Toen ze weer buiten de werkkamer van de Amyrlin Zetel stonden, zagen Nynaeve en Egwene dat de gangen leeg waren, afgezien van een enkele dienstmeid die op zachte huisschoentjes aan het werk was. Egwene was dankbaar dat er nog iemand was. Ondanks alle wandkleden en reliëfs leken de gangen opeens kelders. Gevaarlijke kelders. Nynaeve beende vastberaden verder en trok voortdurend als bezeten aan haar vlecht; Egwene moest zich haasten om haar bij te houden. Ze wilde niet alleen blijven.
‘Als de Zwarte Ajah nog steeds hier is, Nynaeve, en als ze zelfs maar vermoeden wat wij doen... Ik hoop dat je niet meende wat je zei over doen alsof we reeds gebonden zijn door de Drie Geloften. Ik ben niet van plan me te laten vermoorden, niet als ik dat kan voorkomen door te geleiden.’
‘Als ze nog hier zijn, Egwene, zullen ze weten wat we doen zodra ze ons zien geleiden.’ Ondanks haar woorden leek Nynaeve aan iets anders te denken. ‘Of ze zullen ons minstens als een bedreiging zien en dat is dus gevaarlijk voor wat wij willen.’
‘Hoe kunnen ze ons nou als bedreiging zien? Niemand vindt een vrouw gevaarlijk die ze van alles kunnen opdragen. Niemand voelt zich bedreigd door een keukenhulp die potten en pannen schuurt en driemaal per dag aan het braadspit draait. Daarom heeft de Amyrlin ons in de keuken aan het werk gezet. Gedeeltelijk daarom tenminste.’
‘Misschien heeft de Amyrlin niet ver genoeg doorgedacht,’ zei Nynaeve afwezig. ‘Of misschien heeft ze dat wel gedaan en beoogt ze iets anders met mij dan wat ze beweert. Denk na, Egwene. Liandrin zou nooit hebben geprobeerd ons uit de weg te ruimen als zij ons niet als bedreiging had gezien. Ik kan me niet voorstellen hoe, of voor wie, maar ik zie ook niet in dat daar iets aan veranderd is. Als er nog iemand van de Zwarte Ajah hier is, zullen ze ons zeker ook als bedreiging zien of ons van alles verdenken, terecht of onterecht.’ Egwene slikte. ‘Daar had ik niet aan gedacht. Licht, ik wou maar dat ik onzichtbaar was. Nynaeve, als ze ons nog steeds willen treffen, wil ik best de kwade kans lopen gesust te worden. Alles liever dan me door Duistervrienden te laten vermoorden of erger. Ik geloof trouwens niet dat jij je laat pakken, wat je ook tegen de Amyrlin hebt gezegd.’ ik meende het.’ Heel even leek Nynaeve haar gedachten opzij te zetten. Ze ging langzamer lopen. Een blonde Novice snelde langs met een dienblad, ik meende ieder woord, Egwene.’ Nynaeve zweeg tot de Novice een eind verder was. ‘Er zijn andere manieren om ons te verdedigen. Als die er niet waren, zou een Aes Sedai buiten de Toren iedere keer gedood worden. We moeten die manieren gewoon vinden en ze gebruiken.’
‘Ik weet al een goede manier, en jij ook.’
‘Ze zijn gevaarlijk.’ Egwene wilde al opmerken dat haar manier alleen gevaarlijk was voor de aanvaller, maar Nynaeve overstemde haar. ‘Het kan zijn dat je die manier veel te... fijn gaat vinden. Toen ik vanmorgen al mijn woede op die Witmantels botvierde... Het voelde zo fijn. Het is te gevaarlijk.’ Ze huiverde en stapte weer sneller door en Egwene moest flink doorlopen om haar bij te houden. ‘Je praat net als Sheriam. Dat heb je nooit eerder gedaan. Je hebt tegen elke deur geduwd die ze voor je afsloten. Waarom slik je die beperkingen wel als we ze moeten negeren om in leven te blijven?’
‘Wat baat het ons als dat uiteindelijk betekent dat we van de Toren worden weggestuurd? Gesust of niet, wat hebben we eraan?’ Nynaeve ging zachter praten alsof zij het tegen zichzelf had. ‘Ik kan het. Ik moet het kunnen als ik hier lang genoeg blijf om te leren en ik moet het leren als ik...’ Opeens leek ze te beseffen dat ze hardop aan het praten was. Ze wierp een harde blik op Egwene en haar stem klonk luider. ‘Laat me nadenken. Wees alsjeblieft stil en laat me nadenken.’ Egwene hield zich in, maar stikte van de vragen. Wat voor bijzondere reden had Nynaeve om in de Toren meer te willen leren? Wat wilde ze trouwens? Waarom hield Nynaeve dat voor haar verborgen? Geheimen. We hebben te veel geheim leren houden sinds we naar de Toren kwamen. De Amyrlin houdt ook van alles voor ons verborgen. Licht, wat gaat ze met Mart doen?
