Nynaeves kamer was aanzienlijk groter dan die van een Novice. Ze had een echt bed, dat niet aan de muur zat vastgeklonken, twee leunstoelen met een lattenrug en een kast voor haar kleren. De meubels waren heel eenvoudig, geschikt voor een redelijk welgestelde boerenfamilie, maar vergeleken met een Novice woonde een Aanvaarde in weelde. Op de vloer lag zelfs een klein blauw tapijt met gele en rode krullen. Er waren al mensen binnen toen Egwene en Nynaeve binnenkwamen.
Voor de open haard stond Elayne met gekruiste armen en rode ogen, wat zeker gedeeltelijk door boosheid werd veroorzaakt. Twee lange jongemannen hingen in de stoelen en maakten de kamer met hun lange benen en armen vol. Een van hen, in een openhangende donkergroene jas met een sneeuwwit hemd eronder, deelde Elaynes goudblonde haar en blauwe ogen. De grijns op zijn gezicht verried dat hij Elaynes broer was. De ander – van Nynaeves leeftijd en in een keurig dichtgeknoopte jas – was slank en had donkere ogen en donker haar. Hij stond op, een toonbeeld van zekerheid en soepele, gespierde gratie, toen Egwene en Nynaeve binnenkwamen. Niet voor de eerste keer vond Egwene hem de knapste jongeman die ze ooit had gezien. Zijn naam was Galad.
Fijn jullie weer te zien,’ zei hij, terwijl hij haar hand pakte, ik heb me grote zorgen om jullie gemaakt. Wij zijn allemaal heel bezorgd geweest.’ Haar hart klopte sneller en ze trok vlug haar hand weg voor hij het kon voelen. ‘Dank je wel, Galad,’ mompelde ze. Licht, wat is hij knap. Bewust maakte ze een eind aan die gedachten, maar het was niet gemakkelijk. Ze merkte dat ze haar kleren gladstreek en wenste dat hij haar niet in deze simpele witte wol zag, maar in zijde, als het kon in zo’n Domani-gewaad waarover Min haar had verteld, in kleren die aan je huid leken te kleven en zo dun waren dat je dacht dat ze doorzichtig waren, al was dat niet het geval. Ze werd vuurrood en verbande het beeld uit haar geest, dwong zich hem niet aan te kijken. Het hielp niet veel dat de helft van de vrouwen in de Toren, van keukenmeid tot Aes Sedai, hem aankeek en hetzelfde dacht. Het hielp evenmin dat zijn glimlach alleen voor haar bedoeld leek. Eigenlijk maakte die glimlach het nog erger. Licht, als hij zelfs maar vermoedt wat ik denk, ga ik dood!
De jongeman met het goudblonde haar boog zich naar haar toe. ‘De vraag is: waar zijn jullie geweest? Elayne ontwijkt elke vraag alsof ze een zak met vijgen niet met ons wil delen.’
‘Ik heb het je al gezegd, Gawein,’ zei Elayne strak, ‘het gaat jullie niets aan. Ik ben hierheen gekomen,’ richtte ze zich tot Nynaeve, ‘omdat ik niet alleen wilde zijn. Ze zagen me en liepen me achterna. Ze wilden niet naar me luisteren.’
‘Wilden ze dat niet,’ zei Nynaeve effen.
‘Maar het gaat ons wel aan, zuster,’ zei Galad. ‘Jouw veiligheid gaat ons ook aan.’ Hij keek naar Egwene en ze voelde hoe haar hart opsprong. ‘De veiligheid van ieder van jullie gaat mij... ons ter harte.’
‘Ik ben je zus niet,’ snauwde Elayne.
