37 Een bericht van het paleis

De dag na het Festival van de Vogels stak er een sterke wind op vanuit de Zee der Stormen, die de hitte van Ebo Dar zowaar deed afnemen. Maar een lucht zonder een enkel wolkje en de rood gouden zonneschijf aan de einder beloofden iets, als de wind eenmaal ging liggen. Mart haastte zich het Tarasin-paleis door en had reeds een voorschot genomen door zijn groene mantel helemaal en zijn hemd half open te laten. Hij sprong wel niet meteen bij elk geluid op, maar zijn ogen stonden aanzienlijk meer geschrokken dan hij wilde toegeven, toen een dienstmeisje langsliep met wapperende onderrokken en naar hem glimlachte. Ze glimlachten allemaal, de een na de ander, op een heel bijzondere... veelbetekenende... manier. Met moeite kon hij voorkomen het op een holletje te zetten.

Eindelijk kon hij wat langzamer lopen en bijna op zijn tenen de beschaduwde omloop rond de stallen inglippen. Tussen de gegroefde zuilen van de omloop vormden gelige rietplanten in grote rode aardewerken potten en hangplanten met brede rood gestreepte bladeren in metalen bakken aan kettingen een soort scherm. Onbewust trok hij zijn hoed naar beneden om zijn gezicht te verbergen. Zijn handen gleden over zijn speer, die Birgitte een ashandarei noemde, en speelden gedachteloos met de schacht, alsof hij zich misschien zou moeten verdedigen. De dobbelstenen rammelden luid in zijn hoofd, maar het had niets te maken met zijn onrust. Die kwam door Tylin.

Zes gesloten koetsen met het groene anker en zwaard van Huis Mitsobar op de deuren stonden in een rij voor de hoge buitenpoort. De paarden waren ingespannen en werden bereden door koetsiers in livrei. Aan de overkant zag hij Nalesean in een geel gestreepte mantel gapen, en Vanin ineengezakt op een ton naast de staldeuren zitten. De meeste andere Roodarmen hurkten geduldig op de plavuizen van de binnenplaats. Een paar mannen dobbelden in de schaduw van de hoge, witte stallen. Elayne stond tussen Mart en de koetsen in, net aan de andere kant van het plantenscherm. Reanne Corlie stond naast haar, met zeven andere vrouwen die op die merkwaardige bijeenkomst waren geweest, waar hij gisteravond was binnengevallen. Reanne was de enige die niet de rode riem van een Wijzevrouw droeg. Hij had zo half en half verwacht dat ze deze ochtend niet zouden komen opdagen. Ze hadden het uiterlijk van vrouwen die gewend waren hun eigen leven en dat van anderen te regelen. De meesten hadden minstens enkele grijze lokken, maar keken toch verwachtingsvol naar Elaynes jeugdige gezicht. Het leek of ze bereid waren op haar bevel te springen. Al die vrouwen hielden zijn aandacht maar even vast; er was geen enkele vrouw bij die hem de stuipen op het lijf kon jagen. Door Tylin voelde hij zich zo... hulpeloos. Het enige woord dat juist scheen, hoe belachelijk dat ook leek.

‘We hebben ze niet nodig, vrouw Corlie,’ zei Elayne. De erfdochter zei het als een vrouw die een kind een vriendelijk klopje op haar hoofd geeft, ‘Ik heb hun gezegd hier op onze terugkeer te wachten. Als niemand te herkennen is als Aes Sedai, trekken we minder de aandacht, vooral aan de andere kant van de rivier.’ Haar idee van onopvallende kleding voor een bezoek aan de rauwste wijk was een grote groene hoed met groen geverfde veren, een lichte reismantel van groen linnen met gouden linten op haar rug, en groenzijden rijkleding met een hoge kraag en goudborduursel langs de rok. Het benadrukte heel erg het ovaal van haar halve boezem. Ze droeg zelfs een ketting met een trouwdolk. Zo’n brede band van gevlochten goud zou de handen van elke dief in de Rahad doen jeuken. Behalve een kleine dolk had ze geen ander wapen – niet dat een geleidster een wapen nodig had. Uiteraard droeg iedere vrouw met een rode riem een kromme dolk. Net als Reanne, al was haar riem van gewoon leer.

Reanne zette haar grote blauwe strohoed af, keek er fronsend in, deed hem weer op en bond de linten weer vast. Ze leek echter niet bezorgd over Elaynes toon. Mét de hoed verscheen ook een bedeesd glimlachje en ze vroeg beschroomd: ‘Maar waarom denkt Merilille Sedai dat we liegen, Elayne Sedai?’

