Dwars over Nynaeves bed liggend keek Egwene met de handen onder haar kin naar Nynaeve, die liep te ijsberen. Elayne lag languit voor de open haard, die nog vol as zat van het vuur van de vorige avond. Ze bekeek wederom geduldig de lijst met namen die Verin had opgesteld, las nogmaals ieder woord. Het andere blad, de lijst met ter’angrealen, lag op tafel. Nadat ze een keer geschokt de lijst hadden doorgenomen, hadden ze er verder niet meer over gepraat, hoewel ze over bijna al het andere wel hadden gesproken. En gebekvecht. Egwene onderdrukte een geeuw. Het was nog maar halverwege de ochtend, maar niemand van hen had veel geslapen. Ze hadden vroeg moeten opstaan. Voor het keukenwerk en het ontbijt. En voor andere dingen, waar ze liever niet aan wilde denken. De korte slaap die ze nog had genoten, was vol nare dromen geweest. Misschien zou Anaiya me kunnen helpen ze te begrijpen, die dromen die een uitleg verdienen, maar... Wat als ze van de Zwarte Ajah is? Ze had de vorige avond iedere vrouw in dat vertrek zitten aanstaren en zich voortdurend afgevraagd wie bij de Zwarte Ajah kon horen en had gemerkt dat ze eigenlijk alleen haar twee vriendinnen vertrouwde. Maar ze wilde wel dolgraag een verklaring voor die dromen vinden. De nachtmerries over wat er die vorige avond binnen de ter’angreaal was gebeurd, waren gemakkelijk te begrijpen, hoewel ze er huilend van wakker was geschrokken. Ze had ook van de Seanchanen gedroomd, van vrouwen in kleren met bliksemflitsen op de borst die een lange rij vrouwen de halsband omlegden. Vrouwen die de ring van het Grote Serpent droegen, maar gedwongen werden de bliksem op te roepen tegen de Witte Toren. Dat had haar badend in het koude zweet gewekt, maar ook dat was enkel een nachtmerrie geweest. Net als de droom over Witmantels die haar vaders handen hadden geboeid. Een nachtmerrie die door heimwee was veroorzaakt, nam ze aan. Maar de andere dromen...
Ze wierp weer een blik op de andere vrouwen. Elayne lag nog te lezen, terwijl Nynaeve nog steeds met stevige stappen heen en weer beende. Ze had van Rhand gedroomd, die zijn hand uitstak naar een zwaard dat van kristal leek te zijn gemaakt en hij leek niet te beseffen dat er een fijn net over hem neerviel. En een droom waarin hij in een vertrek neerknielde waar een hete, droge wind stof over de vloer blies. Er kwamen wezens op de wind aandrijven, wezens zoals die op de Drakenbanier, maar dan veel kleiner, die zich in zijn huid zetten. Er was een droom geweest waarin hij een enorme holte in een zwarte berg was ingelopen; in die holte was een rossige gloed zichtbaar, alsof daarbinnen enorme vuren brandden. Er was zelfs een droom geweest waarin hij Seanchan bestreed.
Van de laatste was ze niet zeker, maar de andere moesten wel iets betekenen. Dat had ze al eerder ontdekt, in de dagen voor hun tocht naar de Kop van Toman, toen ze er nog zeker van was dat ze Anaiya kon vertrouwen, vóór ze had gehoord dat de Zwarte Ajah echt bestond. Toen hadden enkele behoedzame vragen – héél, héél voorzichtig, zodat Anaiya zou aannemen dat het niet meer was dan haar gebruikelijke nieuwsgierigheid – haar onthuld dat de dromen van een Droomster over een ta’veren bijna altijd belangrijk waren en dat ze heel belangrijk waren als het een sterke ta’veren betrof. Maar ook Mart en Perijn waren ta’veren, en ze had ook over hen gedroomd. Vreemde dromen die nog moeilijker te verklaren waren dan de dromen over Rhand. Perijn met een valk op zijn schouder en Perijn met een havik. Maar de havik hield een riem tussen haar klauwen -Egwene was er op de een of andere manier zeker van dat zowel valk als havik vrouwelijk was – en de havik probeerde de riem rond Perijns nek te bevestigen. Ze moest er nog steeds van rillen, ze hield niet van dromen met riemen en halsbanden. En die droom over Perijn – met een baard! – die een enorme zee van wolven aanvoerde, wolven, zover als het oog reikte. De dromen over Mart waren zelfs nog onaangenamer geweest. Mart die zijn eigen linkeroog op een weegschaal legde. Mart die was opgehangen aan een boom. Er was ook een droom over Mart en Seanchan geweest, maar die wilde ze wel afdoen als een nachtmerrie. Het moest gewoon een nachtmerrie zijn. Net zoals die waarin Mart de Oude Spraak gebruikte. Die droom moest veroorzaakt zijn door Marts geschreeuw bij de Heling.
