen?’
‘Ja, Moeder.’ Elayne leek niet op haar gemak en Egwene kon het zich voorstellen. Gevangen tussen de koningin van Andor en de Witte Toren was je net een handdoek tussen mee honden, een lap stof in de tanden van Morgase van Andor en de Amyrlin Zetel. Mocht Egwene ooit Elaynes toekomstige rijkdom en troon hebben benijd, op dit moment deed ze dat zeker niet.
Opeens zei de Amyrlin: ‘Leane, breng Elayne naar Sheriams kamer. Ik heb nog enkele woorden tegen dit tweetal te zeggen. Woorden waarvan ik niet denk dat ze die graag zullen horen.’ Egwene wisselde een korte verbaasde blik met Nynaeve en de zorgen losten hun onderlinge spanning een ogenblik op. Wat wil ze ons vertellen wat Elayne niet mag horen? Het kan me niet schelen, zolang ik mijn studie maar mag afmaken. Maar waarom moet Elayne weg? Elaynes gezicht toonde een grimas toen ze van Sheriams kamer hoorde, maar ze rechtte haar rug toen Leane naast haar kwam staan. ‘Zoals u beveelt, Moeder,’ zei ze vormelijk terwijl ze zichzelf met wijd zwierende rok liet zakken voor een volmaakte kniebuiging, ‘zo zal ik gehoorzamen.’ Met opgeheven hoofd volgde ze Leane.