20 Bezoekers

De vrouw die binnenkwam, was geheel in witte zijde en zilver gekleed. Ze sloot de deur, bleef ertegenaan leunen en nam Mart op met de zwartste ogen die hij ooit had gezien. Ze was zo mooi dat hij haast vergat adem te halen, met nachtzwarte haren die werden bijeengehouden met een geweven haarband van zilverdraad. Ze stond even sierlijk als een andere vrouw danste. Hij meende haar vaag te herkennen, maar verwierp dat idee meteen weer. Geen enkele man zou zo’n vrouw vergeten.

‘Je kunt ermee door, neem ik aan, als je weer wat aangekomen bent,’ zei ze, ‘maar ik raad je aan iets aan te trekken.’ Heel even stond Mart haar aan te kijken, en toen besefte hij opeens dat hij naakt in de kamer stond. Met een vuurrood hoofd schuifelde hij naar het bed, trok de deken als een mantel om zich heen en plofte meer op de matras neer dan dat hij erop ging zitten. ‘Het spijt me dat... Ik bedoel... eh... ik had niet gedacht... ik... ik...’ Hij haalde diep adem. ‘Ik wil me verontschuldigen voor het feit dat u me zo aantreft.’ Hij kon nog steeds zijn warme wangen voelen. Heel even wilde hij dat Rhand – wat er ook van hem geworden was – of zelfs Perijn hem hier raad kon geven. Zij leken altijd heel goed om te springen met vrouwen. Zelfs de meisjes die wisten dat Rhand zo goed als beloofd was aan Egwene, bleven hem vaak aangapen, en leken te denken dat Perijns trage manier van doen zachtmoedig en aantrekkelijk was. Terwijl hij zich bij zijn pogingen bij meisjes altijd voor gek zette. Zoals daarnet.

‘Ik zou je niet zomaar hebben bezocht, Mart, maar ik was hier... in de Witte Toren...’ – ze glimlachte alsof de naam haar vermaakte – ‘voor een ander doel, en ik wilde jullie bekijken.’ Marts gezicht werd weer rood en hij trok de deken nog strakker om zich heen, maar ze leek hem niet te plagen. Nog sierlijker dan een zwaan gleed ze naar de tafel. ‘Je hebt honger. Dat was ook te verwachten, gezien de manier waarop zij dingen doen. Zorg ervoor dat je alles opeet wat ze je voorzetten. Je zult verbaasd staan hoe snel je weer op gewicht bent en je kracht terug hebt.’

‘Neem me niet kwalijk,’ zei Mart beschroomd, ‘maar ken ik u? Ik wil u niet beledigen, maar u komt me... bekend voor.’ Ze keek hem strak aan totdat hij zenuwachtig op het bed heen en weer schoof. Zo’n vrouw verwachtte dat mannen haar herkenden.

‘Misschien heb je me gezien,’ zei ze eindelijk. ‘Ergens. Noem me Selene.’ Ze hield haar hoofd wat schuin en leek af te wachten of hij haar naam herkende.

Het kriebelde aan de grens van zijn geheugen. Hij meende die naam eerder te hebben gehoord, maar hij kon niet zeggen wanneer en waar. ‘Bent u een Aes Sedai, Selene?’

‘Nee.’ Het werd zacht, maar verrassend hartstochtelijk gezegd. Voor het eerst nam hij haar goed op en zag nu meer dan alleen haar schoonheid. Ze was bijna even lang als hij, slank en sterk, aan haar manier van bewegen te zien. Haar leeftijd kon hij moeilijk inschatten – een paar jaar ouder dan hij, wellicht wel tien – maar haar wangen waren glad. Haar halsketting van gladde witte stenen en geweven zilverdraad paste bij haar brede ceintuur, maar ze droeg geen ring met het Grote Serpent. Haar ontkenning zou hem niet mogen verbazen – geen enkele Aes Sedai zou ooit ronduit zeggen dat ze er een was – maar dat deed het wel. Ze straalde... zekerheid uit, vertrouwen in haar macht, zoals een koningin zou hebben, en nog iets meer – wat hem aan Aes Sedai deed denken.