‘Ze denken het allemaal,’ zei een van de andere vrouwen fluisterend. Allen droegen Ebodaraanse kleren in rustige kleuren, met een nauwe hals en een rok die aan een kant was opgenomen om de vele onderrokken te tonen. Maar alleen de spreekster – een magere vrouw met meer wit dan zwart in haar lange haren – had de olijfkleurige huid en de donkere ogen van een Ebodaraanse. ‘Sareitha Sedai zei me recht in mijn gezicht dat ik loog over onze aantallen, over...’ Ze zweeg na een frons en een ‘Stil, Tamarla,’ van Reanne. Vrouw Corlie mocht dan bereid zijn om een knix voor een kind te maken als dat kind een Aes Sedai was, ze hield haar gezellinnen behoorlijk onder de duim.

Mart keek nadenkend naar de ramen boven de binnenplaats. Tenminste, naar de ramen die hij kon zien vanaf de plek waar hij stond. Veel waren onzichtbaar door schermen van wit smeedijzer of bewerkelijk gesneden hout. Waarschijnlijk was Tylin niet eens daarboven en zou ze ook niet op de binnenplaats verschijnen. Hij had zich heel behoedzaam aangekleed om haar niet wakker te maken. Bovendien, ze zou hier toch niets proberen? Dat dacht hij tenminste. Maar die vrouw was al te erg. Ze had hem gisteravond in de gang door een handvol kamermeisjes laten oppakken en hem naar haar kamers laten sleuren! Dat vreselijke mens behandelde hem als een stuk speelgoed! Hij had er genoeg van. Genoeg! Licht, wie probeerde hij te belazeren? Als ze die Schaal der Winden niet vonden en uit Ebo Dar verdwenen, zou Tylin hem vannacht weer in zijn bil knijpen en hem haar duifje noemen. ‘Het is jullie leeftijd, Reanne.’ Het klonk niet echt weifelend – dat was Elayne nooit – maar haar toon was heel behoedzaam. ‘Onder Aes Sedai wordt het als zeer onbeleefd beschouwd om over leeftijd te praten, maar... Reanne, sinds het Breken schijnt geen enkele Aes Sedai ooit zo lang geleefd te hebben als jullie van het Naaikransje beweren.’ Dat was de rare naam waarmee deze Kinsvrouwen hun hoogste raad aanduidden. ‘In jouw eigen geval... Dat benaderen ze met nog geen honderd jaar.’ De Wijzevrouwen zuchtten met grote starende ogen. Een slanke vrouw met bruine ogen en lichtblond haar giechelde zenuwachtig en hield onmiddellijk een hand voor haar mond toen Reanne fel uitviel: ‘Famelle!’

‘Dat kan niet waar zijn,’ zei Reanne zwakjes tegen Elayne. ‘Aes Sedai zijn toch minstens...’

‘Goedemorgen,’ zei Mart en hij kwam achter het plantenscherm vandaan. Dit hele gesprek was te zot; iedereen wist dat Aes Sedai langer leefden dan wie dan ook. In plaats van tijd te verspillen konden ze maar beter naar de Rahad vertrekken. ‘Waar zijn Thom en Juilin? En Nynaeve?’ Ze moest vannacht beslist zijn teruggekomen, anders zou Elayne behoorlijk over haar toeren zijn geweest. ‘Bloedvuur, ik zie Birgitte ook al niet. We moeten weg, Elayne, niet blijven rondhangen. Gaat Aviendha mee?’

Ze keek hem ierwat fronsend aan en wierp heel even een blik op Reanne, en hij wist dat ze overdacht welke voorstelling ze hem ging voorschotelen. De vermoorde onschuld spelen zou haar aanzien bij die vrouwen schaden, maar een flitsende glimlach met kuiltjes evenzeer. Elayne rekende er altijd op dat die kuiltjes zouden werken als al het andere gefaald had. Haar kin kwam wat omhoog. ‘Thom en Juilin helpen Aviendha en Birgitte door Carridins paleis in het oog te houden, Mart.’ Het werd dus de erfdochter van Andor in bloesemende pracht. Niet volledig in bloei, aangezien ze beslist wist hoe hij daarop zou reageren, maar een ferme toon, koele, bevelende ogen, en een kille, zo niet hooghartige trek op haar aardige gezichtje. Was er nou nergens ter wereld een vrouw te vinden die gewoon één enkele persoon was? ‘Nynaeve komt zo wel beneden, dat weet ik zeker. Weet je, Mart, je hoeft niet mee. Nalesean en jouw soldaten bieden genoeg bescherming. Je kunt je hier in het paleis tot onze terugkomst wat ontspannen.’