‘Als je niet alleen wilde zijn,’ glimlachte Gawein Elayne toe, ‘dan zijn wij goed gezelschap. En na wat we hier moesten doorstaan, verdienen we een verklaring voor je afwezigheid. Ik word liever elke dag door Galad naar alle vier de hoeken van het oefenveld geslagen dan moeder nog een keer onder ogen te komen. Ik heb zelfs nog liever een boze Coulin.’ Coulin was de wapenmeester; hij voerde een streng bewind over de jongemannen die naar de Witte Toren kwamen, of ze nu zwaardhand wilden worden of alleen maar wilden oefenen. ‘Je mag de relatie ontkennen,’ zei Galad ernstig tegen Elayne, ‘maar die is er wel. En moeder heeft ons jouw veiligheid toevertrouwd.’ Gawein grijnsde. ‘Ze laat ons villen, Elayne, als jou iets overkomt. We hebben heel wat moeten praten, anders had ze ons aan de oren naar Caemlin teruggesleept. Ik heb nog nooit van een koningin gehoord die haar zonen aan de beul overdroeg, maar moeder klonk alsof ze daarop een uitzondering wilde maken als we jou niet veilig thuisbrengen.’ ik weet zeker,’ zei Elayne, ‘dat al jullie gepraat slechts om mijnentwille was. Geen woord over jullie oefenlessen met de zwaardhanden.’ Gaweins gezicht werd rood.
‘Jouw veiligheid was onze grootste zorg.’ Bij Galad klonk het gemeend en Egwene wist zeker dat dat zo was. ‘Het is ons gelukt moeder te overtuigen dat er hier iemand moest zijn om voor jou te zorgen wanneer jullie terugkwamen.’
‘Voor mij te zorgen!’ riep Elayne uit, maar Galad ging gladjes verder. ‘De Witte Toren is een gevaarlijke plek geworden. Er zijn doden gevallen, moord – en geen enkele uitleg. Er zijn zelfs enkele Aes Sedai gedood, hoewel ze dat stil willen houden. En er gaan geruchten over de Zwarte Ajah, hier, in de Toren. Moeder heeft bevolen dat zodra je genoeg geleerd hebt om veilig te zijn, we je terug moeten brengen naar Caemlin.’
Bij wijze van antwoord stak Elayne haar kin in de lucht en wendde zich half van hem af.
Gawein streek wanhopig door zijn haar. ‘Licht, Nynaeve, Galad en ik zijn geen schurken. We willen alleen maar helpen. Dat zouden we toch wel doen, maar moeder heeft het bevolen; daar kun je je niet uitpraten.’
‘Morgases woord is geen wet hier in Tar Valon,’ zei Nynaeve effen. ‘Wat jullie aanbod voor hulp betreft, ik zal eraan denken. Als we hulp nodig hebben, zijn jullie de eersten die het horen. Maar nu wens ik dat jullie hier weggaan.’ Ze wees strak naar de deur, maar Gawein negeerde haar.
‘Alles goed en wel, maar moeder zal willen weten dat Elayne terug is. En waarom ze ervandoor is gegaan zonder iets te zeggen, en wat ze al die maanden heeft uitgespookt. Licht, Elayne! De hele Toren was in beroering en moeder was halfgek van angst. Ik dacht dat ze de Toren met haar blote handen ging afbreken!’ Elaynes gezicht liet iets van berouw zien en Gawein maakte daar gebruik van. ‘Dat ben je haar verschuldigd, Elayne. Dat ben je mij verschuldigd. Bloed en as, je bent even koppig als een rots. Je bent maanden weg en ik hoor alleen dat je op je kop hebt gehad van Sheriam. En dat merk ik alleen doordat je hebt gehuild en niet wilde gaan zitten.’ Elaynes verontwaardigde blik maakte duidelijk dat hij zijn tijdelijke voordeel had verspeeld. ‘Genoeg,’ zei Nynaeve. Galad en Gawein wilden wat zeggen. Ze verhief haar stem. ‘Ik zei genoeg!’ Ze keek hen zo woest aan dat ze het duidelijk beter vonden hun mond te houden en sprak toen verder. ‘Elayne is jullie niets verschuldigd. Omdat zij ervoor kiest jullie niets te zeggen, is dat alles. Dus... dit is mijn kamer, geen gelagkamer in een dorpsherberg, en jullie gaan eruit.’