Ze zuchtte en de zucht ging over in een nieuwe geeuw. Zij was met de anderen na het ontbijt naar Marts kamer gegaan om te zien hoe het met hem ging, maar hij was er niet.
Hij is misschien al zoveel beter dat hij is gaan dansen. Licht, nu zal ik waarschijnlijk dromen dat hij met Seanchan danst! Geen gedroom meer, beval ze zichzelf ferm. Nu niet. Ik zal er weer over denken als ik niet meer zo moe ben. Ze dacht aan de keuken, aan het noenmaal dat bijna gereed was en het avondeten daarna, en het ontbijt morgenochtend, en aan die lange uren van poetsen en schuren en schrobben. Alsof ik nog een dag zal kennen waarop ik niet moe ben. Ze ging anders liggen en keek weer naar haar vriendinnen. Elayne nam nog steeds de lijst namen door en Nynaeve stapte nu wat langzamer rond. Nu. Nu gaat Nynaeve het weer zeggen. Nu.
Nynaeve stond stil en keek op Elayne neer. ‘Leg dat maar weg. We hebben ze al zo’n twintig keer bekeken en er staat geen letter in die ons helpt. Verin heeft ons waardeloos spul gegeven. De vraag is: was dat alles wat ze had of heeft ze ons met opzet troep gegeven?’ Zie je wel. Misschien zegt ze het over een halfuur opnieuw. Egwene keek fronsend neer op haar handen, blij dat ze die niet goed kon zien. De Grote Serpent-ring leek misplaatst en paste niet aan een rimpelige hand van het vele werk met heet sop.
‘Het helpt als je de namen kent,’ zei Elayne, die doorlas. ‘Het helpt als je weet hoe ze eruitzien.’
‘Je weet heel goed wat ik bedoel,’ snauwde Nynaeve. Egwene zuchtte, sloeg haar armen over elkaar en liet haar kin erop rusten. Toen ze die ochtend uit Sheriams werkkamer was gekomen, terwijl de zon nog niet meer was dan een lichte streep aan de horizon, stond Nynaeve in de koude donkere gang met een kaars op haar te wachten. Ze had het niet goed kunnen zien, maar ze wist zeker dat Nynaeve kiezel leek te kauwen maar toch wist dat het geknars niets zou veranderen. Daarom was ze lichtgeraakt. Haar trots is even snel gekwetst als die van een man. Maar dan hoeft ze het nog niet op Elayne en mij te verhalen. Licht, als Elayne ertegen kan, moet zij dat ook kunnen. Ze is geen Wijsheid meer.
Elayne leek amper te merken of Nynaeve geïrriteerd was of niet. Peinzend staarde ze in de verte. ‘Liandrin was de enige Rode zuster. Alle andere Ajahs zijn er twee kwijt.’
‘Ach, hou je mond, kind,’ zei Nynaeve.
