9 Een stel zilvertanden

Egwene zat in haar stoel – een van de weinige echte stoelen in het kamp, met wat eenvoudig houtsnijwerk versierd. Hij zag eruit als de beste stoel van een boerderij, ruim en zo gemakkelijk dat ze slechts weinig berouw voelde over de kostbare ruimte die hij op een wagen in beslag nam. Ze zat en probeerde haar gedachten op een rijtje te zetten, totdat Siuan de voorflap opzij veegde en de tent in dook. Siuan was niet blij.

‘Bij het Licht, waarom ging je er zo snel vandoor?’ Haar stem was niet veranderd, haar gezicht wel en ze schold – zelfs beleefd – als de beste. Nog nét beleefd. Ook haar blauwe ogen waren hetzelfde, ze hadden kunnen dienen als de priemen van een zadelmaker. ‘Sheriam liet me als een dode vlieg vallen.’ Haar verbazingwekkend tere lippen krulden verbitterd. ‘Ze was bijna meteen na je vertrek verdwenen. Besef je niet dat ze zich aan jou had overgeleverd? Ze weet het zeker. Zij, Anaiya, Morvrin en dat hele stel. Je kunt erop rekenen dat ze vannacht hozen en lekken stoppen. Ze kunnen het klaarspelen. Ik zie niet hoe, maar wellicht spelen ze het klaar.’

Bijna tegelijk met haar laatste woorden kwam Leane, een lange slanke vrouw, binnen. Haar koperbruine gezicht was even jong als dat van Siuan en door de dezelfde oorzaak. Ze was oud genoeg om Egwenes moeder te zijn. Leane wierp een blik op Siuan en stak beide handen op, al maakte het tentdak dat niet helemaal mogelijk. ‘Moeder, dit is dwaas en gevaarlijk.’ Haar dromerige donkere ogen werden opeens fel, maar haar stem bleef zwoel, zelfs wanneer ze zich ergerde. Vroeger was het bruusk geweest. ‘Stel dat iemand Siuan en mij hier samen ziet.’

‘Het kan me niet schelen als het hele kamp hoort dat jullie gekibbel namaak is,’ onderbrak Egwene hen scherp, en ze weefde een kleine weerban tegen afluisteraars rond haarzelf en de twee vrouwen. Je kon er doorheen dringen maar dat kostte tijd en kon ontdekt worden, zolang de maakster het weefsel zelf in stand hield en het niet verknoopte.

Het kon haar wel schelen en misschien had ze hen niet tegelijk moeten roepen, maar zodra ze weer verstandig kon denken had haar eerste gedachte de twee zusters gegolden op wie ze kon rekenen. Niemand in het kamp vermoedde iets. Iedereen wist dat de vroegere Amyrlin en haar vroegere Hoedster net zo’n afkeer van elkaar hadden als Siuan er een hekel aan had raadsvrouwe van haar opvolgster te zijn. Mocht een zuster ooit de waarheid ontdekken, dan zouden ze er lang en zwaar voor moeten boeten. Aes Sedai stelden het nog minder op prijs voor gek te worden gezet dan andere mensen. Zelfs koningen hadden daarvoor moeten boeten, maar ondertussen leverde hun schijnbare vijandschap bepaalde voordelen op bij de andere zusters, ook de Gezetenen. Als zij beiden hetzelfde zeiden, moest het wel zo zijn. Een ander toevallig gevolg van het sussen was heel nuttig, en niemand wist ervan. De Drie Geloften bonden hen niet langer, ze konden tegenwoordig liegen als een wolkoopman.

Plannetjes en bedriegerijen aan alle kanten. Het kampement leek wel een kwalijk riekend moeras, waarin onzichtbaar door nevels en mist vreemde uitwassen de kop opstaken. Misschien gebeurde dar overal waar Aes Sedai bij elkaar waren. Na drieduizend jaar van intriges, hoe noodzakelijk ook, was het amper verrassend dat plannen beramen een soort tweede natuur van de meeste zusters was geworden en die werden daarbij op een zuchtje gevolgd door alle andere zusters. Echt naar was het besef dat Egwene zelf plezier kreeg in alle verwikkelingen. Niet voor haarzelf, maar ze zag het als een reeks puzzels; al vond ze dit vele malen boeiender dan welk stukje verwrongen metaal dan ook. Wat dat over haarzelf zei, wilde ze liever niet weten. Nou ja, ze was Aes Sedai, wat ieder ander ook mocht denken, en ze moest zowel het slechte als het goede slikken.

‘Moghedien is ontsnapt,’ ging ze zonder te wachten verder. ‘Een man heeft haar a’dam geopend. Een geleider. Ik denk dat een van de twee de ketting heeft meegenomen. Ze lag niet in de tent voor zover ik kon zien. Misschien is er een manier om haar te vinden door de armband te gebruiken, maar als die bestaat, ken ik hem niet.’

Waarmee alle stijfsel uit hun houding was verdwenen. Leane zakte door haar knieën en viel als een zak neer op het krukje dat Chesa gebruikte. Siuan ging heel langzaam op het veldbed zitten, haar rug heel recht en haar handen heel stil op de knieën. Het had er weinig mee te maken, maar Egwene merkte dat bij de zoom van haar gewaad een Tyreens maaswerk van blauwe bloempjes was geborduurd, waardoor de rijrok een geheel leek wanneer ze stil stond. Een andere strook liep fraai over het lijfje zelf. Aandacht voor je kleding, zodat die niet alleen nuttig is, maar ook mooi, was een kleine verandering in haar – ze voerde het nooit tot het uiterste door – anderzijds was het even ingrijpend als haar nieuwe gezicht. Een raadsel. Siuan had een hekel aan veranderingen en vocht tegen ze. Maar niet tegen deze.

Leane omhelsde daarentegen naar Aes Sedai-gebruik de verandering volkomen. Ze was weer een jonge vrouw – Egwene had een Gele verbaasd horen opmerken dat ze beiden de lichamelijke leeftijd hadden van meisjes die kinderen konden krijgen – maar ze leek nooit Hoedster te zijn geweest en nooit een ander gezicht te hebben gehad. Het toppunt van nuchtere alledaagse zakelijkheid was in een trage en verleidelijke Domani veranderd. Zelfs haar rijgewaad was in de stijl van haar geboorteland; dat de zijde bijna doorschijnend dun leek en dus volkomen ongeschikt was voor het reizen over stoffige wegen, was onbelangrijk. Nadat haar was gezegd dat het sussen alle banden en verbindingen had verbroken, had Leane de Groene Ajah gekozen en dus de Blauwe verlaten. Een verandering van Ajah was ongehoord, maar natuurlijk was niemand ooit gesust en daarna weer geheeld. Siuan was meteen naar de Blauwe Ajah gestapt, mopperend over de stomme noodzaak van een ‘smekend verzoek tot aanvaarding’, zoals de vormelijke vraag luidde.

‘O, Licht,’ zuchtte Leane, nadat ze veel minder sierlijk dan gebruikelijk op de kruk was neergeploft. ‘We hadden haar de eerste de beste dag voor het gerecht moeten dagen. Niets wat we hebben geleerd, is waard dat ze weer op de wereld wordt losgelaten. Niets!’ Het gaf aan hoe geschokt ze was. Gewoonlijk deed ze geen enkele moeite om overduidelijke zaken aan de orde te stellen; haar hersens waren niet sloom geworden, hoe ze zich verder ook gedroeg. Uiterlijk mocht ze een trage, verleidelijke Domani zijn, maar die vrouwen stonden wel bekend als de meest gewiekste handelaren ter wereld.

