41 De Jagerseed

Terwijl de Sneeuwgans met gestreken zeilen naar de lange stenen kaden van Illian werd geroeid, stond Perijn op het achterschip naar de grote groepen vogels te kijken die op lange poten door het hoge moerasgras waadden, dat de grote haven bijna geheel omsloot. Hij zag dat het magere witte kraanvogels waren en vermoedde dat de veel grotere, blauwe daarmee verwant waren. Maar veel vogels – met rode of roze veren, en sommige met nog grotere platte snavels dan die van eenden – kende hij helemaal niet. Wel tien verschillende soorten meeuwen zwierden boven de haven rond, en een zwarte vogel met een scherpe snavel scheerde vlak boven het water langs; de onderste snavel trok een v-vormig golfspoor. In de uitgestrekte haven lagen schepen die drie of vier keer zo groot waren als de Sneeuwgans, wachtend op hun beurt aan de kaden of op de wisseling van het tij, zodat ze voorbij de lange golfbreker uit konden zeilen. Kleine bootjes met twee of drie man aan boord visten dicht bij het riet of in de kronkelende moeraskreekjes. Aan beide zijden van elke boot werden aan lange masten netten meegetrokken.

De wind voerde de scherpe geur van zout aan en deed weinig om de hitte te verminderen. De zon stond nog maar half boven de einder, maar het leek wel middag. De lucht voelde klam aan; dat was de enige manier waarop hij het kon omschrijven. Klam. Zijn neus ving de geur van verse vis van de boten op, luchtjes van rotte vis en modder in het moeras, en de zure stank van een grote leerlooierij die op een kaal eiland boven het moerasgras uitstak.

Achter hem mompelde schipper Adarra iets. Het roer knarste en de Sneeuwgans veranderde licht van koers. De bemanning aan de riemen was blootsvoets en bewoog zich alsof ze geen geluid wilden maken. Perijn keek niet naar hen, behalve soms vanuit zijn ooghoeken. In plaats daarvan tuurde hij naar de leerlooierij. Hij zag mannen huiden afschrapen die op rijen lange houten ramen waren gespannen, terwijl andere mannen met lange stokken huiden uit enorme verzonken bakken haalden. Soms stapelden ze de huiden op kruiwagens en brachten ze naar een lang en laag gebouw aan de rand van het terrein; soms gingen de huiden weer terug in de bak, samen met vloeistoffen uit grote stenen kruiken. Ze maakten waarschijnlijk meer leer op één dag dan Emondsveld in een maand, en op een eiland achter het eerste kon hij een tweede looierij zien.

Niet dat hij echt belangstelling had voor schepen, vissersboten of leerlooierijen, zelfs niet voor vogels – hoewel hij zich afvroeg waarop die roze met hun platte snavels visten, en sommige ervan leken hem best eetbaar – maar alles was beter dan het schouwspel achter zich op het dek. Daartegen bood de bijl aan zijn riem geen verweer. Daartegen zou een stenen muur nog niet helpen, dacht hij.

Moiraine was noch blij noch geërgerd geweest toen ze ontdekte dat Zarine – ik zeg geen Faile tegen haar, laat ze zichzelf zo maar noemen! Ze is geen valk! – wist dat ze een Aes Sedai was. Misschien was ze een beetje kwaad geweest dat hij het haar niet verteld had. Een beetje kwaad. Ze noemde me een dwaas, maar dat was het enige. Toen. Het scheen Moiraine onverschillig te laten dat Zarine een Jager op de Hoorn was, maar toen ze had ontdekt dat hij dat ook al wist en het haar niet had gezegd – hij dacht dat Zarine over die twee zaken toch duidelijk genoeg tegen Moiraine was geweest – was haar kille donkere blik zoveel scherper dat het leek of hij midden in de winter in een ton met sneeuw was gestopt. De Aes Sedai had niets gezegd, maar ze staarde zo vaak en hard naar hem dat hij zich niet echt lekker voelde. Hij keek om en toen snel weer naar de kust. Zarine zat in kleermakerszit op het dek bij de paarden die tussen de masten vastgebonden waren. Haar bepakking en donkere mantel lagen naast haar en haar nauwe, gedeelde rok was netjes rond haar benen geschikt. Ze deed alsof ze naar de daken en torens van de naderbij komende stad keek. Moiraine stond vlak voor de mannen aan de riemen en keek ook naar Illian, maar zo nu en dan wierp ze uit de grote kap van haar fijne grijswollen mantel een harde blik op het meisje. Hoe houdt ze het vol in die mantel? Zijn eigen jas was losgeknoopt en zijn hemd was open bij de hals.