Nynaeve bracht haar helemaal tot aan het Novicekwartier en sloeg niet af naar de vertrekken van de Aanvaarden. De galerijen waren nog verlaten en ze zagen niemand toen ze de wenteltrap opliepen.
Toen ze bij Elaynes kamer waren, bleef Nynaeve staan, klopte eenmaal en deed meteen de deur open om haar hoofd naar binnen te steken. Toen liet ze de witte deur weer dichtvallen en beende naar Egwenes kamer ernaast. ‘Ze is er nog niet,’ zei ze, ‘en ik moet met jullie allebei praten.’
Egwene greep haar bij de schouder en bracht haar abrupt tot stilstand. ‘Wat...?’ Iets trok aan haar haren en prikte haar oor. Een zwarte schicht streek voor haar gezicht langs en sloeg tegen de muur, en de volgende tel trok Nynaeve haar omlaag op de vloer, achter de balustrade. Met grote ogen staarde Egwene naar het ding dat voor haar op de stenen was gevallen. Een pijl uit een kruisboog. Er kleefden enkele donkere haren van haarzelf aan de vier zware punten die een harnas konden doorboren. Bevend voelde ze aan haar oor. Er zat een heel klein sneetje, vochtig door wat bloed. Als ik niet onverwachts was blijven staan... Als ik niet... De pijl zou precies haar hoofd hebben getroffen en misschien ook Nynaeve hebben gedood. ‘Bloed en as,’ hijgde ze. ‘Bloed, bloed, bloed en as.’
‘Let op je woorden,’ beet Nynaeve haar toe, maar het kwam gedachteloos. Ze lag tussen de witstenen balustrade naar de galerijen aan de overkant te turen. Er hing een gloed om haar heen, zag Egwene. Ze had saidar omarmd.
Haastig reikte Egwene eveneens naar de Ene Kracht, maar aanvankelijk mislukte dat door haar haast. Door de haast en de beelden die de leegte verstoorden, beelden van haar hoofd dat als een overrijpe meloen werd gespleten door de zware pijlschacht, die zich daarna in Nynaeve boorde. Ze haalde diep adem en probeerde het opnieuw en ten slotte zweefde de roos in de leegte, raakte ze de Ware Bron en werd ze door de Kracht vervuld.
Ze rolde zich op haar buik om naast Nynaeve door de balustrade te turen. ‘Zie je iets? Zie je hem? Ik stuur de bliksem op hem af.’ Ze kon de schicht in zich voelen groeien, druk uitoefenen om losgelaten te worden. ‘Het is een man, nietwaar?’ Ze kon zich niet voorstellen dat een man het Novicekwartier binnenkwam, maar een vrouw met een kruisboog kon ze zich al helemaal niet in de Toren voorstellen. ‘Weet ik niet.’ Stille woede was in Nynaeves stem hoorbaar; haar woede was altijd het ergst als ze heel stil was. ‘Ik meende iemand... Ja! Daar!’ Egwene voelde in de vrouw naast haar de Kracht trillen en toen kwam Nynaeve langzaam overeind en borstelde haar kleding af, alsof ze zich nergens meer zorgen over hoefde te maken.
Egwene staarde haar aan. ‘Hoe... Wat heb je gedaan? Nynaeve?’