Elayne bewoog haar vingers om de ring te tonen, keek Nynaeve veelzeggend aan en praatte gewoon door. ‘Ze werden allemaal in een andere stad geboren en er zijn er niet meer dan twee uit één land. Amico Nagoyin was de jongste, slechts vier jaar ouder dan Egwene en ik. Joiya Byir zou onze grootmoeder kunnen zijn.’ Egwene vond het vervelend dat een Zwarte zuster dezelfde naam had als haar dochter. Dwaze meid! Er zijn altijd mensen die hetzelfde heten en je hebt nooit een dochter gehad. Het was niet echt! ‘En, wat hebben we eraan?’ Nynaeves stem was veel te kalm; ze stond op het punt als een kar vol vuurwerk te ontploffen. ‘Welke geheimen heb jij aangetroffen die ik over het hoofd heb gezien? Het geeft niet hoor, ik ben toch maar oud en blind!’
‘We hebben eraan dat we zien dat het te mooi is,’ zei Elayne kalm. ‘Hoe groot is de kans dat dertien vrouwelijke Duistervrienden zo nauwkeurig verdeeld zijn naar leeftijd, vaderland en Ajah? Zouden er geen drie Roden moeten zijn, of vier die in Cairhien zijn geboren, of gewoon twee van dezelfde leeftijd, als het allemaal toeval was? Ze hadden dus keus, anders hadden ze alles niet zo netjes kunnen verdelen. De Zwarte Ajah zit nog steeds in de Toren of op plekken die we niet kennen. Dat hebben we eraan.’
Nynaeve gaf haar vlecht een venijnige ruk. ‘Licht! Ik denk dat je gelijk hebt. Je hebt inderdaad geheimen gevonden die ik nier zag. Licht, ik hoopte dat ze allemaal met Liandrin waren meegegaan.’
‘We weten niet eens of ze wel de leidster is,’ zei Elayne. ‘Het kan zijn dat ze opdracht heeft gekregen om ons... uit de weg te ruimen.’ Haar mond verwrong zich wrang, ik ben bang dat ik maar één reden kan bedenken voor hun inspanning om alles te spreiden. Ze wilden natuurlijk vermijden dat er een patroon zichtbaar zou worden door het ontbreken van een patroon. Ik denk dat het betekent dat er een soort patroon is voor de Zwarte Ajah.’
‘Als er een patroon is,’ zei Nynaeve vastberaden, ‘zullen we dat vinden. Elayne, als jij zo hebt leren denken door je moeder aan het hof gade te slaan, dan ben ik blij dat je zo goed hebt opgelet.’ De dankbare glimlach van Elayne maakte een kuiltje in haar wang. Egwene keek de oudere vrouw nauwlettend aan. Het leek of Nynaeve zich eindelijk niet meer ging gedragen als een boer met kiespijn. Ze keek op. ‘Tenzij ze willen dat wij denken dat er een verborgen patroon is, zodat we onze tijd verknoeien met ernaar te zoeken. Ik zeg niet dat er geen patroon is, ik zeg alleen dat we het nog niet weten. Laten we ernaar zoeken, maar ik denk dat we andere zaken moeten bekijken, vinden jullie niet?’
‘Je hebt dus eindelijk besloten iets te doen,’ zei Nynaeve. ‘Ik dacht dat je in slaap was gevallen.’ Maar ze had nog steeds een glimlach rond de lippen.
‘Ze heeft gelijk,’ zei Elayne vol afkeer, ik heb een brug gebouwd van stro. Nog erger dan stro. Van wensen. Misschien heb jij ook wel gelijk, Nynaeve. Wat hebben we aan... aan die rommel?’ Ze griste een papier van het stapeltje voor haar. ‘Rianna heeft zwart haar met een witte lok boven haar linkeroor. Als ik zo dichtbij sta dat ik dat zie, dan ben ik veel te dicht bij haar.’ Ze greep een ander papier. ‘Chesmal Emry is een van de begaafdste Heelsters van de laatste jaren. Licht, kun je je voorstellen dat je door een Zwarte zuster wordt geheeld?’ Een derde blaadje. ‘Marillin Gemalfin is dol op katten en zal alle mogelijke moeite doen om gewonde dieren te helpen. Katten! Poeh!’ Ze grabbelde alle papieren bij elkaar en verfrommelde ze in haar gebalde vuisten. ‘Het is écht nutteloze rommel!’