‘Bloed en bloedas! We hadden haar in het oog moeten houden,’ gromde Siuan tussen haar opeengeklemde tanden door.

Egwenes wenkbrauwen gingen omhoog. Siuan moest even geschokt zijn als Leane. ‘Door wie dan, Siuan? Door Faolain? Theodrin? Die weten niet eens dat jullie tweeën bij mijn groep horen.’ Groep? Vijf vrouwen. En Faolain en Theodrin waren nauwelijks trouwe aanhangers, Faolain zeker niet. Nynaeve en Elayne konden er natuurlijk ook toe gerekend worden en zelfs Birgitte, al was zij geen Aes Sedai, maar die waren ver weg. Heimelijkheid en slimheid waren nog steeds haar grootste kracht, plus het feit dat niemand die van haar verwachtte, ‘Ik had toch niemand, niémand kunnen uitleggen waarom mijn zogenaamde dienstmeid bewaakt moest worden? En wat zou dat trouwens hebben geholpen? Het moet een Verzaker geweest zijn. Denken jullie echt dat Faolain en Theodrin die hadden kunnen tegenhouden? Ik weet niet eens zeker of ik het had gekund, zelfs gekoppeld met Romanda en Lelaine.’ Die twee zusters waren, na haar, de sterkste geleidsters in het kamp, even sterk als Siuan vroeger was.

Siuan bedwong met moeite haar boosheid, maar snoof niettemin luid. Ze zei vaak dat ze, nu ze geen Amyrlin meer kon zijn, Egwene ging leren hoe zij de beste Amyrlin aller tijden zou worden. Maar haar overgang van leeuwin op een heuveltop naar muis in een dal was moeilijk. Egwene gaf haar daarom aardig wat ruimte.

‘Ik wil dat jullie tweeën navraag doen bij de mensen die in de buurt van Moghedien zaten. Iemand moet de man hebben gezien. Hij moet erheen zijn gelopen. Wie in zo’n kleine ruimte een poort opent, loopt het gevaar haar in tweeën te snijden, al maakt hij de poon nog zo klein.’

Siuan snoof, nog harder dan de eerste keer. ‘Waarom al die moeite?’ gromde ze. ‘Ben je van plan jacht op haar te maken als een of andere dwaze heldin uit een dom speelmansverhaal? Waarom dan niet meteen maar alle Verzakers opgeruimd? En als je toch bezig bent, de Laatste Slag winnen? Zelfs als we ze van top tot teen konden beschrijven, kan niemand de ene Verzaker van de andere onderscheiden. Hier in elk geval niet. Het is de meest vervloekte, nutteloze hoop visafval die ik ooit...’

‘Siuan!’ zei Egwene scherp, en ze ging wat rechter zitten. Ruimte geven was best, maar er waren grenzen. Dit slikte ze zelfs niet van Romanda.

Langzaam werden Siuans wangen rood. Met moeite beheerste ze zich, frommelde aan haar rok en ontweek Egwenes ogen. ‘Vergeef me, Moeder,’ zei ze ten slotte. Het klonk bijna alsof ze het meende.

‘Ze heeft een zware dag achter de rug, Moeder,’ bracht Leane naar voren met een schalkse glimlach. Daar was ze goed in, hoewel ze die meestal gebruikte om de harten van mannen op hol te laten slaan. Niet uitdagend uiteraard, ze was zeer kieskeurig en ze had smaak. ‘Maar dat zijn de meeste dagen voor haar. Als ze nou leerde geen dingen naar Garet Brin te gooien wanneer ze boos wordt...’

‘Genoeg,’ snauwde Egwene. Leane probeerde slechts wat van Siuans spanning weg te nemen, maar ze was er niet voor in de stemming, ‘Ik wil alles, maar dan ook alles weten over wie Moghedien heeft bevrijd; al is het maar of de man klein of groot is. Elk feitje waardoor hij geen rondsluipende schaduw in het donker blijft. Als ik daarom tenminste nog mag vragen.’ Leane zat heel stil en staarde naar de bloemen in het tapijt onder haar voeten.

De rode blos verspreidde zich bijna over Siuans hele gelaat. Door haar lichte huid leek het of ze de zon in het gezicht had. ‘Ik... ik vraag nederig om vergeving, Moeder.’ Ditmaal klonk ze boetvaardig. Het was duidelijk dat ze Egwenes blik slechts met moeite kon beantwoorden. ‘Het is soms moeilijk... Nee, nee geen verontschuldigingen; ik vraag nederig om vergeving.’

Egwene voelde aan haar stola en gaf dit ogenblik alle tijd terwijl ze Siuan strak aankeek. Dat was iets dat Siuan haar zelf had geleerd, maar toch begon de oudere vrouw verontrust op het bed heen en weer te schuiven. Een stilte stak wanneer je wist dat je verkeerd gehandeld had, en dat steken wreef het besef er nog meer in. Stilte was vaak een nuttig gereedschap. ‘Aangezien ik me niet kan herinneren, wat ik te vergeven heb,’ zei ze uiteindelijk kalm, ‘lijkt dat me niet nodig. Maar Siuan... laat het niet meer gebeuren.’

‘Dank u, Moeder.’ Iets van een wrang lachje trok Siuans mondhoek wat omhoog, ‘Ik meen overigens te merken dat ik u goed heb onderwezen. Maar mag ik iets zeggen?’ Ze wachtte tot Egwene ongeduldig knikte. ‘Een van ons dient heel mokkend uw opdracht aan Faolain of Theodrin over te brengen om die vragen te stellen. Ze zullen veel minder opvallen dan Leane of ik. Iedereen weet dat u hun beschermvrouwe bent.’

Egwene stemde er meteen mee in. Nog steeds dacht ze niet helder na, anders zou ze dat zelf hebben ingezien. Die vreemde hoofdpijn zat er weer. Chesa beweerde dat het van te weinig slaap kwam, maar slapen was moeilijk wanneer je hoofd zo gespannen aanvoelde als een trommelvel. Met de vele huidige zorgen was er een groter hoofd nodig om het niet gespannen en strak aan te laten voelen. Nou ja, nu kon ze tenminste de geheimen doorgeven, waarmee Moghedien verborgen had kunnen blijven. Hoe je een vermomming kon weven met de Ene Kracht en hoe je de vaardigheid om te geleiden kon verbergen. De onthulling van die twee dingen was te gevaarlijk geweest, aangezien ze konden leiden tot de ontdekking van Moghedien.

Nog wat meer lof, bedacht ze wrang. Er waren heel wat goedkeurende klopjes en uitroepen geweest na haar mededeling het verloren Talent van Reizen te hebben teruggevonden. Dat was tenminste nog haar eigen ontdekking geweest. Nog meer lof was gekomen voor elk geheim dat ze uit Moghedien had weten te krijgen, al had het telkens geleken op het trekken van een gezonde kies. Maar niets van die loftuitingen had ook maar een onsje verschil in haar aanzien gemaakt. Je kon een begaafd kind best een goedkeurend klopje geven zonder te vergeten dat ze nog maar een kind was.