‘Van de Vijf Krachten,’ zei Nynaeve belerend, licht spottend, ‘wordt Lucht, soms Wind genoemd, door velen het minst bruikbaar geacht. Dat is ver bezijden de waarheid.’ Ze lachte ingehouden: ik zei al tegen je dat er andere manieren zijn om jezelf te verdedigen. Ik heb Lucht gebruikt om hem met lucht vast te houden. Als het tenminste een hij is, ik kon hem niet goed zien. Een kunstje dat de Amyrlin me een keer heeft getoond, hoewel ik betwijfel of ze dacht dat ik kon zien hoe het werd gedaan. Nou, blijf je hier verder de hele dag liggen?’ Egwene krabbelde overeind om zich achter Nynaeve aan te haasten toen die de galerij rondliep. Het duurde niet lang voordat in de bocht een man zichtbaar werd, gekleed in een simpele bruine broek en jas. Hij stond met zijn gezicht de andere kant op; zijn ene voet stond op de grond terwijl de andere was opgetrokken, alsof hij tijdens het weghollen was gevangen. De man zou het gevoel hebben in een dikke gelei te zitten, maar het was alleen de lucht die zich rond hem had verdikt. Egwene herinnerde zich dat kunstje van de Amyrlin ook, maar ze dacht niet dat ze het na kon doen. Nynaeve hoefde iets maar eenmaal te zien om te weten hoe het moest. Als het haar tenminste lukte te geleiden. Ze kwamen dichterbij en door de schok verdween plotseling Egwenes binding met de Kracht. Uit de borst van de man stak de greep van een dolk. Zijn gezicht was ingevallen en het vlies verglaasde reeds zijn halfgesloten ogen. Toen Nynaeve de val liet verdwijnen die hem overeind hield, zakte hij in elkaar.
Het was een man als vele anderen, van gemiddelde lengte en bouw, met een uiterlijk dat zo gewoon was dat Egwene niet dacht dat hij in een groepje van drie zou opvallen. Ze keek maar heel even naar hem, voor ze besefte dat er iets weg was. De kruisboog. Ze schrok en keek wild rond. ‘Er moet er nog een zijn, Nynaeve. Iemand heeft de kruisboog. En iemand heeft hem neergestoken. Die kan alweer in hinderlaag liggen voor een volgend schot.’
‘Kalm,’ zei Nynaeve, maar ze keek al trekkend aan haar vlecht toch snel links en rechts over de galerij. ‘Blijf gewoon kalm en we zullen bedenken wat we...’ Ze slikte de rest van haar woorden in toen ze hoorde dat er iemand over de wenteltrap naar boven kwam. Egwenes hart klopte wild hoog in haar keel. Haar ogen staarden strak naar de bovenkant van de trap en ze probeerde verwoed saidar weer te omarmen, maar daarvoor moest zij rustig zijn en haar hartslag bonkte haar kalmte in stukken.
Sheriam Sedai bleef boven aan de trap staan en keek fronsend naar wat ze zag. ‘Wat in de naam van het Licht is hier gebeurd?’ Ze snelde toe en voor het eerst leek haar strenge kalmte verdwenen. ‘We vonden hem hier,’ zei Nynaeve toen de Meesteresse der Novices naast het lijk neerknielde.
Sheriam legde een hand op de borst van de man en trok die nog sneller sissend terug. Ze sterkte zichzelf duidelijk, voelde opnieuw aan hem en hield het ditmaal langer vol. ‘Dood,’ mompelde ze. ‘Zo dood als maar mogelijk is, en nog erger.’ Toen ze zich oprichtte, trok ze een zakdoek uit haar mouw en veegde haar vingers af. ‘Jullie hebben hem gevonden? Hier? Zoals hij nu ligt?’
Egwene knikte en besefte terdege dat als ze iets hardop zou zeggen, Sheriam de leugen in haar stem zou horen, inderdaad,’ zei Nynaeve ferm.
Sheriam schudde haar hoofd. ‘Een man... een dode man, bovendien... is in het Novicekwartier al een schande, maar dit...’
‘Wat is er anders aan hem?’ vroeg Nynaeve. ‘En hoe kan hij erger dan dood zijn?’
Sheriam haalde diep adem en keek hen beiden onderzoekend aan. ‘Het is een van de ziellozen. Een grijzel.’ Onbewust veegde ze opnieuw haar hand af en haar ogen gleden weer naar het lijk. Bezorgde ogen. ‘De ziellozen?’ vroeg Egwene met een trilling in haar stem, terwijl Nynaeve tegelijkertijd zei: ‘Een grijzel?’
Sheriam wierp hun kort een doordringende blik toe. ‘Hoort eigenlijk nog niet bij je lessen, maar jullie zijn al op alle mogelijke manieren buiten de regels gegaan. En nu jullie dit hebben gevonden...’ Ze wees op het lijk. ‘De ziellozen, de grijzels, hebben hun ziel opgegeven om de Duistere als moordenaar te dienen. Daarna zijn ze niet echt dood, maar ook niet echt levend meer. Er zijn zelfs vrouwelijke grijzels. Heel weinig. Zelfs onder Duistervrienden is slechts een handjevol vrouwen bereid zich zo op te offeren. Je kunt ze recht aankijken en ze toch nauwelijks zien, tot het te laat is. Hij was vrijwel dood toen hij nog rondliep. Nu vertellen alleen mijn ogen dat wat daar ligt, ooit heeft geleefd.’ Ze keek hen lang aan. ‘Sinds de Trollok-oorlogen heeft geen enkele grijzel het gewaagd Tar Valon binnen te dringen.’