Nynaeve knielde naast haar neer en trok zachtjes het papier uit haar handen. ‘Misschien wel en misschien niet.’ Ze streek de blaadjes voorzichtig tegen haar rok glad. ‘Jij hebt er iets nuttigs in gevonden waar we op door kunnen gaan. Misschien vinden we meer, als we volhouden. En we hebben nog een tweede lijst.’ Zowel haar ogen als die van Elayne schoten naar Egwene, en zowel de bruine als de blauwe ogen knepen zich bezorgd samen.
Egwene vermeed naar het tafeltje te kijken waarop de andere papieren lagen. Ze wilde er niet aan denken, maar ze moest wel. De lijst ter’angrealen had zich in haar geest gebrand.
Voorwerp. Een staaf van helder kristal, glad en volmaakt doorzichtig, een voet lang en een duim dik. Toepassing onbekend. Het laatst bestudeerd door Corianin Nedeal. Voorwerp. Een albasten beeldje van een naakte vrouw, een hand lang. Toepassing onbekend. Het laatst bestudeerd door Corianin Nedeal. Voorwerp. Een schijf, blijkbaar van gewoon ijzer maar niet aangetast door roest, drie duim breed, aan beide kanten gegraveerd met een fijne spiraal. Toepassing onbekend. Het laatst bestudeerd door Corianin Nedeal. Voorwerp. Te veel dingen, en van meer dan de helft wist niemand waarvoor ze dienden, maar ze waren bestudeerd door Corianin. Dertien, om precies te zijn. Egwene rilde. Het komt nog eens zover dat ik niet eens meer aan dat getal wil denken!
De bekende voorwerpen waren veel minder in aantal, en niet allemaal even nuttig, maar dat stelde haar amper gerust. Een uit hout gesneden egel, niet groter dan het kootje van een mannenduim. Een heel simpel ding en vast en zeker ongevaarlijk. Iedere vrouw die ermee probeerde te geleiden, viel in slaap. Een halve dag vredige, droomloze slaap, maar het klonk zo bekend dat ze er kippenvel van kreeg. Nog drie andere hadden op een of andere manier met slaap te maken. Het was bijna een opluchting iets tegen te komen als een taps toelopende, zwartstenen staaf, een pas lang, die lotsvuur kon maken, voorzien van de aantekening gevaarlijk en bijna onmogelijk te beheersen. Verin had daarbij zo hard op het papier gedrukt dat het bijna doormidden was gescheurd. Egwene had nog steeds geen idee wat lotsvuur was, maar ze vond het heel gevaarlijk klinken, gevaarlijker dan wat dan ook. Het had echter zeker niets te maken met Corianin of met dromen. Nynaeve bracht de gladgestreken velletjes naar de tafel en legde ze neer. Ze aarzelde even voor ze de andere papieren uitspreidde en haar vinger langs de tekst liet glijden, eerst over het ene, toen over het tweede blad. ‘Dit zou Mart wel leuk vinden,’ zei ze met een stem die veel te licht en luchtig klonk. ‘Voorwerp. Zes van ogen voorziene, bewerkte dobbelstenen, aan de hoeken met elkaar verbonden en minder dan een duim in doorsnede. Gebruik onbekend, maar als je ermee geleidt, lijkt het of het toeval op de een of andere manier wordt uitgesloten of gewijzigd.’ Ze las verder. ‘Munten die opgeworpen werden, kwamen iedere keer met dezelfde kant boven en bij één proef bleven ze honderd keer na elkaar op hun kant staan. Duizend worpen met de dobbelstenen leverden duizend keer vijf kronen op.’ Ze lachte gemaakt. ‘Mart zou het prachtig vinden.’