Leane vertrok met een knix en de droge opmerking dat het haar niet zou rouwen dat iemand anders eindelijk eens een hele nacht niet zou slapen. Siuan wachtte. Niemand mocht haar samen met Leane zien weggaan. Een tijdlang bleef Egwene de ander aankijken. Geen van beiden zei iets; Siuan leek in gedachten verzonken. Eindelijk schrok ze op, kwam overeind, streek haar kleren glad en maakte zich op om te vertrekken.

‘Siuan,’ begon Egwene langzaam; ze merkte hoe onzeker ze was over hoe ze door moest gaan.

Siuan meende het te begrijpen. ‘U had niet alleen gelijk, Moeder,’ zei ze, Egwene recht aankijkend, ’u was ook toegeeflijk. Al te toegeeflijk, al ben ik de laatste die daar iets van kan zeggen. U bent de Amyrlin Zetel en niémand mag aanmatigend of onbeleefd tegen u zijn. Als u mij een straf had gegeven waardoor zelfs Romanda medelijden met me kreeg, zou ik die verdiend hebben.’

‘Ik zal er de volgende keer aan denken,’ zei Egwene, en Siuan boog haar hoofd alsof ze het aanvaardde. Misschien deed ze dat ook. Tenzij de veranderingen in haar dieper gingen dan mogelijk leek, zou er zeker een volgende keer komen en ook dat zou niet de laatste zijn. ‘Maar ik wilde je wat vragen over heer Brin.’ Elke uitdrukking verdween als sneeuw voor de zon van Siuans gezicht. ‘Weet je zeker dat je niet wilt dat ik... bemiddel?’

‘Waarom zou ik dat willen, Moeder?’ Siuans stem verried nog minder dan koudwatersoep. ‘Mijn enige plichten zijn u alles bij te brengen van de gebruiken van uw ambt en Sheriam de verslagen door te geven van mijn ogen-en-oren.’ Ze hield nog steeds een deel van haar vroegere netwerk aan, hoewel men kon betwijfelen of iemand wist aan wie de verslagen tegenwoordig nog meer werden verzonden. ‘Garet Brin eist amper zoveel tijd van me dat het mijn werk verzwaart.’ Bijna altijd sprak ze er in deze bewoordingen over en zelfs als ze zijn titel gebruikte legde ze er iets bijtends in.

‘Siuan, een verbrande schuur en enkele koeien kunnen toch niet zoveel kosten?’ Vergeleken met alle betalingen en voedsel voor die krijgslieden zeker niet. Ze had het echter al eerder aangeboden en Siuans afgemeten antwoord was hetzelfde.

‘Ik dank u, Moeder, maar nee. Van mij mag hij niet zeggen dat ik mijn woord heb gebroken en ik heb gezworen de schuld met wérk te delgen.’ Onverwachts ging Siuans strakheid over in gelach. Dat gebeurde maar zelden wanneer ze het over Garet Brin had. Boze buien kwamen vaker voor. ‘Als u zich zorgen wilt maken over iemand, wees dan bezorgd om hem, niet om mij. Ik heb geen hulp nodig om Garet Brin de baas te kunnen.’

Dat was het vreemde eraan. Ze was misschien niet meer zo sterk met de Ene Kracht, maar ook niet zo zwak dat Siuan zijn dienstmeid hoefde te blijven, waardoor ze voor zijn hemden en onderkleren een hele ochtend tot haar ellebogen in het waswater moest staan. Misschien deed ze het om iemand in de buurt te hebben voor haar boze buien, zodat ze die niet hoefde op te zouten. Welke reden ze ook had, het leverde behoorlijk wat geroddel op en bevestigde in veler ogen haar vreemdheid. Uiteindelijk was ze een Aes Sedai, al stond ze laag op de ladder. Zijn manier van omgaan met haar boze buien – nadat ze alle borden en laarzen had rondgeslingerd – maakte haar trouwens woest. Ze schreeuwde dan dreigend iets over vreselijke gevolgen, hoewel ze hem met de Kracht zó kon aanpakken dat hij nog geen vinger kon verroeren. Siuan omhelsde echter nooit saidar als hij in de buurt was. Niet om zijn opdrachten uit te voeren en zelfs niet als het inhield dat ze letterlijk over de knie werd gelegd. Dat feit had ze voor de meesten weten te verzwijgen, maar soms ontglipte haar iets wanneer ze woest was of wanneer Leane slechtgeluimd was. Er leek geen verklaring te bestaan. Siuan was geen leeghoofd of dwaas, ze was evenmin mak of bang, ze was niet...

‘Je kunt nu maar beter gaan, Siuan.’ Ook deze avond zouden blijkbaar enkele geheimen onverklaard blijven. ‘Het is laat en ik weet dat je naar bed wilt.’

‘Ja Moeder, en dank u wel,’ voegde ze eraan toe, hoewel Egwene niet wist waarvoor.

Na Siuans vertrek wreef Egwene opnieuw over haar slapen. Ze wilde heen en weer lopen. In de tent kon het niet. Hij was in het kamp wel de grootste die door één persoon werd gebruikt, maar meette toch minder dan twee bij twee stap en was overvol door een veldbed, stoel en kruk, een wastafeltje, een staande spiegel en niet minder dan drie kisten met kleren. Chesa had dat laatste geregeld, plus Sheriam, Romanda, Lelaine en nog een tiental Gezetenen. Ze bleven het nog steeds goed bijhouden. Nog enkele geschenken als zijden onderkleding of kousen, nog een gewaad erbij, deftig genoeg voor de ontvangst van een koning, en er zou een vierde kist nodig zijn. Misschien hoopten Sheriam en de Gezetenen dat de vele mooie kleren haar zouden verblinden voor alle andere zaken, terwijl Chesa slechts vond dat de Amyrlin Zetel naar haar stand gekleed diende te gaan. Blijkbaar vonden bedienden de juiste vormen en regels net zo belangrijk als de Zaal. Selame zou zo wel komen. Het was haar beurt Egwene te helpen met uitkleden. Ook weer zo’n vormelijkheid. Maar door haar hoofdpijn en rusteloze voeten had ze nog geen zin om naar bed te gaan.

Ze liet de lampen aan en ging snel weg voor Selame binnenkwam. Een ommetje zou haar hoofd verfrissen en haar misschien zo moe maken dat ze diep kon slapen. Zichzelf in slaap brengen was niet moeilijk, want de droomloopsters van de Wijzen hadden haar die kunde meteen bij het begin bijgebracht, al was écht uitrusten weer iets heel anders. Vooral wanneer haar hoofd omliep van een lijst zorgen die begon met Romanda, Lelaine en Sheriam, en via Rhand, Elaida, Moghedien en het weer, uit het oog verdween.

Ze bleef ver uit de buurt van Moghediens tent. Als ze zelf vragen ging stellen, zou er te veel belang aan een weggelopen meid worden gehecht. Heimelijk gedrag werd steeds meer een deel van haar. Het spel dat ze speelde stond fouten en zorgeloosheid niet toe. Ze wist dat achteloos handelen wanneer het er weinig toe deed, kon leiden tot zorgeloosheid in belangrijke zaken. Nog erger: ze kon ontdekken dat ze het belang van een zaak volkomen had onderschat. De zwakken moeten op een voorzichtige manier stoutmoedig zijn. Dat was een opmerking van Siuan. Ze deed echt haar best Egwene van alles te leren, want dit ene spel beheerste ze bijzonder goed.