‘U bent niet toevallig Novice, hè?’ Hij had gehoord dat de Novices wit droegen, maar hij kon het van haar niet geloven. Vergeleken met haar is Elayne een peuter. Elayne. Weer een naam die zijn gedachten binnenzweefde.

‘Nauwelijks,’ zei Selene droog, met een wrange trek rond haar mond. ‘Laten we maar zeggen dat ik belangen nastreef die met de jouwe overeenkomen. Die... Aes Sedai zijn van plan jou te gebruiken, maar over het algemeen zul je dat wel plezierig vinden. Denk ik. En accepteren. Jou hoef ik er niet van te overtuigen dat je roem dient te zoeken.’

‘Mij gebruiken?’ De herinnering aan een eerdere gedachte keerde terug, verbonden met Rhand. De Aes Sedai wilden Rhand gebruiken, niet hem. Bloedvuur, ik heb toch geen enkel nut voor hen ? Licht, dat moet wel! ‘Wat bedoelt u? Ik ben voor niemand belangrijk. Ik heb voor niemand enig nut, alleen voor mezelf. Wat voor soort roem?’

‘Ik wist dat dit je aandacht zou trekken. Jou zeker.’ Ze glimlachte en hij voelde zich draaierig. Hij streek door zijn haar. De deken gleed omlaag en hij greep hem haastig vast voor het ding op de grond viel. ‘Hoor eens, ze hebben geen belangstelling voor mij.’ En hoe staat het na het blazen op de Hoorn? ik ben gewoon een boerenjongen.’ Misschien denken ze dat ik op de een of andere manier met Rhand ben verbonden. Nee, Verin had gezegd... Hij wist niet meer zeker wat Verin of Moiraine had gezegd, maar hij meende dat de meeste Aes Sedai helemaal niets van Rhand wisten. Dat wilde hij zo houden, in ieder geval tot hij heel ver weg was. ‘Gewoon een simpele jongen van het platteland. Ik wilde alleen maar iets van de wereld zien en dan weer terug naar pa’s boerderij.’ Wat bedoelt ze met roem? Selene schudde het hoofd alsof ze zijn gedachten had gehoord. ‘Je bent belangrijker dan je nu vermoedt. Zeker belangrijker dan die zogenaamde Aes Sedai weten. Jij kunt roem verwerven, als je terdege beseft dat je ze niet kunt vertrouwen.’

‘Het klinkt echt of ü ze niet vertrouwt.’ Zogenaamd? Er schoot hem iets te binnen, maar hij kon het niet onder woorden brengen. ‘Bent u een...? Bent u...’ Je kon iemand niet zomaar van zoiets beschuldigen. ‘Een Duistervriend?’ vulde Selene spottend aan. Ze klonk vermaakt, niet boos. Ze klonk minachtend. ‘Een van die zielige nalopers van Ba’alzamon die denken dat hij hun onsterfelijkheid en macht zal geven? Ik volg niemand. Er is één man waar ik naast zou kunnen staan, maar ik volg nooit iemand.’

Mart lachte zenuwachtig. ‘Natuurlijk niet.’ Bloed en as, een Duistervriend zou zich geen Duistervriend noemen. Als zij er een is, draagt ze een giftig mes bij zich. Hij had een vage herinnering aan een vrouw die gekleed was als een edelvrouwe, een Duistervriend met een dodelijke dolk in haar slanke hand. ‘Dat, dat bedoelde ik helemaal niet. U ziet eruit... U ziet eruit als een koningin. Dat bedoelde ik. Bent u van adel?’

‘Mart, Mart, je moet leren me te vertrouwen. O, ik zal je ook gebruiken – je bent te achterdochtig van aard, zeker na die dolk, om dat te ontkennen – maar als ik je gebruik, zul je rijkdom verwerven, en macht, en roem. Ik zal je niet dwingen. Ik heb altijd gemeend dat een overtuigd man het beter doet dan een man onder dwang. Deze Aes Sedai hebben niet het flauwste vermoeden hoe belangrijk je bent, en hij zal trachten je te misleiden of je te doden, maar ik kan je geven wat je verlangt.’