‘Maar, Elayne...’ begon Gawein tegelijk met Galad, die zei: ‘We willen alleen...’
Nynaeve sprak zo luid dat ze hen gemakkelijk overstemde. ‘Ik betwijfel of jullie toestemming hebben gevraagd of je naar de kamers van de Aanvaarden mocht gaan.’ Ze staarden haar echt verrast aan. ‘Dat dacht ik wel. Jullie vertrekken, gaan uit mijn ogen voor ik tot drie heb geteld, of ik schrijf een briefje naar de wapenmeester. Coulin Gaidin heeft een strengere hand dan Sheriam Sedai en ik kan jullie verzekeren dat ik erbij ben als jullie worden behandeld.’
‘Nynaeve, je zou toch niet...’ begon Gawein bezorgd, maar Galad gebaarde hem zijn mond te houden en ging vlak voor Nynaeve staan. Zijn gezicht behield de ernstige uitdrukking, maar onbewust streek ze de voorkant van haar kleren glad toen hij glimlachend op haar neerkeek. Egwene was niet verbaasd. Ze dacht dat ze behalve een Rode zuster nog geen enkele vrouw had ontmoet die niet door Galads glimlach beïnvloed werd.
‘Mijn verontschuldigingen, Nynaeve, dat we ons ongevraagd aan jullie hebben opgedrongen,’ zei hij gladjes. ‘Natuurlijk gaan we. Maar denk eraan dat we in de buurt zijn als je ons nodig hebt. En om welke reden jullie ook zijn weggelopen, daar kunnen we ook bij helpen.’ Nynaeve glimlachte terug. ‘Eén,’ zei ze.
Galad knipperde met zijn ogen en zijn glimlach zakte af. Kalm wendde hij zich naar Egwene. Gawein stond op en begaf zich naar de deur. ‘Egwene,’ zei Galad, ‘je weet dat jij in het bijzonder elk moment een beroep op me kunt doen, voor wat dan ook. Ik hoop dat je dat weet.’
‘Twee,’ zei Nynaeve.
Galad keek haar geërgerd aan. ‘We praten later wel verder,’ zei hij tegen Egwene en boog zich over haar hand. Met een laatste glimlach liep hij rustig weg.
‘Drrrrrr...’ Gawein schoot naar buiten en zelfs Galads sierlijke stappen kwamen merkbaar sneller. ‘... ie!’ besloot Nynaeve toen de deur dichtviel.
Elayne klapte opgetogen in haar handen. ‘O, voortreffelijk,’ zei ze. ‘Heel goed gedaan. Ik wist niet eens dat het de mannen verboden was in de kamers van de Aanvaarden te komen.’
‘Dat is het ook niet,’ zei Nynaeve droogjes, ‘maar die pummels wisten het ook niet.’ Elayne klapte weer lachend in haar handen, ik had best willen wachten tot ze weggingen,’ voegde Nynaeve eraan toe, ‘maar Galad moest er zo’n vertoning van maken. Die jongen is knapper dan goed voor hem is.’ Egwene moest er haast om lachen: Galad was amper een jaar jonger dan Nynaeve, en Nynaeve schikte haar kleren opnieuw goed.
‘Galad!’ snoof Elayne. ‘Die zal ons zeker nog een keer lastig vallen en ik weet niet of jouw kunstje een tweede keer werkt. Hij doet wat hij juist acht en het doet er niet toe of dat hem of anderen pijn doet.’
‘Dan bedenk ik wel weer wat anders,’ zei Nynaeve. ‘We kunnen ons niet veroorloven dat ze voortdurend over onze schouder blijven meekijken. Elayne, als je wilt kan ik een zalf maken die de pijn zal verzachten.’