‘Carridin!’ riep hij uit. ‘Elayne, we zijn niet in Ebo Dar gebleven om met Jaichim Carridin af te rekenen. We gaan die Schaal ophalen, en vervolgens maken jij of Nynaeve zo’n poort, en vertrekken we. Is dat duidelijk? En ik ga met je mee naar de Rahad.’ Ontspannen! Het Licht mocht weten wat Tylin zou uitspoken als hij de hele dag in het paleis bleef. De gedachte alleen al maakte dat hij bijna in zenuwachtig gegiechel uitbarstte.

De Wijzevrouwen wierpen hem ijzige blikken toe en Sumilo klemde haar lippen boos op elkaar. Meiore, een gezette Domaanse van middelbare leeftijd, wier boezem hij gisteravond nog met plezier had opgenomen, plantte met een gezicht als een donderwolk haar beide vuisten in de zij. Ze moesten na gisteren weten dat hij niet bang was van Aes Sedai, maar zelfs Reanne keek hem zo vuil aan dat hij half en half dacht dat ze hem een draai om de oren wilde geven. Blijkbaar struikelden ze gedienstig over hun eigen voeten met een Aes Sedai in de buurt, en hoorde ieder ander datzelfde te doen.

Elayne had het zichtbaar te kwaad. Ze kneep haar lippen op elkaar, maar één ding moest hij haar nageven: ze was te verstandig om door te gaan met iets wat overduidelijk niet werkte. Aan de andere kant ging nederigheid haar niet gemakkelijk af. En de andere vrouwen stonden toe te kijken. ‘Mart, je weet dat we pas kunnen vertrekken na de Schaal te hebben gebruikt.’ Die hooghartige kin bleef hoog, en haar toon hield op z’n best het midden tussen vertellen en gewichtig uitleggen. ‘Het kan ons dagen kosten voor we echt weten hoe we hem kunnen gebruiken. Misschien wel een halve week of meer. In die tijd kunnen we net zo goed Carridin te pakken nemen.’ Haar stem werd zó scherp bij de naam van de Witmanrel, dat je gedacht zou hebben dat ze een persoonlijke wrok jegens de man koesterde, maar toen viel hem iets anders op wat zijn gedachten overheerste.

‘Een halve week!’ Het leek of hij stikte. Hij haakte een vinger achter zijn sjaal en trok eraan om meer lucht te krijgen. Gisteravond had Tylin die reep zwarte zij gebruikt om zijn handen vast te binden voor hij er erg in had. Een halve week. Of langer! Ondanks al zijn pogingen klonk zijn stem ietwat heftig. ‘Elayne, je kunt die Schaal waarachtig toch overal gebruiken? Dat hoeft niet hier te gebeuren. Egwene wil je zo spoedig mogelijk terug hebben; ik durf te wedden dat ze wel enkele vriendinnen kan gebruiken.’ Denkend aan de laatste keer dat hij haar had gezien, kon ze er wel een paar honderd gebruiken. Als hij met dit stel terugkwam, vergat Egwene misschien wel die onzin over dat Amyrlinschap en liet ze zich door hem meetronen naar Rhand. Samen met Elayne, Nynaeve en Aviendha. ‘En Rhand dan, Elayne? Caemlin. De Leeuwentroon. Bloed en as, je weet zelf dat je zo snel mogelijk terug wilt naar Caemlin, zodat Rhand je de Leeuwentroon kan geven.’ Om de een of andere reden werd haar gezicht bij zijn laatste woorden donkerder en flitsten haar ogen boos. Ze leek wel verontwaardigd, maar daar was natuurlijk geen enkele reden toe.

Ze wilde boos wat tegen hem zeggen zodra hij uitgesproken was, en hij bereidde zich erop voor haar aan haar beloften te herinneren. En naar de Doemkrocht als ze daarmee in de ogen van Reanne en de andere vrouwen afging. Aan hun gezichten te zien zouden zij, als ze in Elaynes plaats geweest waren, hem al afgeblaft hebben.