Egwene zuchtte, stond op en liep stijf naar het open vuur. Elayne krabbelde overeind en keek net als Nynaeve zwijgend toe. Egwene rolde haar rechtermouw zo hoog mogelijk op en stak voorzichtig haar hand in de schoorsteen. Haar vingers raakten wol op de rookplank en ze trok een opgevulde geschroeide kous te voorschijn met een hard voorwerp in de teen. Ze veegde wat roet van haar arm, hield toen de kous boven de tafel en schudde. De gevlochten stenen ring met de streperige vlekken tolde over het tafelblad en viel neer op het blad met de lijst met ter’angrealen. Heel even stonden ze er alleen maar naar te staren. ‘Misschien heeft Verin het gewoon over het hoofd gezien,’ zei Nynaeve ten slotte, ‘dat zoveel voorwerpen op de lijst voor het laatst door Corianin zijn bestudeerd.’ Het klonk niet of ze het echt geloofde. Elayne knikte weifelend, ik heb haar een keer in de regen zien lopen, door- en doornat, en toen heb ik haar een mantel gebracht. Ze was zo diep in gedachten verzonken dat ze volgens mij pas merkte dat het regende toen ik de mantel om haar schouders legde. Misschien heeft ze dit over het hoofd gezien.’
‘Misschien,’ zei Egwene. ‘Zo niet, dan wist ze dat het snel ontdekt zou worden. Ik weet het niet. Soms denk ik dat Verin meer ziet dan ze laat merken. Ik weet het gewoon niet.’
‘Dus dan moeten we Verin verdenken,’ zuchtte Elayne. ‘Als zij van de Zwarte Ajah is, weten ze precies wat wij aan het doen zijn. En dan is er nog Alanna.’ Ze keek Egwene van opzij onzeker aan. Egwene had hun alles verteld, behalve wat er bij haar beproeving binnen de ter’angreaal was gebeurd. Ze kon het niet opbrengen daarover te praten, maar Nynaeve en Elayne konden dat evenmin. Alles wat in de beproevingszaal was gebeurd, alles wat Sheriam had gezegd over die verschrikkelijke zwakte die deel uitmaakte van de aanleg tot geleiden, ieder woord dat Verin had gezegd, of het nu belangrijk leek of niet. Het enige dat ze maar moeilijk konden aanvaarden, was Alanna’s gedrag. Aes Sedai deden zulke dingen gewoonweg niet. Niemand die verstandig was, deed zoiets, laat staan een Aes Sedai. Egwene keek hen woest aan en hoorde het ze al zeggen. ‘Aes Sedai worden ook niet geacht te liegen, maar Verin en de Moeder komen er wel heel dichtbij met wat ze ons venellen. Wij nemen van hen toch ook niet aan dat ze tot de Zwarte Ajah behoren?’
‘Ik mag Alanna wel.’ Nynaeve trok aan haar vlecht en haalde toen haar schouders op. ‘Nou ja, goed dan. Missch... Nou ja, ze gedroeg zich wel vreemd.’
‘Dank je wel,’ zei Egwene en Nynaeve beaamde het met een knikje alsof ze de spot niet had gehoord.
‘In ieder geval weet de Amyrlin ervan en zij kan gemakkelijker een oogje op Alanna houden dan wij.’
‘Hoe zit het met Elaida en Sheriam?’ vroeg Egwene. ‘Ik had nooit veel op met Elaida,’ zei Elayne, ‘maar ik kan niet echt geloven dat zij tot de Zwarte Ajah behoort. En Sheriam? Onmogelijk.’ Nynaeve snoof. ‘Het hoort bij ieder onmogelijk te zijn. Als we ze vinden, zal het zeker niet zo zijn dat we aan al die vrouwen een hekel hebben. Maar ik wil niet argwanend zijn – niet dit soort argwaan! – tegen elke vrouw. We hebben meer aanwijzingen nodig dan dat ze misschien iets zagen wat ze niet mochten zien.’ Egwene knikte instemmend, even vlug als Elayne, en Nynaeve ging door: ‘We zullen dit in ieder geval aan de Amyrlin doorgeven en het niet erger maken dan nodig is. Als zij ons tenminste opzoekt, zoals ze heeft beloofd. Als je bij ons bent wanneer ze komt, Elayne, denk er dan aan dat ze niet weet dat je helpt.’