Elayne schudde haar hoofd en ging toen dwars op het bed liggen met de handen onder haar kin. ‘Als Sheriam dat ontdekte, zou ze ons ongetwijfeld opnieuw in haar kamer ontbieden. Je zegt niet veel, Egwene. Tong verloren?’ Haar gezicht werd grimmiger. ‘Of je hart aan Galad?’ Ongewild moest Egwene blozen. ‘Ik wens liever geen ruzie met hem te maken,’ zei ze zo waardig mogelijk.
‘Ach,’ zei Elayne met tegenzin. ‘Ik wil best toegeven dat Galad knap is. Maar hij is ook afschuwelijk. Hij doet altijd het juiste, zoals hij dat ziet. Ik weet dat het niet afschuwelijk klinkt, maar dat is het wel. Hij gehoorzaamt moeder altijd, in het minste of geringste, voor zover ik weet. Hij zal nooit liegen, zelfs niet jokken, of een regel overtreden. Als hij je verraadt omdat je dat wel hebt gedaan, is dat niet om jou dwars te zitten. Hij lijkt hoogstens bedroefd dat jij je niet zo volmaakt gedraagt als hij, maar dat verandert niets aan het feit, dat hij je wel zal verraden.’
‘Dat klinkt... ongemakkelijk,’ zei Egwene behoedzaam, ‘maar niet afschuwelijk. Ik kan me niet voorstellen dat Galad iets afschuwelijks zal doen.’
Elayne schudde haar hoofd, alsof ze niet wilde geloven dat Egwene zo moeilijk vond te begrijpen wat voor haar zo klaar als een klontje was. ‘Als je iemand aandacht wilt geven, neem dan Gawein. Die is wel aardig – meestal tenminste – en hij is stapelgek op je.’
‘Gawein? Die kijkt nooit naar me!’
‘Natuurlijk niet, stommerik, jij ziet niks, jij staat Galad aan te gapen alsof je ogen ieder moment uit hun kassen kunnen rollen.’ Egwenes wangen voelden heel warm, maar ze was bang dat het waar was. ‘Galad heeft Gaweins leven gered toen hij nog een kind was,’ vervolgde Elayne. ‘Gawein zal nooit toegeven dat hij een meisje leuk vindt als Galad belangstelling voor haar heeft, maar ik heb hem over jou horen praten en ik weet het. Hij heeft nooit iets voor me verborgen kunnen houden.’
‘Dat is leuk om te weten,’ zei Egwene en lachte toen om Elaynes grijns.
‘Misschien kan ik hem overhalen dat soort woorden tegen mij te zeggen in plaats van tegen jou.’
‘Je zou de Groene Ajah kunnen kiezen, weet je. Groene zusters trouwen soms. Gawein is echt stapelgek op je en jij zou goed voor hem zijn. Bovendien wil ik best je zuster zijn.’
‘Zijn jullie klaar met je meisjespraat?’ kwam Nynaeve tussenbeide. ‘We moeten het over belangrijke dingen hebben.’
‘Ja,’ zei Elayne, ‘zoals waar de Amyrlin het met jullie over had nadat ik weg was.’
‘Ik wil er liever niet over praten,’ zei Egwene onhandig. Ze wilde niet liegen tegen Elayne. ‘Ze heeft niets gezegd dat erg prettig was.’ Elayne snoof ongelovig. ‘De meeste mensen denken dat ik het makkelijker heb dan anderen, omdat ik de erfdochter van Andor ben. De waarheid is dat ik het daardoor juist harder te verduren krijg. Jullie tweeën hebben hetzelfde uitgespookt als ik en als de Amyrlin boos op jullie was, zou ze het voor mij dubbel zo zwaar maken. Nou, wat heeft ze gezegd?’
‘We moeten dit onder ons houden,’ zei Nynaeve. ‘De Zwarte Ajah...’
‘Nynaeve!’ riep Egwene uit. ‘De Amyrlin zei dat we Elayne erbuiten moesten houden!’