‘Hij?’ vroeg Mart scherp. Mij vermoorden? Licht, ze maken jacht op Rhand, niet op mij. Hoe weet ze van die dolk? Ik neem aan dat de hele Toren het weet. ‘Wie wil me vermoorden?’

Selenes mond verstrakte alsof ze te veel had losgelaten. ‘Jij weet wat je wilt, Mart, en ik weet het evengoed als jij. Je moet kiezen wie je kunt vertrouwen om het te bereiken. Ik geef toe dat ik je zal gebruiken. Deze Aes Sedai zullen dat nooit doen. Ik zal je naar rijkdom en roem voeren. Zij zullen je aan de leiband houden tot je doodgaat.’

‘U zegt nogal wat,’ zei Mart, ‘maar hoe weet ik of dat alles waar is? Hoe weet ik dat ik u meer kan vertrouwen dan hen?’

‘Door te luisteren naar wat zij je vertellen en naar wat ze niet zeggen. Zullen ze jou vertellen dat je vader in Tar Valon is geweest?’

‘Pa is hier geweest?’

‘Een man die Abel Cauton heette en een ander die Tham Altor werd genoemd. Ze maakten kabaal tot ze werden ontvangen. Ik heb gehoord dat ze wilden weten waar jij en je twee vrienden waren. En Siuan Sanche heeft ze met lege handen teruggestuurd en niet eens verteld dat je nog in leven was. Zullen ze dat aan jou vertellen, tenzij je ernaar vraagt? Zullen ze uit zichzelf vertellen dat Rhand Altor op dit moment probeert te ontsnappen en dat hij achtervolgd wordt door een Aes Sedai die Moiraine heet? Zullen ze jou vertellen dat de Zwarte Ajah hun kostelijke Witte Toren heeft besmet? Zullen ze zelfs maar iets laten doorschemeren op welke manier ze jou gaan gebruiken?’

‘Probeert Rhand te ontsnappen? Maar...’ Misschien wist ze dat Rhand zich tot Herrezen Draak had uitgeroepen en misschien wist ze dat niet, maar hij ging het haar niet vertellen. De Zwarte Ajah! Bloed, bloed, bloed en as! ‘Wie bent u, Selene? Als u geen Aes Sedai bent, wat bent u dan wel?’

Haar glimlach verborg vele geheimen. ‘Bedenk alleen dat er een andere keus is. Je hoeft geen speelpop van de Witte Toren te zijn of een prooi van Ba’alzamons Duistervrienden. De wereld is veel ingewikkelder dan je je kunt voorstellen. Doe de komende tijd wat die Aes Sedai willen, maar denk aan je keuze. Doe je dat?’ ik geloof niet dat ik veel keus heb,’ zei hij somber, ik neem aan dat ik dat zal doen.’

Selenes blik werd scherper. De vriendelijke toon in haar stem werd als een oude slangenhuid opzij gegooid. ‘Neem aan? Ik ben niet op deze manier gekomen om dat soort praatjes aan te horen, Martrim Cauton!’ Ze stak een slanke hand uit.

Er zat niets in haar hand en ze stond halverwege de deur, maar hij dook opzij voor die hand, alsof ze met een dolk boven hem stond. Hij wist eigenlijk niet waarom, maar in haar ogen viel een dreiging te lezen en hij wist zeker dat die echt was. Hij voelde zijn huid prikkelen en zijn hoofdpijn kwam terug.

Opeens verdwenen zowel pijn als prikkels en Selenes hoofd wendde zich met een ruk om, alsof ze naar iets buiten het vertrek luisterde. Er verscheen een lichte frons en ze liet haar hand zakken. De frons verdween. ‘We praten later verder, Mart. Ik heb je veel te zeggen. Denk aan je keuze. Denk eraan dat er vele handen zijn die willen toeslaan. Ik alleen kan jouw leven zeker stellen, en alles wat je nastreeft, als je doet wat ik je zeg.’ Ze gleed de deur uit, even stil en elegant als ze was binnengekomen.