‘Dat zal ik zeker niet vergeten,’ zei Elayne vurig. ‘Maar er zou een andere manier moeten zijn om haar iets door te geven. Mijn moeder zou zoiets beter hebben geregeld.’
‘Niet als ze niemand een boodschap durft toe te vertrouwen,’ zei Nynaeve. ‘We wachten af. Tenzij een van jullie denkt dat we met Verin moeten praten? Dat zou niemand opvallen.’
Elayne aarzelde en schudde toen kort het hoofd. Egwene deed het sneller en feller. Toevallig iets vergeten of niet, Verin had te veel weggelaten om haar volledig te vertrouwen.
‘Goed.’ Nynaeve klonk behoorlijk tevreden. ‘Ik ben er wel blij mee dat we niet vrijelijk met de Amyrlin kunnen praten. Op die manier nemen we onze eigen beslissingen, zonder dat zij ons iedere stap voorschrijft, en doen we iets wanneer wij het besluiten.’ Haar hand gleed over de lijst van gestolen ter’angrealen, alsof ze deze herlas, en sloot zich toen om de gestreepte stenen ring. ‘En de eerste beslissing betreft dit ding. Het is het enige dat echt een schakel vormt met Liandrin en de anderen.’ Ze stond met diepe rimpels in haar voorhoofd naar de ring te staren en haalde toen diep adem. ‘Ik ga er vanavond mee slapen.’ Egwene aarzelde niet en pakte de ring uit Nynaeves hand. Ze wilde aarzelen – ze wilde de ring niet aanraken – maar ze deed het toch en was er blij om. ‘Ze denken dat ik een Droomster ben. Ik weet niet of me dat enig voordeel oplevert, maar Verin zegt dat het gevaarlijk is om dit te gebruiken. Wie van ons het ook gebruikt, ze heeft elk voordeel nodig dat ze kan krijgen.’
Nynaeve greep haar vlecht en deed haar mond open om te protesteren. Maar uiteindelijk zei ze alleen: ‘Weet je het zeker, Egwene? We weten niet eens óf je een Droomster bent en ik ben een sterkere geleidster dan jij. Ik denk echt dat ik...’ Egwene onderbrak haar. ‘Jij bent sterker als je kwaad bent. Weet je zeker dat je in een droom kunt geleiden? Zul je de tijd krijgen om kwaad te worden voor je moet geleiden? Licht, we weten niet eens of je in een droom wel kunt geleiden. Als iemand van ons het moet doen – en je hebt gelijk: het is onze enige schakel – dan moet ik dat zijn. Misschien ben ik echt een Droomster. Bovendien heb ik hem van Verin gekregen.’ Nynaeve keek of ze er ruzie over wilde maken, maar gaf ten slotte aarzelend toe. ‘Goed dan. Maar Elayne en ik blijven bij je. Ik weet niet wat we kunnen doen, maar als er iets fout gaat, kunnen we je misschien wakker maken, of... Nou ja, we blijven bij je.’ Ook Elayne knikte.
Nu ze hun instemming had, voelde Egwene een knoop onder in haar maag. Ik heb ze omgepraat. Waarom hoopte ik dan dat ze het mij uit het hoofd zouden praten? Ze besefte opeens dat er een vrouw in de deuropening stond, een vrouw in het Novicewit, met lange vlechten. ‘Heeft niemand je ooit geleerd aan te kloppen, Else?’ vroeg Nynaeve. Egwene verborg de stenen ring in haar hand. Ze had het vreemde gevoel dat Else ernaar had staan staren.
‘Ik heb een boodschap voor jullie,’ zei Else kalm. Haar ogen namen alles op, de verspreid liggende papieren en toen de drie vrouwen om de tafel. ‘Van de Amyrlin.’
Egwene keek Nynaeve en Elayne even verbaasd aan als zij haar. ‘Nou, wat is er dan?’ blafte Nynaeve.