Vergeleken met eerder op de avond waren er minder mensen buiten in het kamp van schaduwen en maanlicht. Enkelen zaten ineengezakt bij een laag vuurtje, uitgeput van de avondplichten na een zware dagreis. De mensen die haar opmerkten, stonden moeizaam op voor een hoffelijke groet, iets mompelend als: ‘Het Licht schijne op u, Moeder,’ waarbij ze af en toe haar zegen vroegen, die Egwene gaf met een eenvoudig: ‘Het Licht zegene je, kind.’ Mannen en vrouwen die oud genoeg waren om haar grootouders te zijn, ontspanden zich dan stralend, maar zij vroeg zich verbaasd af wat ze feitelijk geloofden en wat ze van haar wisten. Alle Aes Sedai toonden de buitenwereld, ook hun eigen bedienden, gesloten rijen. Maar Siuan zei dat als je aannam dat een bediende tweemaal zoveel wist als hij behoorde te weten, je nog maar de helft van de waarheid wist. Niettemin volgden de buigingen en knixen haar van het ene groepje naar het volgende; het beurde haar op te bemerken dat er toch mensen waren die haar niet zagen als het kind dat indien nodig door de Zaal getoond werd.

Lopend langs een open plek, afgezet met in de grond geslagen palen, flitste in de duisternis de felle, zilveren lichtstreep van een opendraaiende poort. Het was feitelijk geen licht, want het wierp geen schaduwen. Ze bleef naast een hoekpaal staan kijken. Aan de nabije kampvuren keek niemand meer op; ze waren er nu aan gewend. Een tiental zusters, tweemaal zoveel bedienden en een groepje zwaardhanden haastten zich erdoorheen met berichten en een rieten mandje met duiven uit de til in Salidar, hemelsbreed ruim vijfhonderd span naar het zuidwesten.

Ze liepen reeds alle kanten op, terwijl de poort zich sloot, hun pakjes en zakjes meenemend naar de Gezetenen, naar de Ajahs of gewoon terug naar hun eigen tent. Veel andere avonden zou Siuan erbij zijn. Zij vertrouwde zelden iemand anders om haar boodschappen op te halen, zelfs als ze waren geschreven in geheimschrift of verpakt in een zinloos lijkend berichtje. Soms leek de wereld meer netwerken van ogen-en-oren te hebben dan Aes Sedai, hoewel de meeste door de omstandigheden ernstig waren gekortwiekt. De meeste faktoors van de verschillende Ajahs leken zich gedekt te houden tot de ‘moeilijkheden’ in de Witte Toren voorbij waren, en een groot aantal faktoors van individuele zusters had geen flauw benul waar hun Aes Sedai zich bevond.

Verscheidene zwaardhanden zagen Egwene en maakten een afgemeten buiging vanwege hun eerbied voor de stola. De zusters mochten haar schuinse blikken geven, maar de Zaal had haar tot Amyrlin verheven en meer hadden de gaidin niet nodig. Ook een aantal bedienden maakte een buiging of een knix. Geen enkele haastige Aes Sedai keek haar kant op. Misschien hadden ze haar niet gezien. Misschien.

Dat iemand nog steeds nieuws van haar ogen-en-oren kon vernemen, was in feite aan Moghedien te danken. De zusters met genoeg vermogen om een poort te maken waren zo lang in Salidar geweest dat ze die plek goed kenden. Wie een poort van een nuttige grootte kon weven, was in staat vanaf die plek bijna overal heen te reizen en precies uit te komen waar ze wilde. Een reis naar Salidar echter betekende dat je de helft van de avond besteedde aan het leren kennen van het nieuwe afgepaalde stuk grond en dat bijna elke avond opnieuw. Egwene had uit Moghedien een manier weten los te peuteren om van een vrij onbekende plek naar een bekende plaats te gaan. Scheren was langzamer dan Reizen en geen verloren Talent, want niemand had er ooit eerder van gehoord. En dus werd ook de naam aan Egwene toegeschreven. Wie kon Reizen kon ook Scheren, dus scheerden er iedere avond zusters naar Salidar voor de duiven die in de til waren aangekomen, waarna ze terug reisden.

Dit alles had haar plezier moeten doen, want de opstandige Aes Sedai hadden Talenten heroverd die de Witte Toren voor altijd verloren had geacht, en ook nieuwe Talenten ontdekt. Die vaardigheden zouden Elaida uiteindelijk de Amyrlin Zetel kosten, maar Egwene voelde zich veeleer bitter gestemd. Dat ze onheus bejegend werd, had er niets mee te maken, niet veel in elk geval. Ze liep door. De kampvuren lagen verder uiteen en verdwenen achter haar in het donker. Overal om haar heen stonden de donkere vormen van wagens – de meeste met kappen van zeil over ijzeren hoepels – en tenten die bleek glansden in het maanlicht. Verderop waren de omringende heuvels bezaaid met de kampvuren van het leger, alsof de sterren zich op de wereld hadden neergevleid. De stilte uit Caemlin legde harde knopen in haar maag, wat ieder ander er ook van mocht denken.

Op de dag van hun vertrek uit Salidar was er een bericht binnengekomen, al had Sheriam pas enkele dagen geleden de moeite genomen het haar te tonen, na vele waarschuwingen dat de inhoud geheim moest worden gehouden. De Zaal was op de hoogte, maar niemand anders mocht ervan weten. Een van de tienduizend geheimen die in het kamp etterden. Egwene wist zeker dat ze het nooit zou hebben gezien als ze het niet voortdurend over Rhand had gehad. Ze kon zich elk zorgvuldig gekozen woord herinneren, geschreven in heel kleine lettertjes op papier dat zo dun was dat het een wonder was dat de pen er niet doorheen had geprikt.

We hebben heel goed onderdak gevonden in de door ons besproken herberg en met de wolkoopman gesproken. Het is een zéér opmerkelijke jongeman, precies zoals Nynaeve ons gezegd heeft. Toch was hij hoffelijk. Ik denk dat hij enigszins bang voor ons is, wat wel goed is. Alles zal naar wens verlopen. Wellicht hebben jullie geruchten gehoord over mannen hier, onder wie een kerel uit Saldea. De geruchten zijn maar al te waar, vrees ik, maar we hebben er niet één gezien en zullen hen mijden. Als je op twee hazen jaagt, ontsnappen ze allebei. Verin en Alanna zijn hier, met een aantal jonge vrouwen uit dezelfde streek als de wolkoopman. Ik zal proberen ze naar jullie door te sturen voor hun opleiding. Alanna heeft een verbintenis gevormd met de wolkoopman, wat nuttig kan blijken te zijn, hoewel het de zaken ook bemoeilijkt. Ik weet zeker dat alles goed zal gaan.

Merana

Sheriam benadrukte het goede nieuws zoals zij het zag. Merana, een ervaren onderhandelaarster, was in Caemlin aangekomen en was door Rhand, de ‘wolkoopman’, keurig ontvangen. Voor Sheriam was dat prachtig nieuws. En Verin en Alanna brachten meisjes uit Tweewater mee om novice te worden. Sheriam wist zeker dat ze over dezelfde weg zouden aankomen als zij nu namen. Ze leek aan te nemen dat Egwene in haar sas zou zijn door het vooruitzicht van bekende gezichten van thuis. Merana zou alles goed aanpakken. Merana wist wat ze deed. ‘Wat een emmer paardenzweet,’ mompelde Egwene in de nacht. Een kerel met ontbrekende tanden die een grote houten emmer droeg, schrok en keek haar met grote ogen aan, zo verbijsterd dat hij vergat te buigen.