Mart liet langzaam zijn adem ontsnappen. Zweet druppelde van zijn gezicht. Wie is zij, in Lichtsnaam? Misschien een Duistervriend. Hoewel ze even minachtend over Ba’alzamon als de Aes Sedai sprak. Duistervrienden spraken over Ba’alzamon zoals ieder ander over de Schepper. En ze had hem niet gevraagd haar bezoek voor de Aes Sedai te verzwijgen.

Tuurlijk, dacht hij zuur. Neem me niet kwalijk, Aes Sedai, maar die vrouw kwam me opzoeken. Ze was geen Aes Sedai, maar ik denk dat ze misschien de Ene Kracht op me wilde gebruiken en ze zei dat ze geen Duistervriend was, maar ze zei wel dat jullie van plan waren mij te gebruiken en dat de Zwarte Ajah vrij door jullie Toren rondzwerft. O, en ze zei ook nog dat ik belangrijk ben. Ik weet niet hoe. Jullie vinden het toch niet erg als ik nu vertrek ?

Hoe meer hij erover nadacht, hoe liever hij wilde vertrekken. Hij gleed onhandig van het bed en liep onvast naar de kleerkast terwijl hij de deken nog steeds omhield. Zijn laarzen stonden onder in de kast en zijn mantel hing aan een haak, onder zijn riem met de buidel en het mes in de schede. Het was een boerenmes, met een stevig lemmet, maar het kon net zoveel als een mooie dolk. Zijn andere kleren – twee dikke wollen jassen, drie broeken, een handvol linnen hemden en ondergoed – waren schoongeborsteld of zo nodig gewassen en lagen netjes opgevouwen op de planken in de andere helft van de kleerkast. Hij voelde aan de buidel aan de haak, maar die was leeg. De inhoud lag op een plank, samen met de inhoud van zijn broekzakken. Hij schoof een roodhavikveer opzij, een gladde gestreepte steen waarvan hij de kleuren mooi vond, zijn scheermes, zijn zakmes met beenheft en vond tussen enkele rollen hoogkoord zijn wasleren beurs. Toen hij hem opendeed, zag hij dat zijn geheugen hem ditmaal absoluut niet in de steek had gelaten.

‘Twee zilvermarken en een handvol koperstukken,’ mompelde hij. ‘Daar kom ik niet ver mee.’ Vóór zijn vlucht uit Emondsveld had het hem een klein fortuin geleken.

Hij rekte zich uit om achter op de plank te kijken. Waar zijn ze? Hij vreesde al dat de Aes Sedai ze misschien hadden weggegooid, zoals zijn moeder zou hebben gedaan als die ze ooit gevonden had. Waar...? Opluchting golfde door hem heen. Heel ver achterin, achter zijn tondeldoos en een opgerold snoer voor strikken en dergelijke, lagen zijn twee leren dobbel bekers.

Ze rammelden toen hij ze pakte, maar toch drukte hij de gesloten leren deksels open. Alles was zoals het hoorde. Vijf handgesneden dobbelstenen met kronen en vijf stenen met ogen. De stenen met de ogen kwamen bij een aantal spelletjes van pas, maar mannen speelden vaker kroon dan iets anders. Hiermee zouden zijn twee marken snel genoeg aangroeien om hem ver van Tar Valon weg te voeren. Zowel weg van Aes Sedai als van Selene.

Een gebiedend klopje werd onmiddellijk gevolgd door het openen van de deur. Vliegensvlug draaide hij zich om. De Amyrlin Zetel en de Hoedster van de Kronieken kwamen binnen. Hij zou ze ook zonder de brede gestreepte stola van de Amyrlin en de smallere blauwe stola van de Hoedster hebben herkend, want hij had ze een keer eerder ontmoet, in Fal Dara, ver van Tar Valon, en de twee machtigste vrouwen onder de Aes Sedai waren niet licht te vergeten. De wenkbrauwen van de Amyrlin rezen hoog op toen ze hem zag staan met de deken rond zijn schouders en de beurs en de dobbelbekers in zijn handen. ‘Ik denk niet dat je die de komende tijd nodig zult hebben, mijn zoon,’ zei ze droog. ‘Berg ze op en ga in bed liggen voor je op je gezicht valt.’