Else trok vermaakt een wenkbrauw hoog op. ‘De eigendommen die zijn achtergelaten door Liandrin en de anderen werden opgeborgen in de derde opslagkamer rechts van de hoofdtrap in de onderkelder van de librije.’ Ze keek opnieuw naar de papieren en ging rustig weg. Egwene had het gevoel of ze stikte. Wij zijn te bang om iemand te vertrouwen en de Amyrlin besluit uitgerekend Else Grinwel een boodschap te laten doorgeven!
‘Je kunt die dwaze meid niet vertrouwen. Ze zal kletsen tegen iedereen die wil luisteren.’ Nynaeve liep al naar de deur toe. Egwene tilde haar rok op en holde langs haar heen. Haar schoenen slipten op de stenen van de galerij, maar ze zag een glimp wit op de dichtstbijzijnde trap en schoot erachteraan. Zij moet ook hollen om al zo ver weg te zijn. Waarom holt ze? De witte flits verdween langs een andere trap. Egwene volgde.
Een vrouw onder aan de trap keek om en Egwene bleef in verwarring staan. Wie het ook was, Else zeker niet. Ze was helemaal gekleed in zilver en witte zijde en wekte gevoelens die Egwene nooit eerder had ervaren. Ze was langer dan Egwene en de knapste vrouw die zij ooit had gezien. Bij de blik uit haar zwarte ogen voelde Egwene zich klein, uitgeput en allesbehalve schoon. Ze kan waarschijnlijk ook beter geleiden dan ik. Licht, ze is waarschijnlijk slimmer dan wij met z’n allen bij elkaar. Het is niet eerlijk dat één vrouw... Abrupt besefte ze welke kant haar gedachten opgingen. Haar wangen kleurden en ze stond weer met beide voeten op de grond. Ze had zich nog nooit... minder gevoeld dan een andere vrouw en ze wilde er nu niet mee beginnen. ‘Moedig,’ zei de vrouw. ‘Je bent moedig dat je zomaar rondholt, alleen, waar al zoveel moorden zijn gepleegd.’ Het klonk of ze blij was. Egwene sterkte zichzelf en streek haastig haar kleding goed in de hoop dat de andere vrouw het niet zou merken, wetend dat ze dat wel deed. Ze wilde maar dat de vrouw haar niet als een klein kind had zien hollen. Hou op! ‘Pardon, maar ik zoek een novice die hierlangs is gekomen, denk ik. Ze heeft grote donkere ogen en donker haar in vlechten. Ze is vrij stevig en op een bepaalde manier wel knap. Hebt u gezien welke kant ze opging?’
De lange vrouw nam haar vermaakt van top tot teen op. Egwene wist het niet zeker, maar ze meende dat de vrouw even naar haar vuist met de stenen ring gluurde, ik denk niet dat je haar kunt inhalen. Ik heb haar heel hard zien langsrennen. Ik vermoed dat ze nu wel ver weg zal zijn.’
‘Aes Sedai,’ begon Egwene, maar ze kreeg geen enkele kans om te vragen waar Else heen was gehold. Iets wat op boosheid of ergernis leek, vlamde in die donkere ogen op.
‘Ik heb nu wel genoeg tijd aan je besteed! Ik heb belangrijker dingen te doen. Ga weg.’ Ze maakte een gebaar naar de gang waaruit Egwene was gekomen.
Ze klonk zo bevelend dat Egwene zich omdraaide en al drie treden hoger was voor ze besefte wat ze deed. Briesend draaide ze zich om. Aes Sedai of niet, ik... De galerij was verlaten.
Fronsend liep ze de dichtstbijzijnde deuren voorbij – in die kamers woonde niemand, muizen hoogstens – en sprong de treden af, waarna ze links en rechts keek en met haar ogen de bocht van de galerij afzocht, de hele gang. Ze tuurde zelfs over de leuning omlaag in de kleine Tuin van de Aanvaarden en keek lang naar de andere galerijen, zowel boven als onder haar. Ze zag twee Aanvaarden, Faolain en iemand die ze alleen van gezicht kende. Maar er was geen vrouw in zilver en wit re bekennen. Nergens.