‘Wat gaat u doen?’ vroeg Egwene. Sheriams wenkbrauwen schoten omhoog en ze voegde er snel aan toe: ‘Als ik die vraag mag stellen, Sheriam Sedai.’
De Aes Sedai aarzelde, ik neem aan dat je dat mag, aangezien jullie het ongeluk hadden hem te vinden. Uiteindelijk zal de Amyrlin moeten beslissen, maar na alles wat er is gebeurd, neem ik aan dat ze dit stil wil houden. Nog meer geruchten kunnen we niet gebruiken. Je praat er met niemand over, alleen met mij of de Amyrlin, als zij erover begint.’
‘Ja, Aes Sedai,’ zei Egwene heftig. Nynaeves stem klonk koeler. Sheriam leek hun gehoorzaamheid gewoon te vinden. Ze liet niet merken dat ze het had gehoord. Haar aandacht was op de dode man gericht. De grijzel. De zielloze. ‘We kunnen het feit niet verbergen dat hier een man werd vermoord.’ De gloed van de Ene Kracht omgaf haar opeens en even plotseling dekte een lange lage koepel het lijk op de vloer af, mistig en zo matgrijs dat heel moeilijk te zien was dat er een lijk onder lag. ‘Maar dit kan ervoor zorgen dat anderen die zijn aard kunnen ontdekken, hem aanraken. Ik moet dit laten weghalen voor de Novices terugkomen.’
Haar scheef staande groene ogen namen hen op alsof opeens tot haar doordrong dat ze daar niet alleen was. ‘Jullie tweeën, ga. Naar je kamer, denk ik, Nynaeve. Denk maar aan wat jullie al te horen hebben gekregen, en als nou ook nog bekend wordt dat jullie hierbij zijn betrokken... Ga.’
Egwene maakte een kniebuiging en trok aan Nynaeves mouw, maar Nynaeve bleef staan en vroeg: ‘Waarom was u hier, Sheriam Sedai?’ Heel even leek Sheriam geschokt, maar het volgende moment keek ze hen met diepe rimpels in het voorhoofd aan. Met de vuisten in haar zij keek ze Nynaeve met al het gezag van haar ambt aan. ‘Heeft de Meesteresse der Novices tegenwoordig een reden nodig om naar het Novicekwartier te komen. Aanvaarde?’ zei ze zachtjes. ‘Stelt een Aanvaarde nu al vragen aan een Aes Sedai? De Amyrlin Zetel is van plan iets van jullie tweeën te maken, maar of ze dat nu wel of niet doet, ik kan jullie wel enkele manieren bijbrengen. Weg met jullie tweeën, voordat ik je naar mijn kamer sleep voor een andere afspraak dan die van de Amyrlin Zetel.’
Opeens viel Egwene iets in. ‘Vergeef me, Sheriam Sedai,’ zei ze snel, ‘maar ik wil mijn mantel halen. Ik heb het koud.’ Ze liep snel weg, de galerij rond, voor de Aes Sedai kon antwoorden. Als Sheriam die kruisboogpijl voor haar deur vond, zouden er te veel vragen worden gesteld. Dan zou waarschijnlijk duidelijk worden dat ze de man niet alleen maar hadden gevonden en dat die iets met hen te maken had. Maar toen ze de deur van haar kamer bereikte, was de zware schacht verdwenen. Alleen de grijzige kras in de steen ernaast maakte zichtbaar dat er een was geweest.
Egwene kreeg kippenvel. Hoe was het iemand gelukt zonder gezien te worden... Nog een grijzel! Voor ze het wist, had ze saidar al omarmd en alleen de zoete stroom in haar maakte voelbaar wat ze had gedaan. Desondanks was het openen van haar kamerdeur en naar binnen gaan het moeilijkste uit haar leven. Er was niemand. Ze graaide de witte mantel van de haak en rende weg. Ze liet saidar pas los toen ze de anderen zag.