Voordat iemand iets kon zeggen kwam een dikke vrouw in het livrei van Huis Mitsobar aanlopen en maakte een knix. Eerst voor Elayne, daarna voor de vrouwen met de rode riemen en ten slotte voor hem. ‘Koningin Tylin laat u dit sturen, meester Cauton,’ zei Laren, en ze hield hem een mand voor die met een gestreepte doek was afgedekt. Om het hengsel waren rode bloemetjes gevlochten. ‘U heeft geen ontbijt genoten, en u moet uw krachten op peil houden.’

Marts wangen kleurden. De vrouw had slechts een vlugge blik voor hem over, maar na die eerste keer dat ze hem naar Tylin had gebracht, had ze heel wat meer van hem gezien. Behoorlijk wat meer. Gisteravond had ze een late maaltijd op een dienblad gebracht, terwijl hij zich onder het zijden laken probeerde te verstoppen. Hij begreep er niets van. Die vrouwen hier lieten hem opschrikken en blozen als een jong meisje. Hij begreep het gewoon niet.

‘Wil je echt niet liever hier blijven?’ vroeg Elayne. ‘Ik weet zeker dat Tylin het leuk vindt om samen met jou te ontbijten. De koningin zegt dat je haar geweldig bezighoudt en heel hoffelijk en meegaand bent,’ voegde ze er wat weifelend aan toe.

Mart vluchtte naar de koetsen met de mand in zijn ene en de ashandarei in zijn andere hand.

‘Zijn alle mannen uit het noorden zo verlegen?’ vroeg Laren.

Hij waagde het bij het weglopen om te kijken en slaakte een zucht van verlichting. De dienstmeid nam haar rok al op en wendde zich naar het plantenscherm om weg te gaan. Elayne verzamelde Reanne en de Wijzevrouwen dicht om zich heen. Desondanks rilde hij. Vrouwen werden nog eens zijn dood.

Hij liep om de dichtstbijzijnde koets heen en liet bijna zijn mand vallen bij het zien van Beslan, die op de treeplank zat. Het zonlicht glinsterde op de dunne kling van zijn zwaard, terwijl hij de snede bekeek. ‘Wat doe jij hier?’ riep Mart.

Beslan liet het zwaard in de schede glijden en een grijns spleet zijn gezicht in tweeën. ‘Met jou mee naar de Rahad gaan. Ik denk dat je nog wel wat lol voor ons zult regelen.’

‘Als we maar lol beleven,’ gaapte Nalesean achter zijn hand. ‘Ik heb vannacht niet veel slaap gehad en nu sleur je me mee, terwijl er Zeevolkvrouwen in het paleis zijn.’ De op een ton gezeten Vanin keek om zich heen, zag dat er niets bewoog en zakte weer met gesloten ogen achterover.

‘Als het aan mij ligt, hebben we géén lol,’ mompelde Mart. Had Nalesean weinig slaap gehad? Het mocht wat! Dit hele stel had zich opperbest vermaakt op het festival. Niet dat hij zich niet af en toe. vermaakt had, maar dat was alleen wanneer hij kon vergeten dat hij bij een vrouw was die hem een lieve speelpop vond. ‘Wat voor Zeevolkvrouwen?’

‘Toen Nynaeve Sedai gisteravond terugkwam, bracht ze er ruim tien mee, Mart.’ Beslan blies en zijn handen maakten golvende bewegingen. ‘Zoals zij zich bewegen, Mart...’

Mart schudde zijn hoofd. Hij kon niet helder denken; Tylin maakte een puinhoop van zijn hersens. Nynaeve en Elayne hadden hem met tegenzin over de windvindsters verteld en hem geheimhouding bezworen. Dat was nadat ze hadden getracht te verzwijgen waar Nynaeve heen wilde gaan, laat staan waarom. En ze schaamden zich in het geheel niet voor die poging. ‘Vrouwen houden beloften op hun eigen wijze,’ luidde het gezegde. Hij bedacht opeens dat Lavtin en Belvin zich niet bij de Roodarmen hier bevonden. Misschien dacht Nynaeve dat ze het goed kon maken door die twee nu bij zich te houden. ‘Op hun eigen wijze...’ Maar als de windvindsters al in het paleis waren, hoefde het toch geen halve week te duren om de Schaal te gebruiken? Licht, alsjeblieft niet!