‘De Zwarte Ajah!?’ Elayne schreeuwde het bijna en krabbelde overeind tot ze geknield op het bed zat. ‘Je kunt me er niet buiten houden na me dit te hebben verteld. Ik wil erbij horen.’
‘Dat heb ik ook nooit gewild,’ verzekerde Nynaeve haar. Egwene kon haar slechts verbijsterd aanstaren. ‘Egwene, Liandrin zag mij en jou als een gevaar. Jij en ik werden net zowat vermoord...’
‘Vermoord?’ fluisterde Elayne.
‘... misschien omdat we nog steeds een bedreiging vormen en misschien, omdat ze al weten dat wij twee met de Amyrlin hebben gepraat, alleen, en wat daar is besproken. Wij hebben iemand nodig, een persoon van wie niemand iets weet, en als de Amyrlin dat ook niet weet, zoveel te beter. Ik ben er niet zeker van dat we de Amyrlin meer kunnen vertrouwen dan de Zwarte Ajah. Zij wil ons voor haar eigen doeleinden gebruiken. Ik ben van plan ervoor te zorgen dat wij niet worden misbruikt. Kun je dat begrijpen?’
Egwene knikte weifelend, maar wilde toch nog wat zeggen. ‘Het zal gevaarlijk zijn, Elayne, even gevaarlijk als wat we in Falme hebben meegemaakt. Misschien nog gevaarlijker. Je mag er ditmaal best buiten blijven.’
‘Dat weet ik,’ zei Elayne rustig. Ze zweeg even en ging verder: ‘Als Andor ten oorlog trekt, voert de Eerste Prins van het Zwaard het leger aan, maar ook de koningin trekt mee op. Zevenhonderd jaar geleden werden de Andoranen in de Slag van Cuallin Dhen in het nauw gedreven en toen stormde koningin Modrellein alleen en ongewapend met de Leeuwenbanier het Tvreense leger in. De mannen van Andor verzamelden zich, vielen nogmaals aan om haar te redden en wonnen de veldslag. Dat soort moed wordt van de koningin van Andor verwacht. Als ik nu nog niet heb geleerd mijn angst de baas te blijven, moet ik dat toch leren voor ik mijn moeder op de Leeuwentroon opvolg.’ Opeens sloeg haar sombere bui om in gegiechel. ‘Bovendien, denken jullie dat ik liever pannen schuur dan een avontuur beleef?’
‘Dat zul je toch wel moeten,’ zei Nynaeve tegen haar, ‘en hoop maar dat iedereen denkt dat je slechts boent en schrobt. Luister goed.’ Elayne luisterde en haar mond viel langzaam open toen Nynaeve onthulde wat de Amyrlin Zetel hun had verteld, wat de opgedragen taak was en dat er een moordaanslag was geweest. Ze huiverde bij de grijzel, las het schrijven van de Amyrlin met een verbaasde blik en gaf het toen mompelend terug: ‘Dat zou ik graag bij me willen hebben als ik tegenover moeder sta.’ Tegen de tijd dat Nynaeves verhaal afwas, was haar gezicht een en al verontwaardiging.
‘Licht, dat is net of tegen je gezegd wordt in de heuvels op leeuwen te jagen zonder te weten of daar leeuwen zijn. Maar als ze er zijn, maken ze misschien jacht op je en ze kunnen zich als struiken hebben vermomd. O, en als je een leeuw tegenkomt, probeer dan te voorkomen dat je wordt opgepeuzeld tot je weet dat het leeuwen zijn.’
‘Als je bang bent,’ zei Nynaeve, ‘kun je dit nog steeds afwijzen. Als je er eenmaal mee begint, is het er te laat voor.’
Elayne hield haar hoofd fier omhoog. ‘Natuurlijk ben ik bang. Ik ben geen dwaas. Maar niet bang genoeg om me terug te trekken voor ik begonnen ben.’
‘Er is nog wat anders,’ zei Nynaeve. ‘Ik ben bang dat de Amyrlin Mart wellicht laat sterven.’