Hij aarzelde, zijn rug verstrakte, maar net op dat moment knikten zijn knieën en de twee Aes Sedai keken hem aan. De donkere en blauwe ogen leken iedere opstandige gedachte te lezen. Hij deed wat hem gezegd was en hield de deken met beide handen strak om zich heen. Hij ging zo recht als een plank liggen, niet zeker wat hij anders kon doen. ‘Hoe voel je je?’ vroeg de Amyrlin bruusk terwijl ze een hand op zijn voorhoofd legde. Hij kreeg over zijn hele lijf kippenvel. Had ze iets met de Ene Kracht gedaan of kwam het door de aanraking van een Aes Sedai dat hij een rilling voelde?

‘Met mij is alles in orde,’ antwoordde hij. ‘Nou, ik ben klaar om te vertrekken. Vergun me Nynaeve en Egwene gedag te zeggen en ik zal u niet langer lastig vallen. Ik bedoel, ik zal vertrekken, eh... Moeder.’ Moiraine en Verin schenen er weinig om te geven hoe hij sprak, maar dit was per slot van rekening de Amyrlin Zetel.

‘Onzin,’ zei de Amyrlin. Ze trok de stoei met de hoge rug dichter bij het bed en ging zitten, terwijl ze zich tot Leane richtte. ‘Mannen willen nooit toegeven dat ze ziek zijn, tot ze zo ziek zijn dat ze een vrouw dubbel zoveel werk geven. Dan verklaren ze zich veel te snel weer beter en zit je met hetzelfde probleem.’

De Hoedster wierp een blik op Mart en knikte. ‘Ja, Moeder, maar deze hier kan niet beweren dat hij beter is als hij amper overeind kan blijven. Hij heeft in ieder geval wel alles van het blad opgegeten.’

‘Het zou me verbazen als hij genoeg kruimeltjes had overgelaten om een vink te voeden. En hij is nog steeds hongerig, tenzij ik het mis heb.’ ik kan iemand hem wat taart laten brengen, Moeder. Of koek.’

‘Nee, ik denk dat hij al zoveel gehad heeft dat hij niet meer kan verdragen. Als hij nu gaat overgeven, zal dat hem geen goed doen.’ Mart keek boos. Volgens hem negeerden vrouwen een zieke, tenzij ze die rechtstreeks toespraken. En dan deden ze net of het een jongetje van tien was. Nynaeve, zijn moeder, zijn zussen, de Amyrlin Zetel, ze deden het allemaal.

‘Ik heb helemaal geen honger,’ verkondigde hij. ‘Ik voel me geweldig. Als ik mijn kleren mag aantrekken, zal ik u laten zien hoe goed ik me voel. Ik sta weer buiten voor u het beseft.’ Ze keken hem nu allebei aan. Hij schraapte zijn keel. ‘Eh... Moeder.’

De Amyrlin snoof. ‘Je hebt gegeten voor vijf man en je zult nog zeker een aantal dagen drie of vier van die maaltijden per dag eten, anders ga je dood van de honger. Je bent pas geheeld van de band met een kwaad dat iedere man, iedere vrouw en ieder kind in Aridhol heeft gedood, een kwaad dat in het geheel niet is verzwakt in de tweeduizend jaar dat het op jou lag te wachten. Het zou je even zeker hebben gedood als hen. Dit is wel iets anders dan een visgraat in je keel, jongen. Het scheelde niet veel of wij hadden jou bij je Heling gedood.’ ik heb geen honger,’ hield hij vol. Zijn maag rommelde luid als om zijn leugen te logenstraffen.

‘Ik had je de eerste dag dat ik je zag al door,’ zei de Amyrlin. ‘Ik wist meteen dat je als een geschrokken visarend zou opstuiven zodra je vermoedde dat iemand je wilde vasthouden. Maar goed dat ik wat voorzorgsmaatregelen heb genomen.’

Hij keek hen behoedzaam aan. ‘Maatregelen?’ Ze keken heel ingetogen terug. Het voelde of hun ogen hem als naalden aan het bed vastpinden.