Zarine stuurde elke blik van de Aes Sedai met een glimlach terug, maar elke keer als Moiraine zich omdraaide, slikte ze en depte ze haar voorhoofd. Perijn bewonderde haar om die glimlach, telkens als Moiraine keek. Het was heel wat meer dan hij zelf kon opbrengen. Hij had de Aes Sedai nog nooit haar humeur zien verliezen, maar hij was zelf op het punt aangekomen dat hij haar liever had horen roepen, schreeuwen of wat dan ook, dan dat hij dat kille staren van haar zag. Licht, niet wat dan ook! Misschien was dat gestaar best te verdragen. Lan stond dichter bij de boeg dan Moiraine – zijn van kleur veranderende mantel zat nog steeds in de zadeltas aan zijn voeten – en zo te zien ging hij helemaal op in het bekijken van zijn kling, maar hij deed weinig moeite om zijn vermaak te verbergen. Soms leken zijn lippen te krullen tot iets wat bijna een glimlach leek. Perijn wist het niet zeker; soms dacht hij dat het slechts een schaduw was. In de schaduw kon zelfs een hamer glimlachen. Beide vrouwen dachten dat hij door hen zo vermaakt was, maar de zwaardhand leek het niet erg te vinden dat ze hem fronsend en met samengeperste lippen aankeken. Een paar dagen eerder had Perijn Moiraine met een ijzige stem aan Lan horen vragen of hij vond dat er iets te lachen viel. ‘Ik zou nooit om je lachen, Moiraine,’ had hij kalm geantwoord, ‘maar als je werkelijk van plan bent om mij naar Mijrelle te sturen, zal ik me een glimlach moeten aanwennen. Ik heb gehoord dat Mijrelle grapjes maakt met haar zwaardhanden. Een gaidin moet glimlachen om de opmerkingen van hun bindsters; jij hebt toch ook vaak grappige opmerkingen gemaakt? Misschien wil je wel dat ik toch bij je blijf.’ Ze had hem aangekeken met ogen die ieder ander aan de mast hadden genageld, maar de zwaardhand had niet verblikt of verbloosd. Lan deed kil staal op blik lijken.

Als Moiraine en Zarine samen aan dek waren, had de bemanning zich aangewend volmaakt stil haar werk te doen. Schipper Adarra hield zijn hoofd scheef en keek alsof hij naar iets luisterde wat hij niet wilde horen. Hij gaf zijn bevelen fluisterend in plaats van schreeuwend, zoals hij eerst had gedaan. Iedereen wist nu dat Moiraine een Aes Sedai was en iedereen wist dat ze geërgerd was. Perijn had zich laten uitlokken tot een scheldpartij met Zarine en hij wist niet zeker wie van hen de woorden ‘Aes Sedai’ had geschreeuwd, maar de hele bemanning wist het nu. Stom mens! Hij wist niet of hij Zarine of Moiraine bedoelde. Als zij de valk is, wie zal dan de havik zijn? Word ik met twéé vrouwen als Zarine opgescheept? Licht! Nee! Ze is geen valk, en ik wil er niets meer van horen! Volgens hem was het enige goede aan dit alles dat alle bemanningsleden zo bezorgd waren over een boze Aes Sedai, dat ze geen tweede keer naar zijn ogen keken.

Op dit moment was Loial nergens te zien. De Ogier bleef liever in zijn verstikkende hut dan de kans te lopen Moiraine en Zarine samen op het dek mee te maken. Hij werkte zijn aantekeningen uit, had hij gezegd. Hij kwam alleen ’s avonds aan dek, voor zijn pijpje. Perijn begreep niet hoe hij de hitte kon verdragen; zelfs de aanwezigheid van Moiraine en Zarine was beter dan de hut.