‘Maar van een Aes Sedai wordt verwacht dat ze iedereen heelt die erom vraagt!’ De erfdochter leek heen en weer geslingerd te worden tussen verontwaardiging en ongeloof. ‘Waarom zou ze Mart laten sterven? Ik kan het niet geloven! Ik wil het niet geloven.’
‘Ik evenmin,’ zuchtte Egwene. Dat kan ze niet hebben bedoeld. De Amyrlin kan hem niet laten sterven! ‘Verin heeft onderweg voortdurend gezegd dat de Amyrlin ervoor zou zorgen dat hij beter werd.’ Nynaeve schudde ontkennend het hoofd. ‘Verin heeft gezegd dat de Amyrlin “voor hem zou zorgen”. Dat is niet hetzelfde. En de Amyrlin ontweek het om ja of nee te zeggen, toen ik ernaar vroeg. Misschien heeft ze nog geen besluit genomen.’
‘Maar waaróm?’
‘De Witte Toren heeft haar eigen redenen voor wat zij doet.’ Nynaeves stem deed Egwene huiveren. ‘Ik weet niet waarom. Of ze hem in leven houden of laten sterven, hangt af van wat hun het beste uitkomt. De Drie Geloften houden geen van alle in dat ze hem móéten helen. Mart is in de ogen van de Amyrlin slechts een stuk gereedschap. Net als wij. Ze zal ons gebruiken om op de Zwarte Ajah te jagen, maar als een ploegschaar onherstelbaar kapot is, ga je niet huilen maar haal je een ander. Jullie kunnen dat maar beter goed tot je laten doordringen.’
‘Wat gaan we eraan doen?’ vroeg Egwene. ‘Wat kunnen we doen?’ Nynaeve liep naar haar kast en zocht iets diep achter in de kast. Toen ze zich omdraaide, had ze een zak van gestreepte stof in haar handen, haar zak met kruiden. ‘Met mijn middeltjes – en wat geluk – kan ik hem misschien zelf helen.’
‘Verin kon het niet,’ zei Elayne. ‘Moiraine en Verin samen konden het niet, en Moiraine had nog wel een angreaal. Nynaeve, als je te veel Ene Kracht put, kun je in as opgaan. Of opbranden als je geluk hebt. Als je dat geluk kunt noemen.’
Nynaeve trok haar schouders op. ‘Ze zeggen maar steeds tegen me dat ik aanleg heb om de sterkste Aes Sedai te worden sinds duizend jaar. Misschien wordt het tijd uit te vinden of ze gelijk hebben.’ Ze gaf een harde ruk aan haar vlecht.
Egwene zag duidelijk dat Nynaeve ondanks al haar dappere woorden bang was. Maar ze zal Mart niet laten sterven, zelfs als ze daarmee baar leven riskeert. ‘Ze blijven maar zeggen dat wij drieën zo verschrikkelijk sterk zijn – of zullen zijn. Misschien kunnen we de stromen onderling verdelen, als we het samen proberen.’
‘We hebben ooit eerder geprobeerd samen te werken,’ zei Nynaeve langzaam, ik weet niet zeker of ik weet hoe ik onze vaardigheden moet verweven. Proberen zou weleens even gevaarlijk kunnen zijn als te veel Kracht aantrekken.’
‘Nou, als we het gaan doen,’ zei Elayne, die van het bed afstapte, ‘laten we het dan meteen doen. Hoe langer we erover praten, hoe banger ik word. Mart is in het gastenverblijf, ik weet niet welk, maar dat heeft Sheriam zich laten ontvallen.’
Als een dikke punt achter haar woorden sloeg de deur open. Een Aes Sedai stapte naar binnen alsof het haar eigen kamer was en zij degenen waren die waren binnengedrongen.
Egwene zorgde ervoor dat ze een diepe kniebuiging maakte om haar wanhoop niet te tonen.