‘Je naam en uiterlijk zijn aan de brugwachters doorgegeven,’ zei de Amyrlin, ‘en aan de havenmeesters. Ik ga niet proberen je in de Witte Toren te houden, maar je zult Tar Valon niet verlaten voor je beter bent. Als je je in de stad wilt verstoppen, zal de honger je ten slotte weer hierheen dwingen, en als dat niet gebeurt, zullen wij je vinden voor je van honger omkomt.’

‘Waarom wilt u me zo vreselijk graag hier houden?’ wilde hij weten. Hij hoorde Selenes stem. Ze willen je gebruiken. ‘Wat maakt het u uit of ik sterf of niet? Ik kan best voor mijn eigen kostje zorgen.’ De Amyrlin glimlachte lichtjes met maar weinig vermaak. ‘Met twee zilvermarken en een handvol koper, mijn zoon? Je zult wel heel veel geluk met de stenen moeten hebben om al het voedsel te kopen dat je de komende dagen nodig zult hebben. Wij helen mensen niet om ons werk in het water te zien vallen doordat ze weggaan terwijl ze nog steeds verzorging nodig hebben. Daar komt nog bij dat je misschien nog een keer geheeld moet worden.’

‘Nog een keer? U zei dat u me had geheeld. Waarom zou het nog een keer moeten gebeuren?’

‘Mijn zoon, je hebt die dolk maanden bij je gehad. Ik neem aan dat we ieder spoortje uit je hebben gegraven, maar als we één klein restje over het hoofd hebben gezien, kan dat nog steeds dodelijk zijn. En niemand kent de gevolgen voor iemand die hem zo lang in zijn bezit heeft gehad. Misschien zul je over een half jaar, een jaar, nog verlangen dat je een Aes Sedai bij de hand hebt om je te helen.’

‘Wilt u mij een jaar hier houden?’ zei hij hard en ongelovig. Leane schuifelde met haar voeten en nam hem scherp op, maar het kalme gelaat van de Amyrlin leek onverstoorbaar.

‘Zo lang misschien niet, mijn zoon. Maar wel lang genoeg om er zeker van te zijn. Dat zul jij toch ook willen? Zou jij je inschepen als je niet weet of de planknaden het zullen houden of als er een rotte plank in de romp zit?’

‘Ik heb nooit veel met boten te maken gehad,’ mompelde Mart. Het kon waar zijn. Aes Sedai logen nooit, maar ze gebruikten veel te vaak woorden als: zullen en als. ‘Ik ben al een lange tijd van huis weg, Moeder. Mijn pa en ma denken misschien dat ik dood ben.’

‘Als je hun een brief wilt sturen, zal ik ervoor zorgen dat die in Emondsveld komt.’

Mart wachtte even, maar er werd niets aan toegevoegd. ‘Dank u, Moeder.’ Hij wist een gemaakt lachje op te brengen, ik ben een beetje verbaasd dat mijn pa me niet is komen zoeken. Hij is het soort man dat zoiets doet.’ Hij was er niet zeker van, maar hij meende dat de Amyrlin even aarzelde voor ze antwoord gaf. ‘Hij is hier geweest. Leane heeft met hem gesproken.’ De Hoedster nam het meteen over. ‘Wij wisten niet waar jij toen was, Mart. Dat heb ik hem verteld en hij is vertrokken voor de eerste wintersneeuw viel. Ik heb hem wat goud gegeven om de reis terug wat gemakkelijker te maken.’

‘Hij zal het ongetwijfeld heel fijn vinden iets van je te horen,’ zei de Amyrlin. ‘Je moeder vast en zeker ook. Geef me de brief wanneer je die geschreven hebt en ik zal ervoor zorgen.’

Ze hadden het hem verteld, maar hij had ernaar moeten vragen. En Rhands pa hebben ze niet genoemd. Misschien denken ze dat het mij niet kan schelen, of misschien... Bloedvuur, ik weet het niet. Wie weet ooit iets zeker bij Aes Sedai? ‘Ik reisde samen met een vriend, Moeder. Rhand Altor. U herinnert zich hem vast. Weet u of het goed met hem is? Ik wed dat zijn pa ook bezorgd is.’