Rhand, hoffelijk? Ze was bij zijn eerste ontmoeting met Coiren Saeldain geweest, de gezante van Elaida. ‘Aanmatigend’ was een goede omschrijving. Waarom zou hij bij Merana anders zijn? En Merana dacht dat hij bang was en vond dat goed. Rhand was zelden bang, zelfs niet als hij het hoorde te zijn. Wanneer hij het nu wel was, diende Merana te bedenken dat vrees de zachtste man gevaarlijk kon maken. Ze moest er eveneens aan denken dat Rhand gevaarlijk was, doordat hij was wie hij was. En wat voor verbintenis had Alanna gevormd? Egwene vertrouwde Alanna niet helemaal. De vrouw deed soms bijzonder vreemde dingen, misschien onbezonnen en wellicht met een diep verborgen reden. Egwene achtte haar best in staat zich Rhands bed in te werken. Hij zou was in haar handen zijn. Egwene zou Alanna de nek omdraaien als ze dat deed, al was dit een van haar minste zorgen. Veel erger was dat er geen tweede duif van Merana in de duiventil van Salidar was neergestreken.

Merana zou toch wel iets meer te vertellen hebben dan dit eerste briefje, al was het maar dat zij en de rest van het gezantschap naar Cairhien waren vertrokken. De laatste tijd gaven de Wijzen eigenlijk alleen nog toe dat Rhand in leven was, maar het leek of hij daar gewoon rustig lui lag te wezen voor zover zij het begreep. Wat een vuurbaken van jewelste had moeten zijn, legde Sheriam heel anders uit. Niemand wist toch waarom een man iets deed? Waarschijnlijk wist een man het vaak zelf niet eens, en wanneer hij ook nog een geleider was... De stilte bewees juist dat alles goed ging. Merana zou echte moeilijkheden zeker hebben doorgegeven. Ze moest onderweg zijn naar Cairhien, wellicht was ze er al en bestond er geen noodzaak voor nieuwe berichten, tot ze kon vertellen dat de opdracht was gelukt. Wat dat betreft was Rhands aanwezigheid in Cairhien al een goed punt. Een van de dingen – niet het belangrijkste – die Merana diende te bereiken was hem weg te praten uit Caemlin, zodat Elayne daar veilig kon terugkeren, de Leeuwentroon kon innemen en de gevaren van Cairhien werden opgelost. Hoe ongelooflijk het ook leek, de Wijzen zeiden dat Coiren met haar gezantschap de stad had verlaten en terugreed naar Tar Valon. Of misschien was dat niet zo ongeloofwaardig. Het paste allemaal wel in elkaar, als ze aan Rhand dacht en aan de manier waarop Aes Sedai dingen deden. Desondanks voelde Egwene dat het... verkeerd zat.

‘Ik moet naar hem toe,’ mompelde ze. Eén klein reisje en alles kon opgelost zijn. ‘Dat is het enige dat erop zit. Ik moet naar hem toe.’

‘Dat is onmogelijk en je weet het.’

Als Egwene zich niet zo sterk had beheerst, zou ze een voet omhoog zijn geveerd. Toch bonsde haar hart zelfs nadat ze in het maanlicht Leane had herkend, ‘Ik dacht dat je...’ zei ze, voor ze zich bedwong en Moghediens naam onuitgesproken liet.

De langere vrouw kwam naast haar en lette bij het verder lopen zorgvuldig op andere zusters. Leane had niet Siuans smoes om tijd met de Amyrlin door te brengen. Niet dat het kwaad kon als ze samen werden gezien, maar...

Kon is niet altijd zal, herinnerde Egwene zichzelf. Ze liet de stola van haar schouders glijden en hield hem opgevouwen in haar hand. Op enige afstand kon Leane ondanks haar kleren wellicht voor Aanvaarde worden aangezien. Veel Aanvaarden hadden niet voldoende witte kleren om ze voortdurend te dragen. Vanuit de verte kon ook Egwene voor een Aanvaarde worden gehouden. De gedachte was niet echt geruststellend.

‘Theodrin en Faolain vragen reeds rond bij Marigans tent, Moeder. Ze waren niet erg blij. Ik pruilde heel mooi over stomme boodschappers, als ik dat mag zeggen. Theodrin moest Faolain ervan weerhouden mij daarvoor op de vingers te tikken.’ Leanes lach was stil en hees. Iets dat Siuans tanden liet knarsen, schonk haar vaak vermaak. Ze werd geprezen door de meeste andere zusters omdat zij zich zo goed had aangepast.

‘Goed, goed,’ zei Egwene afwezig. ‘Merana moet op de een of andere manier een fout hebben gemaakt, Leane. Anders zou hij niet in Cairhien zitten en zij zich niet zo stil houden.’ Ergens in de verte blafte een hond naar de maan, daarna ook andere, tot ze boos tot stilte werden gemaand met geschreeuw dat ze gelukkig niet verstond. Verschillende krijgslieden hadden honden bij zich. In het Aes Sedai-kamp waren er geen. Wel heel wat poezen, maar geen honden.

‘Merana weet heus wel wat ze doet, Moeder.’ Het klonk erg zuchtend. Leane en Siuan waren het beiden met Sheriam eens. Iedereen was het met haar eens, alleen zij niet. ‘Als je iemand een taak geeft, moet je haar vertrouwen.’

Egwene snoof en sloeg de armen over elkaar. ‘Leane, die man kan vonken slaan uit een zak nat zand met een stola eromheen. Ik ken Merana niet, maar ik heb nog nooit een Aes Sedai meegemaakt die je een natte zak kunt noemen.’

‘Ik heb er wel een of twee gekend.’ giechelde Leane. Ditmaal zuchtte ze zonder bijbedoeling. ‘Maar om eerlijk te zijn: daar hoort Merana niet bij. Gelooft hij echt dat hij vriendschap in de Toren kan vinden? Alviarin? Daarmee maakt hij het moeilijk voor Merana, neem ik aan, maar ik voorzie niet echt dat Alviarin haar ambt in gevaar zal brengen door iets te doen. Ze had haar ogen altijd op de hoogst mogelijke sport van de ladder.’

‘Rhand heeft een brief ontvangen, die van haar zou zijn.’ Ze zag Rhand zich nog steeds verkneukelen bij de ontvangst van zowel een brief van Elaida als een van Alviarin, lang voor zijzelf Cairhien had verlaten. ‘Misschien zegt haar eerzucht dat zij met Rhand naast zich Elaida kan vervangen. Als ze die brief tenminste echt heeft geschreven. Hij vindt zichzelf heel slim, Leane. Misschien is hij dat ook, maar hij denkt niemand nodig te hebben.’ Rhand zou steeds vinden dat hij alles alleen afkon tot iets hem verpletterde, ‘Ik ken hem van haver tot gort, Leane. Die omgang met de Wijzen lijkt hem besmet te hebben of misschien heeft hij hun aangestoken. De Gezetenen zullen er anders over denken, jullie tweeën denken er anders over, maar een Aes Sedai-stola maakt op hem even weinig indruk als op een Aiel-Wijze. Vroeg of laat zal hij een zuster zo tegen zich in het harnas jagen dat ze er iets aan wil doen, of een zuster duwt hem de verkeerde kant op zonder zijn enorme kracht te beseffen of aan zijn nukken en grillen te denken. Daarna kunnen we misschien niet meer terug. Ik ben de enige die hem op de juiste manier kan aanpakken. De enige.’