Hij zuchtte en hield zijn ogen op Illian gericht. De stad was groot – even groot als Cairhien of Caemlin, de enige twee grote steden die hij had gezien – en rees op uit een enorme moerasvlakte, die zich als een zee van wuivend gras over vele spannen uitstrekte. Illian bezat geen wallen en leek helemaal uit torens en paleizen te bestaan. Alles was opgetrokken in een lichte steensoort, afgezien van enkele gebouwen die witgepleisterd leken te zijn. De stenen waren wit of grijs of roodachtig en bezaten soms lichtgroene tinten. In het zonlicht glansden betegelde daken in honderden schakeringen. Aan de lange kaden lagen vele schepen; de Sneeuwgans leek klein naast de meeste. Er heerste een drukte van belang door het laden en lossen van goederen. Verderop, voorbij de stad, lagen de scheepswerven voor de grote schepen, met geraamten van dikke houten ribben tot schepen die al te water konden worden gelaten.

Misschien was Illian groot genoeg om de wolven af te weren. In die uitgestrekte moerassen zouden ze zeker niet jagen. De Sneeuwgans was sneller dan de wolven die hem vanaf de bergen hadden gevolgd. Voorzichtig reikte hij nu naar hen uit en... voelde niets. Een merkwaardig leeg gevoel, als hij bedacht dat hij dit wilde. Zijn dromen waren na die eerste nacht grotendeels zijn eigen dromen geweest. Moiraine had hem er kil naar gevraagd en hij had haar de waarheid verteld. Tweemaal had hij zich in die vreemde wolfsdroom bevonden en tweemaal had Springer hem weggejaagd. Beide keren had Springer gezegd dat hij nog te jong was, te nieuw. Wat Moiraine eruit opmaakte, wist hij niet; ze vertelde hem niets, maar zei alleen dat hij voorzichtig moest zijn.

‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ gromde hij. Hij was bijna gewend geraakt aan een Springer die dood was en toch niet, tenminste niet in de wolfsdroom. Achter zich hoorde hij het geschuifel van laarzen en het verbaasde gemompel van schipper Adarra dat iemand iets hardop durfde te zeggen.

Vanaf het schip werden meertouwen aan land gegooid. Terwijl ze aan stenen meerpalen op de kade werden vastgelegd, kwam de kleine schipper in beweging en fluisterde zijn bemanning nadrukkelijk iets toe. Bijna tegelijk met het uitleggen van de loopplank had hij de laadbomen voor de paarden gereed. Lans zwarte strijdros schopte wild, waardoor de laadboom bijna brak. Loials zware, harige ros had er twee nodig. ‘Het was me een eer,’ fluisterde Adarra buigend voor Moiraine toen ze op de brede loopplank naar de kade stapte. ‘Een eer om ü te dienen, Aes Sedai.’ Ze schreed aan wal zonder hem één blik te gunnen. Haar gezicht was diep in haar kap verborgen.

Loial verscheen pas toen iedereen naast de paarden op de kade stond. De Ogier liep stampend over de loopplank, terwijl hij zijn lange jas probeerde aan te trekken met zijn zadeltassen, gestreepte dekenrol en mantel over één arm. ‘Ik wist niet dat we er al waren,’ bromde hij ademloos, ik las weer...’ Hij werd stil toen hij een blik op Moiraine wierp. Ze leek alleen maar aandacht te hebben voor het opzadelen van Aldieb, maar de oren van de Ogier spitsten zich als die van een zenuwachtige kat.