‘Voor zover ik weet,’ zei de Amyrlin gladjes, ‘gaat het redelijk goed met de jongeman, maar wie weet ooit iets zeker? Ik heb hem maar eenmaal gezien, dezelfde keer dat ik jou in Fal Dara heb gezien.’ Ze wendde zich tot de Hoedster. ‘Misschien zou een stuk taart wel goed vallen, Leane. En iets voor zijn keel, als hij zo door blijft praten. Kun je ervoor zorgen dat het wordt gebracht?’

De lange Aes Sedai ging weg met een gemompeld: ‘Zoals u beveelt, Moeder.’

Toen de Amyrlin zich weer tot Mart wendde, glimlachte ze, maar haar ogen waren blauw ijs. ‘Sommige zaken kun je maar beter niet noemen, zelfs niet in de aanwezigheid van Leane. Een losse tong heeft meer mensen gedood dan alle onverwachte stormen bij elkaar.’

‘Gevaarlijk, Moeder?’ Zijn mond voelde plotseling kurkdroog, maar hij zorgde ervoor dat hij zijn lippen niet aflikte. Licht, hoeveel weet zij van Rhand? Had Moiraine maar niet zo geheimzinnig over alles gedaan. ‘Moeder, ik weet niets gevaarlijks. Ik kan me maar amper de helft herinneren van wat ik behoor te weten.’

‘Herinner jij je de Hoorn?’

‘Welke Hoorn bedoelt u, Moeder?’

Ze schoot overeind en boog zich zo snel over hem heen dat hij haar nauwelijks had zien bewegen. ‘Speel geen spelletje met me, jongen, anders laat ik je heel hard om je mammie huilen. Ik heb geen tijd voor spelletjes en jij evenmin. Nou, weet... je... het... nog?’ Mart klemde de deken stevig om zich heen en moest slikken voor hij iets kon zeggen. ‘Ik weet het nog, Moeder.’

Ze leek zich te ontspannen, een beetje, en Mart trok ongemakkelijk zijn schouders op. Hij voelde zich net of hij zijn hoofd van het beulsblok had weggetrokken.

‘Goed. Dat is goed, Mart.’ Ze ging langzaam weer zitten en nam hem op. ‘Weet je dat jij met de Hoorn bent verbonden?’ Zijn lippen vormden geschrokken het woord ‘verbonden’ en ze knikte. ‘Ik dacht al dat je dat niet wist. Jij was de eerste die de Hoorn heeft gestoken nadat die was gevonden. Voor jou zal hij de dode helden uit het graf oproepen. Voor ieder ander is het een gewone hoorn – zolang jij leeft.’ Hij haalde diep adem. ‘Zolang ik leef,’ zei hij dof en de Amyrlin knikte. ‘U had me kunnen laten sterven.’ Wederom knikte ze. ‘Dan had u iemand anders kunnen vinden om erop te blazen en zou de Hoorn voor hem hebben gewerkt.’ Weer een knikje. ‘Bloedvuur! U wilt dat ik erop blaas. Voor u! Als de Laatste Slag komt, wilt u dat ik de dode helden oproep uit het graf om de Duistere te bestrijden. Bloed en bloed en bloedvuur!’

Met haar elleboog op de armleuning en haar hand onder de kin bleven haar ogen hem aankijken. ‘Geef je dan de voorkeur aan de andere mogelijkheid?’

Hij fronste en herinnerde zich toen wat die andere mogelijkheid was. Als iemand anders die Hoorn moest laten schallen... ‘U wilt dat ik de Hoorn steek? Dan zal ik erop blazen. Ik heb nooit gezegd dat ik dat niet zou doen, nee toch?’

De Amyrlin slaakte een vermoeide zucht. ‘Jij doet me denken aan mijn oom Huan. Niemand kon hem ooit vastpraten. Hij hield ook van gokken en hij gaf de voorkeur aan pret boven werk. Hij stierf bij het redden van kinderen uit een brandend huis. Hij gaf het niet op zolang er nog kinderen waren achtergebleven. Lijk jij op hem, Mart? Zul jij er zijn als de vlammen opstijgen?’