‘Hij kan toch amper zo... ergerniswekkend zijn als die Aielvrouwen,’ mompelde Leane zuur. Zelfs zij had moeite haar ervaringen met de Wijzen vermakelijk te vinden. ‘Maar het doet er ook amper toe. “De Amyrlin Zetel dient te worden gezien en erkend als de Witte Toren zelf...”’

Vóór hen verscheen tussen de tenten een tweetal vrouwen dat kalm liep te praten. Door de afstand en de schaduwen waren hun gezichten slecht te onderscheiden, maar het waren duidelijk Aes Sedai, te oordelen naar de manier waarop ze liepen: met de zekerheid dat niets wat zich in de duisternis verborg hen kwaad kon doen. Geen enkele Aanvaarde die op het punt stond de stola te verwerven, kon zo’n graad van zelfvertrouwen benaderen. Een koningin met een heel leger achter zich zou het nog niet kunnen. Ze kwamen hun kant op. Leane schoof snel de zwartere duisternis tussen twee wagens in. Nors kijkend van ergernis wilde Egwene Leane laten gaan en gewoon verder lopen. Het mocht overal bekend worden. Ze zou in de Zaal staan en vertellen dat ze dienden te beseffen dat de stola van een Amyrlin meer was dan een leuke sjaal. Ze zou... Ze volgde Leane en gebaarde de ander door te lopen. Wat ze zeker niet wilde doen, was alles als oud vuil weggooien omdat ze zich ergerde.

Er bestond slechts één wet in de Toren die een specifieke beperking van de macht van de Amyrlin Zetel inhield. Er waren wat ergerlijke gewoonten die op de vingers van een hand te tellen waren en een vat vol onhandige regelingen, maar er bestond slechts één wet, en die kon niet slechter uitkomen. De Amyrlin Zetel dient te worden gezien en erkend als de Witte Toren zelf, zijnde het leven brengende hart van de Witte Toren zelf, die dientengevolge niet dan in uiterste noodzaak in gevaar mag worden gebracht, tenzij de Witte Toren zich in staat van oorlog bevindt door een verklaring van de Zaal van de Toren, waarbij tengevolge van het gestelde in het begin van deze volzin de Amyrlin Zetel een gewone meerderheid van de Zaal van de Toren dient te verkrijgen, voor de Amyrlin Zetel zichzelf moedwillig in gevaar mag brengen en de Amyrlin Zetel zich in het uitgesproken meerderheidsstandpunt van de Zaal van de Toren dient te schikken. Welke onbesuisde Amyrlin aanleiding had gegeven tot het schrijven van deze wet, wist Egwene niet, maar hij bestond al ruim tweeduizend jaar. Voor de meeste Aes Sedai bezat een wet die zo oud was een door het Licht geschonken aura; zo’n wet veranderen was ondenkbaar.

Romanda had die... die vervloekte wet aangehaald alsof ze een halve dorpszot een lesje wilde leren. Als de erfdochter van Andor minstens honderd span bij de Herrezen Draak weg moest blijven, dan gold des te sterker voor de Amyrlin Zetel dat ze zich aan die wet moest houden. Lelaine beaamde het met enige spijt, maar dat was meer doordat ze het met Romanda eens moest zijn. De twee zusters hadden er bijna van moeten braken. Zonder de steun van die twee was de gewone meerderheid even ver buiten bereik als de helft plus een. Licht, zelfs zo’n oorlogsverklaring vereiste een gewone meerderheid! Dus als ze geen toestemming kon krijgen...

Leane schraapte haar keel. ‘U kunt nauwelijks wat doen als u heimelijk gaat, Moeder, en vroeg of laat ontdekt de Zaal het. Ik denk dat u het daarna moeilijk zult vinden om nog tijd voor uzelf te krijgen. Ze zullen het niet wagen u te laten bewaken, begrijpt u, maar er zijn andere wegen. Ik kan voorbeelden aanhalen uit... bepaalde bronnen.’ Ze noemde nooit rechtstreeks de verborgen verslagen, tenzij ze een ban tegen afluisteraars had geweven.

‘Ben ik zo doorzichtig?’ vroeg Egwene even later. Er stonden op deze plek slechts wagens om hen heen en daaronder lagen de donkere hoopjes van slapende voerlieden, paardenknechten en alle anderen die nodig waren om zoveel voertuigen op de weg te houden. Het was opvallend hoeveel gemakken ruim driehonderd Aes Sedai vergden, wanneer weinigen zich wilden verlagen om ook maar een span in een wagen of een kar mee te rijden. Maar er waren tenten en voorzieningen, voedselvoorraden en duizenden dingen die nodig waren voor de zusters en hun bedienden. Het hardste geluid was het snurken, als een koor van kikkers.

‘Nee, Moeder.’ Leane lachte zachtjes, ‘Ik bedacht enkel wat ik zou doen. Maar het is bekend dat ik mijn waardigheid en gezond verstand geheel kwijt ben, De Amyrlin Zetel kan mij amper als voorbeeld nemen. Ik denk dat u de jonge meester Altor althans voorlopig zijn eigen weg moet laten gaan, tenvijl u de gans plukt die voor u ligt.’

‘Zijn weg kan ons allen naar de Doemkrocht leiden,’ mopperde Egwene, maar het was geen tegenwerping. Er moest een manier zijn om die gans te plukken en toch te voorkomen dat Rhand gevaarlijke fouten maakte, al wist ze nu nog niet hoe. Nee, het waren geen kikkers; het klonk meer als honderden zagen die stammen vol knoesten doorzaagden. ‘Dit is wel de slechtste plek voor een kalmerend wandelingetje die ik ooit heb bezocht. Ik kan net zo goed naar bed gaan.’

Leane keek op. ‘In dat geval, Moeder; met uw verlof? Er is een man in het kamp van heer Brin... Niemand heeft toch ooit gehoord van een Groene zuster zonder zwaardhand?’ Uit het plotseling sneller praten zou men kunnen opmaken dat ze onderweg was naar een minnaar. Na wat Egwene over de Groenen had gehoord, was dat zeer waarschijnlijk.

Weer terug tussen de tenten waren de laatste kampvuren met zand gedoofd. Niemand wilde het gevaar van brand lopen, nu het land zo kurkdroog was. Enkele sliertjes rook stegen op in het maanlicht waar het niet goed was gedaan. In een tent mompelde een man suffig in zijn slaap en hier en daar was gekuch te horen, of een zagend gesnurk, maar verder was het kamp stil en vredig. Daarom verbaasde het Egwene toen iemand vanuit de schaduwen naar haar toekwam, nog wel een vrouw in het eenvoudige witte gewaad van een novice.

‘Moeder, ik moet u spreken.’