Zijn aantekeningen, dacht Perijn. Een dezer dagen moet ik toch eens lezen wat hij hierover allemaal te zeggen heeft. Er kriebelde iets in zijn nek en hij sprong een voet hoog voordat hij besefte dat hij naast de lucht van specerijen, teer en havenstank een heldere kruidengeur rook. ‘Als ik dit al klaarspeel door je met een vingertje aan te raken, boerenknul, vraag ik me af hoe hoog je zult springen als ik...’ Hij begon die onderzoekende blik van haar donkere, scheve ogen vermoeiend te vinden. Ze mag er dan aardig uitzien, maar ze bekijkt me zoals ik naar een onbekend stuk gereedschap kijk, waarvan ik probeer te ontdekken hoe het gemaakt is en hoe ik het kan gebruiken. ‘Zarine.’ Moiraines stem was koel, maar beheerst, ik word Faile genoemd,’ zei Zarine ferm, en even leek ze met haar scherpe neus op een valk.

‘Zarine,’ zei Moiraine vastberaden, ‘het is tijd dat onze wegen zich scheiden. Je zult elders een betere en veiliger Jacht vinden.’ ik vind van niet,’ zei Zarine al even overtuigd. ‘Een Jager moet elk spoor volgen dat ze ziet, en het spoor van jullie vier mag geen enkele Jager over het hoofd zien. Trouwens, ik ben Faile.’ Ze verknoeide het iets door te slikken, maar ze knipperde niet met haar ogen toen ze Moiraine aankeek.

‘Weet je dat zeker?’ zei Moiraine zacht. ‘Weet je zeker dat je niet van gedachten verandert... Valk?’

‘Dat zal ik niet. U en uw gevoelloze zwaardhand kunnen niets doen om me tegen te houden.’ Zarine zweeg even en ging toen langzamer door, alsof ze besloten had volkomen openhartig te zijn. ‘U kunt eigenlijk niets doen om me tegen te houden. Ik weet iets over de Aes Sedai. Ondanks alle verhalen weet ik dat er dingen zijn die u niet zult doen. En ik geloof niet dat steengezicht doet wat hij moet doen, waardoor ik het opgeef.’

‘Ben je er zo zeker van dat je dat gevaar wilt lopen?’ Lan sprak rustig en zijn gezicht veranderde niet, maar Zarine slikte opnieuw. ‘Je hoeft haar niet te bedreigen, Lan,’ zei Perijn. Hij merkte verbaasd dat hij de zwaardhand nijdig aankeek.

Moiraines blik legde hem en de zwaardhand het zwijgen op. ‘Jij meent te weten wat een Aes Sedai niet zal doen, hè?’ zei ze nog zachter dan tevoren. Haar glimlach was niet plezierig. ‘Als je met ons mee wilt, zul je dit moeten doen.’ Lans oogleden knipperden even van verbazing. De twee vrouwen staarden naar elkaar als een valk en een muis, maar deze keer was niet Zarine de valk. ‘Je zult bij je Jagerseed zweren dat je doet wat ik je zeg. Dat je mij gehoorzaamt. Dat je ons niet verlaat. Als je eenmaal meer over ons weet dan je zou mogen, zal ik niet toestaan dat je in verkeerde handen valt. Aanvaard deze waarheid, meisje. Je zweert je te gedragen als een van ons en niets te doen wat ons doel in gevaar kan brengen. Je vraagt niet waar we heen gaan, of waarom; je bent tevreden met wat ik jou wil vertellen. Dit alles zweer je, of je blijft hier in Illian achter. Dan zul je dit moeras pas verlaten als ik terugkeer om je te bevrijden, al kost het je de rest van je leven. Dat zweer ik.’ Zarine bewoog onrustig haar hoofd en keek Moiraine vanuit een ooghoek aan. ‘Ik mag u vergezellen als ik dat zweer?’ De Aes Sedai knikte. ‘Ik zal een van de uwen zijn, net als Loial of steengezicht. Maar ik mag geen vragen stellen. Mogen zij vragen stellen?’ Moiraine verloor iets van haar geduld. Zarine richtte zich op en hield haar hoofd hoog. ‘Goed dan. Ik zweer het bij de eed die ik als Jager aflegde. Als ik er een breek, zal ik beide hebben gebroken. Dat zweer ik!’

‘Het zij zo,’ zei Moiraine en raakte het voorhoofd van de jongere vrouw aan. Zarine huiverde. ‘Aangezien jij haar bij ons hebt gebracht, Perijn, ben jij voor haar verantwoordelijk.’ ik?’ stootte hij uit.