Hij kon haar niet recht aankijken. Hij lag naar zijn vingers te kijken, die driftig aan de wol plukten. ‘Ik ben geen held. Ik doe wat ik moet doen, maar ik ben geen held.’

‘De meeste mensen die wij heldhaftig noemen, deden wat ze moesten doen. Ik neem aan dat dit voldoende is. Voor vandaag. Je mag met niemand, behalve met mij, over de Hoorn praten, zoon. Of over je band met de Hoorn.’

Voor vandaag? dacht hij. Bloedvuur, het is de eerste en laatste keer, voor altijd. ‘Bloed en as, ik ben niet van plan het iemand...’ Ze trok een wenkbrauw hoog op en hij kalmeerde wat. ‘Ik zal het niemand vertellen. Ik heb liever dat niemand het weet. Waarom wilt ü zoiets geheim houden? Vertrouwt u de Aes Sedai niet?’

Een ogenblik meende hij dat hij te ver was gegaan. Haar gezicht verhardde zich en haar ogen konden een bijl scherpen. ‘Als ik ervoor kon zorgen dat alleen jij en ik het wisten,’ zei ze koel, ‘dan had ik dat gedaan. Hoe meer mensen het weten, hoe meer dat nieuws zich zal verspreiden, al gebeurt het met de beste bedoelingen. Algemeen wordt aangenomen dat de Hoorn van Valere slechts een legende is, en zij die beter weten, geloven dat een Jager uit Ulian hem zal vinden. Maar Shayol Ghul weet dat hij gevonden is en dus weten sommige Duistervrienden dat ook. Ze weten echter niet waar hij is en, het Licht schijne op ons, dat jij erop hebt geblazen. Wil je liever dat de Duistervrienden jou opjagen? Halfmannen of ander Schaduwgebroed? Zij willen de Hoorn hebben. Dat moet je weten. Hij zal zowel voor de Schaduw werken als voor het Licht. Als ze echter willen dat hij voor hen werkt, dan moeten ze jou gevangennemen of doden. Wil je dat gevaar lopen?’

Mart wilde maar dat hij onder een tweede deken lag en zo mogelijk een ganzenveren dekbed had, want de kamer voelde opeens door en door koud. ‘Vertelt u me nu dat Duistervrienden mij hier te pakken willen nemen? Ik dacht dat de Witte Toren Duistervrienden wel buiten kon houden.’ Hij herinnerde zich wat Selene over de Zwarte Ajah had verteld en vroeg zich af wat de Amyrlin daarop zou zeggen. ‘Een goede reden om te blijven, vind je niet?’ Ze stond op en streek haar rok glad. ‘Ga slapen, mijn zoon. Je zult je gauw veel beter voelen. Rust uit.’ Ze deed de kamerdeur zachtjes dicht. Heel lang lag Mart naar het plafond te staren. Hij merkte nauwelijks dat een dienstmeisje het blad met de lege schalen omruilde voor een stuk taart en een kan melk. Zijn maag rommelde luid als reactie op de warme geur van appels en kruiden, maar hij besteedde er geen aandacht aan. De Amyrlin meende hem als een mak schaap in het hok te

kunnen houden. En Selene... Wie is zij in Lichtsnaam? Wat wil zij? Selene had gelijk gehad met sommige dingen, maar de Amyrlin had hem wel verteld dat ze van plan was hem te gebruiken, en hoe. In zekere zin. Er zaten meer gaten in haar verhaal dan hij leuk vond, te veel gaten waar iets dodelijks doorheen kon glippen. De Amyrlin wilde iets en Selene wilde iets en hij was het touw waar ze beiden aan trokken. Hij dacht dat hij liever tegenover Trolloks zou staan dan tussen die twee gevangen te zitten.

Er moest een uitweg zijn, een weg uit Tar Valon, een manier om aan hun greep te ontsnappen. Als hij eenmaal de rivier over was, kon hij uit de handen van de Aes Sedai blijven, uit die van Selene en ook uit die van de Duistervrienden. Daar was hij zeker van. Er moest een manier zijn. Het belangrijkste voor hem was dat hij alles van alle kanten moest bekijken.

Op de tafel werd de taart koud.

Загрузка...