‘Nicola?’ Egwene had zorgvuldig de naam bij elk novicegezicht geleerd. Geen gemakkelijke dus, nu er zoveel zusters jaagden op meisjes en jonge vrouwen die konden leren geleiden. Op zoek gaan werd nog steeds niet erg hoog geacht. Het was gebruikelijk te wachten tot het meisje kwam vragen en het allerbeste was te wachten tot ze uit zichzelf naar de Witte Toren kwam. Nu leerden er in het kamp echter tienmaal zoveel novices voor Aes Sedai als de Witte Toren de laatste jaren binnen zijn muren had gehad. Nicola was echter moeilijk over het hoofd te zien en bovendien had Egwene vaak gemerkt dat de jonge vrouw naar haar staarde. ‘Tiana zal het niet fijn vinden als ze jou nog zo laat op vindt. Tiana Noselle was de Meesteres der Novices. Ze stond zowel bekend om haar troost biedende schouder wanneer een novice de behoefte had om uit te huilen, als om haar onverbiddelijke aanpak wanneer het op regels aankwam.

De ander bewoog alsof ze zich wilde weghaasten, maar rechtte toch weer haar rug. Zweet glansde op haar wangen. De nacht was koeler dan de dag was geweest, maar niemand kon het echt koel noemen en het eenvoudige kunstje van het negeren van de hitte werd pas bij het verstrekken van de stola geleerd, ‘Ik weet dat ik verondersteld word eerst Tiana Sedai te vragen of ik u mag spreken, Moeder, maar ze heeft nog nooit een novice naar de Amyrlin Zetel doorgestuurd.’

‘Waarover, kind?’ vroeg Egwene. De vrouw was minstens zes of zeven jaar ouder, maar dit was nu eenmaal de juiste aanspreektitel voor een novice.

Aan haar rok frummelend kwam Nicola een stap dichterbij. Haar grote ogen keken Egwene strakker aan dan voor een novice gepast was. ‘Moeder, ik wil zo ver gaan als ik kan.’ Haar handen plukten aan haar kleding maar haar stem klonk koel en zelfbewust, alsof ze al een volleerde zuster was. ‘Ik zeg niet dat ze me tegenhouden, maar ik weet zeker dat ik sterker kan worden dan zij zeggen. Ik weet gewoon dat ik dat kan. U bent nooit tegengehouden, Moeder. Niemand anders heeft ooit zo snel zoveel vermogen verworven als u. Ik vraag alleen maar dezelfde kans.’

Een beweging in de schaduw achter Nicola ging over in een tweede vrouw met een bezweet gezicht. Deze droeg een korte jas, een wijde broek en een boog. Haar lange haren reikten tot haar middel in een vlecht met zes linten en ze droeg lage laarzen met hoge hakken.

Nicola Trehil en Areina Nermasiv leken een vreemd stel vriendinnen. Nicola was zoals veel oudere novices – vrouwen die minstens tien jaar ouder waren dan Egwene, werden nu beproefd, hoewel veel zusters nog steeds mopperden dat ze veel te oud waren om zich te schikken in de strenge novicetucht – ze verlangde er vurig naar zo veel en zo snel mogelijk te leren. Dat bleek tenminste uit de verslagen en vergeleken met de huidige Aes Sedai bezat ze mogelijkheden die alleen door Nynaeve, Elayne en Egwene zelf werden overtroffen. Feitelijk boekte Nicola zoveel vooruitgang dat haar leraressen haar moesten intomen. Sommigen zeiden dat ze weefsels oppikte alsof ze die al kende. En afgezien daarvan, had ze ook aangetoond over twee bijzondere Talenten te beschikken. Dat ze een ta’veren kon zien was niet zeer nuttig, belangrijker was dat ze kon Voorspellen, al begreep niemand wat ze nu precies Voorspelde. Zelf herinnerde ze zich geen woord van wat ze had gezegd. Alles bij elkaar werd Nicola ondanks haar late start door de zusters reeds gezien als iemand die in de gaten moest worden gehouden. De mopperende instemming om vrouwen te beproeven die ouder waren dan een jaar of achttien, kon waarschijnlijk aan Nicola’s prestaties worden toeschreven.

Areina daarentegen wilde een Jager naar de Hoorn zijn, hoewel ze in Illian niet de eed had afgelegd. Ze beende rond als een man en hield niet op over de avonturen die ze had meegemaakt en die nog zouden komen. Als ze tenminste niet met haar boog aan het oefenen was, iets dat ze tegelijk met de kleding van Birgitte had overgenomen. Ze leek alleen maar belangstelling voor de boog te hebben, al palmde ze zo nu en dan heel vrijmoedig een of andere man in, hoewel dat de laatste tijd weinig gebeurd was. De lange reisdagen maakten haar wellicht moe, hoewel ze het boogschieten bleef oefenen. Waarom ze nog steeds met hen meetrok, begreep Egwene niet. Het leek heel onwaarschijnlijk dat Areina geloofde dat de Hoorn van Valere tijdens hun tocht zou opduiken en ze kon gewoon onmogelijk vermoeden dat hij ergens in de Witte Toren verborgen was. Heel weinig mensen wisten dat. Egwene wist niet eens zeker of Elaida het wel wist.

Areina gedroeg zich dwaas, maar Egwene kon best met Nicola meevoelen. Ze begreep haar ontevredenheid en haar wens alles zo snel mogelijk te weten. Zij was ook zo geweest; was misschien nog zo. ‘Nicola,’ zei ze zacht, ‘we hebben allen beperkingen. Ik zal bijvoorbeeld nooit Nynaeve Sedai evenaren, wat ik ook doe.’

‘Maar ik wil ten minste de kans krijgen, Moeder.’ Nicola wrong letterlijk smekend haar handen en dat klonk ook door in haar stem, maar haar ogen keken die van Egwene nog effen aan. ‘De kans die u gekregen hebt.’

‘Wat ik heb gedaan – omdat ik geen keus had en niet beter wist – wordt sneldwang genoemd, Nicola, en het is gevaarlijk.’ Ze had er pas van gehoord toen Siuan zich voor die daad verontschuldigde. Het was de enige keer dat Siuan werkelijk berouwvol had geklonken. ‘Je weet dat je niet moet proberen meer saidar te geleiden dan je kunt hebben. Anders loop je het gevaar op te branden voor je ook maar in de buurt van je volle vermogen komt. Je kunt veel beter geduld betrachten. De zusters zullen trouwens niets anders toestaan, tot je er echt klaar voor bent.’

‘We zijn op dezelfde rivierboot als Nynaeve en Elayne naar Salidar gekomen,’ zei Areina opeens. Haar blik was meer dan rechtstreeks, hij was uitdagend. ‘En Birgitte.’ Om de een of andere reden zei ze die naam heel verbitterd.

Nicola gebaarde haar kalm te zijn. ‘Het is niet nodig dat te zeggen.’ Vreemd genoeg klonk het niet alsof ze dat meende. In de hoop dat ze haar gezicht half zo goed in bedwang hield als Nicola het hare, probeerde Egwene haar plotselinge ongerustheid te onderdrukken. ‘Marigan’ was op dezelfde boot naar Salidar gekomen. Een uil riep en ze huiverde. Sommige mensen dachten dat een uilen-roep bij maanlicht slecht nieuws betekende. Ze was niet bijgelovig, maar... ‘Niet nodig wat te zeggen?’