Alsof zijn gedachte een oproep was geweest, kwam Nynaeve tussen de planten door de binnenplaats oplopen. Marts mond viel open! De grote man in de donkergroene mantel aan haar arm was Lan! Eigenlijk hing zij aan Lans arm. Met beide handen, en glimlachend. Bij iedere andere vrouw zou Mart gezegd hebben dat ze met kalfsogen aan het dagdromen was, maar Nynaeve!

Ze schrok op in het besef waar ze was en deed haastig een stap opzij, hoewel ze Lans hand nog even bleef vasthouden. Ze had al net zulke verkeerde kleding uitgekozen als Elayne: blauwe zijde met groen borduurwerk, zo laag uitgesneden dat een zware gouden ring zichtbaar was, waar haar twee duimen met gemak in konden. De ring hing aan een dunne gouden ketting tussen haar borsten. De brede hoed die ze aan de linten meedroeg, was getooid met blauwe pluimen en haar reismantel was van groen linnen met blauw borduurwerk. Door haar en Elayne zagen de andere vrouwen in hun wollen kleren er maar saai uit. Nou ja, kalfsogen of niet, ze was weer gauw zichzelf, met haar rondzwierende vlecht. ‘Ga maar naar de andere mannen, Lan,’ zei ze gebiedend, ‘dan kunnen we vertrekken. De laatste vier koetsen zijn voor de mannen.’

‘Zoals je wilt,’ zei Lan, en hij boog met zijn hand op het gevest van zijn zwaard.

Ze keek met een verbaasd gezicht hoe hij naar Mart liep, omdat ze kennelijk niet kon geloven dat hij zo volgzaam gehoorzaamde. Toen bewoog ze haar schouders even en werd weer haar bekende, stekelige zelf. Ze riep Elayne en de andere vrouwen en leidde hen als een ganzenhoedster naar de voorste twee koetsen. Na de wijze waarop ze riep dat de poort van de binnenplaats geopend moest worden, zou niemand hebben geraden dat hun vertrek door haar was vertraagd. De koetsiers kregen eenzelfde soort schreeuw, waardoor die de teugels aanhaalden en de zwepen lieten knallen. Het was een wonder dat ze nog wachtten tot iedereen naar binnen was geklommen.

Mart haastte zich achter Lan, Nalesean en Beslan aan en stapte de derde koets in. Hij zette de speer tegen de deur en smakte tegen de bank met de mand op schoot toen de koets naar voren schokte. ‘Waar ben jij vandaan gekomen, Lan?’ barstte hij los, zodra iedereen zich had voorgesteld. ‘Jij was wel de laatste die ik verwachtte. Licht, ik dacht dat je dood was. Ik weet dat Rhand vreesde dat je dat ook was. En dan laat je je zo door Nynaeve ringeloren. Waarom sta je dat in Lichtsnaam toe?’

De zwaardhand leek te overwegen welke vraag hij eerst zou beantwoorden. ‘Nynaeve en ik zijn gisteravond door de Vrouwe der Schepen getrouwd,’ zei hij ten slotte. ‘De Atha’an Miere hebben een paar ongewone... huwelijksgewoonten. Die waren voor ons beiden nogal verrassend.’ Een zuinige glimlach raakte zijn mondhoeken, zij het niet meer dan dat. Hij haalde even de schouders op; dat was kennelijk alles wat hij kwijt wilde.

‘De zegen van het Licht voor jou en je bruid,’ murmelde Beslan beleefd, met zoveel van een buiging als de ruimte toeliet, en Nalesean mompelde ook iets, hoewel van zijn gezicht duidelijk viel af te lezen dat Lan volgens hem gek moest zijn. Nalesean had behoorlijk veel in Nynaeves gezelschap verkeerd.

Mart wiegde zwijgend mee op het zwaaien van de koets en staarde hem aan. Nynaeve getrouwd? Lan was met Nynaeve getrouwd? De man was gek. Geen wonder dat zijn ogen zo somber stonden. Mart had nog liever een dolle vos onder zijn hemd gestopt. Alleen stommelingen trouwden, en alleen een gek trouwde met Nynaeve.