‘Ik ben de enige die verantwoordelijk is voor mij!’ schreeuwde Zarine bijna.

De Aes Sedai ging kalm door alsof zij hun mond absoluut niet hadden opengedaan. ‘Het lijkt me dat je Mins valk gevonden hebt, ta’veren.

‘Ik heb geprobeerd haar te ontmoedigen, maar het ziet ernaar uit dat ze op jouw schouder zit, wat ik ook doe. Het Patroon weeft blijkbaar een toekomst voor jou. Maar bedenk dit. Als het moet, zal ik jouw draad uit het Patroon breken. En als het meisje dat wat gedaan moet worden in gevaar brengt, zul je haar lot delen.’

‘Ik heb haar niet mee gevraagd,’ protesteerde Perijn. Moiraine besteeg Aldieb kalm en schikte haar mantel goed over het zadel van de witte merrie, ik heb niet om haar gevraagd!’ Loial trok zijn schouders op en bewoog zijn lippen. Ongetwijfeld zei hij iets over de gevaren als je een Aes Sedai ergerde.

‘Jij bent ta’veren?’ vroeg Zarine ongelovig. Haar blik gleed over zijn stevige boerenkleren en bleef rusten op zijn gele ogen. ‘Nou ja, misschien. Wat je ook bent, ze bedreigt jou even gemakkelijk als mij. Wie is Min? Wat bedoelt ze met: dat ik op je schouders zit?’ Haar gezicht verstrakte. ‘Als jij je verantwoordelijk tegen mij op gaat stellen, kerf ik je oren aan flarden! Luister je?’

Met een grimas stak Perijn zijn ongespannen boog onder Stappers zadelriem en klom in het zadel. Na de dagenlange rust op het schip, deed het paard zijn naam eer aan, tot Perijn hem met een stevige hand aan de teugels en klopjes op zijn nek kalmeerde. ‘Daar ga ik geen antwoord op geven,’ gromde hij. Min heeft het haar verteld! Bloedvuur, Min! En voor jou ook, Moiraine! En voor Zarine! Hij kon zich totaal niet herinneren of Rhand of Mart ooit door vrouwen op hun kop waren gezeten. Of hijzelf, voordat ze Emondsveld verlieten. Nynaeve was de enige geweest. En vrouw Lohan, natuurlijk. Zij had hem en baas Lohan stevig onder de duim gehouden, behalve in de smederij. En Egwene had ook zo haar eigen maniertjes, hoewel die voornamelijk Rhand troffen. Vrouw Alveren, Egwenes moeder, glimlachte voortdurend, maar alles ging wel zoals zij wilde. En de Vrouwenkring keek over iedere schouder mee.

In zichzelf mopperend reikte hij omlaag en pakt Zarine bij een arm; ze slaakte een gilletje en liet bijna haar bundel vallen toen hij haar optilde en achter zijn zadel zette. Door haar gedeelde rok kon ze schrijlings op Stapper zitten. ‘Moiraine zal een paard voor je moeten kopen,’ mompelde hij. ‘Je kunt niet de hele weg lopen.’

‘Je bent sterk, smidje,’ zei Zarine over haar arm wrijvend, ‘maar ik ben geen stuk ijzer.’ Ze ging goed zitten en propte mantel en buidel tussen hen in. ‘Ik koop mijn eigen paard wel als ik er een nodig heb. De hele weg waarheen?’

Lan reed al van de kade de stad in, met Moiraine en Loial achter zich. De Ogier keek om naar Perijn.

‘Geen vragen, weet je nog? En mijn naam is Perijn, Zarine. Niet “grote kerel” of “smidje” of wat dan ook. Perijn. Perijn Aybara.’

‘En de mijne is Faile, krullenbol!’

Bijna snauwend spoorde hij Stapper achter de anderen aan. Zarine moest haar armen om zijn middel slaan om niet over de achterhand van het paard gewipt te worden. Hij dacht dat ze lachte.

Загрузка...