De twee keken elkaar aan en Areina knikte. ‘Het was tijdens de tocht van de rivier naar het dorp.’ Ondanks al haar gespeelde terughoudendheid keek Nicola Egwene recht in de ogen. ‘Areina en ik hoorden Thom Merrilin en Juilin Sandar praten. De speelman en de dieven-pakker. Juilin zei dat als er Aes Sedai in het dorp waren – we waren er nog niet zeker van – en als zij hoorden dat Nynaeve en Elayne hadden gedaan of ze Aes Sedai waren, dat we dan allemaal in een school zilvertanden sprongen. Ik neem aan dat zoiets niet echt gezond is.’

‘De speelman zag ons en siste hem toe te zwijgen,’ bracht Areina naar voren, de pijlkoker aan haar zij bevoelend, ‘maar we hadden het al gehoord.’ Haar stem was even hard als haar blik.

‘Ik weet dat ze nu beiden Aes Sedai zijn, Moeder, maar zouden ze niet in moeilijkheden komen als iemand zoiets ontdekte? De zusters, bedoel ik? Iemand die beweert zuster te zijn, krijgt zelfs na vele jaren nog grote problemen als ze het ontdekken.’ Nicola’s gezicht veranderde niet, maar haar ogen leken plotseling die van Egwene vast te willen houden. Ze boog zich gespannen wat naar voren. ‘Wie dan ook. Is dat niet zo?’

Gesterkt door Egwenes zwijgen, grijnsde Areina. Een onplezierige grijns in de nacht, ‘Ik heb gehoord dat Sanche, toen ze nog Amyrlin was, Nynaeve en Elayne een of andere taak buiten de Toren heeft opgedragen. En ook dat u er in dezelfde tijd op uit werd gestuurd en in allerlei problemen belandde na uw terugkomst.’ Een sluwe toon van verdachtmaking glipte haar stem in. ‘Herinnert u zich nog dat ze voor Aes Sedai speelden?’

Ze stonden haar aan te kijken, Areina uitdagend op haar boog steunend, Nicola afwachtend, zo strak dat de lucht bijna knisperde.

‘Siuan Sanche is Aes Sedai,’ zei Egwene kil, ‘evenals Nynaeve Almaeren en Elayne Trakand. Jullie dienen hun de juiste achting te betonen. Voor jullie zijn het Siuan Sedai, Nynaeve Sedai en Elayne Sedai.’ Het tweetal keek beduusd. Ze kreeg maagpijn van boosheid. Na alles wat ze vanavond had meegemaakt, werd ze nu op afpersing bediend door deze twee... Ze kon geen scheldwoord bedenken dat smerig genoeg was. Elayne had dat gekund. Die luisterde naar stalknechten, voerlui en dat soort lieden en leerde de woorden die zijzelf liever niet wenste te horen. Ze vouwde de gestreepte stola open en schikte die zorgvuldig om haar schouders.

‘Ik denk niet dat u het begrijpt, Moeder,’ merkte Nicola haastig op. Maar ze was niet bang en trachtte enkel haar bewering te staven, ‘Ik was louter bezorgd dat als iemand ontdekte dat u...’ Egwene gaf haar geen kans verder te praten.

‘O, ik begrijp het, kind.’ Die dwaze vrouw was zeer zeker een kind. Er waren altijd wel oudere novices die last gaven, meestal doordat ze de Aanvaarde beledigden die les gaf, maar zelfs de domste novice was zo verstandig om onbeschaamdheid jegens de zusters te vermijden. Haar geprikkelde boosheid werd een laaiende woede. Dat de vrouw dit bij haar probeerde! Ze waren beiden iets langer dan zij, maar Egwene zette haar vuisten in haar zij en richtte zich op, terwijl de twee ineenkrompen alsof ze over hen heen gebogen stond. ‘Hebben jullie enig idee hoe ernstig het beschuldigen van een zuster is, zeker als een novice dat doet? Beschuldigingen op grond van een gesprek dat naar jullie beweren is opgevangen van mannen die wel duizend span uit de buurt zijn! Tiana vilt je levend en zet je voor de rest van je leven aan het boenen en schrobben.’ Nicola probeerde er telkens tussen te komen – met verontschuldigingen en tegenwerpingen dat Egwene het niet begreep, desperate pogingen om alles terug te draaien – maar Egwene negeerde haar en ging vlak voor Areina staan. De Jager deed een stap achteruit, bevochtigde haar lippen en keek opmerkelijk onzeker. ‘En jij hoeft niet te denken dat je zo vrij als een vogeltje kunt weglopen. Zelfs een Jager kan voor zoiets naar Tiana. Met enig geluk zul je niet aan een wagenboom worden gegeseld, zoals ze met krijgslieden doen die op stelen zijn betrapt. In elk geval zul je dan op de weg worden achtergelaten, met je striemen als gezelschap.’

Egwene haalde diep adem en vouwde de handen voor haar middel. Door haar handen zo vast te houden zouden ze niet beven. Het tweetal stond geheel in elkaar gedoken en leek passend gekastijd. Ze hoopte dat de neergeslagen ogen en afhangende schouders en schuifelende voeten niet gespeeld waren. Ze diende hen eigenlijk meteen naar Tiana te sturen. Ze had geen idee wat de straf voor afpersing van de Amyrlin Zetel was, maar het zou waarschijnlijk op wegsturen neerkomen, en dat zou nog wel het minste zijn. In Nicola’s geval zou de verwijdering moeten wachten tot haar leraressen tevreden waren over haar beheersing van de Ene Kracht, zodat ze zichzelf en anderen niet per ongeluk zou verwonden. Nicola Trehil zou echter nooit Aes Sedai worden als die aanklacht eenmaal was uitgesproken, en al haar mogelijkheden zouden verspild zijn.

Behalve... Iedere vrouw die beweerde Aes Sedai te zijn, werd zo hard op haar plaats gezet dat ze nog jaren later zou kreunen en steunen. En als het een Aanvaarde betrof... Die zou het lot van die vrouw benijden. Nynaeve en Elayne zouden nu ze volledig zuster waren toch wel veilig zijn? En zijzelf dus ook? Niettemin was het minste gefluister voldoende om elke kans te vernietigen dat de Zaal haar waarlijk als Amyrlin Zetel zou erkennen. Ze kon dan net zo goed meteen naar Rhand reizen en dat de Zaal midden in hun gezichten zeggen. Ze durfde dit tweetal haar twijfel niet te laten merken, of zelfs maar haar achterdocht.

‘Ik wil het vergeten,’ zei ze scherp, ‘maar als ik hiervan ooit zelfs maar één zuchtje opvang, van wie dan ook...’ Ze haalde bevend adem – zelfs als ze het geschreeuw hoorde, kon ze er eigenlijk niets tegen doen -maar gezien de manier waarop ze opveerden, hadden ze de dreiging begrepen en was die goed doorgedrongen. ‘Ga naar bed voor ik van gedachten verander.’

In een oogwenk maakten ze een snelle knix, mompelden: ‘Ja, Moeder,’ en: ‘Nee, Moeder,’ en: ‘Zoals u beveelt. Moeder.’ Ze haastten zich weg, telkens omkijkend, met elke stap vlugger, tot ze holden. Egwene moest schrijden, maar ook zij wilde eigenlijk rennen.

Загрузка...