Misschien had Lan door dat niet iedereen overliep van blijdschap, maar hij gaf geen krimp. Behalve in zijn ogen leek hij niet anders dan Mart zich herinnerde. Misschien wat harder, indien dat mogelijk was. ‘Ik heb belangrijker nieuws voor je,’ zei Lan. ‘Nynaeve wil niet dat je het hoort, Mart, maar je moet het weten. Je twee mannen zijn dood, vermoord door Moghedien. Ze waren dood voor ze het wisten, als dat een troost voor je is. Het spijt me. Nynaeve denkt dat Moghedien verdwenen is, omdat ze het anders opnieuw zou hebben geprobeerd, maar ik ben daar nog niet zo zeker van. Blijkbaar koestert ze een wrok tegenover Nynaeve, hoewel die de reden daarvan wist te omzeilen.’ Opnieuw die glimlach; Lan leek het niet te beseffen. ‘Niet de hele reden tenminste, maar dat doet er verder niet toe. Ik vond dat we maar beter konden weten wat ons aan de andere kant van de rivier te wachten kan staan.’

‘Moghedien,’ zuchtte Beslan. Zijn ogen schitterden. De man zag waarschijnlijk een kans op lol.

‘Vreselijke bloedwijven,’ mompelde Mart.

‘Ik hoop dat je mijn vrouw daar niet mee bedoelt,’ zei Lan koud, terwijl een hand naar zijn gevest ging. Mart hief haastig zijn eigen handen op.

‘Natuurlijk niet. Alleen Elayne en... de Kinne.’

Even later knikte Lan en Mart zuchtte zacht van opluchting. Het zou echt iets voor Nynaeve zijn hem door haar echtgenoot te laten doden. Haar echtgenoot! Maar zoals een brood bruin was, zou ze rustig het feit verzwijgen dat er een Verzaker in de stad kon zijn. Met het vossenzegel op zijn borst joeg zelfs Moghedien hem niet echt angst aan, maar het zegel zou Nalesean of de anderen niet beschermen. Ongetwijfeld meende Nynaeve dat zij en Elayne dat wel konden. Ze lieten hem Roodarmen meenemen, terwijl ze de hele tijd in hun vuistje om hem lachten en...

‘Moet je mijn moeders briefje niet lezen, Mart?’

Pas toen Beslan het noemde, zag hij het papier dat onder de gestreepte doek was geschoven. Het stak net genoeg uit om het groene zegel met het teken van anker en zwaard te zien.

Hij verbrak het waszegel met zijn duim, vouwde het open en hield het zo vast dat Beslan niet mee kon lezen. Dat was maar goed ook. Aan de andere kant... als je bedacht hoe Beslan de dingen zag, maakte het waarschijnlijk niet uit. Hoe dan ook, Mart was wel zo blij dat alleen zijn ogen die woorden zagen. Bij elke regel voelde hij zich neerslachtiger worden.

Mart, mijn lieveling,

Ik heb je spullen naar mijn verblijven laten overbrengen. Veel gemakkelijker zo. Als je terug bent, zit Riselle in je oude kamers om voor de jonge Olver te zorgen. Hij schijnt haar gezelschap op prijs te stellen.

Ik laat een naaister komen om je de maat te laten nemen en ik zal er met plezier naar kijken. Je moet kortere mantels dragen. En natuurlijk andere broeken. Je hebt een verrukkelijk achterwerk. Eendje, wie is die Dochter van de Negen Manen? En waarom denk je door mij aan haar? Ik heb een paar verrukkelijke manieren bedacht om te zorgen dat je het vertelt.

Tylin

De anderen keken hem vol verwachting aan. Nou ja, Lan keek gewoon, maar zijn blik maakte hem nog zenuwachtiger dan die van de anderen. Zijn blik leek bijna... doods.

‘De koningin vindt dat ik nieuwe kleren nodig heb,’ zei Mart, waarna hij het briefje in zijn zak stopte, ik ga een tukje doen.’ Hij trok de rand van zijn hoed over zijn ogen, maar sloot ze niet en staarde uit het raam. De opgebonden gordijntjes lieten van tijd tot tijd wat stofwolkjes binnen, maar ook wind, wat beslist beter was dan de hitte van een gesloten koets.

Moghedien en Tylin. Als hij mocht kiezen nam hij het ’t liefst tegen Moghedien op. Hij raakte de vossenkop in de open hals van zijn hemd aan. Tegen Moghedien had hij tenminste nog enige bescherming. Tegen Tylin niet meer dan tegen die Dochter van de rottige Negen Manen, wie zij ook mocht zijn. Tenzij hij een manier kon bedenken om Nynaeve en Elayne vóór vannacht uit Ebo Dar te laten verdwijnen, zou iedereen het weten. Gemelijk trok hij zijn hoed lager. Door die wijven gedroeg hij zich echt als een meisje. Nog even, vreesde hij, en hij zou het op een janken zetten.

Загрузка...