Er was tijdens haar afwezigheid meer voorgevallen. Nynaeve deed een poging er mak uit te zien, maar haar ogen schoten vuur. Sheriam stond met beide vuisten in haar heup geërgerd met haar schoen te tikken en haar op Nynaeve gerichte ogen leken groene molenstenen die gerstemeel wilden gaan malen. Zo keek ze Egwene eveneens aan. ‘Neem me niet kwalijk, Sheriam Sedai,’ zei ze haastig, terwijl ze een kleine kniebuiging maakte en tegelijk haar mantel omsloeg. ‘Zomaar een... dode man te vinden, een... grijzel... ik voelde me koud. Mogen we nu gaan?’
Toen Sheriam knikte dat dat mocht, maakte Nynaeve een minieme revérence. Egwene greep haar bij de arm en trok haar snel mee. ‘Probeer je nog meer problemen voor ons te scheppen?’ wilde ze weten toen ze twee verdiepingen lager waren. En veilig buiten Sheriams gehoor, hoopte ze. ‘Wat heb je nog meer tegen haar gezegd om haar zo woest te laten kijken? Nog meer vragen gesteld, neem ik aan? Ik hoop dat je er wat van opgestoken hebt, anders heb je haar voor niets kwaad gemaakt.’
‘Ze wilde niks zeggen,’ mompelde Nynaeve. ‘We moeten vragen stellen als we iets willen klaarspelen, Egwene. We zullen af en toe op het randje zitten of we komen nooit iets te weten.’ Egwene zuchtte. ‘Nou, kleed het dan wat handiger in.’ Aan Nynaeves blikken te zien was ze niet van plan het rustiger aan te doen of gevaar te vermijden. Egwene zuchtte opnieuw. ‘De pijl was verdwenen, Nynaeve. Er moet nog een grijzel zijn geweest die hem heeft meegenomen.’
‘O, dus daarom... Licht!’ Fronsend gaf Nynaeve een scherpe ruk aan haar vlecht.
Een tijdje later zei Egwene: ‘Wat deed ze om dat... lijk toe te dekken?’ Ze wilde er niet aan denken dat het een grijzel was. Het herinnerde haar te veel aan het feit dat er nog een rondzwierf. Ze wilde er op dat moment helemaal niet meer aan denken.
‘Lucht,’ antwoordde Nynaeve. ‘Ze gebruikte Lucht. Heel netjes, ik denk te weten hoe je er iets nuttigs mee kunt doen.’ In het gebruik van de Ene Kracht werden vijf stromen onderscheiden: Aarde, Lucht, Vuur, Water en Geest. Elk Talent vroeg om een verschillende combinatie van deze vijf stromen. ‘Ik begrijp niet hoe de vijf stromen worden samengevoegd,’ zei Egwene peinzend. ‘Neem nou Heling, bijvoorbeeld. Ik begrijp waarom er Geest bij nodig is en misschien Lucht, maar waarom Water?’
Nynaeve stelde zich vierkant voor haar op. ‘Wat loop je nou te zeuren? Ben je vergeten wat we aan het doen zijn?’ Ze keek rond. Ze waren nu in het Aanvaardenkwartier, vele galerijen lager dan dat van de Novices, en met een tuin in het midden, geen binnenhof. Er was niemand te zien, afgezien van een Aanvaarde die zich op een andere verdieping voortrepte, maar ze ging zachter praten. ‘Ben je de Zwarte Ajah vergeten?’
‘Die probeer ik te vergeten,’ zei Egwene woest. ‘Een poosje, tenminste. Ik probeer te vergeten dat we net bij een lijk hebben gestaan. Ik probeer te vergeten dat hij me wilde vermoorden en dat hij iemand bij zich had die het opnieuw gaat proberen.’ Ze voelde aan haar oor. Het druppeltje bloed was opgedroogd, maar de snee deed nog pijn. ‘We hebben geluk dat we allebei nog in leven zijn.’ Het gezicht van Nynaeve verzachtte zich, maar haar stem klonk nog net zo als toen ze de Wijsheid van Emondsveld was en dingen moest zeggen voor iemands bestwil. ‘Denk aan dat lijk, Egwene. Denk eraan dat hij je probeerde te vermoorden. Ons te vermoorden. Denk aan de Zwarte Ajah. Denk er voortdurend aan. Want als je dat maar één keer vergeet, kun jij de volgende keer dood op de vloer liggen.’
‘Ik weet het,’ verzuchtte Egwene. ‘Maar ik hoef het nog niet prettig te vinden.’
‘Heb je gemerkt waar Sheriam het niet over had?’
‘Nee? Wat dan?’
‘Ze vroeg zich geen enkele keer af wie hem heeft neergestoken. Vooruit, kom mee. In mijn kamer kun je je voeten rust geven terwijl we praten.’